• No results found

Aanpassing en validatie van de RVC monitorlijst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanpassing en validatie van de RVC monitorlijst"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I n s a m e n w e r k i n g m e t ; ’ s H e e r e n L o o , G r o o t E m a u s ’ s H e e r e n L o o , d e A m s t e l s p r o n g H e t G r o t i u s C o l l e g e D e l f t

Aanpassing en validatie van de RVC Monitorlijst

Universiteit

van

Amsterdam

Master Thesis

Naam:

Lorine van Raalte

Datum:

1 juni 2014

Collegekaartnummer:

0579947

Afstudeerrichting:

Klinische Ontwikkelingspsychologie

Master Gezondheidszorgpsychologie

Eerste begeleider UvA:

A.M.L. Collot d’Escury-Koenigs

Tweede begeleider UvA:

Mieke ter Mors-Schulte

(2)

Samenvatting

In de orthopedagogische behandelinstelling Groot Emaus van ’s Heeren Loo worden jongeren tussen de 12 en 18 jaar met een lichte verstandelijke beperking (lvb), gedragsstoornissen en/of emotionele stoornissen begeleid en behandeld. Binnen de instelling vormen jongeren met seksueel grensoverschrijdend gedrag een specifieke doelgroep. Behandeling van deze jongeren is gebaseerd op het GG6 model van Spanjaard en Grijpma (2004). Binnen het GG6 model worden behandeldoelen vastgesteld op basis van risico voorkomende competenties (RVC’s). RVC’s worden gemeten met behulp van een 5-punts vragenlijst. Deze RVC monitorlijst is opgesteld volgens testtheoretische criteria (Koster, 2010). Huidig onderzoek bij 72 jongeren en 77 professionals is uitgevoerd ter validatie. Door middel van correlatie onderzoek met bestaande, gevalideerde vragenlijsten is vastgesteld of het instrument meet wat het beoogt te meten. Het grootste gedeelte van de constructen (23) kon op deze manier worden gevalideerd. De betrouwbaarheid is gemeten aan de hand van de interne consistentie van de RVC’s. De constructen bleken een gemiddelde interclass correlatie te hebben van .767. De mate van overeenstemming tussen verschillende beoordelaars is tevens onderzocht en deze bleek over de totale RVC monitorlijst .955. Tot slot is de discriminante validiteit van de lijst vastgesteld door de populatie van zedendelinquenten met een lvb te vergelijken met niet-zedendelinquenten met een lvb. Zoals verwacht verschilden de groepen niet op alle vaardigheden significant, omdat beide groepen gekenmerkt worden door een lvb en daarmee overeenkomende beperkingen vertonen. Wel werden er significante verschillen gevonden tussen de groepen op de specifieke zeden competenties; de competenties waarop werd verwacht dat de groepen van elkaar verschilden. De RVC Monitorlijst blijkt een betrouwbaar en valide meetinstrument voor de doelgroep van lvb jongeren. Het belang van deze resultaten zit in de toegevoegde waarde van de RVC monitorlijst voor de diagnostiek en behandeling van de doelgroep van lvb jongeren; het levert een nieuw instrument dat gebruikt kan worden voor het monitoren van de vooruitgang en het beoordelen van de effecten van een behandeling. Het instrument maakt mogelijk dat de nadruk van een behandeling op het vergroten van competenties lig en dit is weer een belangrijke indicator van succes bij deze doelgroep.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

• Zedendelicten ... 4

• Jeugdige zedendelinquenten en de slachtoffers ... 4

• Etiologie ... 5

• Licht verstandelijk beperkte jeugdige zedendelinquenten ... 6

• Recidive ... 8

• Behandeling ... 9

• Recidive Voorkomende Competenties en de RVC monitorlijst ... 10

• Resultaten eerder onderzoek ... 13

• Beperkingen en oplossingen ... 14

• Hoofdvraag ... 15

Methode ... 18

• Proefpersonen ... 18

• Materialen ... 19

RVC Monitorlijst ... 19

Competentie-Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) ... 20

Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D) ... 20

Multiculturele PersoonlijkheidsTest BIG-SIX (MPT-BS) ... 20

Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren (VSVJ) ... 20

Utrechtse Copinglijst voor Adolescenten (UCL-A) ... 21

• Procedure ... 21

Resultaten ... 23

• Interne consistentie ... 23

• Interbeoordelaars-betrouwbaarheid... 25

• Constructvaliditeit ... 27

• Discriminante validiteit ... 29

Discussie ... 37

Literatuurlijst ... 43

Bijlage 1 ... 46

(4)

Inleiding

Zedendelicten en zedendelinquenten staan sinds jaar en dag in de belangstelling van wetenschap, media en burger. Zaken zoals die van Robert M. gaan iedereen aan het hart. De families van de slachtoffers en de familie van de dader. De mannen die in kinderdagverblijven werken. Of zouden willen werken. Onderzoek heeft uitgewezen dat slachtoffers van seksueel geweld zowel direct als op lange termijn last ondervinden van de negatieve effecten van het trauma. Depressie, angst, middelenmisbruik, suïcide en antisociaal gedrag worden gerelateerd aan slachtofferschap van zedendelicten (Barbaree & Marshall, 2008). De nazorg die geleverd moet worden is onoverzichtelijk groot en de angst die achterblijft in de samenleving voelbaar aanwezig. Zedendelicten schreeuwen om adequate preventie en het voorkomen van recidive.

Zedendelicten

Wanneer is seksueel gedrag een zedendelict? Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht stelt een aantal seksuele gedragingen strafbaar. Allereerst verkrachting; het seksueel binnendringen van een lichaamsopening door middel van (of bedreiging met) geweld of psychische druk. Ten tweede is aanranding strafbaar. Onder aanranding worden alle seksuele handelingen verstaan anders dan penetratie (verkrachting). Ontucht is het derde strafbare zedendelict. Dit is het verkrachten of aanranden van 1) een kind jonger dan 12 jaar, 2) een 12-16 jarig kind waarvan het kind zelf, een ouder of de kinderbescherming een klacht indient, 3) een bewusteloos persoon of 4) een persoon met ernstige lichamelijke, verstandelijke of psychische handicap. Ten vierde is er nog ontucht met misbruik van gezag; seksueel contact met een beneden 18-jarige in een afhankelijkheidsrelatie of met een meerderjarige die aan het gezag van de pleger onderworpen is (Frenken, 2002). Als vijfde strafbare zedendelict wordt het in het openbaar opzettelijk tonen van de geslachtsorganen en het in het openbaar plegen van seksuele handelingen genoemd. Tot slot worden het ongevraagd aanbieden van pornografie, het aanbieden van pornografie aan een kind jonger dan 16 jaar en het gebruiken van een kind jonger dan 16 jaar voor het vervaardigen van kinderpornografie genoemd (Frenken, 2002).

Jeugdige zedendelinquenten en de slachtoffers

Om preventie van zedendelicten te realiseren is het van belang specifieke kenmerken van de populatie zedendelinquenten te achterhalen. Opvallend is dat uit onderzoeken blijkt dat meer dan 20% van het totaal aantal zedendelicten en 40% van de zedendelicten met kinderen gepleegd wordt door minderjarigen (Hendriks, 2006; Antuma, Breedveld-van Mossevelde, Hettinga, Lindeboom & Miedema, 2010). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek kwamen er in 2005 in Nederland negenhonderd tot duizend jongeren (voornamelijk jongens) wegens een zedendelict in aanraking met de politie (van Wijk, Loeber, Ferwerda, Smulders, & Vermeiren,

(5)

2005). In datzelfde jaar kwam uit onderzoek naar voren dat 4,4 % van de jongens en 1,1 % van de meisjes tussen de 12 en 25 jaar heeft aangegeven ooit seksuele dwang te hebben toegepast (de Graaf, Meijer, Poelman & Vanwesenbeeck, 2005, p.186). Jeugdige zedendelinquenten betreffen dus zowel meisjes als jongens. Uit onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren blijkt echter dat meisjes vaker slachtoffer zijn en jongens vaker dader (de Bruijn, Burrie & van Wel, 2006). Als men kijkt naar de leeftijd van de slachtoffers van jeugdige daders zijn het voornamelijk leeftijdsgenoten en jonge kinderen. Tot slot zijn slachtoffers vaak bekenden van de jeugdige daders (ten Hag, 2002).

Het meest voorkomende zedendelict gepleegd door jongeren in Nederland is aanranding (Van Wijk et al. 2005).

Etiologie

Over het ontstaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag (sgg) bestaan meerdere theorieën. Bijna alle theorieën zien het ontstaan van sgg als multi-causaal, oftewel er liggen meerdere oorzaken aan het gedrag ten grondslag. De biopsychosociale theorie van Marshall en Barbaree (1990) heeft veel invloed gehad op bestaande theorieën over het ontstaan van seksueel agressief gedrag. Deze onderzoekers benadrukken de biologische, sociale-, culturele en situationele factoren en leggen daarbij het accent op vroege kwetsbaarheidsfactoren voor het ontstaan van later probleemgedrag.

Als er gekeken wordt naar vroege kwetsbaarheidsfactoren van sgg dan blijkt uit onderzoek dat een geschiedenis van seksueel misbruik de belangrijkste voorspeller is van later seksueel grensoverschrijdend gedrag van jonge mannen en vrouwen (Sigurdsson, Gudjonsson, Asgeirsdottir & Sigfusdottir, 2010). Naast seksueel misbruik is de rol aangetoond van andere jeugdtrauma’s, zoals fysieke mishandeling en verwaarlozing (Smid, van Beek, & de Doncker, 2009). Mishandeling en verwaarlozing in de kinderjaren kunnen effect hebben op het brein van het slachtoffer, waardoor de hersenfunctie die de remming op het gedrag regelt zich onvoldoende ontwikkelt (Smid et al. 2009). Andere vroege factoren die het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag op latere leeftijd vergroten zijn gezinschaos, huwelijksproblemen ouders, afwezigheid ouders, andere vormen van criminaliteit en seksueel losbandig gedrag (van den Berg & van Beek, 2006). Veel van deze factoren zijn statische, onveranderbare factoren, hetgeen behandeling van sgg lastig maakt.

De genoemde vroege factoren zijn indirecte factoren die het seksueel grensoverschrijdende gedrag op zichzelf niet verklaren. Ze beinvloeden de kans op het plegen van een seksueel delict. De onmiddelijke factoren zijn de factoren die vlak voor en tijdens het sgg een rol spelen (van den Berg & van Beek, 2006). Verscheidene onderzoeken tonen verschillende van dergelijke factoren aan, zoals; angst, gebrekkige assertiviteit, sociale angst, gebrekkige sociale vaardigheden, middelenmisbruik, gebrekkige seksuele kennis en gebrekkige empathie voor het

(6)

slachtoffer (Pithers, 1988; van den Berg & van Beek, 2006; Sigurdsson et al., 2010; ten Hag, 2002). Voor de hand liggend, maar niet minder essentieel in het onderzoek naar oorzakelijke factoren; er moet zich een gelegenheid voordoen voor het plegen van het delict (van den Berg & van Beek, 2006).

Licht verstandelijk beperkte jeugdige zedendelinquenten

Voor gepaste behandeling is het essentieel om de individuele kenmerken te achterhalen

van de zedendelinquenten. Uit onderzoek van van den Berg en Brand (2008) blijkt dat, zowel internationaal als binnen Nederland, plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar kinderen en plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar volwassenen gemiddeld een lagere intelligentie hebben dan plegers van andere soorten delicten. Onder jongeren worden soortgelijke resultaten gevonden. Uit onderzoek blijkt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking eerder grensoverschrijdend gedrag vertonen dan normaal begaafde jongeren en relatief vaker worden veroordeeld voor seksueel grensoverschrijdend gedrag (Antuma et al., 2010). Een eerder literatuuroverzicht liet zien dat van de zedendelicten gepleegd door jeugdigen de jeugdige zedendelinquenten met een laag tot laag gemiddelde intelligentie verantwoordelijk waren voor 63 % van de niet-gewelddadig zedendelicten, 62,8 % van de gewelddadige zedendelicten en 47,5 % van de misbruiken bij kinderen (van Wijk, Blokland, Duits & Vermeiren, 2006).

Een licht verstandelijke beperking houdt in dat iemand cognitief functioneert op een

beneden gemiddeld of zwakbegaafd niveau (IQ tussen de 50 en 85) en beperkingen heeft in het sociale aanpassingsvermogen. Het blijkt dat zowel het IQ als het sociaal aanpassingsvermogen invloed uitoefenen op het ontstaan van grensoverschrijdend gedrag bij lvb jongeren.

Zijn de genoemde cijfers waaruit blijkt dat jongeren met een lvb een vergroot risico

lopen op het plegen van een zedendelict slechts terug te voeren op het cognitieve niveau? Veel onderzoekers komen bij deze vraag uit bij de executieve functies van lvb’ers. Executieve functies vormen het vermogen om gedrag te plannen en te organiseren, impulsen onder controle te houden, flexibel te zijn en gedrag en emoties te reguleren (Baumeister & Vohs, 2005). Uit onderzoek blijkt dat jongeren met een lvb moeite hebben met het plannen van hun gedrag en met oorzaak-gevolg denken (de Beer, 2011). Uit het onderzoek van Ponsioen en Van der Molen (2002) blijkt dat het doelgericht plannen en het vermogen om van bekende handelingen af te wijken (de zelfcontrole) achter loopt bij personen met een lvb in vergelijking met leeftijdsgenoten. Daarbij laten mensen uit de lagere IQ-groep (gemiddeld IQ=60) een beperkter vermogen tot inhibitie en strategie gebruik zien (Ponsioen & Van der Molen, 2002). Andere onderzoekers pleiten er juist voor dat de losse onderdelen van het executief functioneren van lvb’ers niet achter blijven bij die van normaal begaafde leeftijdsgenoten. Waar consensus over is in het onderzoek bij de executieve functies is dat de kwetsbaarheid van een lvb jongere voornamelijk boven water komt wanneer een appel wordt gedaan op verschillende factoren

(7)

tegelijk (Collot d’Escury, 2007). Complexe, nieuwe en onverwachte situaties zorgen er al snel voor dat een lvb jongere aan zijn of haar tax zit, waardoor er een grotere kans ontstaat op verminderde impulscontrole en inadequate gedragsregulatie. Als zich dan ook nog eens gelegenheid voordoet waarin grenzen kunnen worden overschreden en een jongere moeite heeft met het overzien van de gevolgen van zijn of haar gedrag, dan is het hek snel genoeg van de dam.

Naast het beneden gemiddelde cognitieve niveau gaat een lvb gepaard met een beperkt

sociaal aanpassingsvermogen. Sociaal aanpassingsvermogen is de mate waarin een persoon in staat is om sociale situaties te herkennen en er op een adequate manier op kan reageren. Dit heeft invloed op het vermogen van de persoon zich aan te passen en adequaat te voegen in de vele verschillende situaties die het dagelijks leven biedt. Onderzoek onderbouwt dat lvb jongeren met gedragsproblemen a-typische sociale informatieverwerking vertonen vergeleken met niet lvb jongeren en lvb jongeren zonder gedragsproblemen. Sociale informatieverwerking houdt in dat er verschillende stappen doorlopen worden voordat iemand bepaald gedrag laat zien. Allereerst neemt iemand informatie waar, vervolgens wordt de situatie geïnterpreteerd, worden emoties gereguleerd en worden de mogelijke reacties afgewogen. Uit dit proces wordt een reactie gekozen en bepaald gedrag getoond dat wel of niet bij de sociale situatie past (De Beer, 2011). Een a-typische sociale informatieverwerking bij lvb-jeugdigen betekent dat zij anders reageren op bepaalde sociale situaties dan jeugdigen zonder een lvb. Het betreft sociale situaties die mogelijk als problematisch gezien kunnen worden, maar dat niet hoeven te zijn. Uit onderzoeken blijkt dat jongeren met een lvb geneigd zijn informatie sneller als negatief te interpreteren dan jongeren zonder een lvb (van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, Wijnroks, Vermeer, Matthys, 2004; Van Nieuwenhuijzen et al. 2005). In dezelfde onderzoeken werd aangetoond dat lvb jongeren agressieve informatie als positiever en assertieve informatie als negatiever evalueerden dan de jongeren zonder lvb. Ook reageerden zij vaker agressief en niet-assertief dan de jongeren zonder lvb uit het onderzoek. In de praktijk betekent dit dat lvb jongeren meer negatieve contacten hebben met leeftijdsgenoten en als gevolg hiervan minder zelfvertrouwen en een lager zelfbeeld kunnen ontwikkelen (van Nieuwenhuijzen et al. 2004, de Beer, 2011).

Naast deze factoren die een directe rol lijken te spelen tussen een lvb en

grensoverschrijdend zijn er ook factoren bewezen geacht die een mediërende rol hebben. Persoonlijkheidskenmerken, zoals een hoge mate van impulsiviteit, een achterstand in de gewetensontwikkeling en een laag zelfbeeld zijn in onderzoeken in verband gebracht met zedendelinquentie bij lvb jongeren (Boetzelaer, Hendriks & Bijleveld, 2011). Tevens bezitten zedendelinquenten met een lvb minder vaardigheden om voor zichzelf te zorgen, voor zichzelf op te komen en problemen op te lossen dan normaal begaafde zedendelinquenten (Boetzelaer et al. 2011). Al met al kan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag gerelateerd worden aan laag cognitief functioneren, beperkingen in het sociale aanpassingsvermogen en het missen van bepaalde vaardigheden. De doelgroep van lvb jongeren vormt hierdoor een extra kwetsbare

(8)

groep voor (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, het geen de bovengenoemde cijfers ruimschoots bevestigen.

Recidive

Behandeling van zedendelinquenten heeft als uitganspunt het voorkómen van recidive. Recidive is bij zedendelicten echter een lastige maat. Kan de effectiviteit van een behandeling gemeten worden aan het wel of niet recidiveren? Recidive betekent namelijk een nieuw slachtoffer. En hoe betrouwbaar kan men achterhalen of een zedendelinquent wel of niet de fout in is gegaan? Zedendelicten worden onder-gerapporteerd, zowel door dader als door slachtoffer, en zijn lastig te achterhalen. Van de seksuele delicten gepleegd in 2004 in Nederland bij de bevolking van 15 jaar en ouder is tien procent gemeld bij de politie en zes procent geregistreerd (Wittebrood, 2006). Ook al wordt een delinquent in de gaten gehouden en kan er met zekerheid worden gezegd dat er nu geen recidive heeft plaatsgevonden; dit betekent niet dat er nooit ‘geen’ recidive zal plaatsvinden.

Omtrent recidive bij volwassen zedendelinquenten zijn er veel tegenstrijdige onderzoeksresultaten bekend, mede dankzij de lastige uitkomstmaat van recidive. Sommige onderzoekers zijn van mening dat volwassen plegers uitsluitend recidiveren in zedendelicten (McCann & Lussier, 2010). De meeste onderzoeken naar jeugdige daders lijken te onderbouwen dat als jeugdige zedendelinquenten recidiveren dit meestal in een niet-zeden delict is. Voor het onderzoek van McCann en Lussier (2010) is gebruik gemaakt van proefpersonen uit 18 verschillende onderzoeken. De resultaten laten zien dat van de jeugdige daders 12% in een zedendelict recidiveerde en 53 % in een niet-zeden delict. Andere onderzoeken tonen aan dat plegers met een lvb na behandeling vaker recidiveren in seksuele delicten dan normaal begaafde plegers (le Grand, Lutjenhuis, & Solodova, 2003).

Voor het bepalen van de kans op recidive bij delinquenten worden de risico’s getaxeerd. Bij de risicotaxatie van jeugdige zedendelinquenten moet rekening gehouden worden met het feit dat deze groep nog altijd in ontwikkeling is, in tegenstelling tot de groep van volwassen plegers. Geen enkel aspect (cognitief, emotioneel of sociaal) van het functioneren van een jongere is stabiel. Dit betekent voor risicotaxatie van jeugdige delinquenten dat men bezig is met het taxeren van een bewegend iets. Het blijken dan ook deels dynamische competenties te zijn grotendeels die recidive bij jeugdige zedendelinquenten voorspellen. Gelukkig maar, want het zijn deze veranderbare competenties die vervolgens het onderwerp van behandeling kunnen worden om recidive te voorkomen. Uit verschillende onderzoeken komen duidelijke, doelgroep specifieke competenties naar voren die binnen de lvb populatie recidive voorspellend zijn voor de groep jeugdige zedendelinquenten. Het onderzoek van Lindsay (2005) toont als twee belangrijke competenties de zelfcontrole en –beheersing. Zoals eerder beschreven zijn problemen binnen deze competenties kenmerkend voor mensen met een lvb. Binnen deze doelgroep blijkt

(9)

het hebben van moeite met zelfcontrole en -beheersing het risico op recidive van zedendelinquenten te vergroten (Lindsay, 2005). Andere onderzoeken tonen als doelgroep specifieke en recidive voorspellende competenties bij jeugdige zedendelinquenten met een lvb een negatief zelfbeeld en weinig assertiviteit (Sigurdsson et al. 2010; Lindsay, Elliot & Astell, 2004).

Behandeling

Historische en statische factoren, zoals persoonlijkheidstrekken, slachtoffer zijn van huiselijk geweld op jonge leeftijd of etniciteit, kunnen bij behandeling van zedendelinquenten buiten beschouwing worden gelaten aangezien deze onveranderbaar zijn. Behandeling dient zich te richten op dynamische factoren, zoals de boven genoemde doelgroep specifieke vaardigheden waar het lvb jongeren aan ontbreekt.

De orthopedagogische behandelinstelling Groot Emaus van ’s Heeren Loo is gespecialiseerd in zorg voor jongeren met zeer ernstige gedragsproblemen voortkomend uit psychosociale problematiek en/of psychiatrische problematiek in combinatie met een licht verstandelijke beperking. Binnen deze instelling wordt het zogenaamde GG6 behandelmodel aangeboden voor jeugdige zedendelinquenten tussen de 12 en 20 jaar (Spanjaard & Grijpma, 2004). Vanuit een multidisciplinaire beeldvorming wordt een op maat gesneden individuele behandeling opgesteld die in een traject van 6 fasen wordt uitgevoerd. Het behandelmodel speelt in op risicofactoren en versterkt de vaardigheden die nodig zijn om recidive te voorkomen.

De behandeling begint met een nulmeting, zodat de voortgang van de jongere tijdens en na de behandeling gemeten kan worden. De nulmeting bestaat uit zelfrapportage vragenlijsten voor het meten van de competenties van de jongeren. Na deze meting wordt er gestart met fase één; kennismaking en beeldvorming. De beeldvorming gebeurt multidisciplinair door middel van dossieronderzoek, diagnostiek en therapeutische observatie. De tweede fase bestaat uit het opbouwen van vertrouwen tussen de jongere en de behandelaar. Tevens wordt tijdens deze fase het gepleegde zedendelict geanalyseerd. Uit deze delict analyse wordt vervolgens door de behandelaar en de jongere samen een aantal competenties geselecteerd. Dit zijn de competenties die de jongere en de behandelaar dus het meest willen gaan versterken en waar in het vervolg van de behandeling de nadruk op wordt gelegd. Voor iedere jongere worden op basis van de geselecteerde competenties individuele behandeldoelen opgesteld. Mocht het zo zijn dat een cliënt zelf vroeger ook misbruikt is wordt hier tijdens deze fase van de behandeling aandacht aan besteed. De derde fase omvat de competentievergroting. In deze fase wordt concreet met de geselecteerde competenties aan de slag gegaan. De competenties zijn veranderbare factoren die versterkt worden om recidive van het seksueel grensoverschrijdende gedrag te voorkomen, hierdoor worden het Recidive Voorkomende Competenties (RVC’s) genoemd. De vierde fase omvat de bewustwording van de jongere en het voorkomen van recidive. De overgang naar de

(10)

volgende fase is afhankelijk van de beoordeling van de therapeut. Fase vijf omvat het toepassen van het geleerde in het dagelijks leven. Wanneer dit goed gaat en een cliënt zijn/haar behandeldoelen heeft behaald wordt er over gegaan op de laatste fase; de evaluatie en nazorg opzet. De duur van de gehele behandeling varieert per jongere en ligt tussen de 12 en 19 maanden.

Recidive Voorkomende Competenties en de RVC monitorlijst

De competenties die tijdens het GG6 programma worden versterkt worden Recidive Voorkomende Competenties (RVC’s) genoemd (Grijpma & Spanjaard 2004). De RVC’s zijn gebaseerd op theorie en literatuur omtrent de competenties die een rol spelen bij de betreffende groep van licht verstandelijk beperkte zedendelinquenten. De RVC’s zijn zorgvuldig geselecteerd op basis van frequentie van optreden binnen de doelgroep (Koster, 2010).

Het werken met RVC’s is uitermate geschikt voor deze doelgroep. Het is een voorbeeld van competentie gericht werken. Competentie gericht werken (CGW) is een evidence-based methode die naar de mogelijkheden van de jongeren kijkt in plaats van naar de beperkingen. Het model grijpt terug op de ontwikkelingspsychologie en de leertheorieën. Het doel van CGW is het vergroten van het repertoire aan competenties om een jongere sterker en weerbaarder te maken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen draagkracht (competenties) en draaglast (ontwikkelingstaken). Bij zwaarder wegende ontwikkelingstaken dan competenties kan een jongere overvraagd worden. Bij zwaarder wegende competenties dan ontwikkelingstaken wordt de jongere niet volledig gestimuleerd. Gedragsproblemen zijn volgens Bartels (2001) een gevolg van deze onbalans. Er moet dus gezocht worden naar evenwicht tussen wat een jongere kan en wat een jongere moet doen. Daarnaast is het belangrijk dat er gekeken wordt naar de balans tussen de factoren die competentie kunnen beïnvloeden, zijnde psychopathologie, stressoren en protectieve factoren. Op deze manier wordt de omgeving van de jongere meegenomen in de behandeling (Slot & Spanjaard, 2009).

Het competentiemodel is oorspronkelijk ontwikkeld voor het werken met delinquente adolescenten (Bassant, 2003). De methode blijkt inmiddels werkzaam te zijn voor meerdere contexten, zoals jeugdige delinquenten met psychische stoornissen, kinderen en adolescenten met gedragsproblemen, kinderen met trauma’s en angsten, verstandelijk beperkte kinderen en adolescenten, gedetineerden en TBS-gestelden (Bartels, 2001). CGW met jongeren met gedragsproblemen richt zich op competentievergroting van de jongere en/of zijn omgeving door middel van een positieve benadering van de jongere en het aanleren van nieuw gedrag als alternatief voor ongewenst gedrag. Voor de doelgroep van lvb jongeren met gedragsproblemen is dit een zeer effectieve methode, mede dankzij het positieve karakter (Bartels, 2001). Door te kijken naar hun mogelijkheden in plaats van naar hun beperkingen ontwikkelen lvb jongeren meer zelfvertrouwen en een grotere motivatie voor behandeling (Slot & Spanjaard, 2009).

(11)

Daarnaast lopen jongeren met een lvb een grotere kans om overvraagd/ondervraagd te worden. Voor sommige ontwikkelingstaken beschikken ze over leeftijds-adequate vaardigheden, maar dit geldt door hun beperkingen niet voor alle taken. Een juiste balans vinden in draagkracht en draaglast is voor deze doelgroep extra van belang (Albrecht & Slot, 1999). Tot slot hebben jongeren met een lvb en hun omgeving de extra taak om adequaat om te gaan met de beperking. Het inzichtelijk maken van deze beperking, of eigenlijk de mogelijkheden van de jongere, zorgt ervoor dat de jongeren leren om hulp te vragen en de omgeving op een juiste manier leert om gaan met de jongere. Kortom, CGW is bij uitstek een geschikte methode voor jongeren met een lvb en gedragsproblemen.

Het werken met RVC’s betekent voor de doelgroep van lvb zedendelinquenten uit huidig onderzoek dat de jongeren aan de slag gaan met competenties die belangrijk zijn gebleken om recidive te voorkomen. De nadruk ligt op individuele factoren die belangrijke aanknopingspunten vormen voor de behandeling binnen het GG6 behandelprogramma. Er zijn in totaal 32 RVC’s die kunnen worden onderverdeeld in 5 groepen;

Sociale vaardigheden:

1. Gesprek voeren.

2. ‘Nee’ kunnen zeggen.

3. Goed met ‘nee’ kunnen omgaan.

4. Hulp vragen.

5. open staan voor advies.

6. Kunnen onderhandelen.

7. Omgaan met kritiek.

8. Contacten onderhouden, sociaal netwerk.

9. Steun krijgen sociaal netwerk.

10. Assertiviteit.

Emotieregulatie en impulscontrole:

11. Kunnen ontspannen, omgaan met spanning.

12. Gevoelens kunnen uitdrukken.

13. Kunnen omgaan met boosheid.

14. Stop-denk-doe.

15. Geduld hebben.

16. Controleren van eigen gedrag, zelfbeheersing.

17. Vooruit plannen.

18. Eigen weg kiezen en volgen.

Zelfbeeld en kerncognities t.a.v. de eigen persoon:

19. Zelfbeleving.

Reflectieve vaardigheden:

20. Oprecht en eerlijk zijn.

21. Vertrouwen.

(12)

Gedrag:

23. Eigen gevoel herkennen.

24. Omgaan met eigen grenzen.

25. Omgaan met eigen grenzen seksueel.

26. gevoel van een ander herkennen.

27. omgaan grenzen van anderen.

28. omgaan grenzen van anderen seksueel.

29. Houden aan afspraken.

30. Accepteren van gezag.

31. Doorzetten van dat wat goed gaat.

32. Verantwoordelijkheid nemen.

Om de effectiviteit van de behandeling en de vooruitgang op de competenties van de jongeren te meten binnen het GG6 programma is de RVC monitorlijst ontwikkeld. Deze lijst wordt binnen het behandelprogramma afgenomen als nulmeting, maandelijkse meting en nameting.

Voor de doelgroep van licht verstandelijk beperkte jongeren zijn valide instrumenten beperkt beschikbaar (Kolton, Boer & Boer, 2001). Dit is opmerkelijk gezien het feit dat deze doelgroep met meer psychische, sociale en emotionele problemen kampt dan hun leeftijdsgenoten zonder een lvb. De RVC monitorlijst, ontwikkeld in 2010 binnen Groot Emaus, is een digitale vragenlijst bestaande uit 122 vragen die kan worden afgenomen bij de jongere zelf en bij zijn behandelaars, leerkracht en persoonlijk begeleider. Door het herhaaldelijk afnemen van de RVC monitorlijst kan de persoonlijke ontwikkeling van de jongere in kaart worden gebracht. De RVC scores kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van behandeldoelen (aan welke vaardigheden gaat worden gewerkt) en het in beeld brengen van behandelontwikkelingen. Zodra de RVC Monitorlijst in de toekomst een gevalideerd en genormeerd instrument betreft kan het bijdragen aan beslissingen over verloven van de jongeren.

De RVC monitorlijst is een geschikt instrument voor de lvb jongeren. Uit onderzoek is gebleken dat deze jongeren een beoordelingsschaal breder dan vijf punten niet meer betrouwbaar beantwoorden (Koster, 2010). In het licht van risicotaxatie van de doelgroep is het belangrijk dat een meetinstrument gevoelig is voor dynamiek en ontwikkeling. In de eerste plaats voldoet de RVC monitorlijst aan deze eis, doordat het gebruik maakt van een vijf-puntsschaal (in tegenstelling tot de meeste risico taxaties die 2 tot 3 puntschalen gebruiken). De schaal is onderverdeeld in de categorieën ‘bijna nooit’, ‘soms’, ‘regelmatig’, ‘vaak’ en ‘heel vaak’. In de tweede plaats is elk afzonderlijk domein opgebouwd uit tenminste vier vragen, wat de dynamiek er in houdt en de betrouwbaarheid vergroot.

Een geschikt meetinstrument houdt tevens rekening met het cognitieve niveau van de invullers. De items van de RVC monitorlijst zijn voornamelijk kort, eenvoudig en positief geformuleerd. Negatief geformuleerde vragen vergroten over het algemeen de betrouwbaarheid

(13)

van een vragenlijst, maar dit geldt niet voor de doelgroep van licht verstandelijk beperkte personen. Van de invuller wordt namelijk een extra vertaalslag gevraagd, waar lvb’ers moeite mee blijken te hebben (Finlay & Lyons, 2001). Dankzij het digitale karakter van de lijst kunnen invulfouten, scoringsfouten of missende antwoorden worden voorkomen. Tot slot bestaat de lijst uit een jongeren- en een professionalversie. Dit maakt een multi-informant en een multi-context benadering mogelijk; het vergaren van informatie van meerdere beoordelaars uit verschillende contexten. Op deze manier kunnen scores worden vergeleken, worden de validiteit en de betrouwbaarheid van de metingen vergroot en worden de RVC’s op een meer volledige wijze in kaart gebracht.

Resultaten eerder onderzoek

In 2010 is er na de ontwikkeling van de RVC monitorlijst een pilotstudie gedaan voor het testen van de betrouwbaarheid en validiteit van het instrument. De resultaten lieten zien dat het een veelbelovend instrument is voor de diagnostiek bij lvb jongeren. Voor de betrouwbaarheid is in de pilotstudie gekeken naar overeenstemming in de beoordeling van verschillende personen rondom de jongeren, te weten de persoonlijk begeleider, de leerkracht en de therapeut. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid over alle construct bedroeg .990. Tevens werd er gekeken naar de interne consistentie van de constructen van de RVC lijst. Er werd een gemiddelde ic van .753 gerapporteerd en alle constructen lieten een hoge Chronbach’s Alpha zien, behalve het construct Hulp Vragen. Van 16 RVC’s werd in het vorig onderzoek een significante correlatie gevonden met bestaande en gevalideerde instrumenten met overeenkomende meetpretenties (Koster, 2010).

Validiteit

Validiteit is de mate waarin een instrument meet wat het beoogt te meten. Het aantonen van de validiteit van een instrument is een voorwaarde voor het gebruik in de praktijk. Gezien de RVC Monitorlijst verschillende competenties pretendeert te meten is het van belang de losse competenties te valideren met reeds gevalideerde, overeenkomende competenties uit genormeerde vragenlijsten.

Daarbij is de RVC Monitorlijst een doelgroep specifiek meetinstrument. De doelgroep wordt gekenmerkt door jongeren met een lvb en seksueel grensoverschrijdend gedrag. De RVC Monitorlijst zou in staat moeten zijn deze doelgroep te onderscheiden van andere doelgroepen zonder één van deze kenmerken. In huidig onderzoek wordt een discrimant analyse uitgevoerd op de scores op de RVC Monitorlijst van jeugdige zedendelinquenten met een lvb en een groep leeftijdsgenoten met een lvb, zonder gepleegd zedendelict. Wat deze analyse kwetsbaar maakt is dat beide groepen gekarakteriseerd worden door een lvb. Diverse incompetenties gelden daardoor voor jongeren uit beiden onderzoeksgroepen. Er zijn echter specifieke competenties

(14)

waar het de doelgroep van zedendelinquenten meer aan ontbreekt binnen de lvb populatie, zoals de specifieke zeden-competenties “omgaan met eigen grenzen seksueel” en “omgaan met grenzen van anderen seksueel”. Uit de literatuur is tevens een viertal niet concrete zeden-competenties naar voren gekomen die binnen de doelgroep van lvb’ers recidive van zedendelinquenten voorspellen; gebrekkige zelfbeheersing (RVC Omgaan met boosheid en RVC Geduld), gebrekkige zelfcontrole (RVC Controle over eigen gedrag en RVC Stop-denk-doe), een negatief zelfbeeld (RVC Zelfbeleving) en weinig assertiviteit (RVC Assertiviteit). Met de discriminant analyse wordt de groep zeden lvb vergeleken met de groep niet-zeden lvb op alle RVC’s. Specifieke aandacht gaat naar de zes genoemde doelgroep specifieke competenties om te kijken of de RVC Monitorlijst in staat is om binnen de populatie van lvb jongeren de zedendelinquenten van niet-zedendelinquenten te onderscheiden.

Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid geeft weer of het construct dat beoogt wordt te meten daadwerkelijk zuiver wordt gemeten en er geen sprake is van ruis. Dat een instrument betrouwbaar is, is een voorwaarde voor een valide instrument. Er zijn verschillende vormen van betrouwbaarheidsonderzoek. Allereerst kan er gekeken worden naar de interne consistentie van een lijst. Bij de RVC monitorlijst houdt dit in dat de scores op de verschillende items die hetzelfde construct beogen te meten met elkaar samenhangen. De maat voor betrouwbaarheid wordt de Chronbach’s Alpha genoemd. Een tweede manier voor het onderzoeken van de betrouwbaarheid van een meetinstrument is kijken naar de interboordelaarsbetrouwbaarheid, oftewel de overeenstemming tussen waarnemingen van verschillende beoordelaars.

Beperkingen en oplossingen

De volgende zestien RVC’s zijn reeds gevalideerd: Gesprek voeren; ‘Nee’ kunnen zeggen; Goed met ‘nee’ kunnen omgaan; Open staan voor advies; Kunnen onderhandelen; Omgaan met kritiek; Contacten onderhouden, Sociaal netwerk; Assertiviteit; Kunnen ontspannen; Omgaan met boosheid; Zelfbeheersing; Oprecht en eerlijk zijn; Omgaan met grenzen van anderen; Houden aan afspraken; Accepteren van gezag; Doorzetten. Deze RVC’s correleerden significant met een ander instrument met dezelfde meetpretentie, waardoor kan worden aangenomen dat de criteriumvaliditeit in orde is (Koster, 2010).

De andere helft van de RVC’s werd in het voorgaande onderzoek niet gevalideerd. In de meeste gevallen (tien) kwam dit doordat de inhoud van de constructen niet gematched kon worden met geschikte, genormeerde vragenlijsten. Voor de overige zes RVC’s werd wel een correlatie in de verwachte richting gevonden, maar was de steekproefgrootte te klein om een significante correlatie te vinden. In onderstaand onderzoek wordt een vragenlijst toegevoegd aan

(15)

het correlatie onderzoek en wordt de steekproef uitgebreid, waardoor wordt verwacht een significante correlatie te vinden voor (in ieder geval) de genoemde zes RVC’s.

De enige RVC waarvoor in voorgaand onderzoek geen interne consistentie werd gevonden is de RVC Hulp Vragen. Uit overleg met professionals (leerkrachten, therapeuten en begeleiders) die mee hadden gewerkt aan het onderzoek kwam een mogelijke verklaring. Leerkrachten gaven aan dat ze de vaardigheid Hulp Vragen in de context zien van hulp vragen bij een vaktechnisch probleem. De therapeuten gaven juist aan dat ze Hulp Vragen interpreteerden als de vaardigheid om hulp te vragen in de context van (inter)persoonlijke problematiek. Het oude construct Hulp Vragen bleek uit meerdere dimensies te bestaan en was daardoor multi-interpretabel. Om deze reden is deze RVC gesplitst in twee RVC’s: Hulp Vragen Praktisch en Hulp Vragen Persoonlijk. Iemand kan hulp vragen met praktische zaken (zoals het plakken van een band of het doen van de afwas), maar ook met persoonlijke zaken (wanneer iemand zich zorgen maakt of ruzie heeft). Beide vaardigheden worden gezien als belangrijke recidive voorkomende competenties.

Aan het begin van het onderzoek van Koster (2010) werd er gebruik gemaakt van negatief geformuleerde items in de RVC Monitorlijst. ‘Ik lieg’ was bijvoorbeeld ‘Ik lieg niet’. Negatief geformuleerde items bleken niet betrouwbaar te worden ingevuld door de doelgroep, omdat een extra vertaalslag werd gevraagd. Als oplossing zijn, halverwege het onderzoek, de items positief geformuleerd en wordt de manier van scoren omgedraaid; bijna nooit=5, soms=4, regelmatig=3, vaak=2, heel vaak=1. Extra hulp werd geboden bij de nieuw geformuleerde items door de onderzoekers van voorgaand onderzoek om er voor te zorgen dat de jongeren de items konden invullen.

Hoofdvraag

Uit bovenstaand vooronderzoek komt de volgende hoofdvraag naar voren; Is de RVC Monitorlijst een betrouwbaar en valide meetinstrument? Om deze vraag te beantwoorden zijn de volgende hypotheses opgesteld;

Hypothese 1: Er is een positieve correlatie tussen de score van de jongeren op de risico voorkomende competenties van de RVC monitorlijst en de score van de jongeren op de overeenkomende competenties uit de bestaande, door COTAN gevalideerde instrumenten.

Verwacht wordt dat door toevoeging van meerdere vragenlijsten aan het bestaande instrumentarium het merendeel van de RVC’s kunnen worden gevalideerd. Tevens wordt verwacht dat door de vergrote steekproef (bestaande data + nieuwe data) alle correlaties significant zullen zijn.

(16)

Verwacht wordt dat er overeenstemming is in de waarnemingen van de twee beoordelaars.

Hypothese 3: De RVC’s zijn intern consistent en de Cronbach’s alpha is groter dan .6 voor de jongerenversie en .7 voor de professionalversie

Verwacht wordt dat door de splitsing van de RVC Hulp Vragen in twee verschillende RVC’s de items per construct hetzelfde concept meten en zodoende alle constructen intern consistent zijn.

Hypothese 4: De gemiddelde score van de twee steekproeven op de RVC’s Omgaan met eigen grenzen seksueel, Omgaan met grenzen van anderen seksueel, Assertiviteit, Zelfbeleving, Omgaan met boosheid, Stop-denk-doe, Controle over eigen gedrag en Geduld verschillen significant van elkaar.

Verwacht wordt dat de RVC monitorlijst in staat is om te discrimineren tussen de twee steekproeven. Van de steekproef van lvb zeden wordt verwacht dat zij een significant lagere score behalen op de zeven doelgroep specifieke competenties vergeleken met de steekproef van lvb niet-zeden.

Specifieke hypotheses

Voor hypothese 1 zijn er verschillende specifieke hypotheses opgesteld per RVC. De RVC’s uit de groep Sociale Vaardigheden worden als groep vergeleken met het instrumentarium, omdat het niet mogelijk is gebleken de RVC’s uit deze groep te testen middels specifieke (sub-) test (Koster, 2010). Daarbij worden er alleen specifieke hypotheses opgesteld met de vragenlijsten voor nog niet gevalideerde competenties. De vragenlijsten die hier niet worden besproken zijn voor onderbouwing van de reeds gevalideerde competenties uit voorgaand onderzoek.

Samenhang met de BIG SIX

• Er wordt een significant negatieve relatie verwacht tussen de competentie Zelfbeleving van de RVC Monitorlijst en de schaal Angst en Depressieve gevoelens (A4) van de Big Six. • Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de groep Sociale Vaardigheden van

de RVC Monitorlijst en Sociale Durf van de Big Six.

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de groep Sociale vaardigheden van de RVC Monitorlijst en Interesse in Anderen.

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de competentie Gesprek Voeren van de RVC Monitorlijst en Interesse in Anderen van de Big Six.

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de competentie Assertiviteit van de RVC Monitorlijst en Initiatief van de Big Six.

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de competentie Vooruit Plannen van de RVC Monitor lijst en Regels en Zekerheid van de Big Six.

(17)

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de competentie Stop-Denk-Doe van de RVC Monitorlijst en Emotionele beheersing van de Big Six.

Samenhang met de UCL-A

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de nieuwe competentie Hulp vragen bij persoonlijke problemen en de schaal Sociale steun zoeken van de UCL-A. • Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de nieuwe competentie Hulp

vragen bij praktische problemen en de schaal Sociale steun zoeken van de UCL-A. • Er wordt een significant negatieve relatie verwacht tussen de competentie Gevoelens

uitdrukken van de RVC Monitorlijst en de schaal Expressie van emoties en boosheid van de UCL-A.

Samenhang met de CBSA (n=13)

• Er wordt een significant positieve relatie verwacht tussen de schaal Gevoel van Eigenwaarde van de CBSA en de het construct Zelfbeleving van de RVC Monitorlijst.

(18)

Methode

Proefpersonen

In huidig onderzoek hebben verschillende onderzoeksgroepen geparticipeerd. Allereerst was er de onderzoeksgroep die bestond uit jeugdige zedendelinquenten met een lichte verstandelijke beperking (IQ 55-85) in de leeftijd van 12 tot 18 jaar (gemiddelde leeftijd; 14.8). Alle proefpersonen waren van het mannelijke geslacht. In totaal bestond deze groep uit 35 proefpersonen. Hier zat bestaande data van 14 proefpersonen bij uit voorgaand validatie onderzoek (Koster, 2010). Van deze totale groep verbleven 33 jongeren binnen de ortho-pedagogische behandelinstelling Groot Emaus, ’s Heeren Loo te Ermelo. De overige twee jongeren verbleven op de ortho-pedagogische behandelgroep de Amstelsprong, ’s Heeren Loo te Almere. Beiden instellingen zijn behandelinstituten voor jongeren met zeer ernstige gedragsproblemen en/of emotionele problemen en een lichte verstandelijke beperking. Groot Emaus is echter een besloten setting voor jongeren tussen de 12 en de 18, de Amstelsprong een open setting op vrijwillige basis voor jongeren vanaf 18 jaar. De jongeren stroomden in bij het huidig onderzoek op het moment dat ze werken aangemeld bij het GG6 behandelprogramma. Allen zijn plegers van seksueel geweld van minderjarigen. Hier wordt aanranding, verkrachting en seksueel misbruik onder verstaan. De jongeren hadden nog geen behandeling ontvangen voor het gepleegde delict en de metingen van huidig onderzoek werden gebruikt als nulmetingen voor het behandelprogramma. Tijdens de intake worden alle jongeren gescreend door therapeuten. Jongeren en hun opvoeders tekenen bij opname binnen de behandelinstelling of –groep een informed consent verklaring waar huidig onderzoek binnen valt. Aan elke jongere, zijn ouders/verzorgers en zijn verantwoordelijk behandelaar is tevens mondeling en of schriftelijk toestemming gevraagd voor deelname aan huidig onderzoek.

De tweede onderzoeksgroep bestond uit 37 jongens tussen de 12 en 16 jaar (gemiddelde leeftijd; 14.2). Net als bovenstaande onderzoeksgroep werden de jongens gekenmerkt door een licht verstandelijke beperking. De jongens zijn allen leerlingen van een Praktijkonderwijs school in Delft; Het Grotius College. Zij verschilden met de eerste onderzoeksgroep in het feit dat ze geen seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en niet binnen een behandelinstelling woonden. Voorafgaand aan het onderzoek was toestemming voor deelname aan de ouders gevraagd en tijdens het onderzoek tekenden de jongeren tevens zelf een informed-consent brief. Jongens uit klas 1 t/m 5 hebben geparticipeerd aan het onderzoek en dit geschiedde op basis van vrijwilligheid en anonimiteit.

De derde onderzoeksgroep betrof begeleiders van de groep van jeugdige zedendelinquenten. Therapeuten, docenten, arbeidstrainers en persoonlijk begeleiders hebben mee gewerkt. Allen waren werkzaam bij ’s Heeren Loo, oftwel bij Groot Emaus oftewel bij de

(19)

Amstelsprong. Per jongere zijn twee of drie begeleiders benaderd. Sommige jongeren hadden dezelfde begeleiders en niet alle begeleiders hebben de vragenlijsten (correct) in kunnen vullen. In totaal hebben 77 begeleiders (met bruikbare data) geparticipeerd aan huidig onderzoek.

Materialen

Het gebruikte materiaal bestond uit de RVC Monitorlijst jongeren-versie, de RVC Monitorlijst professionalversie en vijf zelfrapportage vragenlijsten voor kinderen en adolescenten. Om de validiteit van de RVC monitorlijst aan te tonen worden de RVC’s gematcht met constructen die hetzelfde beogen te meten als de RVC’s. De constructen worden uit reeds bestaande, gevalideerde vragenlijsten gehaald. Het is niet mogelijk gebleken om alle RVC’s te matchen aan constructen uit andere vragenlijsten. Dit komt door het feit dat een groot deel van bestaande zelfrapportage vragenlijsten niet geschikt is voor de doelgroep van licht verstandelijk beperkte adolescenten. Dit kan zijn vanwege het taalgebruik, de antwoordmogelijkheden, de invultijd of ontbrekende normgroepen. Uiteindelijk is er binnen het onderzoek van Koster (2010) een instrumentarium met zorg gekozen door een team van experts op het gebied van LVB jongeren en onderzoek en wetenschap. In huidig onderzoek is dit instrumentarium iets aangepast. De gebruikte vragenlijsten zullen hieronder worden besproken. De psychometrische kwaliteiten van de gebruikte instrumenten, onderzocht door de COTAN, zijn in Bijlage 1 vermeld.

RVC Monitorlijst

Bij alle onderzoeksgroepen is de digitale RVC Monitorlijst afgenomen. Dit betreft de beoordelingslijst van de Risico Voorkomende Competenties (RVC’s). Deze worden gemeten op een 5-punt Likertschaal (bijna nooit, soms, regelmatig, vaak en zeer vaak). De aangepaste RVC Monitorlijst meet 33 RVC’s en bestaat uit 126 vragen (gemiddeld 4 items per RVC). De vragen, de RVC’s en de beoordelingsschaal van de twee versies zijn identiek, alleen de vraagstelling verschilt. In de jongeren versie worden de vragen gesteld vanuit de ik-vorm (bijvoorbeeld; ‘ik kan een gesprek voeren met een ander’). In de versie voor de begeleiders worden de vragen gesteld vanuit de derde persoon (bijvoorbeeld; ‘hij kan een gesprek voeren met een ander’). Begeleiders hebben gemiddeld 15 minuten nodig voor het invullen van de lijst, jongeren 20-25 minuten. Voor elk item kan een score tussen de 1 en de 5 worden gehaald (bijna nooit=1, soms=2, regelmatig=3, vaak=4, heel vaak=5). De punten van de items worden per RVC bij elkaar op geteld. Hoe meer punten een jongere scoort op een RVC hoe beter hij/zij de competentie beheerst. De items en de onderverdeling per schaal zijn vermeld in Bijlage 2.

(20)

Competentie-Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA)

De CBSA is een zelfrapportage vragenlijst geschikt voor adolescenten van 12 tot 18 jaar. De test geeft op gestandaardiseerde wijze een indruk van de wijze waarop een jongere zichzelf ervaart en hoe hij/zij zijn/haar eigen vaardigheden en adequaatheid op een aantal relevante levensgebieden inschat. De jongeren krijgen per item twee alternatieven gepresenteerd in de volgende vorm: 'Sommige jongeren doen/zijn/voelen zich X' en 'Anderen jongeren doen/zijn/voelen zich niet X'. De respondent wordt gevraagd om te beoordelen tot welke groep hij/zij zich rekent en om vervolgens aan te geven of hij/zij zich daar een beetje of helemaal toe rekent. Scoring vindt plaats op een vier-puntschaal van 'minst' tot 'meest competent'. De invultijd bedraagt ongeveer 20 minuten.

Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D)

De BDHI-D is een zelfrapportage instrument waarmee kan worden vastgesteld in hoeverre er bij iemand sprake is van hostiliteit en de neiging tot het vertonen van agressief gedrag. De vragenlijst is geschikt voor jongeren vanaf 15 jaar. De BDHI-D bestaat uit 40 uitspraken waarvan de respondent aangeeft of deze voor hem/ haar waar of niet waar zijn. De uitspraken zijn onder te verdelen in de schalen Indirecte Agressie, Directe Agressie en Sociale Wenselijkheid. Een voorbeeldvraag uit Indirecte Agressie is ‘Bij tijd en wijle voel ik dat het leven me slecht behandelt’. Een voorbeeldvraag uit Directe Agressie is ‘Als iemand me begint te slaan dan geef ik hem er van langs’. Een voorbeeldvraag uit de Sociale Wenselijkheid is ‘Ik heb nog nooit een intense hekel aan iemand gehad’. De invultijd bedraagt gemiddeld 10 minuten en voor het scoren van de antwoorden zijn er scoringsmallen beschikbaar.

Multiculturele PersoonlijkheidsTest BIG-SIX (MPT-BS)

De Big Six heeft als doel het inzichtelijk maken van iemands persoonlijke eigenschappen. De zelfrapportage vragenlijst meet zes dimensies van persoonlijkheid; emotionele stabiliteit, conscientieusheid, extraversie, openheid, vriendelijkheid en integriteit. Per dimensie wordt er gebruik gemaakt van 3 tot 5 subschalen met ieder 8 items. De vragenlijst bestaat uit 200 vragen waarbij men moet aangeven op een vijf-puntschaal in hoeverre een persoon het eens is met de uitspraak. Een voorbeelditem van consciëntieusheid is ‘Ik stel hoge eisen aan mijzelf’. Er wordt gebruik gemaakt van een vragenformulier en een apart antwoordformulier en de invultijd bedraagt gemiddeld 50 minuten. De test is geschikt voor jongeren vanaf 16 jaar.

Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren (VSVJ)

De VSVJ is ontwikkeld om sociaal vaardig gedrag te meten en is specifiek gericht op diverse aspecten van het sociaal functioneren. De lijst bevat 31 items die bestaan uit stellingen over gedrag en cognities. De lijst is geschikt voor kinderen en jongeren van 7 t/m 18 jaar. De

(21)

invuller geeft aan in hoeverre dit gedrag op hem van toepassing is op een vijf-puntschaal, oplopend van helemaal niet tot heel vaak. De lijst bestaat uit de schalen Prosociaal gedrag en Sociaal ongepast gedrag. Voorbeelditem van eerst genoemde schaal is; ik vrolijk een vriend(in) op die verdrietig is. Voorbeelditem van de tweede schaal is; ik lieg om mijn zin te krijgen. De invultijd bedraagt ongeveer 10 minuten.

Utrechtse Copinglijst voor Adolescenten (UCL-A)

De UCL-A is een copinglijst en meet derhalve hoe iemand omgaat met problemen of stressvolle situaties. De lijst bestaat uit 47 items verdeeld over zeven schalen: Actief aanpakken, Palliatieve reactie, Vermijden, Sociale steun zoeken, Passief reactiepatroon, Expressie van emoties en Geruststellende gedachten. Alle items worden beoordeeld op een vierpuntsschaal: zelden of niet, soms, vaak, zeer vaak. De lijst wordt veel gebruikt binnen ’s Heeren Loo en is geschikt voor adolescenten van 13 t/m 16 jaar. De invultijd bedraagt gemiddeld 15 minuten. Procedure

De onderzoeksgroep van jeugdige zedendelinquenten namen deel aan het onderzoek binnen hun behandelinstelling, ofwel Groot Emaus ofwel de Amstelsprong. Zij werden individueel benaderd en vulden de vragenlijsten in onder begeleiding van de testleider. Dit gebeurde in de diagnostiek testkamers van de instellingen. De RVC monitorlijst werd ingevuld op de computer. De totale test tijd bedroeg tussen de 2 en 2,5 uur.

Twee begeleiders per jongere werden benaderd voor deelname aan het onderzoek rond hetzelfde tijdstip. Voor iedere jongeren werd standaard de persoonlijk begeleider benaderd. De tweede begeleider kon een docent, arbeidstrainer of therapeut zijn. Met begeleiders werd eerst telefonisch dan wel persoonlijk contact gezocht om uitleg te geven betreffende het onderzoek. Als zij toestemming voor deelname gaven kregen zij via een e-mail de link en het wachtwoord voor de online RVC monitorlijst voor begeleiders. Zij werden verzocht deze binnen twee weken in te vullen, zodat er niet teveel tijd zat tussen de resultaten van de jongeren en de resultaten van de begeleiders. Op deze manier werd gewaarborgd dat dezelfde, actuele vaardigheden werden gemeten door de jongeren en de begeleiders.

De onderzoeksgroep van jongeren met een lvb, maar zonder gedragsproblemen en seksueel grensoverschrijdend gedrag vulden voor dit onderzoek alleen de RVC monitorlijst in. Zij werden op hun eigen school benaderd en per vier jongens uit de klas gehaald. Het invullen van de lijst gebeurde in het computerlokaal van de school. De jongens werden zo geplaatst dat zij elkaar niet konden af leiden of bij elkaar op het scherm konden kijken. De jongens tekenden bij aanvang de informed-consent brief en medewerking was op basis van vrijwilligheid en anonimiteit. De jongens kregen een nummer dat ze in konden vullen als de RVC monitorlijst om

(22)

hun naam vroeg. Afname gebeurde in stilte en duurde gemiddeld 20 minuten. Er waren twee testleiders aanwezig om vragen te beantwoorden.

(23)

Resultaten

Interne consistentie

De eerste maat voor het bepalen van de betrouwbaarheid van de RVC Monitorlijst is de interne consistentie van de competenties. De Cronbach’s alpha is berekend over de losse itemscores per competentie van alle jongeren en alle begeleiders. In Tabel 1 worden de resultaten weergegeven.

Twee proefpersonen, één uit de zeden groep en één uit de niet-zeden groep, zijn niet meegenomen met de resultaten. Dit waren ‘outliers’ die scores hadden die meer dan twee standaardafwijkingen afweken van het gemiddelde, waarvan één outlier boven en één outlier onder het gemiddelde uitkwam. De zeden groep bestaat in totaal uit 35 proefpersonen en de niet-zeden groep uit 37 proefpersonen. De analyses van de aangepaste RVC’s ‘Hulp vragen Praktisch’ en ‘Hulp vragen Persoonlijk’ zijn berekend over de nieuwe groep proefpersonen zonder de bestaande data, waardoor de onderzoeksgroep voor deze competenties bestaat uit 57 jongeren en 16 begeleiders.

Tabel 1

De Interne Consistentie per item van de RVC Monitorlijst Jongerenversie en Professionalversie

Jongeren n = 72

Begeleiders n = 77

Gesprek voeren .573 .791

‘Nee’ kunnen zeggen .689 .813

Goed met ‘nee’ kunnen omgaan .380 .804

Hulp vragen Praktisch1 .618 .899

Open staan voor advies .756 .922

Onderhandelen .764 .891

Omgaan met kritiek .465 .714

Contacten onderhouden, sociaal netwerk .688 .959

Steun krijgen van sociaal netwerk .760 .981

Assertiviteit2 .573 .714

Kunnen ontspannen, omgaan met spanning .714 .721

Gevoelens uitdrukken .789 .824

Omgaan met boosheid .813 .854

Stop-denk-doe .599 .836

(24)

Controle over eigen gedrag .791 .892

Vooruit plannen .771 .843

Eigen weg kiezen en volgen .717 .744

Zelfbeleving .775 .911

Oprecht en eerlijk zijn .701 .904

Vertrouwen3 .611 .799

Alert zijn en herkennen van risicovolle situaties .732 .868

eigen gevoel herkennen .672 .843

Omgaan met eigen grenzen .669 .855

Omgaan met eigen grenzen seksueel .666 .867

gevoel van een ander herkennen .875 .930

Omgaan grenzen van anderen .695 .896

Omgaan grenzen van anderen seksueel .802 .877

Houden aan afspraken .732 .855

Accepteren van gezag .741 .803

Doorzetten van dat wat goed gaat .748 .843

Verantwoordelijkheid nemen Hulp Vragen Persoonlijk

.793 .855

.689 .651

1. p= zonder item 30; ‘Als ik problemen heb, los ik deze problemen zelf op’

2. p= zonder item 9; ‘Ik kom met ideeën’

3. p= zonder item 112; ‘Ik lieg’

De gemiddelde interne consistentie van alle competenties van zowel de jongeren als de begeleiders bedraagt .767. Voor de jongeren bedraagt de gemiddelde interne consistentie van alle competenties .702, voor de begeleiders .832.

Testen die psychologische constructen meten hebben het extra moeilijk als het gaat om betrouwbaarheid gezien de diversiteit van het te meten construct. Voor dit soort instrumenten wordt om deze reden een alpha vanaf .7 gezien als acceptabele waarde voor de betrouwbaarheid (Field, 2005). Zowel de jongerenversie als de professionalsversie van de RVC monitorlijst voldoen aan deze volwaarde.

Voor de analyse zijn in totaal drie items verwijderd die onbetrouwbaar bleken (zie Tabel 1). Na verwijdering van het item ‘Als ik problemen heb, los ik deze problemen zelf op’ van de RVC ‘Hulp Vragen bij praktische problemen’ stijgt de interne consistentie bij de jongeren van p=.332 naar p=.618 en bij de begeleiders van p=.543 naar p=.899. Na het verwijderen van het item ‘Ik kom met ideeën’ van de RVC ‘Assertiviteit’ bij de jongerenversie stijgt de interne consistentie van Assertiviteit van p=.447 naar p=.571. Tot slot stijgt na verwijdering van het item

(25)

‘Ik lieg’ van de RVC ‘Vertrouwen’ de interne consistentie van de jongeren van p=.455 naar p=.611.

Bij de jongeren hebben alle competenties na verwijdering van de genoemde drie items een betrouwbaarheidscoëfficiënt van (afgerond) .6 en hoger, afgezien van ‘Goed met nee om kunnen gaan’ en ‘Omgaan met kritiek’. Dit zijn de twee competenties van de RVC Monitorlijst die twee of meer items bevatten die van negatief naar positief zijn geformuleerd. Tabel 2 toont de interne consistentie van deze RVC’s wanneer er per RVC twee positief geformuleerde items worden verwijderd.

Tabel 2

De Interne Consistentie op twee RVC’s na Verwijdering van Twee items per RVC

RVC Interne consistentie

Goed met ‘nee’ om kunnen gaan .575

Omgaan met kritiek .592

Als de som van de scores op de positief geformuleerde items uit het onderzoek van Koster (2010) worden vergeleken met de som van de scores op de positief geformuleerde items uit huidig onderzoek is er een significant verschil te zien. De jongeren uit huidig onderzoek scoren na om scoring van de items significant lager op de items dan de jongeren uit voorgaand onderzoek van Koster (2010), zie Tabel 3. Vóór omscoring scoorden zij dus significant hoger. Tabel 3

Verschil tussen Gemiddelde somscores op Nieuw Geformuleerde Items van Voorgaand onderzoek en Huidig onderzoek

n M SD p

Voorgaand onderzoek 9 89,4444 11,72722

Huidig onderzoek 57 82,4386 11,17717 .044*

Interbeoordelaars-betrouwbaarheid

Twee, drie of vier beoordelaars per jongere hebben de RVC monitorlijst professionalversie ingevuld op hetzelfde tijdstip als de jongeren de jongerenversie invulden. Om de mate van overeenstemming te achterhalen is allereerst geprobeerd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te meten per RVC door middel van de interclass correlatie (ICC). De resultaten waren echter oninterpreteerbaar en dit had verschillende redenen. Ten eerste zijn de meeste jongeren beoordeeld door twee of drie begeleiders. Hierdoor is het aantal van de groep van vierde

(26)

begeleiders te klein om correlaties per RVC uit te rekenen. Daarnaast werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van bestaande data uit voorgaand onderzoek. In voorgaand onderzoek is een oudere versie van de RVC monitorlijst gebruikt. De RVC’s kwamen hierdoor niet altijd overeen met de huidig lijst. Dit zorgde er voor dat er voor een aantal RVC’s te weinig data was om de correlaties te berekenen.

De data bleek wel toereikend voor het berekenen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid over het totaal aantal RVC’s. Tabel 4 laat de resultaten zien van de ICC.

Tabel 4

De Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de RVC Monitorlijst

Begeleider 1 Begeleider 2 Begeleider 3 Begeleider 4

Begeleider 1 n 1 764 .962* 737 .979* 309 .929* 128 Begeleider 2 n .962* 737 1 745 .975* 302 .936* 128 Begeleider 3 n .979* 309 .975* 302 1 314 .946* 130 Begeleider 4 n .929* 128 .936* 128 .946* 130 1 130 Noot. * p < .01

Voor alle correlaties geldt dat deze significant zijn bij p=.01. De RVC scores van de onafhankelijke beoordelaars hangen positief met elkaar samen. De gemiddelde interbeoordelaarsbetrouwbaarheid over alle constructen van alle begeleiders is .955. De grote van de n verschilt per begeleider, omdat de lijst per jongere is ingevuld door een verschillend aantal begeleiders.

(27)

Constructvaliditeit

Voor het meten van de constructvaliditeit van de RVC Monitorlijst zijn de meeste RVC’s tevens gemeten met reeds gevalideerde, beschikbare instrumenten. Door middel van correlatie onderzoek wordt gekeken of de scores van de jongeren op de RVC’s overeenkomen met de scores op overeenkomende constructen van de bestaande vragenlijsten. De testbatterij van vragenlijsten is afgenomen bij 27 jongeren in totaal. In voorgaand validatie onderzoek zijn reeds 17 RVC’s gevalideerd (zie Tabel 5) waar in dit onderzoek extra onderbouwing voor is gevonden. Alleen de vragenlijsten die nieuwe correlaties hebben opgeleverd met RVC’s worden besproken. Tabel 5

Reeds Gevalideerde Constructen van de RVC Monitorlijst (Koster, 2010)

Huidig correlatie onderzoek naar de validatie van de overige RVC’s laat de volgende resultaten zien;

Samenhang met de BIG SIX

• De relatie tussen Zelfbeleving van de RVC Monitorlijst en Angst en Depressieve gevoelens (A4) van de Big Six is significant negatief (r=-.401, p=0.019)

• De relatie tussen de groep Sociale Vaardigheden van de RVC Monitorlijst en Sociale Durf van de Big Six is significant positief (r=.380, p=.025)

• De relatie tussen de groep Sociale vaardigheden van de RVC Monitorlijst en Interesse in Anderen is significant positief (r=.348, p=.038)

• De relatie tussen het construct Gesprek Voeren van de RVC Monitorlijst en Interesse in Anderen van de Big Six is significant positief (r=.361, p=.032)

• De relatie tussen het construct Assertiviteit van de RVC Monitorlijst en Initiatief van de Big Six is significant positief (r=.332, p=.045)

1. Gesprek voeren; 2. ‘Nee’ kunnen zeggen;

3. Goed met ‘nee’ kunnen omgaan; 4. Open staan voor advies;

5. Kunnen onderhandelen; 6. Omgaan met kritiek; 7. Contacten onderhouden, 8. Sociaal netwerk;

9. Assertiviteit

10. Kunnen ontspannen; 11. Omgaan met boosheid; 12. Zelfbeheersing;

13. Oprecht en eerlijk zijn;

14. Omgaan met grenzen van anderen; 15. Houden aan afspraken;

16. Accepteren van gezag; 17. Doorzetten.

(28)

• De relatie tussen het construct Vooruit Plannen van de RVC Monitor lijst en Regels en Zekerheid van de Big Six is significant positief (r=.569, p=.001

• De relatie tussen het construct Stop-Denk-Doe van de RVC Monitorlijst en Emotionele beheersing van de Big Six is positief, maar net niet significant (r=.316, p=.054)

Samenhang met de UCL-A

• De relatie tussen het nieuwe construct Hulp vragen bij persoonlijke problemen en de schaal Sociale steun zoeken van de UCL-A is positief, maar niet significant (r=.360, p=.214) n=7 • De relatie tussen het nieuwe construct Hulp vragen bij praktische problemen en de schaal

Sociale steun zoeken van de UCL-A is significant positief (r=.700, p=.040)

• De relatie tussen het construct Gevoelens uitdrukken van de RVC Monitorlijst en de schaal Expressie van emoties en boosheid van de UCL-A is significant negatief (r=-.341, p=.041)

Samenhang met de CBSA (n=13)

• De relatie tussen de schaal Gevoel van Eigenwaarde van de CBSA en de het construct Zelfbeleving van de RVC Monitorlijst is significant positief (r=.471, p=.052)

Tabel 6

Correlaties tussen RVC’s en Vergelijkbare Constructen uit reeds Gevalideerde Instrumenten

Instru ment Sub-schaal RVC RVC RVC RVC RVC RVC RVC RVC RVC RVC Zelfbel eving Gesprek voeren Assertivit eit Vooruit Plannen Verantw oordelijk heid nemen Gevoel van een ander herkennen Stop Denk Doe Hulp Vragen Gevoelens Uitdrukken Groep Sociale Vaardigheden Big Six Angst & depress gevoelens -.401 Big Six Interesse in anderen .361 .348 Big Six Initiatief .332 .337 Big Six Regels en zekerheid .569

(29)

Big Six Harmonieus .439 Big Six emotionele beheersing .316 * UCL -A Sociale Steun zoeken .700 (PT) .360*** (PS) UCL -A Expressie emoties .341 CB SA Gevoel van Eigenwaarde .471** Big Six Sociale durf .380 * p=.054 ** p=.052 (n=13) *** p=.214 (n=7)

PT = Praktische problemen, PS= Persoonlijke problemen

In Tabel 6 zijn de correlaties weergegeven per RVC en per overeenkomende competentie op een andere vragenlijst. Naast extra onderbouwing voor de 17 reeds gevalideerde RVC’s zijn er zes RVC’s die nieuwe positieve correlaties laten zien met overeenkomende competenties uit reeds bestaande vragenlijsten; ‘Zelfbeleving’ (gecorreleerd met ‘Angst en Depressieve gevoelens’ van de Big Six), ‘Vooruit Plannen’, ‘Verantwoordelijkheid nemen’, ‘Gevoel van een ander herkennen’, ‘Hulp vragen bij praktische problemen’ en ‘Gevoelens uitdrukken’.

Drie resultaten waren in de verwachte richting, maar niet significant (zie Tabel 6). Dit geldt voor de RVC’s ‘Zelfbeleving’ (gecorreleerd met ‘Zelfbeeld’ van de CBSA), ‘Hulp vragen bij persoonlijke problemen’ en ‘Stop-denk-doe’. In totaal zijn er reeds 23 RVC’s gevalideerd. Voor de overgebleven RVC’s, los van de drie RVC’s waarvoor een verwachte, maar niet significante correlatie is gevonden, geldt dat er tot op heden geen gevalideerde vragenlijsten gevonden zijn om de competenties mee te vergelijken en dus te valideren.

Discriminante validiteit

Om te onderzoeken of de RVC Monitorlijst in staat is om te discrimineren tussen twee groepen is de lijst afgenomen bij de groep van jeugdige zedendelinquenten met een lvb en bij de groep van leeftijdsgenoten met een lvb, maar zonder seksueel grensoverschrijdend gedrag. In Tabel 7 zijn de gemiddelde scores per competentie weergegeven van beiden groepen en het

(30)

significantie niveau. Voor deze analyse zijn vijf jongeren uit de zeden-groep niet meegenomen, omdat zij ten tijde van het onderzoek reeds begonnen waren met een behandeling gericht op het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De groep zeden bestaat uit 30 proefpersonen en de groep niet-zeden uit 37 proefpersonen.

Tabel 7

Gemiddelde Scores op de RVC’s van de Zeden en de Niet-zeden Groepen.

RVC Zeden n=30 Niet-zeden n=37 p Gesprek voeren 13,6427 14,1081 .516

‘Nee’ kunnen zeggen 15,5773 15,4865 .911

Goed met ‘nee’ kunnen omgaan 13,2433 14,5676 .072

Hulp vragen Praktisch 11,0990 11,0000 .878

Open staan voor advies 12,9983 13,6757 .401

Onderhandelen 13,9213 14,2432 .707

Omgaan met kritiek 12,9433 14,1081 .123

Contacten onderhouden, sociaal netwerk 15,7663 13,5405 .008**

Steun krijgen van sociaal netwerk 12,4211 10,8378 .073

Assertiviteit 9,8880 9,4054 .449

Kunnen ontspannen, omgaan met spanning 12,9430 13,4324 .563

Gevoelens uitdrukken 12,5873 10,2973 .014*

Omgaan met boosheid 13,9327 17,7027 .001**

Stop-denk-doe 12,9100 14,3514 .056

Geduld 13,2323 14,9189 .041*

Controle over eigen gedrag 10,8993 14,2162 .002**

Vooruit plannen 9,9767 9,5676 .555

Eigen weg kiezen en volgen 10,9547 11,1622 .764

Zelfbeleving 14,4103 14,7568 .701

Oprecht en eerlijk zijn 7,3997 10,8649 .000**

Vertrouwen 6,6887 9,2432 .000**

Alert zijn herkennen van risicovolle situaties 13,7323 12,8919 .315

eigen gevoel herkennen 10,3553 10,3784 .973

Omgaan met eigen grenzen 11,1993 16,6216 .000**

Omgaan met eigen grenzen seksueel 13,8327 17,8378 .001**

(31)

Omgaan grenzen van anderen 6,3660 6,7297 .469

Omgaan grenzen van anderen seksueel 14,4887 17,1351 .025*

Houden aan afspraken 14,3767 14,0811 .709

Accepteren van gezag 15,1660 14,6486 .507

Doorzetten van dat wat goed gaat 15,9880 18,7027 .009**

Verantwoordelijkheid nemen 9,3770 10,3784 .139

RVC Totaal Sociale Vaardigheden RVC Totaal Emotiereg/impulscontrole 126,9463 97,4360 175,00 149,00 .393 .070 RVC Totaal Zelfbeleving 14,4103 14,7568 .701

RVC Totaal Reflectieve vaardigheden 27,8207 33,0000 .001**

RVC Totaal Gedrag 124,5703 138,6486 .016*

Noot. * p < .05. ** p < .01

Op de twee zeden RVC’s ‘Omgaan met grenzen van een ander seksueel’ en ‘Omgaan met eigen grenzen seksueel’ verschillen de twee groepen significant van elkaar. De zeden groep scoort gemiddeld significant lager op beide competenties vergeleken met de niet-zeden groep. Van de genoemde doelgroep specifieke competenties scoort de zeden groep significant lager dan de niet-zeden groep op ‘Omgaan met boosheid’, ‘Geduld’ en ‘Controle over eigen gedrag’. Ook scoort de zeden groep aanzienlijk lager, al dan niet significant, op ‘Stop-denk-doe’. Er werd geen significant verschil gevonden op de doelgroep specifieke competenties ‘Assertiviteit’ en ‘Zelfbeleving’.

De groep niet-zeden scoort tevens significant hoger dan de zeden groep op de competenties ‘Oprecht en eerlijk’, ‘Vertrouwen in anderen’, ‘Omgaan met eigen grenzen’ en ‘Doorzetten van dat wat goed gaat’. Ook scoort de niet-zeden groep significant hoger op de totaal scores van de groepen ‘Reflectieve Vaardigheden’ en ‘Gedrag’. Daarbij scoort de niet-zeden groep aanzienlijk (maar niet significant) hoger op ‘Goed met ‘nee’ om kunnen gaan’ en op de totaal score van de groep ‘Emotieregulatie/Impulscontrole’.

Twee competenties komen uit de analyse waar de zeden groep significant hoger op scoort dan de niet-zeden groep. Dit zijn de RVC’s ‘Contact onderhouden met sociaal netwerk’ en ‘Gevoelens uitdrukken’.

Om te onderzoeken of de RVC monitorlijst in staat is om onderscheid te maken tussen zedendelinquenten en niet-zedendelinquenten is de ROC-curve van de doelgroep specifieke competenties afgebeeld in Grafiek 1. In de ROC-curve is bij verschillende afkapwaarden de sensitiviteit van de test (terecht-positieven) op y-as uitgezet tegen de specificiteit (fout-positieven) op de x-as. In Tabel 9 staat hoe accuraat de test is. De Area waarde 1 betekent een perfecte test

(32)

die alle zeden kan identificeren zonder fout-positieven. Hoe dichter de waarde bij de 0.5, hoe slechter de test is in het onderscheiden van de twee groepen.

Grafiek 1

De ROC-curve van de Doelgroep Specifieke Competenties

Tabel 8

De Accuratie van de Discriminant Validiteit van de Doelgroep Specifieke Competenties

RVC Area Std. Error

Omgaan met boosheid .717 .064

Stop-denk-doe .635 .070

Geduld .645 .068

Zelfbeheersing .710 .062

Eigen grenzen Seksueel .728 .062

Grenzen ander Seksueel .665 .067

Zelfbeleving .528 .071

(33)

Van de RVC’s Zelfbeleving en Assertiviteit zit de Area waarde in de buurt van de .5. De overige RVC’s laten waarden zien die hier voldoende boven zitten.

Grafiek 2 en Grafiek 3 laten de frequenties zien van de scores van beide groepen op de specifieke zeden RVC’s. Op de RVC ‘Omgaan met eigen grenzen seksueel’ haalt niemand uit de niet-zeden groep een lagere score dan 10. Van de zeden groep haalt 1/3e van de proefpersonen een score

lager dan 10. Tevens haalt de helft van de zeden groep een score lager dan 15, tegenover 1/5e van

de niet-zeden groep. Grafiek 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat we twee aparte talen spreken, hadden we in het begin van ons samenzijn natuurlijk nog niet zo door, maar dat er vaak misverstanden waren en zijn, dat is een feit.. Het

Het doel van dit onderzoek is het al dan niet kunnen aantonen van een verband tussen het vergroten van het lichaamsbewustzijn (door middel van een lichaamsgerichte interventie) en

Voor de verwerking met ouders vraagt dit om nadere uitwerking, toelichting, concretisering met praktijkvoorbeelden en met name aansluiting bij de vragen, situatie en mogelijkheden

1. Deze bijlage bestaat uit drie delen, waarbij de delen 2 en 3 slechts van toepassing zijn in zoverre deel 1 niet van toepassing is. Om te bepalen of een specifieke afvalstof

De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij

Je kunt iets bedenken, een Eurekamoment hebben, maar het omzetten van een idee naar de praktijk, daar moet je een soort Willie Wortel voor zijn.. En ook Willie Wortel was niet

Dat wil zeggen dat de cliënten onder de 30 jaar in dit onderzoek wel frequent assertief gedrag vertonen en ook een hoge mate van lichaamsbewustzijn hebben, maar dat ze

• Van twee even grote groepen zijn de gemiddeldes van een variabele bekend. 63 We illustreren de effectgrootte aan de hand van de lengte van jongens en meisjes. Zet je een groep