• No results found

Cognitieve processen en negatieve consequenties van dehumanisering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitieve processen en negatieve consequenties van dehumanisering"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cognitieve Processen en Negatieve Consequenties

van Dehumanisering

Eindversie Bachelorthese Sociale Psychologie Djûke T. Stammeshaus, studentnummer 10004621 Onder begeleiding van Tim Faber

Datum: 26 juni 2014 Aantal woorden: 5788

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

Cognitieve Processen en Negatieve Consequenties van Dehumanisering p. 4

Cognitieve Processen van Dehumanisering p. 7

Negatieve Consequenties van Dehumanisering p. 12

Conclusies en Discussie p. 21

(3)

Abstract

In het huidige literatuuronderzoek wordt gekeken naar dehumanisering. Bij dehumanisering wordt de menselijkheid van een individu of een groep miskend door een ander individu of een andere groep. Dit kan desastreuze gevolgen hebben. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld werden Joden door de nazi’s beschouwd als dierlijk. Deze

dehumanisering kan gezien worden als een factor die heeft bijgedragen aan de genocide op miljoenen Joden. Gezien de destructieve aard die dehumanisering kan hebben is het belangrijk om inzicht te krijgen in dehumanisering. Daarom wordt hier ten eerste gekeken naar

cognitieve processen van dehumanisering waarbij outgroups als minder menselijk dan ingroups worden beschouwd of met dieren worden geassocieerd. Ten tweede wordt gekeken naar negatieve consequenties van dehumanisering.

(4)

Cognitieve Processen en Negatieve Consequenties van Dehumanisering

Humankind ceases at the border of the tribe, the linguistic group, even sometimes the village … a great many of these populations give themselves a name that means ‘humans’ … implying by this that other tribes, groups or villages do not share the same human virtues (Lévi-Strauss, 1952/1987, p. 21, aangehaald in Demoulin et al., 2004).

De gevangenis Abu Ghraib in Irak kwam in 2004 op schokkende wijze in het nieuws. Op foto’s was te zien hoe Irakese gevangenen op mensonterende wijze werden behandeld door militairen van het Amerikaanse leger. Het bleek dat de militairen de gevangenen mishandelden, misbruikten, op hen urineerden, hen naakt met een zak op het hoofd lieten rondlopen, en hen dwongen om te blaffen als honden (voor een overzicht zie Lankford, 2009). Deze situatie schetst treffend het fenomeen van dehumanisering.

Dehumanisering is het miskennen van de menselijkheid van een individu of van een groep (Haque & Waytz, 2012). Hierbij worden gevoelens, zorgen, emoties of waarden van een individu of een groep niet in overweging genomen door een ander individu of een andere groep. Het individu of de groep kan vervolgens als minderwaardig, onmenselijk of dierlijk worden beschouwd. Dit kan er voor zorgen dat vijandig en gewelddadig gedrag tegen het individu of de groep meer acceptabel wordt geacht door het andere individu of de andere groep dan wanneer zij hen als menselijk beschouwen.

In het huidige literatuuronderzoek ligt de focus op dehumanisering van groepen in plaats van op dehumanisering van individuen. Een reden hiervoor is ten eerste dat veel studies naar dehumanisering gericht zijn op dehumanisering van groepen. Ten tweede is

dehumanisering van groepen een relevant onderzoekskader omdat deze vorm van dehumanisering heeft bijgedragen aan grootschalige mensonterende situaties. Tijdens

(5)

conflicten tussen groepen oftewel intergroepsconflicten komt dehumanisering vaak voor, met soms desastreuze gevolgen.

Desastreuze gevolgen zijn merkbaar doordat wreedheid en menselijk lijden op massale wijze door dehumanisering in de hand kunnen worden gewerkt (Haslam, 2006). Tijdens oorlogsvoering bijvoorbeeld portretteren leiders hun vijanden vaak als niet-menselijk of dierlijk. Hiermee geven ze een soort legitimering of vergemakkelijking om hen te martelen en te vermoorden (Omar, Lionel & Likoebe, 2010). De genocide tijdens de Tweede

Wereldoorlog en de genocide tijdens de Rwandese burgeroorlog zijn voorbeelden waarbij de menselijkheid van een groep werd miskend door een andere groep, middels het toekennen van dierlijke eigenschappen.

Zo werden Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s beschouwd als parasieten en ratten. Hiermee creëerden de nazi’s algehele minachting en walging over Joden. Dit sluit aan bij eerder onderzoek waaruit blijkt dat wanneer een groep wordt beschouwd als dierlijk, er sneller minachting en walging wordt opgeroepen dan wanneer die groep wordt beschouwd als menselijk (Harris & Fiske, 2006). Door de Joden niet meer als volwaardige mensen te zien gaven de nazi’s vervolgens een soort legitimering om de Joden te vermoorden. Dehumanisering kan dus gezien worden als een van de vele factoren die heeft bijgedragen aan de moord tijdens het nazibewind op ongeveer zes miljoen Joden.

Een andere situatie waarbij de menselijkheid van een groep werd miskend door een andere groep middels het toekennen van dierlijke eigenschappen was tijdens de burgeroorlog in Rwanda. In Rwanda werd de etnische groep van de Tutsi’s door de etnische groep van de Hutu’s gepropageerd als zijnde kakkerlakken, en als een volk zonder menselijke

eigenschappen (Harris & Fiske, 2011). Deze dehumanisering kan gezien worden als een factor die heeft bijgedragen aan de genocide in 1994. Hierbij zijn naar schatting tussen de

(6)

500.000 en een miljoen Tutsi’s, driekwart van de Tutsi populatie, binnen een paar weken vermoord.

Hoewel men niet mag constateren dat dehumanisering de oorzaak is geweest van gebeurtenissen zoals de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog of de genocide tijdens de Rwandese burgeroorlog, kan worden gesteld dat door dehumanisering de wandaden tijdens deze gebeurtenissen werden vergemakkelijkt (Haslam & Loughnan, 2014). Door

dehumanisering kan geweld tegen een groep dus worden gerechtvaardigd. Een verklaring die vaak wordt aangedragen voor dehumanisering en mensonterende gevolgen die daaruit kunnen voortkomen, is moral disengagement.

Moral disengagement is een mechanisme waarbij een individu of een groep de morele consequenties van eigen kwaadaardig gedrag voor zichzelf verzacht of rechtvaardigt (voor een overzicht zie Caprara et al., 2009). Met moral disengagement kan worden verklaard hoe een individu of groep negatief gedrag tegen een ander individu of andere groep rechtvaardigt middels dehumanisering. Wanneer bij een individu of een groep menselijke gevoelens, zorgen, emoties en waarden worden miskend, dan ziet men negatief gedrag tegen hen eerder als gerechtvaardigd dan wanneer ze als menselijk worden beschouwd. Daardoor wordt zelfcensuur voor schadelijk gedrag verminderd bij dehumanisering (Bandura, Barbaranelli, Caprara, & Pastorelli, 1996). Met moral disengagement wordt verklaard waarom individuen of groepen ervoor kiezen om immorele handelingen uit te voeren, ondanks dat ze beseffen dat het fout is wat ze doen.

Met het zogeheten Abu Ghraib-schandaal dat eerder werd beschreven, wordt

dehumanisering als een vorm van moral disengagement treffend geïllustreerd. De militairen in Abu Ghraib beschouwden de Irakese gevangenen niet meer als volwaardige mensen. Daardoor gaven ze zichzelf een legitimering om mensonterend gedrag te vertonen. De Amerikaanse militairen die de mensonterende handelingen hadden uitgevoerd werden in

(7)

eerste instantie beoordeeld als slechts een paar rotte appels. Uit onderzoek bleek vervolgens dat de Amerikaanse militairen een relatief normale psychische gezondheid hadden. Ze hadden bijvoorbeeld geen psychische afwijkingen waarmee een verklaring voor hun gedrag kon worden gegeven (Mestrovic, 2007). Dit sluit aan bij eerder onderzoek waaruit bleek dat mensen die geweld toepassen om een groep of autoriteit te dienen, mentaal gezond en relatief normaal kunnen zijn (Lankford, 2009). Mensonterend gedrag hoeft dus niet geworteld te zijn in individuele karaktereigenschappen, maar is vaak een product van situationele factoren. Dit is gebleken uit psychologische experimenten en uit studies over genocide en institutioneel geweld (voor een overzicht zie Lankford, 2009).

Uit gebeurtenissen zoals het Abu Ghraib-schandaal, de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog en de genocide tijdens de Rwandese burgeroorlog blijkt derhalve dat

dehumanisering van groepen kan escaleren en dat hiermee gruweldaden kunnen worden gefaciliteerd. Om inzicht te krijgen in dehumanisering van groepen zal in de eerste paragraaf worden gekeken naar cognitieve processen van dehumanisering. Hierbij wordt gekeken hoe een outgroup door een ingroup als minder menselijk of als dierlijk wordt beschouwd. Vervolgens zal in de tweede paragraaf worden gekeken naar negatieve consequenties van dehumanisering. Dit wordt gedaan om aan te tonen wat de destructieve aard van

dehumanisering kan zijn.

Cognitieve Processen van Dehumanisering

Bij gebeurtenissen zoals de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog vraagt men zich achteraf vaak of hoe zulke mensonterende omstandigheden hebben kunnen ontstaan.

Aangezien zulke gebeurtenissen vaak gepaard kunnen gaan met dehumanisering, is het interessant om inzicht te krijgen in cognitieve processen van dehumanisering. Cognitieve processen zullen hier worden beschreven aan de hand van studies waarbij outgroups als

(8)

minder menselijk dan ingroups worden gezien of waarbij outgroups met dieren worden geassocieerd.

Dehumanisering van groepen wordt vaak onderzocht middels infrahumanisering. Infrahumanisering is een vorm van dehumanisering waarbij een outgroup als minder menselijk dan een ingroup wordt beschouwd, doordat secundaire emoties minder worden toegewezen aan de outgroup dan aan de ingroup (Leyens et al., 2000). Secundaire emoties zoals hoop, schaamte en minachting worden beschouwd als uniek menselijke emoties, die hoog ontwikkelde mentale capaciteiten vergen. Dit in tegenstelling tot primaire emoties, zoals blijdschap, angst en woede, die gedeeld worden met andere dieren en worden gezien als niet uniek menselijk (Leyens et al., 2001). Zo bleek uit eerder onderzoek dat secundaire emoties meer werden geassocieerd met mensen dan met dieren (Demoulin et al., 2004).

In het kader van cognitieve processen van dehumanisering is het interessant om infrahumanisering te bestuderen. Leyens en collega’s (2001) onderzochten infrahumanisering door te kijken hoe mensen secundaire emoties toewezen aan een ingroup en aan een outgroup. Tijdens het onderzoek moest de helft van de deelnemers secundaire emoties selecteren die de deelnemers typerend voor hun ingroup vonden. De andere helft van de deelnemers moest secundaire emoties selecteren die de deelnemers typerend voor de outgroup vonden. Al voor het onderzoek plaatsvond stond deze outgroup bekend als een ongewaardeerde groep voor de ingroup. Uit het onderzoek bleek dat deelnemers meer secundaire emoties toewezen aan de ingroup dan aan de outgroup. Hiermee wordt de notie van infrahumanisering ondersteund, aangezien de outgroup als minder menselijk werd beschouwd dan de ingroup.

Het beschouwen van een outgroup als minder menselijk dan de ingroup betekent dat de outgroup als minderwaardig of inferieur wordt gezien, wat gepaard gaat met het

beschouwen van de ingroup als superieur ten opzichte van de outgroup (Goff et al., 2008). Dit hoeft niet direct te wijzen op een associatie met een outgroup en dieren. Het is echter ook

(9)

belangrijk om te kijken naar dehumanisering waarbij een outgroup als dierlijk wordt gezien. De geschiedenis toont immers dat een associatie tussen een outgroup en een specifiek dier vaak is gebruikt om mensonterend gedrag te rechtvaardigen. Dit gebeurde bijvoorbeeld tijdens de genocide van de Tweede Wereldoorlog of in tijden van slavernij (voor een

overzicht zie Goff, Eberhardt, Williams, & Jackson, 2008). Om inzicht te krijgen in processen die aan de basis liggen van dergelijke situaties is het van belang om in een laboratorische setting te onderzoeken hoe de associatie tussen een outgroup en een specifiek dier tot uiting komt. In een laboratorische setting heeft men immers de mogelijkheid om een aantal factoren constant te houden, zoals aspecten van de omgeving. Hierdoor kunnen cognitieve processen van dehumanisering beter worden onderzocht dan wanneer dit niet wordt gedaan.

De specifieke associatie tussen een groep en een dier werd onderzocht door Goff en collega’s (2008). Zij toonden hoe de associatie tussen apen en zwarte mensen, oftewel mensen die van oorsprong Afrikaans zijn, de cognitieve processen van deelnemers beïnvloedde. Deelnemers werden subliminaal geprimed met foto’s van blanke mensen of foto’s van zwarte mensen. Uit het onderzoek bleek dat deelnemers sneller afbeeldingen van apen herkenden wanneer ze van tevoren geprimed waren met foto’s van zwarte mensen dan wanneer ze geprimed waren met foto’s van blanke mensen. Hiermee werd geconstateerd dat er een specifieke associatie kan bestaan tussen een groep en een dier.

Men kan zich afvragen of de snellere herkenning wellicht verklaard wordt door de overeenkomst tussen de donkere huidskleur van zwarte mensen en de donkere kleur van apen. Dit was echter niet het geval. In het onderzoek waren de afbeeldingen van apen namelijk lijntekeningen zonder kleuren en zonder verschillen in lichte en donkere tinten. Tevens werden dezelfde resultaten gevonden wanneer de foto’s van zwarte en blanke mensen werden gepresenteerd in lijntekeningen zonder kleuren en zonder verschillen in lichte en donkere tinten (Goff et al., 2008). Ook was er nog steeds een associatie tussen zwarte mensen en apen

(10)

wanneer er geen foto’s van zwarte en blanke mensen werden gepresenteerd, maar typische voornamen van zwarte of blanke mensen.

Een kanttekening bij het voorgaande onderzoek is dat de associatie tussen apen en zwarte mensen al eeuwenoud is (Ovington, 1929, aangehaald in Goff et al., 2008). Het zogeheten negro-ape metaphor werd populair toen de antropoloog Boas en de wetenschapper Darwin speculeerden dat er een evolutionair spectrum van primaten was. Hierbij

classificeerden ze apen aan het minst ontwikkelde eind, primitieve volkeren en Afrikanen halverwege, en blanke mensen aan het meest ontwikkelde eind van het spectrum (Jahoda, 1999). Met het negro-ape metaphor werd eeuwenlang geweld tegen zwarte mensen

gerechtvaardigd. Uit het voorgaande onderzoek blijkt dat het negro-ape metaphor nog steeds cognitieve processen kan beïnvloeden. Gezien de eeuwenoude associatie is het interessant om te kijken of de associatie tussen outgroups en apen niet alleen gebaseerd hoeft te zijn op historische racistische stereotypes. Daarmee wordt onderzocht of de associatie ook simpelweg kan komen door het saillant maken van een ingroup en een outgroup zonder stereotypes, aangezien stereotypes zeer rigide kunnen zijn. Dit zou aantonen dat dehumanisering een ander cognitief proces is dan het cognitieve proces van stereotypes.

Boccato, Capozza, Falvo en Durante (2008) keken naar dehumanisering van een outgroup waarover geen stereotypische associatie met een aap bestaat. De ingroup bestond uit Noord-Italianen en de outgroup uit Zuid-Italianen. Er bestaan in Italië geen stereotypes

waarbij Zuid-Italianen met apen of andere specifieke dieren worden geassocieerd (Boccato et al., 2008). Noord-Italiaanse deelnemers werden in het onderzoek subliminaal geprimed met foto’s van een aap of van een mens. Deelnemers die geprimed waren met foto’s van een mens bleken sneller typische Noord-Italiaanse jongensnamen te herkennen dan typische Zuid-Italiaanse jongensnamen. Dit wees op een sterkere associatie tussen menselijkheid en de ingroup dan menselijkheid en de outgroup. Tevens bleek uit het onderzoek dat deelnemers

(11)

sneller typische Zuid-Italiaanse jongensnamen herkenden wanneer ze subliminaal geprimed waren met foto’s van een aap dan met foto’s van een mens. Hieruit werd geconcludeerd dat een outgroup dus meer werd geassocieerd met een aap dan met een mens, hetgeen wijst op dehumanisering. Met dit onderzoek wordt aangetoond dat een outgroup meer wordt

geassocieerd met dieren dan met menselijkheid, ondanks de afwezigheid van een stereotype waarbij een outgroup met een aap of een specifiek dier wordt geassocieerd.

In het voorgaande onderzoek werd gekeken hoe een outgroup geassocieerd werd met apen. Het lijkt echter voorbarig om op basis hiervan te stellen dat outgroups worden

geassocieerd met dieren in het algemeen, aangezien het onderzoek slechts naar de associatie met een enkel soort dier keek. Om uit te sluiten dat bij dehumanisering een outgroup wordt geassocieerd met een enkel soort dier, is het interessant om te kijken of outgroups worden geassocieerd met dierlijke eigenschappen in het algemeen. Dit werd onderzocht door Viki en collega’s (2006). De ingroup betrof Engelsen. De outgroup betrof Duitsers. Aan Engelse deelnemers werden diergerelateerde woorden zoals ‘ongetemd’ en mensgerelateerde woorden zoals ‘burgerlijk’ gepresenteerd. Er werd gekeken welke woorden Engelse deelnemers

selecteerden als kenmerkend voor de ingroup en voor de outgroup.

Uit het onderzoek bleek dat deelnemers meer mensgerelateerde woorden selecteerden voor de ingroup dan voor de outgroup. Dit impliceerde een sterkere associatie tussen

menselijkheid en de ingroup dan tussen menselijkheid en de outgroup. Tevens selecteerden deelnemers meer diergerelateerde woorden voor de outgroup dan voor de ingroup. Dit wees op een sterkere associatie tussen dierlijkheid en de outgroup dan tussen dierlijkheid en de ingroup. Een outgroup kan dus geassocieerd worden met algemene dierlijke eigenschappen.

Een eerste cognitief proces van dehumanisering dat hier is beschreven omvat

infrahumanisering, waarbij een outgroup als minder menselijk dan een ingroup wordt gezien doordat aan de outgroup minder secundaire emoties worden toegekend. Een tweede cognitief

(12)

proces van dehumanisering is het proces waarbij outgroups sneller dan ingroups geassocieerd worden met dieren en met dierlijke eigenschappen. Met inzicht in cognitieve processen van dehumanisering is het van belang om te kijken waar dehumanisering toe kan leiden. Uit gebeurtenissen zoals de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog en de genocide tijdens de Rwandese burgeroorlog blijkt immers wat voor desastreuze gevolgen dehumanisering kan hebben. Om meer inzicht te krijgen in de rol van dehumanisering bij zulke gebeurtenissen is het belangrijk om te kijken hoe negatieve consequenties van dehumanisering tot uiting komen in bijvoorbeeld laboratorische settings. In laboratorische settings kan men sommige factoren zoals omgevingskenmerken constant houden. Hierdoor kan beter worden vastgesteld hoe bepaalde negatieve consequenties van dehumanisering zich manifesteren dan wanneer een onderzoek niet in een laboratorische setting plaatsvindt. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar negatieve consequenties van dehumanisering.

Negatieve Consequenties van Dehumanisering

In 2003 besloot een rechter dat twee zigeuners die incorrect waren beschuldigd van moord een lagere compensatie moesten krijgen dan ze hadden gevraagd. De reden die de rechter aandroeg was dat de zigeuners een primitievere persoonlijkheid hadden dan

gemiddeld. Daarom stelde de rechter dat de psychologische schade waaraan ze leden niet zo ernstig was dat het de aangevraagde compensatie zou rechtvaardigen (Marcu, Lyons, & Hegarty, 2007). Deze anekdote schetst treffend dehumanisering van slachtoffers en het minimaliseren van hun lijden, waardoor een rechtvaardige behandeling wordt belemmerd.

Dehumanisering kan verschillende negatieve consequenties in de hand werken. Zo bleek uit eerder onderzoek dat deelnemers twee keer zo heftige schokken toedienden bij individuen die waren gekarakteriseerd als dierlijk dan bij individuen die waren

(13)

consequenties van dehumanisering is relevant omdat hiermee inzicht wordt verkregen in de destructieve aard van dehumanisering. De destructieve aard van dehumanisering is in de praktijk gebleken uit gebeurtenissen zoals de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een aantal negatieve consequenties van dehumanisering zullen hier worden besproken.

Dehumanisering kan zorgen voor een verminderde motivatie om negatief ingroup gedrag te herstellen (Zebel, Zimmermann, Viki, & Doosje, 2008). Dit werd onderzocht door te kijken naar de rol van dehumanisering bij schuldgevoelens van Nederlanders over

Srebrenica. De voorgeschiedenis luidt dat Nederlandse troepen in 1995 waren aangesteld om Bosnische moslims te beschermen tegen de Serviërs. Zij faalden hier echter in, waardoor de Serviërs 7400 Bosnische moslims in Srebrenica vermoordden. Sindsdien heeft Nederland geworsteld met de vraag in hoeverre de Nederlandse troepen betrokken waren bij de dood van de moslims. Ook vroeg men zich af of er een herstelbeleid van de Nederlandse overheid moet komen middels verontschuldigingen aan moslims die de massamoord hebben overleefd (Zebel et al., 2008).

Om te kijken naar de rol van dehumanisering bij deze kwestie onderzochten Zebel en collega’s (2008) hoe schuldgevoelens over de Nederlandse troepen in Srebrenica de steun voor herstelbeleid konden voorspellen. De ingroup bestond uit niet-islamitische Nederlanders. De outgroup bestond uit moslims in het algemeen. Dehumanisering werd gemeten door niet-islamitische Nederlandse deelnemers aan te laten geven hoe ze mensgerelateerde of

diergerelateerde woorden associeerden met de ingroup en met de outgroup. Uit het onderzoek bleek dat hoe minder mensgerelateerde woorden en hoe meer diergerelateerde woorden de deelnemers toewezen aan de outgroup, hoe minder zij zich schuldig voelden over de rol van de Nederlandse troepen bij de dood van moslims in Srebrenica. Tevens pleitten de deelnemers daardoor minder voor een herstelbeleid. Dehumanisering zorgde dus voor een verminderd schuldgevoel en een verminderde motivatie om negatief ingroup gedrag te herstellen.

(14)

Herstel van een schuldgevoel kan na intergroepsconflicten helpen om het verleden te laten rusten (Tam et al., 2007). Schuldgevoelens kunnen bijvoorbeeld als doel hebben om bij een andere groep vergevingsgezindheid op te roepen. Daarom is het interessant om te kijken naar de groep die vergevingsgezindheid zou moeten tonen als reactie op schuldgevoelens van een andere groep. Vergevingsgezindheid speelt namelijk evenals schuldgevoel een grote rol in de bereidheid om het verleden te laten voor wat het is, en zo intergroepsconflicten op te lossen (Tam et al., 2007). Dehumanisering heeft echter evenals op schuldgevoel een negatief effect op vergevingsgezindheid. Eerder onderzoek toonde aan dat misdadigergroepen die worden gedehumaniseerd minder vergevingsgezindheid teweegbrengen bij anderen dan wanneer ze niet worden gedehumaniseerd (Wohl & Branscombe, 2005).

Tam en collega’s onderzochten de negatieve rol van dehumanisering bij

vergevingsgezindheid (Tam et al., 2007). Om dit te onderzoeken werd gekeken naar de relatie tussen vergevingsgezindheid en infrahumanisering. Zoals eerder beschreven is

infrahumanisering een vorm van dehumanisering waarbij een outgroup als minder menselijk wordt gezien dan de ingroup, doordat secundaire emoties minder worden toegewezen aan de outgroup dan aan de ingroup. Het onderzoek was gericht op katholieken en protestanten in Noord-Ierland. Al decennialang zijn er conflicten tussen deze groepen, met meer dan 3600 doden tot gevolg. In het onderzoek bestond voor Noord-Ierse katholieke deelnemers de outgroup uit Noord-Ierse protestanten. Voor Noord-Ierse protestantse deelnemers bestond de outgroup uit Noord-Ierse katholieken. Uit het onderzoek bleek dat zowel Noord-Ierse

protestantse deelnemers als Noord-Ierse katholieke deelnemers minder vergevingsgezindheid naar de outgroup rapporteerden naarmate zij de outgroup meer dehumaniseerden.

In het voorgaande onderzoek werd gekeken naar dehumanisering bij groepen met een conflictueus verleden. Dehumanisering zou wellicht eerder kunnen voorkomen in situaties met conflicten dan in situaties zonder conflicten. Negatief gedrag tijdens conflicten kan

(15)

immers worden vergemakkelijkt door de outgroup als minder menselijk of als dierlijk te beschouwen. In eerder onderzoek werd echter gesuggereerd dat conflict geen noodzakelijke voorwaarde is voor het ontstaan van dehumanisering (Leyens et al., 2000).

Het idee dat negatieve consequenties van dehumanisering niet hoeven te worden veroorzaakt door conflict werd bevestigd in het onderzoek van Cuddy, Rock en Norton (2007). Zij onderzochten het verband tussen dehumanisering en intenties van hulpgedrag in een situatie zonder conflict. Vlak na de orkaan Katrina, die in de Verenigde Staten in 2005 honderden levens eiste en vele mensen dakloos maakte, werd aan blanke en niet-blanke Amerikanen gevraagd hoe gedacht werd over de emotionele staat van de slachtoffers. Tevens werd gevraagd naar intenties om de slachtoffers te helpen. De onderzoekers maakten de indeling van een ingroup en een outgroup op basis van etnische verschillen tussen deelnemers en slachtoffers. Volgens de onderzoekers bestond de ingroup voor de blanke deelnemers uit blanke slachtoffers en de outgroup uit Afro-Amerikaanse of Latijns-Amerikaanse

slachtoffers. Voor de niet-blanke deelnemers bestond de ingroup uit Afro-Amerikaanse of Latijns-Amerikaanse slachtoffers en de outgroup uit blanke slachtoffers. Alle deelnemers moesten aangeven in hoeverre ze dachten dat ingroup en outgroup slachtoffers negatieve secundaire emoties ervoeren door de orkaan. Dehumanisering werd dus onderzocht middels infrahumanisering, aangezien werd gekeken of de outgroup als minder menselijk werd gezien dan de ingroup door het toewijzen van secundaire emoties.

Uit het onderzoek bleek dat zowel blanke als niet-blanke deelnemers dachten dat de outgroup slachtoffers minder secundaire emoties ervoeren dan ingroup slachtoffers. Dit wees derhalve op infrahumanisering als een vorm van dehumanisering. Het onderzoek toonde dus aan dat dehumanisering van een outgroup ook negatieve gevolgen kan hebben in een situatie zonder conflict. Hoe meer de deelnemers echter wel secundaire emoties toewezen aan

(16)

outgroup slachtoffers, hoe meer zij de intentie rapporteerden om de outgroup te helpen middels vrijwilligerswerk in het rampgebied.

In het onderzoek werd gevraagd naar de eigen ideeën van deelnemers over de

menselijkheid van de outgroup. Wellicht hadden de deelnemers, ondanks de afwezigheid van conflict, al negatieve ideeën over de outgroup voordat het onderzoek plaatsvond. Negatieve ideeën over outgroups kunnen namelijk generaties lang voortbestaan (Tam et al., 2007). Men kan zich daardoor afvragen of negatieve consequenties van dehumanisering simpelweg verklaard kunnen worden door chronische negatieve attitudes jegens een specifieke outgroup. Het is daarom interessant om te kijken of infrahumanisering kan worden gemanipuleerd. Dit zou ondersteunen dat bepaalde negatieve consequenties worden veroorzaakt door

dehumanisering, en niet door andere processen zoals die van chronische negatieve attitudes. In het onderzoek van Pereira, Vala en Leyens (2009) werd daarom infrahumanisering gemanipuleerd, waarbij gekeken werd naar de invloed daarvan op het gevoel van bedreiging en op discriminatie. Portugese deelnemers lazen een artikel over Turken, die in dit geval de outgroup waren, en de ingroup betrof Europeanen. Onder Europeanen vallen ook Portugezen, aangezien Portugal is aangesloten bij de Europese Unie. Er waren drie condities. In de

humaniseringconditie lazen deelnemers een artikel waarin werd gesteld dat Turken en Europeanen evenveel secundaire emoties uiten. In de infrahumaniseringconditie lazen deelnemers een artikel waarin stond dat Europeanen meer secundaire emoties uiten dan Turken. In de controle conditie kregen deelnemers geen artikel over secundaire emoties maar een artikel over het verband tussen leeftijd en taal, hetgeen in dit geval als een neutraal

onderwerp werd beschouwd. Vervolgens moesten alle deelnemers aangeven in hoeverre ze de toetreding van Turkije in de Europese Unie als een bedreiging voor de Europese identiteit zagen. Daarnaast werd discriminatie gemeten door de deelnemers te laten aangeven in hoeverre zij tegen toetreding van Turkije in de Europese Unie waren.

(17)

Uit de resultaten bleek dat bij de humaniseringconditie de toetreding van Turkije minder als een bedreiging werd gezien voor de Europese identiteit dan bij de

infrahumaniseringconditie en de controle conditie. Er was geen verschil tussen de

infrahumaniseringconditie en de controle conditie. Hiervoor werd echter geen verklaring door de onderzoekers gegeven. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat infrahumanisering en de consequenties daarvan niet hoeven te worden aangewakkerd door aanvullende informatie waaruit blijkt dat een outgroup minder secundaire emoties heeft. Infrahumanisering en de consequenties daarvan kunnen dus wellicht al plaatsvinden wanneer er simpelweg aan een outgroup wordt gedacht, zoals is gebleken bij de controle conditie. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat deelnemers in de humaniseringconditie minder tegen toetreding van Turkije in de Europese Unie waren dan deelnemers uit de infrahumaniseringconditie en de controle conditie. Er was dus minder discriminatie van de outgroup wanneer de outgroup in het artikel net zo menselijk als de ingroup werd beschreven. Ook hier was er geen verschil tussen de infrahumaniseringconditie en de controle conditie, met wellicht dezelfde verklaring als eerder beschreven.

Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat infrahumanisering gemanipuleerd kan worden. Dit toont aan dat negatieve consequenties van dehumanisering niet veroorzaakt hoeven te worden door chronische negatieve attitudes jegens een outgroup. De resultaten bevestigen dat dehumanisering negatieve consequenties in de hand kan werken. Ook is dit het eerste onderzoek waarin werd aangetoond dat het menselijker beschrijven van een outgroup ten opzichte van het minder menselijk beschrijven van een outgroup een positief effect heeft. In de humaniseringconditie bleek immers minder discriminatie dan in de

infrahumaniseringconditie.

In het voorgaande onderzoek werd dehumanisering bestudeerd vanuit het perspectief van individuen of groepen die dehumanisering toepassen. Dit kan worden bestempeld als het

(18)

perspectief van daders van dehumanisering. Het is echter ook belangrijk om te kijken naar consequenties voor mensen die niet de dader maar juist het slachtoffer zijn van

dehumanisering. Op die manier kan een vollediger beeld verkregen worden van de negatieve consequenties van dehumanisering.

Mensen ondervinden negatieve gevolgen wanneer ze denken dat hun menselijke waardigheid wordt ondermijnd, oftewel wanneer ze het idee hebben te worden

gedehumaniseerd (Bastian & Haslam, 2011). Dit werd onderzocht door deelnemers zich in te laten leven in scenario’s over dehumaniserende omstandigheden. Hieruit bleek dat

dehumanisering voelt als een afwijzing en dat het verdriet, gekwetstheid, woede, schaamte en schuldgevoelens kan veroorzaken. Wanneer mensen het idee hebben te worden

gedehumaniseerd dan kan dit tevens leiden tot een deconstructieve cognitieve staat, zoals een minder heldere gedachtegang. Dehumanisering kan dus negatieve emotionele en cognitieve consequenties hebben voor mensen die worden gedehumaniseerd.

Hoewel in de eerste paragraaf een aantal studies zijn aangehaald waarbij een outgroup werd geassocieerd met een specifiek dier, is dat in de huidige paragraaf betreffende negatieve consequenties nog niet gedaan. Zoals eerder vermeld tonen historische gebeurtenissen de desastreuze gevolgen van dehumanisering waarbij outgroups werden geassocieerd met specifieke dieren (Harris & Fiske, 2011). Om inzicht te krijgen in consequenties van de associaties met outgroups en dieren is het ook hier interessant om te bestuderen hoe in een laboratorische setting dergelijke associaties plaatsvinden. In een laboratorische setting kunnen immers sommige factoren constant worden gehouden, waardoor men beter kan vaststellen wat de oorzaken zijn van bepaalde negatieve consequenties van dehumanisering.

Eerder werd een onderzoek beschreven waarin mensen sneller afbeeldingen van apen herkenden wanneer ze van tevoren geprimed waren met zwarte gezichten dan wanneer ze geprimed waren met blanke gezichten (Goff et al., 2008). In de tweede studie van het

(19)

onderzoek werd gekeken naar een consequentie van de associatie tussen apen en zwarte mensen. Blanke deelnemers werden subliminaal geprimed met woorden die geassocieerd werden met apen of met grote katachtigen. Hiermee werd gekeken of zwarte mensen geassocieerd worden met grote dieren in het algemeen, of slechts met apen.

Na de subliminale priming zagen de deelnemers een video waarin politieofficieren een verdachte in elkaar sloegen. Aan de ene helft van de deelnemers werd verteld dat de verdachte zwart was. Aan de andere helft van de deelnemers werd verteld dat de verdachte blank was. Deelnemers die geprimed waren met apen zagen het geweld van politieofficieren tegen een zwarte verdachte als meer acceptabel dan deelnemers die waren geprimed met grote

katachtigen. Een verklaring hiervoor is dat de associatie met apen en zwarte mensen al eeuwenoud is, en dat derhalve de associatie met apen een krachtigere dehumaniserende werking heeft dan de associatie met grote katachtigen. Tevens bleek uit het onderzoek dat wanneer deelnemers waren geprimed met apen, zij de politie als meer gerechtvaardigd zagen in het geweld tegen een zwarte verdachte dan in het geweld tegen een blanke verdachte.

In dit onderzoek werd gevraagd naar de rechtvaardiging van geweld dat uitgevoerd werd door een andere persoon dan de deelnemers zelf. Het is daarnaast interessant om te kijken naar de invloed van dehumanisering op de bereidheid van mensen zelf om anderen te pijnigen. Uit eerder onderzoek bleek bijvoorbeeld dat beulen tijdens het uitvoeren van de doodstraf dehumanisering toepasten bij de veroordeelden, om zo het executieproces zo professioneel mogelijk te kunnen uitvoeren (Osofsky, Bandura, & Zimbardo, 2005). Daarom is het relevant om te kijken naar de bereidheid tot het actief toedienen van pijn, in plaats van het passief goedkeuren ervan.

Viki, Osgood en Philips (2013) keken naar de invloed van dehumanisering op de bereidheid om een outgroup te martelen. De ingroup bestond uit christenen, en de outgroup betrof moslims. Het onderzoek bevatte twee condities. In de high-humanity conditie werden

(20)

moslims als groep in het algemeen beschreven aan christelijke deelnemers middels woorden die sterk geassocieerd zijn met menselijkheid, zoals ‘ambitieus’. In de low-humanity conditie werden moslims als groep in het algemeen beschreven middels woorden die zwak

geassocieerd zijn met menselijkheid, zoals ‘onemotioneel’. Vervolgens werden aan de deelnemers foto’s gepresenteerd waarop te zien was hoe islamitische gevangenen in de Abu Ghraib gevangenis werden gemarteld door Amerikaanse militairen. De bereidheid van deelnemers om te martelen werd gemeten door aan deelnemers te vragen hoe ze zich zouden voelen en hoe ze zouden handelen als zij in de schoenen van de Amerikaanse militairen zouden staan. Uit het onderzoek bleek dat deelnemers in de high-humanity conditie meer bereidheid rapporteerden dan deelnemers in de low-humanity conditie om islamitische gevangenen te martelen. De onderzoekers stelden aan de hand van deze resultaten dat dehumanisering aan de basis ligt van de bereidheid van mensen om anderen te kunnen martelen, pijnigen of doden.

In dit onderzoek werd gekeken naar bereidheid, en dit werd gedaan in een

experimentele setting. Er was dus geen daadwerkelijke handeling van deelnemers, en er was geen sprake van een direct merkbare consequentie voor de groep die werd gedehumaniseerd. Men kan zich daarom afvragen wat een direct merkbare consequentie van dehumanisering kan zijn, en hoe dit zich buiten een experimentele setting manifesteert. Daarom keken Goff en collega’s (2008) naar nieuwsartikelen waarin verslag werd gedaan van rechtszaken over zwarte en blanke aangeklaagden. Ze constateerden dat in de media zwarte aangeklaagden vaker dan blanke aangeklaagden werden beschreven met eigenschappen die geassocieerd zijn met apen. Het opmerkelijke was dat zwarte aangeklaagden vaker door de rechter ter dood werden veroordeeld wanneer zij in de media waren beschreven met eigenschappen die geassocieerd zijn met apen, oftewel wanneer zij werden gedehumaniseerd, dan wanneer zij niet op die manier waren beschreven.

(21)

Uit voorgaande onderzoeken blijken een aantal negatieve consequenties van dehumanisering. Zo heeft dehumanisering een invloed op schuldgevoelens en

vergevingsgezindheid. Daarnaast kunnen negatieve consequenties van dehumanisering zich zowel voordoen tijdens situaties met conflicten als situaties zonder conflicten. Tevens is gebleken dat dehumanisering kan worden gemanipuleerd. Ook werkt dehumanisering negatieve emotionele en cognitieve consequenties in de hand. Tot slot zorgt dehumanisering voor een rechtvaardiging van geweld, een bereidheid tot martelen, en een snellere

veroordeling tot de doodstraf. Door negatieve consequenties van dehumanisering te analyseren is getracht een beeld te krijgen van de destructieve aard van dehumanisering.

Conclusies & Discussie

In het huidige literatuuronderzoek is eerst gekeken naar een aantal cognitieve processen die een rol spelen bij dehumanisering. Bij infrahumanisering bleek dat een

outgroup als minder menselijk wordt beschouwd dan een ingroup, doordat secundaire emoties minder worden toegewezen aan een outgroup dan aan een ingroup. Ook worden outgroups sneller geassocieerd met dieren of dierlijke eigenschappen dan dat ingroups daarmee worden geassocieerd. Vervolgens is er gekeken naar negatieve consequenties van dehumanisering. Aangehaalde consequenties zijn een verminderd schuldgevoel, minder vergevingsgezindheid, een lagere bereidheid om een outgroup te helpen, meer discriminatie, negatieve cognitieve en emotionele consequenties, meer goedkeuring van geweld, een grotere bereidheid om een outgroup te martelen, en snellere veroordeling tot de doodstraf.

Met het huidige literatuuronderzoek is getracht inzicht te krijgen in de negatieve consequenties die door cognitieve processen van dehumanisering worden bewerkstelligd. Tevens is beschreven hoe dehumanisering en negatieve consequenties daarvan worden verklaard door moral disengagement. Bij moral disengagement wordt zelfcensuur voor

(22)

negatief gedrag verminderd, doordat bij een ander individu of een outgroup aspecten van menselijkheid worden miskend. Moral disengagement kan daarom als achterliggende en overkoepelende verklaring worden aangedragen bij de aangehaalde studies, aangezien door moral disengagement negatieve consequenties van dehumanisering kunnen worden

gefaciliteerd.

Er zijn een aantal kritiekpunten op de beschreven studies te noemen. Een eerste kritiekpunt is dat in alle aangehaalde studies de outgroups niet fysiek aanwezig waren. Deelnemers moesten bijvoorbeeld emoties aan outgroups toewijzen zonder dat zij leden van de outgroups konden zien. Het is echter een optie dat dehumanisering en negatieve

consequenties minder zouden optreden wanneer leden van de relevante outgroups aanwezig zouden zijn. Dit zou vooral zo kunnen zijn als er tevens een interactie met leden van de outgroups zou plaatsvinden tijdens het onderzoek. Positief contact tussen groepen is namelijk een prominente interventie voor de vermindering van vooroordelen tussen groepen (Capozza, Trifiletti, Vezzali, & Favara, 2013). Hoewel vooroordelen een ander construct zijn dan dehumanisering, is het desalniettemin interessant om te kijken of zulke interventies ook toepasbaar zijn op dehumanisering.

Een tweede beperking van de aangehaalde studies is dat er alleen gebruik werd gemaakt van natuurlijke of afgebakende groepen die in het dagelijks leven ook bestaan, zoals etnische of religieuze groepen. Het is interessant om te kijken of dehumanisering in gelijke mate zou optreden in situaties met minimale groepen, oftewel groepen die willekeurig en spontaan gecreëerd zijn en geen voorgeschiedenis hebben (Tajfel, Billig, & Bundy, 1971). Hiermee zou een vollediger beeld van dehumanisering verkregen worden. Ook zou dit ondersteunen dat dehumanisering en de negatieve consequenties van dehumanisering slechts een simpele distinctie tussen een ingroup en een outgroup behoeven, zonder ideeën die chronisch of vooringenomen aan de ingroup of outgroup gekoppeld zijn.

(23)

Een derde kritiekpunt is dat men zich kan afvragen in hoeverre bevindingen van de studies te generaliseren zijn naar gebeurtenissen in de buitenwereld. De meeste studies vonden plaats in laboratorische settings. Derhalve bieden ze weinig bewijs voor ecologische validiteit. Het is daarom betwistbaar of men middels dehumanisering in laboratorische settings iets kan zeggen over dehumanisering tijdens grootschalige mensonterende gebeurtenissen, zoals dehumanisering bij de genocide van de Tweede Wereldoorlog.

Een vierde punt van kritiek is dat veel onderzoek zich tot dusver heeft gericht op dehumanisering van groepen. Het is interessant als vervolgonderzoek zich zou richten op verschillen of overeenkomsten tussen dehumanisering van individuen en dehumanisering van groepen. Hiermee zou er een vollediger beeld van dehumanisering kunnen worden verkregen.

Tot slot is het van groot maatschappelijk belang om te onderzoeken hoe

dehumanisering verminderd zou kunnen worden. De beschreven onderzoeken besteden hier weinig tot geen aandacht aan. Gezien de destructieve aard van dehumanisering zou

vervolgonderzoek zich kunnen richten op de vermindering van dehumanisering, om zo de negatieve consequenties in te perken.

Mensonterende gebeurtenissen roepen achteraf verbijstering op. Na bijvoorbeeld het Abu Ghraib-schandaal, de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog of de genocide tijdens de Rwandese burgeroorlog vraagt men zich telkens af hoe het zo ver heeft kunnen komen dat mensen gemarteld of massaal vermoord werden. Dehumanisering biedt hier een verklaring voor. Individuen of groepen die immers niet meer als volwaardige mensen worden beschouwd kunnen daarvan negatieve consequenties ondervinden. In dit licht bezien rijst de vraag hoe dehumanisering kan worden verminderd. Met een vermindering van dehumanisering zou in de toekomst wellicht veel leed voorkomen kunnen worden.

(24)

Literatuurlijst

Bandura, A., Barbaranelli, C., Caprara, G., & Pastorelli, C. (1996). Mechanisms of moral disengagement in the exercise of moral agency. Journal of Personality and Social Psychology, 71(2), 364-374.

Bastian, B., & Haslam, N. (2011). Experiencing Dehumanization: Cognitive and Emotional Effects of Everyday Dehumanization. Basic and Applied Social Psychology, 33(4), 295-303.

Boccato, G., Capozza, D., Falvo, R., & Durante, F. (2008). The missing link: Ingroup, outgroup and the human species. Social Cognition, 26(2), 224-234.

Caprara, G. V., Fida, R., Vecchione, M., Tramontano, C., & Barbaranelli, C. (2009). Assessing civic moral disengagement: Dimensionality and construct validity. Personality and Individual Differences, 47(5), 504-509.

Capozza, D., Trifiletti, E., Vezzali, L., Favara, I. (2013). Can intergroup contact improve humanity attributions? International Journal of Psychology, 48(4), 527-541.

Cuddy, A. J. C., Rock, M. S., & Norton, M. I. (2007). Aid in the aftermath of hurricane Katrina: Inferences of secondary emotions and intergroup helping. Group Processes & Intergroup Relations, 10(1), 107-118.

(25)

Demoulin, S., Leyens, J. P., Paladino, M. P., Torres, R. R., Perez, A. R., & Dovidio, J. (2004). Dimensions of “uniquely” and “not-uniquely” human emotions. Cognition &

Emotion, 18(1), 71-96.

Haque, O. S., & Waytz, A. (2012). Dehumanization in medicine: Causes, solutions and functions. Perspectives on Psychological Science, 7(2), 176-186.

Harris, L. T., & Fiske, S. T. (2006). Dehumanizing the lowest of the low: Neuroimaging responses to extreme out-groups. Psychological Science, 17(10), 847-853.

Harris, L. T., & Fiske, S. T. (2011). Dehumanized perception: A psychological means to facilitate atrocities, torture, and genocide? Journal of Psychology, 219(3), 175-181.

Haslam, N. (2006). Dehumanization: An integrative review. Personality and Social Psychology Review, 10, 252-264.

Haslam, N., & Loughnan, S. (2014). Dehumanization and Infrahumanization. Annual Review of Psychology, 65, 399-423.

Goff, P. A., Eberhardt, J. L., Williams, M. J., & Jackson, M. C. (2008). Not yet human: implicit knowledge, historical dehumanization, and contemporary consequences. Journal of Personality and Social Psychology, 94(2), 292-306.

Jahoda, G. (1999). Images of savages: Ancient roots of modern prejudice in Western culture. New York: Routledge.

(26)

Lankford, A. (2009). Promoting aggression and violence at Abu Ghraib: The U.S. military's transformation of ordinary people into torturers. Aggression and Violent Behavior, 14, 388-395.

Leyens, J. P., Paladino, P. M., Rodriguez-Torres, R., Vaes, J., Demoulin, S., Rodriguez-Perez, A., & Gaunt, R. (2000). Personality and Social Psychology Review, 4(2), 186-197.

Leyens, J. P., Rodriguez-Perez, A., Rodriguez-Torres, R., Gaunt, R., Paladino, M., Vaes, J., & Demoulin, S. (2001). Psychological essentialism and the differential attribution of uniquely human emotions to ingroups and outgroups. European Journal of Social Psychology, 31(4), 395-411.

Marcu, A., Lyons, E., & Hegarty, P. (2007). Dilemmatic human-animal boundaries in Britain and Romania: Post-materialist and materialist dehumanization. British Journal of Social Psychology, 46(4), 875-893.

Mestrovic, S. G. (2007). The trials of Abu Ghraib: An expert witness account of shame and honor. Boulder: Paradigm Publishers.

Omar, A. A., Lionel, P. R., & Likoebe, M. M. (2010). Team size, dispersion, and social loafing in technology-supported teams: a perspective on the theory of moral disengagement. Journal of Management Information Systems, 27(1), 203-233.

(27)

Osofsky, M. J., Bandura, A., & Zimbardo, P. G. (2005). The role of moral disengagement in the execution process. Law and Human Behavior, 29(4), 371-393.

Pereira, C., Vala, J., & Leyens, J. P. (2009). From infra-humanization to discrimination: The mediation of symbolic threat needs egalitarian norms. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 336-344.

Tam, T., Hewstone, M., Cairns, E., Tausch, N., Maio, G., & Kenworthy, J. (2007). The impact of intergroup emotions on forgiveness in Northern Ireland. Group Processes & Intergroup Relations, 10(11), 119-135.

Tajfel, H., Billy, M. G., & Bundy, R. P. (1971). Social categorization and intergroup behaviour. European Journal of Social Psychology, 1(2), 149-178.

Viki, G. T., Winchester, L., Titshall, L., Chisango, T., Pina, A., & Russell, R. (2006). Beyond secondary emotions: the infrahumanization of outgroups using human-related and animal-related words. Social Cognition, 24(6), 753-755.

Viki, G. T., Osgood, D., & Philips, S. (2013). Dehumanization and self-reported proclivity to torture prisoners of war. Journal of Experimental Social Psychology, 49, 325-328.

Wohl, M. J. A., & Branscombe, N. R. (2005). Forgiveness and collective guilt assignment to historical perpetrator groups depend on level of social category inclusiveness. Journal of Personality and Social Psychology, 88, 288–303.

(28)

Zebel, S., Zimmermann, A., Viki, G. T., & Doosje, B. (2008). Dehumanization and guilt as distinct but related predictors of support for reparation policies. Political

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met een ter post aangetekende zending van 16 juni 2017 wordt verzoekende partij uitgenodigd voor een hoorzitting betreffende een verlenging van de preventieve schorsing..

de Heer & Zn bv - Postbus 2305 - 1200 CH Hilversum - The Netherlands In exploitatie bij GMC Choral Music - www.gmc.nl. Als Christus Vandaag

[r]

Innovatie kan de organisatiestrategie ondersteunen en het innovatief vermogen binnen organisaties kan beïnvloed worden door de HRM praktijken die onderdeel zijn van het

De these van Broadberry en Allen over de hoge lonen als prikkel voor de mechanisatie van de Britse katoenindustrie is niet alleen theoretisch goed te onderbouwen 4 , maar

More importantly, outgroup helping in response to a negative metastereotype was predicted by participants’ concern for the image of the group (Studies 2 and 3), or the degree to

Het idee is dat als de onderwijsinstellingen hun zaken wat betreft intern toezicht, bestuur, en kwaliteit goed op orde hebben, de rol van de Inspectie van het Onderwijs kan

Bram van Ojik (PPR-voorzitter): 'Het wordt steeds moeilijker uit te leggen waarom we wèl gezamenlijk een fractie vormen in het Europees Parlement, wèl in veel gemeen-