• No results found

De invloed van negatief affect op impliciete cognitieve processen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van negatief affect op impliciete cognitieve processen"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Negatief Affect op Impliciete Cognitieve Processen

Anne Potas

Universiteit van Amsterdam

Afdeling Ontwikkelingspsychologie

Masterthese

Datum: 16-09-2015

Collegekaartnummer: 6046568

Begeleidster: Esther Beraha

Aantal woorden totaal: 5.791

Abstract: 135

Inleiding: 1734

Methode: 1534

Resultaten: 1475

Discussie: 913

(2)

2

Abstract

De huidige studie onderzocht de invloed van negatief affect op impliciete cognitieve processen. In totaal werden 37 deelnemers met een alcoholverslaving at random over een neutrale en negatieve

affect conditie verdeeld, waarna door middel van de Dot Probe Task (DPT)en Brief Implicit

Association Task (BIAT) werd bepaald in welke mate negatief affect invloed had op cognitieve

vertekeningen. De affectinductie werd bereikt door het beschrijven van een persoonlijk neutraal of negatieve gebeurtenis. De resultaten toonden aan dat negatief affect geen effect had op de sterkte van geheugenbias of aandachtbias ten opzichte van neutraal affect. Tevens bleek dat coping, leeftijd

en de volgorde van computertaken geen effect hadden op de sterkte van de cognitieve vertekeningen. De affectinductie was deels succesvol, na afloop van de computertaken waren zowel

(3)

3

Inhoudsopgave: 1. Inleiding 4 2. Methode 7 2.1 Deelnemers 7 2.2 Materialen 8

2.2.1 Ernst van de verslaving 8

2.2.2 Verlangen naar alcohol op dit moment 8

2.2.3 Drinksituatie 8

2.2.4 Stemming en affect op dit moment 9

2.2.5 Meten van addicties voor triages en evaluaties 9

2.2.6 Affectinductie 9 2.2.7 Aandachtbias 9 2.2.8 Geheugenbias 10 2.3 Procedure 11 3. Resultaten 11

3.1 Stemming en arousal manipulatiecheck 12

3.2 Aandachtbias voor alcohol en frisdrank 15

3.3 Geheugenbias voor alcohol en ontspanning 16

4. Discussie 16

(4)

4

1.Inleiding

Alcoholafhankelijkheid wordt beschreven als het ongecontroleerd en overmatig drinken van alcohol (Wiers & Stacy, 2006). Naast de lichamelijke- en cognitieve problematiek die verbonden zijn aan overmatig drinken kunnen er tevens maatschappelijke consequenties optreden; hierbij kan gedacht worden aan sociale- en werk gerelateerde problemen. In Nederland waren er tussen 2007 en 2009 82.400 mensen verslaafd aan alcohol. Ongeveer 70% van de alcoholverslaafden recidiveert na hun eerste behandeling en ongeveer 40% na hun tweede behandeling

(http://www.nationaalkompas.nl).

Verschillende theorieën hebben geprobeerd om de instandhouding van verslaving te verklaren. Een van de meest bekende theorieën is de duale proces theorie. De duale proces theorie verklaart hoe gecontroleerd drinken kan veranderen in ongecontroleerd drinken (Wiers & Stacy, 2006). Door overmatig gebruik van alcohol ontstaat op lange termijn een verstoorde balans tussen de impulsieve en reflectieve processen, die het gedrag kunnen beïnvloeden. De twee processen verschillen kwalitatief van elkaar. Het impulsieve proces, ten eerste, is een snel en associatief proces. Hier worden vooral affectieve en motivationele stimuli waargenomen. Deze stimuli activeren

automatisch schema’s die uit eerdere ervaringen en gebeurtenissen zijn ontstaan en in de hersenen zijn opgeslagen; de handelingen zijn hierdoor snel en onbewust (Strack & Deutsch, 2004). Een voorbeeld van impulsief gedrag zou het non-verbale gedrag tegenover anderen kunnen zijn (Ostafin, Marlatt & Greenwald, 2008). Non-verbaal gedrag is minder goed te controleren dan verbaal gedrag. Het tweede proces is reflectief van aard. In tegenstelling tot het impulsieve proces worden bij het reflectieve proces de stimuli uit de omgeving langzamer, bewuster en explicieter waargenomen. Het is een gecontroleerd proces van emotieregulatie en afwegen van verwachte uitkomsten (Wiers et al. 2007). Door het reflectieve proces wordt gedrag door bewuste redeneringen bepaald. Een voorbeeld van een reflectief proces is het actief nadenken en een bewuste beslissing over een handeling nemen (Ostafin et al., 2008). Uit eerder onderzoek is gebleken dat als er over een langere periode regelmatig alcohol wordt gedronken, de impulsieve, onbewuste processen sterker worden en de bewuste controle over het alcoholgebruik kleiner wordt (Fazio & Towles-Schwen, 1999; Wiers et al., 2007). Vervolgens neemt de onbewuste motivatie en het verlangen om alcohol te gebruiken steeds toe en uiteindelijk wordt het drinkgedrag niet meer bewust gecontroleerd (Wiers et al., 2007).

Volgens Stacy en Wiers (2010) zouden personen met een alcoholverslaving dus een verminderde bewuste cognitieve controle hebben over hun drinkgedrag en verliezen vaak de controle over de hoeveelheid alcohol die zij nuttigen. Bovendien wordt de informatieverwerking door de verslaving verstoord, waardoor een aantal cognitieve vertekeningen kunnen optreden. De eerste is aandachtbias, waarbij de aandacht op alcohol gerelateerde stimuli wordt versterkt. Dit wordt met de Dot Probe Task (DPT) gemeten (Schoenmaker, Wiers & Field, 2008). Ten tweede kan

(5)

5

een toenaderingbias optreden; alcohol gerelateerde stimuli induceren een sterkere automatische toenaderingsreactie dan niet alcohol gerelateerde stimuli. Dit wordt met de Approach Avoidance

Task (AAT) (Wiers, Rinck, Dictus & van den Wildenberg, 2009) gemeten. Hierbij wordt gekeken of de

toenaderingsreactie naar alcohol gerelateerde plaatjes is versterkt, vergeleken met neutrale plaatjes. Tot slot kan een geheugenbias optreden; hierbij worden situaties of objecten die met alcohol

geassocieerd zijn versterkt. Deze associaties kunnen zowel positief als negatief zijn. Dit wordt met de

Brief Impliciet Association Task (BIAT) gemeten (Sriram & Greenwald, 2009). In het verleden is er veel

onderzoek naar de verschillende cognitieve vertekeningen gedaan. Er is gebleken dat personen met een alcoholverslaving alcohol gerelateerde stimuli vaker en sneller waarnemen dan personen die weinig drinken of niet verslaafd zijn (Field, Mogg, Zetteler & Bradley, 2004). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zij verlangen naar alcohol hebben en steeds op zoek zijn naar alcohol.

Naast deze processen speelt de context en de motivatie van het alcoholgebruik een

belangrijke rol. Mensen met coping motieven gebruiken alcohol vaak als manier om met belastende omstandigheden, problemen en stress om te gaan (Cooper, 1994). Bovendien kan hierbij ook affect een rol spelen. Uit onderzoek van Baker, Piper, McCarthy, Fiore en Majeskie (2004) is gebleken dat affect tevens ook een significante rol kan spelen in recidiverend gedrag. Volgens hun theorie kunnen de afkickverschijnselen negatief affect veroorzaken en een aanleiding zijn om weer te beginnen met drinken. Er is veel onderzoek gedaan naar cognitieve vertekeningen maar weinig over de context waarin cognitieve vertekeningen optreden. Zoals boven beschreven spelen negatieve emoties een rol in het in stand houden van een verslaving en zouden een mogelijke context kunnen zijn.

Ostafin en Brooks (2010) deden onderzoek naar coping motieven en geheugenbias bij studenten die regelmatig alcohol dronken. De studenten werden over twee condities verdeeld, één met hoge coping en één met lage coping motivatie. De geheugenbias werd door middel van de

Implicit Association Test (IAT) gemeten. Er werd gekeken hoe sterk de associaties tussen alcohol en

benaderen zijn. Aan de hand van persoonlijke negatieve verhalen werd negatief affect geïnduceerd. Uit het onderzoek bleek dat de geheugenbias sterker is bij studenten die drinken om negatieve emoties te onderdrukken, dus als coping mechanisme, dan bij studenten die drinken bij sociale gelegenheden. Uit eerder onderzoek van Cox en Klinger (1988) bleek dat de meeste personen over het algemeen vaker in een negatieve situatie alcohol drinken dan in een neutrale situatie. Cohn et al., (2012) deden onderzoek naar de invloed van negatief affect en de geheugenbias bij personen die bezig waren hun drinkgedrag te verminderen. Ook hier werd een affectinductie gedaan, deze keer door het tonen van positieve of negatieve foto’s aan personen die hun drinkgedrag bewust hadden verminderd. De geheugenbias werd door middel van de IAT gemeten. Er werd gekeken of er een impliciete associatie tussen alcohol/water en benadering of vermijding van alcohol of water waren. De conclusie uit dit onderzoek was dat zowel negatief als ook positief affect geen invloed hadden op

(6)

6

de geheugenbias. Daarentegen concludeerden Ostafin en Brooks (2010) dat negatief affect bij

personen met sterke coping motieven de geheugenbias versterkt. Er is onderzoek gedaan naar het effect van een muziek affectinductie (Musical mood induction procedures) op de aandachtbias, zowel bij personen die drinken om de stemming te verbeteren als bij personen die drinken als coping mechanisme met negatieve gebeurtenissen (Birch et al., 2008). Aan de hand van klassieke muziek of popmuziek werd negatief of positief affect geïnduceerd. De aandachtbias werd door middel van een Stroop taak gemeten. Uit de resultaten bleek dat de positieve affectinductie de aandachtbias bij personen met coping motieven niet versterkt (Birch et al., 2008). Grant, Stewart en Birch (2007) deden eveneens onderzoek naar de invloed van negatief affect en de aandachtbias met studenten die regelmatig alcohol gebruiken. De affectinductie werd uitgevoerd zoals bij Birch et al. (2008). De studenten werden onafhankelijk van hun coping score random over een negatieve of een positieve affectconditie verdeeld. De aandachtbias werd door middel van een Stroop taak gemeten. Uit de resultaten bleek dat de personen met een coping motief in de negatief affectconditie een sterkere aandachtbias hadden dan de personen met een sociaal motief( gebruiken bij sociale gelegenheden) in de positief affectconditie. Field en Powell (2007) deden onderzoek naar de invloed van stress en negatieve coping motieven op de aandachtbias. Alle deelnemers dronken regelmatig alcohol en werden random over twee condities verdeeld. Aan personen in de ene conditie werd verteld dat zij een speech zouden moeten houden (stressconditie) en aan personen in de tweede conditie werd verteld dat zij een anagram zouden moeten oplossen (controleconditie). Uit de resultaten bleek dat de personen in de stressconditie die een negatief coping motief hadden een sterkere aandachtbias hadden dan de personen die een zwakke tot met geen negatief coping motief hadden. De

aandachtbias werd door middel van een Visual Probe Task gemeten.

Uit de eerdergenoemde onderzoeken is gebleken dat zware drinkers sterkere cognitieve vertekeningen hebben dan lichte drinkers of ‘niet’-drinkers (Field et al., 2004). Daarnaast is er gebleken dat alcoholverslaafden meestal drinken om negatieve emoties te onderdrukken (Cox & Klinger, 1988). Een aantal aspecten van de verschillende cognitieve vertekeningen zijn goed onderzocht, maar op dit moment is er nog weinig onderzoek gedaan over de context waarin de cognitieve vertekeningen optreden en in hoeverre negatieve emoties een rol kunnen spelen bij het versterken van cognitieve vertekeningen. Wanneer negatief affect en de context cognitieve

vertekeningen versterken zou dat een belangrijk punt zijn voor de behandeling van alcoholverslaving, voornamelijk voor de terugvalpreventie. De patiënten kunnen tijdens de behandeling erop worden voorbereid hoe ze in de toekomst met negatief affect kunnen omgaan. Hierdoor zou men mogelijk beter kunnen voorkomen dat patiënten weer in hun oude gewoontes terugvallen. Een verdere beperking van de besproken studies is dat de meeste studies met studenten zijn gedaan of met personen die vaak in sociale situaties drinken en niet met personen die volgens de DSM-IV een

(7)

7

diagnose voor alcoholverslaving hebben. Daarom werd in deze studie de invloed van de emotionele context, in dit geval negatief affect, op impliciete cognitieve processen onderzocht bij personen die volgens de DSM-IV een diagnose voor alcoholverslaving hadden. Dit werd gedaan om meer inzicht te verkrijgen of emoties bij personen met een alcoholverslaving effect op de sterkte van de cognitieve vertekeningen hadden.

Aan de hand van de Dot Probe Task (DPT) en de Brief Impliciet Association Task (BIAT) werd onderzocht of de cognitieve vertekeningen werden versterkt door negatief affect bij personen met een alcoholverslaving. Er werd een negatieve of neutrale affectinductie gedaan, afhankelijk van de conditie. Ten eerste werd de aandachtbias onderzocht. Er werd verwacht dat personen met een negatief affect een sterkere aandachtbias hadden dan deelnemers met een neutraal affect. Ten tweede werd in deze studie de geheugenbias onderzocht. Er werd verwacht dat de deelnemers met een negatief affect een sterkere associatie tussen alcohol en ontspanning hadden dan de deelnemers met een neutraal affect. De toenadering bias werd ook onderzocht, maar werd in deze studie niet besproken.

Ten derde werd in deze studie gekeken of coping, leeftijd en/of de volgorde van de computertaken voorspellers kunnen zijn voor de sterkte van de aandachtbias als ook de

geheugenbias. Er werd verwacht dat personen met sterke coping motieven sterkere door negatief affect geïnduceerde cognitieve vertekeningen laten zien. Bovendien werd verwacht dat leeftijd en volgorde van de computertaken geen invloed op de sterkte van de aandachtbias als ook de geheugenbias zouden hebben.

De resultaten van deze studie kunnen een belangrijke toevoeging voor de praktijk zijn. Deze studie zou een toegevoegde waarde voor de behandeling van alcoholverslaving kunnen hebben. Wanneer uit de studie blijkt dat negatieve emoties de onbewuste processen versterken, zouden behandelingen voor alcoholverslaving kunnen worden aangepast. Men zou bijvoorbeeld meer aandacht kunnen besteden aan het leren omgaan met negatieve emoties of aan de bewustwording van onbewuste processen.

2. Methode

2.1 Deelnemers:

De deelnemers werden tijdens hun behandeling voor verslavingsproblematiek in de kliniek SolutionS Center in Voorthuizen geworven. De deelnemers werden voor de studie geïncludeerd wanneer zij aan de volgende criteria voldeden: een DSM-IV diagnose voor alcoholverslaving, in de leeftijd van 18 tot 60 jaar oud, en alcoholvrij tot 12 uur voor aanvang van de studie waren. Tevens moesten de deelnemers de Nederlandse taal beheersen in zowel spraak als begrip. Wanneer er na inclusie sprake was van ernstige psychiatrische stoornissen (zoals schizofrenie), een primaire

(8)

8

verslaving anders dan alcohol, en/of cognitieve schade waardoor deelname aan de studie werd belemmerd, dan werd de patiënt alsnog uitgesloten van het onderzoek. Na afloop van de studie kregen de deelnemers een boekenbon ter waarde van €25.

2.2 Materialen

2.2.1 Ernst van de verslaving

Met de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT) werd de ernst van de verslaving gemeten (Saunders, Aasland, Babor, De La Fuente & Grant, 1993). Deze zelfbeoordelingsvragenlijst identificeert personen die een riskant en schadelijk patroon van alcoholgebruik hebben en verslaafd zijn (Saunders et al. 1993). De vragenlijst bestaat uit 10 items en de items worden op een Likertschaal gescoord van 1 (nooit) tot met 4 (dagelijks of bijna dagelijks). Een totaalscore van acht of hoger wordt met problematisch drinkgedrag verbonden. Een voorbeeldvraag is: ‘’Hoe vaak zijn er

gelegenheden waarop u 6 of meer glazen alcohol drinkt?’’. De World Health Organization vermeldt dat de AUDIT een betrouwbare vragenlijst is om problematisch alcoholgebruik te meten, met een Cronbach’s α=.80 (Reinert & Allen, 2002).

2.2.2 Verlangen naar alcohol op dit moment

Met de Nederlandse versie van de Desire for Alcohol Questionnaire (DAQ) werd het verlangen naar alcohol op dit moment gemeten middels 14 items (Franken, Rosso en van Honk, 2003). De sterkte van de wens naar alcohol en de intensiteit om alcohol te willen drinken wordt gemeten. Dit wordt onderscheiden in sterk of matig. Bovendien wordt de controle over het

drinkgedrag gemeten. Elk item wordt op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot en met 7 (helemaal eens) gescoord. Hoge scores worden met craving of een gebrek aan controle over het drinkgedrag verbonden. Een voorbeeldvraag uit de categorie controle over het drinkgedrag hebben is: ’’Als ik nu alcohol zou drinken, zou ik daarna wel in staat zijn om te stoppen.’’ Uit onderzoek is gebleken dat de

DAQ een hoge betrouwbaarheid en validiteit heeft. De DAQ heeft een betrouwbaarheid van

Cronbach’s α=.76 (Love et al., 1998).

2.2.3 Drinksituatie

Met de ‘drinken of niet drinken’ vragenlijst werd gemeten in welke situaties en stemmingen de deelnemers drinken (vertaling door Wiers & Empelen, 2002). Deze vragenlijst is een vertaling van de Drinking Motives Questionaire-Revised (DMQ-R) van Cooper (1994). De redenen om te drinken zijn verdeeld in vier categorieën, namelijk coping, sociale redenen, als stimulering en om zich aan te passen aan het gezelschap. Voor deze studie wordt alleen de coping schaal verwerkt. De vragenlijst bestaat uit 20 items. Het scorebereik loopt van (bijna) nooit (0) tot en met heel vaak (4). Een

(9)

9

voorbeeldvraag is: ‘’ik drink alcohol om me stoer te voelen.’’ De DMQ-R heeft een hoge validiteit en betrouwbaarheid, Cronbach’s α=.91 (Grant, Stewart, O’Connor, Blackwell & Conrod, 2007).

2.2.4 Stemming en affect op dit moment

Met de Self Assesment Manikin Rating Scale (SAM) werd gemeten hoe de deelnemers zich op dit moment voelen (Lang, Bradley & Cutbert, 1999). De scorelijst bestaat uit vijf plaatjes waarbij er gezichtsuitdrukking te zien waren die uiteenliepen van bijvoorbeeld somber tot vrolijk. De scorelijst bestond uit negen verschillende schalen, waarbij vijf gezichtsuitdrukkingen werden afgebeeld ( bijvoorbeeld van somber (0) tot vrolijk (9) en van ontspannen (0) tot opgewonden (9)).Er werd aan de deelnemers gevraagd welk plaatje hun huidige stemming het best weergeeft. Dit konden zij aangeven door een kruis bij het betreffende gezicht te zetten. De SAM heeft een hoge validiteit (Bradley & Lang, 1994).

2.2.5 Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie (MATE-nl 2.1)

In deze studie werden gegevens van de MATE gebruikt om informatie over het

alcoholgebruik van de afgelopen 30 dagen te verzamelen. Er werd nagegaan hoeveel dagen de deelnemers de laatste 30 dagen hadden gedronken en hoeveel eenheden dit waren. Bovendien werden de deelnemers gevraagd het totaal aantal jaren van regelmatig gebruik aan te geven. De MATE heeft een inter-beoordelaar betrouwbaarheid die varieert van r=.75 tot r=.92 (Schippers & Broekman, 2011).

2.2.6 Affectinductie

De affectinductie werd aan de hand van Sinha’s Imagery Script gedaan (Sinha, Catapano & O’Malley, 1999). De deelnemers werden gevraagd een minuut lang een negatieve of neutrale situatie uit het verleden zo gedetailleerd mogelijk te beschrijven en te herbeleven. Het verhaal mocht niets te maken hebben met hun alcoholgebruik.

2.2.7 Aandachtbias

De aandachtbias voor alcohol werd met de Dot Probe Task (DPT) gemeten (Schoenmakers et al., 2008). De deelnemers kregen op een computerscherm een alcohol gerelateerd plaatje en een neutraal plaatje naast elkaar te zien. Wanneer de plaatjes verdwenen, verscheen achter één van de plaatjes een pijl, die naar boven of beneden wees. De deelnemers kregen in totaal 72 plaatjes te zien. Daarvan waren 24 plaatjes alcohol gerelateerd en 24 waren frisdrankplaatjes. Naast deze plaatjes waren er nog 24 negatieve plaatjes (bv. oorlog) welke niet werden meegenomen in de analyses. Deze dienden ter versterking van de negatieve affectinductie. De aanbiedingsduur van de plaatjes

(10)

10

varieerde van 500ms tot 1500ms. De deelnemers werden gevraagd om door het indrukken van de toetsen ‘’l’’ of ‘’E’’ op het toetsenbord aan te geven of de pijl naar boven of beneden wees, de betekenis van de toetsen werd gecorrigeerd voor volgorde effect.

2.2.8 Geheugenbias

Met de BIAT (Sriram & Greenwald, 2009) werd de sterkte van de associatie tussen frisdrank en ontspanning en de associatie tussen alcohol en ontspanning gemeten. In dit onderzoek werden de deelnemers gevraagd om 128 plaatjes (alcohol, frisdrank, ontspannen en negatieve plaatjes) in verschillende categorieën (alcohol, ontspanning, fris en negatief) in te delen. In totaal waren er 12 verschillende plaatjes, voor elk categorie drie plaatjes. De 128 trials waren verdeeld in vijf blokken, namelijk drie oefen- en twee combinatieblokken. Aan het begin van elke trial verscheen boven in het scherm de vraag: “Hoort dit plaatje bij” en daaronder werd de categorie genoemd. Rechts en links ervan stond ‘’Ja’’ en ‘’Nee‘’ om de deelnemers aan de betekenis van de knopjes te herinneren. In het midden van het scherm verscheen steeds een plaatje en deelnemers moesten bepalen of het plaatje wel (X = ja) of niet (M= nee) bij de genoemde categorie hoorde. Plaatjes die bij ‘’ontspanning’’ hoorden waren een boek lezen, een palmboom en in de zon liggen. Plaatjes die bij ‘’negatief’’

hoorden waren een gemaskerde man, een verwond kind en een magere vrouw. Het eerste oefenblok bestond uit 12 trials, de categorie was “ontspannen” en er werden ontspannen en negatieve plaatjes getoond. In het tweede oefenblok werden 12 alcohol of fris plaatjes getoond en deelnemers

moesten aangeven of deze bij de categorie “alcohol” pasten. De tweede oefenblok werd

gecorrigeerd voor volgorde effect zodat bij de helft van de deelnemers eerst “alcohol” werd getoond en bij de andere helft eerst “fris”. Plaatjes die bij ‘’fris’’ hoorden waren water, cola en appelsap. Plaatjes die bij “alcohol’’ hoorden waren een fles wijn, bier en wodka. Het derde blok was een combinatieblok, waar twee categorieën ter gelijker tijd werden getoond. Deze categorieën waren “alcohol en ontspannen” of “fris en ontspannen”, weer in gecorrigeerde volgorde. Deelnemers moesten nu in 40 trials bepalen of het getoonde plaatje bij een van de twee categorie hoorde. In het vierde blok moesten deelnemers weer kiezen of de getoonde plaatjes bij de categorie “fris” hoorden. Het vijfde blok was weer een combinatieblok met “alcohol/fris en ontspannen. Als er een fout antwoord werd gegeven verscheen er een rood kruis en de deelnemer werd gevraagd om opnieuw een keuze te maken. De reactietijden van de twee combinatieblokken, “ontspannen en alcohol” en “ontspannen en fris”, werden gemeten. Er werd verondersteld dat kortere reactietijden voor sterkere associaties tussen twee concepten staan.

(11)

11

2.3 Procedure:

De deelnemers voor de studie werden gevonden bij het SolutionS Center in Voorthuizen. De

deelnemers werden voor de selectieprocedure uitgebreid door de onderzoeker voorgelicht over het onderzoeksprocedure van de studie. Wanneer de deelnemer voldeed aan de selectiecriteria en informed consent had getekend werd deze gevraagd om de AUDIT, DAQ en de ‘’Drinken of niet drinken’’ vragenlijst in te vullen. Na het invullen van de vragenlijsten werden de deelnemers random toegewezen aan één van de twee affectcondities. In de neutraal affect conditie (controlegroep) of in de negatieve affect conditie (experimentele groep). De deelnemer werd gevraagd om de stemming en affect op baseline te rapporteren aan de hand van de SAM, waarna deze gevraagd werd om een neutrale of negatieve situatie (afhankelijk van de affectconditie) gedetailleerd te beschrijven die niks met de verslaving te maken had (Imagery Script, Sinha et al., 1999). De deelnemer rapporteerde vervolgens opnieuw de stemming en affect op dat moment, waarna een eerste computertaak (de

DPT) volgde. De tweede computertaak (de BIAT) werd uitgevoerd nadat de deelnemers

achtereenvolgend opnieuw de stemming en affect hadden gerapporteerd, een neutrale of negatieve situatie hadden beschreven, en wederom de SAM hadden gerapporteerd. Na de BIAT rapporteerde de deelnemer voor de laatste maal de stemming en affect op de SAM. Hierna werd er ook de AAT afgenomen, maar deze wordt in de huidige studie niet behandeld.

3. Resultaten

De data werd geanalyseerd met behulp van het programma SPSS versie 20.0. Van de in totaal 37 deelnemers zijn er twee uitgevallen. Bij de ene deelnemer was de affectinductie niet gelukt en de tweede deelnemer had de computertaken niet uitgevoerd. De gegevens van deze twee deelnemers werden niet meegenomen in de analyses. Daarnaast werd er voor uitschieters gecorrigeerd. De trials van de deelnemers die meer dan drie standaardafwijkingen van het gemiddelde afweken en trials die een reactietijd van de DPT onder de 200ms of boven de 2000ms hadden werden van de analyse uitgesloten. Deelnemers die meer dan 35% fouten hadden, werden van de analyse uitgesloten. Alle data-analyses waren gebaseerd op 35 deelnemers, 7 vrouwen en 28 mannen, met een leeftijd tussen de 25 en 63 jaar (M=47.8, SD=11.2). In de negatief affect conditie zaten 18 deelnemers en in de neutraal affect conditie zaten 16 deelnemers.

In Tabel 1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de deelnemers op baseline

weergegeven. De deelnemers in de negatief affect conditie en de neutraal affect conditie verschilden niet qua leeftijd (t(33) =.30, p =.76), geslacht (X²=.11, p=.74), aantal jaar regelmatig drankgebruik (t(29) = -.06, p =.96), aantal alcohol eenheden de afgelopen 30 dagen (t(33)= 857, p=.59), pre-craving (t(33) =.92, p =.37), coping (t(33) =.30, p =.77), baseline SAM score stemming (t(33) = -.13, p =.90) en baseline SAM score arousal (t(32) = -.88, p =.38).

(12)

12

Tabel 1

Gemiddelde scores en standaarddeviaties van deelnemers op baseline.

Totaal (N=32)

M (SD)

Neutraal (N= 16)

M (SD)

Negatief (N= 18)

M (SD)

Leeftijd

47.8 (11.2)

46.9 (11.6)

48.2 (12.4)

N (%man)

80

82.4

77.8

Baseline Valance

5.48 (1.81)

5.3 (2.1)

5.2 (2.1)

Baseline arousal

3.97 (1.56)

4.3 (1.9)

3.7 (1.6)

Coping

3.36 (0.84)

3.4 (0.8)

3.3 (0.9)

Eenheden afgelopen

30 dagen

19.9 (9.8)

21.4 (9.1)

18.5 (10.5)

Aantal jaren

alcoholgebruik

22.52 (12.23)

21.8 (10.8)

21.5 (13.7)

Pre-craving

28 (8.63)

26.3 (7.6)

29 (9.7)

Post-craving

24.61 (9.11)

23.8 (8.8)

24.5 (9.5)

3.1 Stemming en Arousal Manipulatiecheck

Van de negen SAM scores werden enkel de eerste vijf meetmomenten meegenomen in de analyses, de resterende vier waren niet relevant voor deze studie. Vervolgens werden twee afzonderlijke repeated measures ANOVA’s gedaan, voor zowel de arousal scores als ook voor de stemmingscores. De scores tussen de condities voor zowel stemming als ook arousal werden met behulp van t-tests met elkaar vergeleken. Alle stemming en arousal scores werden met de baseline (stemming en arousal) scores vergeleken.

In figuur 1 zijn de gemiddelde stemmingsscores van de SAM op de vijf meetmomenten te zien: de baseline, na de eerste affectinductie, na de eerste computertaak, na de tweede

(13)

13

Figuur 1. Gemiddelde scores van de SAM (Self Assesment Manikin Rating Scale), voor de

stemmingsscores op de vijf meetmomenten, baseline (1), na de eerste affectinductie (2), na de eerste computertaak (3), na de tweede affectinductie (4) en na de tweede computertaak (5), voor zowel de negatieve als neutrale affect conditie.

Uit de resultaten voor de stemmingsscores kwam naar vore dat er een interactie tussen conditie en meetmoment bestond, F(4,31)=14.57, p >.001. De twee condities verschilden significant van elkaar. Er werd een hoofdeffect voor conditie gevonden, F(1,31)=4.9, p=.03. De negatieve affect conditie toonde een significante lagere stemmingsscore na de eerste twee affect inducties in

vergelijking met de neutrale affect conditie, tabel 2. Er was een significant verschil tussen de baseline meting en de meting na de eerste (F(1,32)=3.64, p<.001) en tweede (F(1.32)=23.59, p<.001)

affectinductie. Echter, na het uitvoeren van de computertaken zijn er geen significante verschillen in stemming tussen de twee condities gevonden. Eveneens werden er geen significant verschillen gevonden tussen de metingen op baseline en na het uitvoeren van de eerste en tweede.

(14)

14

Tabel 2

Gemiddelde, standaardafwijkingen en p-waardes van de SAM, van de vijf meetmomenten voor de stemmingsscores.

Meetmoment

Neutraal

N=16)

M (SD)

Negatief (N=18)

M (SD)

P - waarde

Baseline (1)

5.3 (2.1)

5.2 (2.1)

.90

voor de taak (2)

7.1 (1.3)

2.9 (2.5)

>.01

na de taak (3)

5.5 (2.2)

6.2 (2.0)

.41

voor de tweede taak (4)

7.1 (1.2)

3.9 (3.1)

>.01

na de tweede taak (5)

5.8 (2.4)

5.7 (2.2)

.87

Naast de stemmingsscores van de SAM werd er ook naar de vijf meetmomenten van de arousal scores van de SAM gekeken. De baseline SAM arousal scores, de scores na de eerste affect inductie, na de eerste computertaak, na de tweede affect inductie en na de tweede computertaak werden met elkaar vergeleken middels een repeated measure ANOVA analyse.

Uit de resultaten voor de arousal scores kwam naar vore dat er een interactie tussen conditie en meetmoment bestond, F(4,31)=26, p>.001. De twee condities verschilden significant van elkaar. Er werd een hoofdeffect voor conditie gevonden, F(1,31)=6.31, p=.017. De negatieve affect conditie toonde een significante hogere arousal score na de eerste twee affect inducties in vergelijking met de neutrale affect conditie, tabel 3. Er was een significant verschil tussen de baseline meting en de meting na de eerste (F(1,31)=11.95, p=.002.) en tweede (F(1,31)=11.59, p=.002) affectinductie. Echter, na het uitvoeren van de computertaken zijn er geen significante verschillen in arousal tussen de twee condities gevonden. Eveneens werden er geen significant verschillen gevonden tussen de metingen op baseline en na het uitvoeren van de eerste en tweede taak. In figuur 2 zijn de

gemiddelde arousal scores van de SAM op de vijf meetmomenten, de baseline score, na de eerste affectinductie, na de eerste computertaak, na de tweede affectinductie en na de tweede

(15)

15

Figuur 2. De vijf gemiddelde arousal scores van de SAM (Self Assesment Manikin Rating Scale), baseline (1), na de eerste affectinductie (2), na de eerste computertaak (3), na de tweede

affectinductie (4) en na de tweede computertaak (5), voor zowel de negatief als neutraal affect conditie.

Tabel 3

Gemiddelde, standaardafwijkingen en p-waardes van de SAM, van de vijf meetmomenten voor de arousal scores.

Meetmoment

Neutraal

M (SD)

Negatief

M (SD)

P waarde

Baseline (1)

4.3 (1.9)

3.7 (1.6)

.38

Voor (2)

2.6 (1.4)

5.9 (2.6)

>.01

Na (3)

3.8 (1.7)

4.1 (2.0)

.64

Voor 2 (4)

2.4 (1.1)

5.3 (2.7)

>.01

Na 2 (5)

3.6 (1.8)

3.8 (1.6)

.76

3.2 Aandachtbias voor Alcohol en Frisdrank

Twee deelnemers van de 35 deelnemers zijn niet meegenomen in de analyse van de DPT, omdat de data niet volledig waren; in beide condities is een deelnemer uitgevallen.

Door de mediaan van de reactietijden van de frisdrankplaatjes af te trekken van de mediaan van de reactietijden van de alcoholplaatjes werd de aandachtbias berekend. Een positieve score stond gelijk aan aandachtbias voor alcohol en een negatieve score stond gelijk aan aandachtbias voor frisdrank. Er werd een ANCOVA gedaan om te onderzoeken of de sterkte van de aandachtbias voor

(16)

16

alcohol tussen de condities verschilde. Het bleek dat de deelnemers met een negatief affect geen sterkere aandachtbias voor alcohol hadden dan de deelnemers met een neutraal affect,

F(1,31)=.725, p=.402.

Vervolgens werd gekeken of coping, leeftijd en de volgorde van de computertaken invloed hadden op de sterkte van de aandachtbias. Coping, F(1,33) >.00, p=.99, leeftijd, F(1,33)=.67, p=.42 en de volgorde van de computertaken, F(1,33)= 1.52, p=.23, lieten geen significante invloed op de sterkte van de aandachtbias zien. Er werd exploratief met een eenvoudige t-test gekeken of de gemiddelde waarde van de aandachtbias van nul verschilt om te bepalen of de condities een

aandachtbias vertoonden. Het bleek echter dat de gemiddelde waardes van de negatief conditie van de aandachtbias niet significant van nul verschillen, (M=1.26, SD=53.31; t(16)=0.1, p=0.92). Eveneens bleek dat de gemiddelde waardes van de neutrale affect conditie van de aandachtbias niet significant van nul verschillen, (M=-8, SD=51.36; t(15)=-.62, p=.54).

3.3 Geheugenbias voor alcohol en ontspanning

Drie deelnemers van de 35 deelnemers zijn niet meegenomen in de analyse van de BIAT, omdat het errorpercentage van de BIAT groter was dan 35 procent. Er is één deelnemer uit de negatief affect conditie uitgevallen en er zijn twee deelnemers uit de neutraal affect conditie uitgevallen.

Een ANCOVA werd uitgevoerd om te bepalen of negatief affect de geheugenbias versterkt. Tevens werd deze toets gebruikt om te bepalen welke invloed coping, leeftijd en de volgorde van de computertaken hadden op de sterkte van de geheugenbias. Tussen de affectcondities werd geen verschil gevonden op geheugenbias, F(4, 27)= 1.69, p=.18. Ook coping (F(1,31)=.11, p=.74), leeftijd (F(1,31)=2.49, p=.13), en de volgorde van de computertaken ( F(1,31)= 2.19, p=.15) bleken geen significante invloed te hebben op de geheugenbias tussen de condities. Exploratief werden additioneel twee eenvoudige t-tests tegen nul gedaan om te bepalen of de associaties tussen frisdrank en ontspannen, of tussen alcohol en ontspannen sterker waren. De resultaten lieten zien dat de deelnemers uit de negatief affect conditie (M=-1.4, SD=.97), t(16)=-5.93, p<.001, en de deelnemers uit de neutraal affect conditie (M=-1.1, SD=.98), t(14)=-4.34, p<.001, een significant sterkere associatie tussen frisdrank en ontspannen (of tussen alcohol en negatief) hadden dan tussen alcohol en ontspannen.

4. Discussie

Het huidige onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of negatief affect de cognitieve

(17)

17

leek tegen de verwachting in de geheugenbias niet te versterken. Tevens bleek er geen significante associatie aanwezig tussen geheugenbias en coping motieven, leeftijd en de volgorde van

computertaken. De aandachtbias bleek eveneens niet significant versterkt te worden door negatief affect. Coping motieven, leeftijd en volgorde van computertaken bleken, net als bij de geheugenbias, geen significante associatie te vertonen met de aandachtbias. De affectinductie bleek onmiddellijk na de manipulatie succesvol, maar na afloop van de computertaak bleek er geen significant verschil tussen de neutraal affect conditie en de negatief affect conditie met betrekking tot stemming en arousal.

Het resultaat dat affect geen invloed heeft op de sterkte van geheugenbias bij personen die hun drinkgedrag probeerden te verminderen is in lijn met het onderzoek van Cohn et al. (2012). De deelnemers in het huidige onderzoek waren opgenomen in een kliniek waar de focus op het stoppen met drinken lag. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat binnen een kliniek alcohol als negatief wordt beschouwd en dat patiënten dat al over hebben genomen. De deelnemers uit het onderzoek van Cohn et al. (2012) waren eveneens bewust bezig met het verminderen van hun drinkgedrag, wat een aanleiding ervoor kan zijn dat negatief affect geen invloed heeft op de sterkte van de geheugenbias. Vollstädt-Klein, Loeber, von der Goltz, Mann en Kiefer (2009) vonden in hun studie naar de sterkte van de aandachtbias dat een periode zonder alcohol of een klinische setting de sterkte van

aandachtbias verminderd. Deze bevindingen zouden de resultaten van de huidige studie kunnen verklaren. In het huidige studie werd namelijk de aandachtbias niet door negatief affect versterkt wat zou kunnen worden verklaart door het feit dat alle deelnemers tijdens het onderzoek in een kliniek waren opgenomen.

In tegenstelling tot eerder onderzoek kon in dit onderzoek geen steun worden gevonden voor de bevinding dat coping en negatief affect de geheugenbias en de aandachtbias versterken. Uit het onderzoek van Ostafin en Brooks (2010) bleek dat coping motieven in verband met negatief affect de geheugenbias versterkt. Grant, Stewart en Birch (2007) vonden dat negatief affect in verbinding met coping motieven de aandachtbias versterkt. Een reden voor de verschillende resultaten zou kunnen zijn dat aan het onderzoek van Grant, Stewart en Birch (2007) alleen

studenten meededen en dat er meer spreiding tussen de verschillende coping scores was dan in het huidige onderzoek. In het huidige onderzoek hadden alle deelnemers een alcoholverslaving en hadden zodoende ook een hoge coping score. Hierdoor was er weinig spreiding tussen de coping scores van de deelnemers van de huidige studie, waardoor het moeilijk was een effect te vinden.

De tijdsduur van frequent alcoholgebruik zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het ontbreken van de invloed van negatief affect op aandachtbias. Het onderzoek van Loeber et al., (2009) toonde aan dat personen die langer dan negen jaar regelmatig alcohol nuttigden geen significante verschillen meer vertoonden in de sterkte van aandachtbias ten opzichte van personen

(18)

18

die al 20 jaar regelmatig alcohol nuttigden; onder de negen jaar drinken bleek dit verschil nog wel aanwezig. In de huidige studie dronken de deelnemers gemiddeld langer dan negen jaar (M=22,52; SD=12.23). Zowel het huidige onderzoek als ook dat van Loeber et al., (2009) hebben de

aandachtbias met de Dot Probe Task gemeten en in allebeide studies waren de personen die aan het onderzoek meededen alcoholafhankelijk.

Tot slot bleek dat de affectinductie deels succesvol was; na afloop van de computertaken waren zowel de stemmingsscore als de arousal score gelijk met de beginscore. Dit zou er op kunnen duiden dat het vertellen van een negatief verhaal als manipulatie niet sterk genoeg. Tevens zou het mogelijk zijn dat de negatieve plaatjes (oorlog) die ter versterking van de affectinductie zouden dienen onvoldoende effect hebben gehad. Uit het onderzoek van Morrow (1990) bleek dat negatieve stemming door afleiding kan worden verlaagd. In het huidige studie zou de computertaak een neutrale afleiding zijn geweest, waardoor de negatieve emoties werden verlaagd. In een

vervolgonderzoek zou men kunnen proberen de affectinductie te versterken, bijvoorbeeld door een negatief verhaal uit hun verleden te laten vertellen en tijdens de computertaken negatieve muziek af te spelen. Daardoor zou men kunnen voorkomen dat de deelnemers door de computertaak worden afgeleid en hun verhaal en die er bijhorende emoties weer vergeten.

Het zou kunnen dat personen binnen een kliniek meer aandacht hebben voor de negatieve factoren van alcohol, waardoor de patiënten alcohol bewust als negatief beschouwen en dat

daardoor het negatieve affect geen invloed meer heeft. Gegeven de zwakke affectinductie en het feit dat cognitieve vertekeningen minder worden als iemand besluit te stoppen met alcohol, blijft de vraag of patiënten binnen de kliniek er minder vatbaar voor zijn. Dat zou kunnen komen omdat zij gemotiveerd zijn om te stoppen met alcohol drinken en daardoor meer bewustwording hebben van de negatieve effecten van alcohol. In een vervolgonderzoek zou men kunnen onderzoeken of personen die niet willen stoppen met alcohol drinken maar wel verslaafd zijn sterkere cognitieve vertekeningen hebben als gevolg van negatief affect dan personen die in een kliniek zijn opgenomen om te stoppen met drinken. Hierdoor zou er meer duidelijkheid kunnen ontstaan voor welke

populatie negatief affect wel invloed heeft op de sterkte van de cognitieve vertekeningen en of de affectinductie te zwak was voor personen die al in de kliniek zaten. Tevens zou duidelijk kunnen worden of motivatie in samenhang met negatief affect cognitieve vertekeningen kan beïnvloeden.

(19)

19

5. Literatuurlijst

Baker, T. B., Piper, M. E., McCarthy, D. E., Majeskie, M. R., & Fiore, M. C. (2004). Addiction motivation reformulated: An affective processing model of negative reinforcement.

Psychological Review, 111, 33-51.

Birch, C. D., Stewart, S. H., Wiers, R. W., Klein, R. M., MacLean, A. D., & Berish, M. J. (2008). The mood-induced activation of implicit alcohol cognition in enhancement and coping motivated drinkers. Addictive Behaviors, 33, 565-581.

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: The self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 25, 49-59. Cohn, A. M., Cameron, A. Y., Udo, T., Hagman, B. T., Mitchell, J., Bramm, S., & Ehlke, S. (2012).

Delineating potential mechanisms of impliciet alcohol cognitions: Drinking restraint, negative affect, and their relationship with approach alcohol associations. Psychology of Addictive

Behaviors, 26, 318-324.

Cooper, M. L. (1994). Motivations for alcohol use among adolescents: Development and validation of a four-factor model. Psychological Assesment, 6, 117-128.

Cox, W. M., & Klinger, E. (1988). A motivational model of alcohol use. Journal of Abnormal

Psychology, 97, 168-180.

Fazio, R. H., & Towles-Schwen, T. (1999). The MODE model of attitude- behavior processen, in

Dual-Process Theories in Social Psychology, (Chaiken, S., Trope, Y. eds), 97-116. The Guilford press,

NY/London.

Field, M., & Cox, W. M. (2008). Attentional bias in addictive behaviors: A review of its development, causes, and consequences. Drug and Alcohol Dependence, 101, 137-145.

Field, M., Mogg, K., Zetteler. J., & Bradley, B. P. (2004). Attentional biases for alcohol cues in heavy and light social drinkers: the roles of intial orienting and maintained attention.

Psychopharmacology, 176, 88-93.

Field, M., & Powell, H. (2007). Stress increases attentional bias for alcohol cues in social drinkers who drink to cope. Alcohol and Alcoholism, 42, 560-566.

Franken, I. H. A., Rosso, M., & van Honk, J. (2003). Selective memory for alcohol cues in alcoholics and its relation to craving. Cognitive Therapy and Research, 27, 481-488.

Grant, V. V., Stewart, S. H., & Birch, C. D. (2007). Impact of positive and anxious mood on implicit alcohol-related cognitions in internally motivated undergraduate drinkers. Addictive

(20)

20

Loeber, S., Vollstädt-Klein, S., von der Goltz, C., Mann, K., Flor, H., & Kiefer, F. (2009). Attentional bias

in alcohol-dependent patients: the role of chronicity and executive functioning. Addiction

Biology, 14, 194-203.

Love, A., James, D., & Willner, P. (1998). A comparison of two alcohol craving questionnaires.

Addiction, 93, 1091-1102.

Morrow, J. (1990). The effects of rumination, distraction and negative mood on memories, evaluations and problem solving. Unpublished manuscript, Standford University, Standfort, CA.

Nationaal Kompas Volksgezondheid opgehaald http://www.nationaalkompas.nl, 12.10.2014.

Ostafin, B. D., & Brooks, J.J. (2010). Drinking for relief: Negative affect increases automatic alcohol motivation in coping-motivated drinkers. Motivation and Emotion, 35, 285-295.

Ostafin, B. D., Marlatt, A. G., & Greenwald, A. G. (2008). Drinking without thinking: An implicit

measure of alcohol motivation predicts failure to control alcohol use. Behavior Research and

Therapy, 46, 1210-1219.

Reinert, D. F., & Allen, J. P. (2002). The alcohol use disorders identification test (AUDIT): A review of recent research. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 26, 272-279.

Saunders, J. B., Aasland, O. G., Babor, T. F., De La Fuente, J. R., & Grant, M. (1993). Development of the alcohol use disorders identification test (AUDIT): WHO collaborative project on early detection of persons with harmful alcohol consumption- II. Addiction, 88, 791-804.

Schippers, G.M., & Broekman, T.G. (2010). De AUDIT. Nederland’s vertaling van de Alcohol Use Disorders Identification Test. (2001).

Schippers, G.M., & Broekman T.G. (2011). MATE-Uitkomsten 2.1. Handleiding en protocol. Nijmegen: Bureau Beta. www.mateinfo.eu.

Schoenmakers, T., Wiers, R. W., & Field, M. (2008). Effects of low dose of alcohol on cognitive biases and craving in heavy drinkers. Psychopharmacology, 197, 169-178.

Sinah, R., Catapano, D., & O’Malley, S. (1999). Stress-induced craving and stress response in cocaine dependent individuals. Psychopharmacology, 142, 343-351.

Sriram, N., & Greenwald, A. G., (2009). The brief implicit association test. Experimental Psychology,

56, 283-294.

Stacy, A. W., & Wiers, R. W. (2010). Implicit cognition and addiction: A tool for explaining paradoxical behavior. Annual Review of Clinical Psychology, 6, 551-575.

(21)

21

Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior.

Personality and Social Psychology Review, 3, 220-247.

Vollstädt-Klein, S., Loeber, S., von der Goltz, C., Mann, K., & Kiefer, F. (2009). Avoidance of alcohol-related stimuli increase during the early stage of abstinence in alcohol-dependent patients.

Alcohol and Alcoholism, 44, 458-463.

Wiers, R. W., Bartholow, B. D., van den Wildenberg, E., Thush, C., Engels, R. C. M. E., Sher, K. J., Grenard, J. L., Ames, S.L., & Stacy, A. W. (2007). Automatic and controlled processes and the development of addictive behaviors in adolescentents: a review and a model. Pharmacology

Biochemistry and Behavior, 86, 263-283.

Wiers, R.W., & Empelen, P. (2002). Nederlandse vertaling/ bewerking van de DMQ- R. Universiteit van Maastricht.

Wiers, R.W., Rinck, M., Dictus E., & van den Wildenberg, E. (2009). Relatively strong automatic appetitive action-tendencies in male carriers of the OPRM1 G-allele. Genes Brain and

Behavior, 8, 101-106.

Wiers. R. W., & Stacy. A. W. (2006). Implicit cognition and addiction. Current Directions in

Psychological Science, 15, 292-296.

Wiers, R. W., van Wouten, N., Smulders, F. T. Y., & de Jong, P. J. (2002). Impliciet and explicit alcohol-related cognitions in heavy and light drinkers. Journal of Abnormal Psychology, 111, 648-658.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Volgens Sloan (1996) ontstaat accrual anomaly doordat accruals minder consistent zijn dan cash flows en dit wordt getoetst door middel van de coëfficiënt α2 af te trekken van

In general, the studies on the acoustics of discrete basic emotions (e.g., Banse and Scherer [12], Murray and Arnott [123]) seem to provide a consistent view, except for a

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.. Downloaded

In mijn positie in Leiden hoop ik deze onderwerpen verder te ontwikkelen en uit te diepen - het begrijpen van cognitieve processen tijdens lezen, door goede lezers, door

For the cultural historian, it could be, “What is and was the meaning of chocolate for different groups of people at different times and places?” The gender historian would no

What also becomes apparent then is that from 1879 the port of Mossel Bay began ceding her natural &#34;backyard&#34; to the ports of Cape Town and Port Elizabeth as railway