• No results found

Verkleuring van zwarte viscose, het tot bruin verkleuren van zwarte viscosepassementen op een zwartzijden jas uit 1897-1910

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verkleuring van zwarte viscose, het tot bruin verkleuren van zwarte viscosepassementen op een zwartzijden jas uit 1897-1910"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sjoukje Telleman 10265775 Universiteit van Amsterdam 27 juli 2015

“Masterscriptie”

Verkleuring van zwarte viscose

Het tot bruin verkleuren van zwarte viscosepassementen op een zwartzijden

jas uit 1897-1910

Opleiding Conservering en Restauratie, Master, Specialisatie Textiel Scriptiebegeleider: drs. René Lugtigheid

(2)

Abstract: “Masterscriptie”, Verkleuring van zwarte viscose, Het tot bruin verkleuren van

zwarte viscosepassementen op een zwartzijden jas uit 1897-1910

Door: Sjoukje Telleman Universiteit van Amsterdam, 27-7-2015

In het kader van een masterscriptie is diagnostisch onderzoek gedaan naar een halfzijden, zwarte damesjas (KA14322) uit de collectie van het Amsterdam Museum. De panden, kraag en mouwen van deze jas zijn versierd met een gevlochten passement van viscose. Het grootste deel van deze passementen is in meer of mindere mate van zwart naar bruin verkleurd, terwijl het zijden basismateriaal van de jas nog diepzwart is. Het probleem is, dat niet direct een oorzaak voor de verkleuring was aan te duiden. Het doel van dit onderzoek was daarom het vinden van de mogelijk oorzaak. Om dit doel te bereiken is gebruik gemaakt van de natuurwetenschappelijke onderzoekstechnieken SEM-EDX, FTIR-ATR, HPLC en microfading. In literatuur is daarnaast gezocht naar achtergrond informatie over viscose en vroeg-synthetische zwarte kleurstoffen.

De analyses hebben aangetoond dat de passementen zijn gemaakt met een vroege vorm van viscose rayon, waarop zwarte of blauwe, rode en gele componenten, van een vroeg-synthetische oorsprong, zijn gevonden. Geen van deze componenten is

geïdentificeerd, omdat ze niet in de gebruikte database voorkomen. Vermoedelijk gaat het om directe- en basische kleurstoffen. De aanwezigheid van een ellaguszuur equivalent kan op het gebruik van een tannine wijzen. Het is echter niet bekend of de viscose is geverfd met een mengsel van rode, blauwe en gele kleurstoffen of met een zwarte verf die bij degradatie rode en gele degradatieproducten oplevert.

De verkleurde, bruine passementvezels zijn aantoonbaar zwakker dan de zwarte vezels. HPLC heeft daarnaast aangetoond dat de concentratie van de gevonden

kleurcomponenten verschilt op de bruine en zwarte vezels. Een eventuele afbraak van de kleurstoffen lijkt daardoor hand in hand te gaan met de verzwakking van de vezels. Dit doet vermoeden dat er een degradatieproces is opgetreden waar de verandering van zwart naar bruin een gevolg van is. Waardoor dit in gang wordt gezet kan niet achterhaald worden zolang de kleurstoffen niet geïdentificeerd zijn. Er kan namelijk niet worden vastgesteld hoe de kleurstoffen reageren en degraderen op een drager van viscose

De zwakheid van de viscosevezels kan verklaard worden uit het productieproces, waarbij cellulose onderhevig is aan hydrolyse, een vorm van degradatie. Viscose

degradeert hierdoor sneller dan katoen en is gevoeliger voor omgevingsfactoren als licht. Dit proces kan nog versneld worden door andere imperfecties van het vroege

productieproces, aangezien viscose rayon pas in 1897 ontwikkeld is. Dit spinproces had voor 1920 last van verschillende kinderziektes die van invloed kunnen zijn op de

degradatie van de vezel. Dat deze degradatie heeft bijgedragen aan de verzwakking van het passement is zeker, maar of de verkleuring tot bruin hier ook een gevolg van is, is minder zeker.

De gebruikte microfading-test heeft niet kunnen uitwijzen of de kleurstoffen onder invloed van licht van kleur veranderen. Hierdoor is ook niet vastgesteld of een aantal van de gebruikte kleurstoffen gevoeliger zijn voor licht dan de andere.

Vervolg onderzoek naar de identificatie en de eigenschappen van vroeg-synthetische kleurstoffen kan bijdragen aan het beantwoorden van de vraag waarom de zwarte

viscosepassementen uit de onderzochte jas naar bruin verkleuren. Een antwoord op deze vraag kan bijdragen aan het behoud van soortgelijke objecten.

(3)

Abstract: “Master’s thesis”, Discoloration of black viscose, brown discolorations of black

viscose trimmings on a black silk dress, 1897-1910

By: Sjoukje Telleman Universiteit van Amsterdam, master’s thesis, 27-7-2015 As part of this master’s thesis, diagnostic research has been carried out on a black silk coat (KA14322) from the collection of the Amsterdam Museum. The sleeves, collar, front and back pieces of the coat are decorated with braid trimmings of viscose rayon. The major part of these elements show brown discolorations to a greater or lesser extent, while the silk base material is still deep black. The aim of the research was to find a possible cause for the discoloration of the applications. In order to achieve this goal, SEM-EDX, FTIR-ATR, HPLC and micro-fading analysis have been used. Literature research was carried out to get background information on viscose and early synthetic black dyes.

The examination has shown that the trimmings are made of an early form of viscose rayon, on which black or blue, red and yellow components of an early-synthetic origin have been found. None of these components has been identified, because they do not occur in the database that has been used. Presumably the viscose has been dyed with direct and basic dyes and the presence of a ellagic acid equivalent may indicate the use of a tannin. However, it is unknown whether the viscose has been dyed with a mixture of red, blue and yellow dyes, or with a black dye with red and yellow degradations products.

The discolored brown fibers are much weaker than the black fibers. HPLC-analysis has also demonstrated that the concentration of the detected color components is different on the brown and black fibers. The degradation of the dyes therefore seems to go hand in hand with the weakening of the fibers. This suggests that a degradation process occurred from which the change from black to brown is a result. It is unknown however by which mechanism this process is put in progress. Therefore it is necessary to determine which dyes were used.

The weakness of the viscose fibers can be explained by the production process. Cellulose is subject to hydrolysis, which is in itself a form of degradation. Viscose therefore degrades faster than cotton and is more sensitive to light. This process can be further accelerated by other imperfections in the early production process, as viscose rayon is only newly developed in 1897. Before 1920 the spinning process suffered from various production problems which could influence the degradation of the fibers. This degradation has most certainly contributed to the weakening of the trimmings, but whether it has contributed to the discoloration is unclear.

The micro-fading test was unable to show whether or not the dyes change under the influence of light. Therefore it is also unknown if some of the components found are more sensitive to light than others.

Further research into the identification and characteristics of early synthetic dyes can contribute to answering the question of why the black viscose trimmings from the coat fade to brown. An answer to this question could contribute to the preservation of similar

objects.

(4)

Inhoudsopgave

Blz.

1. Voorwoord

2. Introductie

2.1 Hoofdvraag, deelvragen en afbakening onderzoek

2.2 Relevantie onderzoek 2.3 Stand van wetenschap

3. Methodologie 3.1 Visueel onderzoek 3.2 SEM-EDX 3.3 FTIR 3.4 HPLC 3.5 Microfading 3.6 Jodiumtest 4. Object- en conditiebeschrijving 3.1 Objectbeschrijving 3.2 Conditiebeschrijving 5. Natuurwetenschappelijk onderzoek 5.1. Visueel onderzoek 5.1.1. Resultaten

5.1.2. Interpretatie & discussie 5.2. FTIR 5 6 7 8 9 13 15 15 16 16 17 18 19 19 22 24 24 24 25 27

(5)

5.2.1. Resultaten

5.2.2. Interpretatie & discussie 5.3. SEM-EDX

5.3.1. Resultaten

5.3.2. Interpretatie & discussie 5.4. HPLC

5.4.1. Resultaten

5.4.2. Interpretatie & discussie 5.5. Microfading

5.5.1. Resultaten

5.5.2. Interpretatie & discussie 5.6. Jodiumtest

5.6.1. Resultaten

5.6.2. Interpretatie & discussie 5.7. Conclusie 6. Literatuur- en bronnenonderzoek 6.1. Viscose 6.1.1. Historisch kader 6.1.2. Productieproces 6.1.3. Degradatieproces 6.1.4. Conclusie 6.2. Kleurstoffen 6.2.1. Zwarte kleurstoffen

6.2.2. Verven van de viscose passementen 6.2.3. Conclusie 27 27 29 29 30 32 32 33 34 34 35 35 35 35 35 37 37 38 40 42 44 45 45 50 51

(6)

7. Conclusie 8. Toekomstig onderzoek  Literatuurlijst  Verantwoording afbeeldingen  Bijlage I Vergelijkbare objecten II Detail object

III Detailfoto’s passement (KA14322) IV Locatie vezel en wit poeder monsters V Uitvoering HPLC-analyse

VI Detailfoto’s achterpanden (KA14322) VII Resultaten SEM-EDX

VIII Resultaten HPLC-analyse IX Resultaten microfading

X Detailfoto’s vergelijkbare objecten

53 56 57 61 62 62 65 67 68 69 70 71 78 81 83

(7)

1.

Voorwoord

Hoewel het uitzoeken van een scriptieonderwerp relatief gemakkelijk bleek, was het

uitvoeren van het onderzoek een grotere uitdaging. Gelukkig heb ik veel hulp gekregen van een grote groep bereidwillige en enthousiaste mensen. Ik ben dankzij dit onderzoek veel interessante en verrassende informatie tegen gekomen waardoor ik veel geleerd heb van alle stappen die ik heb moeten nemen.

Het schrijven van deze masterscriptie was nooit gelukt zonder alle hulp van

deskundigen, collega’s en familie. In de eerste plaats wil ik mijn scriptiebegeleider drs. René Lugtigheid en mijn praktijk docenten Emmy de Groot en Lisca Wurfbain (tevens contactpersoon van het Amsterdam Museum) bedanken voor het meedenken en delen van al hun kennis.

Ook zonder de medewerkers van het Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) had ik nooit alle natuurwetenschappelijke analyses kunnen gebruiken en interpreteren. Daarom wil ik graag de volgende mensen bedanken:

Dr. Ineke Joosten, voor alle hulp met betrekking tot de SEM-EDX analyse Ing. Suzan de Groot, voor alle hulp met betrekking tot de FTIR-analyse Dr. Han Neevel, voor alle hulp met betrekking tot de microfadingtest.

Prof. dr. ing. Maarten van Bommel, hoogleraar aan de UvA, wil ik graag bedanken voor zijn hulp met betrekking tot de HPLC-analyses.

Daarnaast wil ik mijn studiegenoten Marijke de Bruyne en Renate van Oosterhout bedanken voor al het meedenken en meelezen met mijn scriptie, maar vooral ook voor alle gezelligheid van afgelopen jaar.

Tot slot wil ik nog de volgende mensen bedanken: Dr. Rene Peschar, UvA, docent science Clara von Waldthausen, UvA, tweede lezer Dr. Maartje Stols-Witlox, UvA, docent

Dr. Marjolijn Bol, UvA, ondersteuning schrijfvaardigheid Jolanda van Iperen, Research technician bij het Rijksmuseum Prof. Dr. Jørgen Wadum, hooglereaar UvA

De bibliotheekmedewerkers van het RCE: Julian van den Berg, Cor Mulders en Roland Huguenin

Bas van Velzen, UvA, docent Boek en papier

Anneke Jesse, vrijwilligster ‘Huis van Gein’ te Dordecht, collectie Natalie Ortega Saez, lector en onderzoeker Universiteit van Antwerpen Els de Baan, gastdocente kostuumgeschiedenis en kostuumdeskundige Janine Spijker, behoudsmedewerker textiel Nederlands Openluchtmuseum Madelief Hohé, conservator kostuums Gemeente Museum Den Haag Dr. Ella Hendriks, UvA, universitair hoofddocent (UHD)

Carola Holz, restaurator textiel Rijksmuseum Amsterdam

Mijn jaargenoten: Laura, Nikè, Juul, Diana, Jazzy, Michelle en Iris Mijn familie: Anneke, Marian, Adri en Annet

(8)

2.

Introductie

In het kader van deze masterscriptie is onderzoek gedaan naar een halfzijden zwarte damesjas uit de collectie van het Amsterdam Museum. De jas is, op basis van in deze scriptie beschreven onderzoek, vermoedelijk te dateren in het eerste decennium van de twintigste eeuw1, wat iets later is dan de datering van het museum. Op de mouwen, kraag en panden van de jas zitten passementen in de vorm van gevlochten koorden, die op de meeste plaatsen van zwart naar bruin zijn verkleurd. Het basismateriaal waarop het passement is bevestigd, is echter nog diepzwart. Deze kleurverandering verstoort het originele beeld van de jas en gaat, zo is gebleken, gepaard met verzwakking van de vezel. De vraag is waar deze verkleuring vandaan komt.

Een van de eerste reacties op de vraag aan verschillende textieldeskundigen wat zij wisten over negentiende-eeuwse zwarte kostuums met bruine verkleuringen was: “Zwart is nooit zomaar zwart”.2 Andere reacties waren: “In deze periode zie je vaker die bruine verkleuring”3 en “aan die bruine kleur zie je dat het origineel is”.4 Ook in de literatuur zijn dit soort observaties beschreven, zoals in het artikel van J. de Jonge (2010), ‘Gehuld in stralend zwart’: “Ook komt het voor dat de kleur zwart in de loop van de tijd verbleekt tot

bruin. Dat is dikwijls te zien in oud naaigaren, maar ook zijden stof kan bruin worden.”.5

Kortom, zwarte stoffen geven blijkbaar complicaties als het gaat om kleur. Echter, het is niet in alle gevallen bekend wat de oorzaak is van deze verkleuringen. Dit kan complicaties opleveren bij de behandeling en conservering van de objecten.

Het onderwerp van deze scriptie betreft een diagnostisch onderzoek met als doel het vinden van een mogelijke oorzaak voor het verkleuren van de passementen op de jas.

In deze introductie worden eerst de hoofdvraag, deelvragen en afbakening van het onderzoek besproken, gevolgd door een uiteenzetting van de relevantie van het onderzoek en de stand van wetenschap.

De rest van de scriptie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 3 komt de methodiek van het onderzoek aan bod. Hier staat uitgelegd welke onderzoektechnieken gebruikt zijn en waarom. In de eerste plaats heeft er literatuur- en visueel onderzoek plaatsgevonden om de problematiek beter in kaart te brengen. Daarna is gebruik gemaakt van de

natuurwetenschappelijke analyses SEM-EDX, FTIR en HPLC om de aanwezige materialen te identificeren en microfading om de lichtgevoeligheid van de kleurstoffen te testen. Vooral de identificatie van de passementvezel is sturend geweest voor de rest van het onderzoek. In eerste instantie was niet bekend om welk materiaal het ging. Door dit te achterhalen werd gerichter onderzoek mogelijk, wat consequenties heeft gehad voor de opzet van het onderzoek en voor de interpretatie en datering van het object. Om deze reden wordt dit aspect al in de introductie besproken.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een object- en conditiebeschrijving gegeven. Hierin komen onder andere de resultaten betreffen de interpretatie en datering van het object aan bod. De overige resultaten van de analyses staan in hoofdstuk 5 beschreven. Deze

resultaten hebben vervolgens geleid tot verder literatuuronderzoek, besproken in hoofdstuk 6. Hierbij is gezocht naar meer gedetailleerde informatie over de gevonden materialen en hun gevoeligheid voor degradatie. De scriptie sluit af met een conclusie en suggesties voor toekomstig onderzoek.

1

Dit is gebaseerd op het silhouet van de jas, het modebeeld uit die periode en het aanwezige materiaal.

2

Carola Holz, restaurator textiel Rijksmuseum Amsterdam,18-11-2014

3

Madelief Hohé, textielconservator Gemeentemuseum Den Haag, 16-02-2015

4

Els de Baan, gastdocente kostuumgeschiedenis, 17-11-2014

5

(9)

2.1

Hoofdvraag, deelvragen en afbakening onderzoek

Dit onderzoek is hoofdzakelijk gericht op de tot bruin verkleurde passementen op de kraag, mouwen en panden van de jas. Deze bruine kleur verstoort niet alleen het originele beeld van het kostuum, maar is ook een teken van degradatie. Een indicatie van de mogelijke oorzaak voor deze kleurverandering is echter niet direct aan te wijzen. Daardoor is ook niet te zeggen of het om een voortdurend degradatieproces gaat. Hoewel kleurveranderingen in textiele objecten over het algemeen onomkeerbaar zijn, kan inzicht in de problematiek en gaande degradatieprocessen bijdragen aan het behouden, conserveren en restaureren van dergelijke objecten.6

Omdat zowel de basisstof als de passementen zwart geverfd zijn en het basismateriaal er, in tegenstelling tot de passementen, nog relatief goed uitziet7, is het interessant om deze twee elementen met elkaar te vergelijken. Als beide elementen aan dezelfde omgevingsfactoren zijn blootgesteld, is de vraag waarom het ene materiaal zo

gedegradeerd is en het andere er nog relatief goed uitziet. Een mogelijke verklaring is het gebruik van verschillende verfstoffen die anders reageren. Een tweede mogelijkheid is dat beide elementen van andere soorten vezels zijn gemaakt, en het verschil in degradatie daarmee verklaard kan worden. Een derde mogelijkheid is dat zowel de vezel als de verfstof van elkaar verschilt.

De hoofdvraag is als volgt geformuleerd:

Wat is de oorzaak van het tot bruin verkleuren van de voorheen zwarte applicaties op de zwarte damesjas (1897-1910) afkomstig uit het Amsterdam Museum en waarom is de zijden basisstof van de jas niet verkleurd?

Het probleem is dat niet direct een oorzaak aangewezen kan worden van het verkleuren van de passementen. Het primaire doel van het onderzoek is daarom het bepalen van deze oorzaak. Hierbij ligt de focus op de verfstoffen, het vezelmateriaal en de relatie daartussen.8

Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn verschillende deelvragen opgesteld. De belangrijkste hiervan is de vraag welke vezel- en verfstofcombinaties aanwezig zijn in de passementen en het basismateriaal. Ook wordt gekeken naar hoe deze materialen

degraderen onder invloed van verschillende schadefactoren. Mogelijk wordt daarmee een antwoord gevonden op de vraag waarom de zijden basisstof en de passementen zo van elkaar verschillen in conditie. Er wordt in de eerste plaats rekening gehouden met inherente schadefactoren9, zoals nabehandelingen van vezels, instabiele verfstoffen of een slechte hechting van de kleurstof. Daarnaast kan de verkleuring zijn opgetreden door

omgevingsfactoren als licht, vocht, insecticiden, parfum, reinigingsmiddelen, luchtvervuiling en vuil.

In de beschikbare tijd is het echter niet mogelijk geweest al deze omgevingsfactoren te onderzoeken. In de eerste plaats is gekozen om te kijken of licht van invloed is, aangezien licht vaak een oorzaak is van degradatie.10 In de tweede plaats is gekeken wat het

6

Als bekend is waarom de passementen verkleuren, kunnen er preventieve en actieve maatregelen genomen worden om verdere degradatie en verkleuringen te voorkomen.

7

De zijden basisstof ziet er nog soepel uit en is diepzwart van kleur. Voor zover te zien, is de basisstof niet verkleurd.

8

Het in kaart brengen van de problematiek en de identificatie van de passementvezel is hiervoor bepalend geweest

9

Met inherent wordt hier bedoeld: ‘vanuit het materiaal’

10

(10)

aanwezige witte poeder11 in de passementen is en of het van invloed kan zijn geweest op de verkleuring. Andere omgevingsfactoren zijn niet onderzocht. Dit is een beperking binnen dit onderzoek. Eventueel kan toekomstig onderzoek hier meer informatie over verschaffen.

Een andere belangrijke vraag is wat er naar aanleiding van de gevonden informatie gezegd kan worden over de context en datering van de jas. Hierbij is tevens gezocht naar een antwoord op de vraag in welk stadium van deze context de verkleuring is opgetreden.

Mogelijk kan aan de hand van de verkregen informatie worden bepaald of de

verkleuringen (verder) te voorkomen zijn en levert het eventueel een antwoord op de vraag hoe het kostuum in de toekomst moet worden gehanteerd en opgeborgen.

Gezien de beperkte beschikbare tijd, is het onderzoek kleinschalig en overzichtelijk gehouden door te focussen op de verkleuring van de passementen. Andere schades in de jas worden daarom niet onderzocht.12 Ook de zwarte voering van de jas wordt niet onderzocht, omdat deze niet aan dezelfde factoren bloot heeft gestaan als de buitenzijde van de jas en bovendien niet zichtbaar verkleurd is. Daarnaast is er nog een bruin gaas aanwezig ter versiering van de jas.13 Deze zal niet worden onderzocht omdat er geen duidelijke indicatie is dat het ooit zwart is geweest. Zowel het zichtbare als het afgedekte deel van het gaas is bruin van kleur, wat doet vermoeden dat het origineel zo bedoeld is.14

2.2

Relevantie onderzoek

Vooralsnog is het relatief weinige onderzoek dat gedaan is naar zwarte kleurstoffen vooral gericht op natuurlijke kleurstoffen en op het verven van wol, zijde en katoen. Het gekozen object is interessant, omdat het een kostuum betreft uit een periode waarin zowel

halfsynthetische vezels als vroeg-synthetische kleurstoffen op de markt kwamen. Uit wetenschappelijke analyses is gebleken dat de verkleurde passementen van viscose zijn gemaakt. Dit is sturend geweest voor de focus van het onderzoek.15 Uit literatuuronderzoek blijkt dat onderzoek naar de degradatie van viscose onder invloed van zwarte kleurstoffen echter beperkt is.

Daar komt bij dat, gezien de datering van de jas, de kans zeer groot is dat de viscose met synthetische kleurstoffen geverfd is.16 De combinatie van deze vroeg-synthetische materialen in relatie tot degradatieprocessen is echter tot op heden weinig onderzocht.17 Niettemin gaat het om interessant en belangrijk onderzoek; nieuwe materialen geven tenslotte nieuwe conserverings- en restauratie problemen. Omdat een dergelijke bruine kleur vaker wordt waargenomen in zwarte kostuums uit deze periode (bijlage I)18, kan het achterhalen van de oorzaak van deze degradatie mogelijk voor meer objecten van belang zijn. Meer kennis kan helpen bij het opstellen van preventieve en actieve maatregelen om

11

Uit visueel onderzoek is gebleken dat een wit poeder aanwezig is in en tussen de passementvezels, zie hoofdstuk 4.1.

12

Deze worden besproken in hoofdstuk 4.1 objectbeschrijving.

13

Zie hoofdstuk 4.1 objectbeschrijving.

14

Eventueel is het gaas compleet en egaal verkleurd, maar in dat geval gaat het om een andere soort verkleuring dan bij de passementen het geval is, gezien het passement niet overal verkleurd is.

15

Zie hoofdstuk 5

16

Sinds de ontwikkeling van de eerste synthetische aniline kleurstof ‘mauveïne’, door W.H. Perking, werden er in hoog tempo vele nieuwe synthetische kleurstoffen ontwikkeld. Rond 1900 bestonden er al meer dan 400 nieuwe kleurstoffen; Verbong, 1988: 37 ; Bommel, Wallert, Vanden Berghe, e.a., 2007: 261

17

Dit geldt niet alleen voor zwarte kleurstoffen.

18

(11)

verdere degradatie tegen te gaan en kan zo bijdragen aan het behoud van soortgelijke objecten.

Dit onderzoek draagt bij aan het ontwikkelen van het vakgebied, omdat het mogelijk meer duidelijkheid geeft over de effecten van het combineren van synthetische vezels en verfstoffen. Het is echter maar een aanzet voor toekomstig onderzoek zodat we in de toekomst beter begrijpen welke degradatieprocessen van invloed kunnen zijn op vroeg-synthetische materialen. Om dit onderzoek in een breder kader te plaatsen is meer onderzoek nodig naar soortgelijke objecten.

Dit onderzoek is relevant, omdat het aantoont hoe belangrijk wetenschappelijk onderzoek kan zijn voor het interpreteren van objecten en degradatieprocessen.

Observaties met het oog of met een microscoop zijn niet altijd voldoende voor een correcte interpretatie. Dit onderzoek laat zien dat verdieping in het materiaal noodzakelijk is

gebleken voor het identificeren van de aanwezige materialen, wat bepalend is geweest voor het interpreteren en dateren van het onderzochte object.

Afgaande op het uiterlijk van de passementvezels, werd er in eerste instantie vanuit gegaan dat het materiaal zijde betrof. Dat het echter om viscose gaat, kwam aanvankelijk als een verrassing. Deze identificatie heeft niet alleen gevolgen gehad voor de datering van het object, maar is ook van belang voor het begrijpen van het degradatieproces dat tot de verkleuring heeft geleid.19 Met deze kennis kon gerichter onderzoek gedaan worden.

Toch is het uitvoeren van natuurwetenschappelijke analyses voor de meeste textielrestauratoren niet gebruikelijk.20 Vaak is hier geen tijd of gelegenheid voor, waardoor het weinig wordt gedaan. Dit onderzoek laat zien dat hier meer aandacht aan besteed moet worden.

2.3

Stand van wetenschap

Omdat in eerste instantie werd uitgegaan van zijden passementvezels, was de eerste insteek van het literatuuronderzoek ‘zwarte verfstoffen’ op ‘zijde’. Gezien de datering van de onderzochte jas, was de kans dat het om synthetische kleurstoffen gaat, ontwikkeld tussen 1856-1900, het grootst.21 De meeste publicaties betreffende zwarte kleurstoffen en kostuums blijken echter gericht te zijn op tannines (looizuren).22 Dit komt onder andere, doordat tannines bekend staan als onstabiele kleurstoffen die op den duur zorgen voor bruine verkleuringen en broos materiaal. Toch was het één van de meest gebruikte

verfstoffen voor zwart. Relevanter voor dit onderzoek zou informatie over eigenschappen van vroeg-synthetische, zwarte kleurstoffen zijn geweest, maar dit onderwerp krijgt in deze publicaties meestal weinig aandacht.

Als snel bleek dat er eigenlijk maar één publicatie is, die zich op dit specifieke onderwerp richt. Dit is de publicatie ‘Black’ van het CIBA-GEIGY Review (1973/2), waarin R. Wizinger, in vier artikelen, de ontwikkeling van de meest gebruikte zwarte

19

Viscose, wat bestaat uit geregenereerde cellulose, is gevoelig voor andere factoren dan proteïnevezels (bv. zijde). Het kan daardoor anders reageren op schadelijke factoren.

20

Barnett, 2007: 67

21

In deze periode, vanaf 1856, zijn in een hoog tempo vele nieuwe synthetische kleurstoffen ontwikkeld, die langzaamaan natuurlijke kleurstoffen gingen vervangen.

22

Voorbeelden hiervan zijn: N. Ortega Saez (2010), ‘De technologie van het zwartverven’, waarin de belangrijkste verftechnieken voor zwart op wol (voor 1856) worden besproken; Barker (2002), ‘Iron gall and the textile conservator’, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen papier en textiel degradatie door ijzer-gallusinkten; de ongepubliceerde masterscriptie van T. van Herpen (2000), ‘Inktvraat op textiel’; Daniels (2002) over degradatie van ijzerbevattende verven; Hofenk de Graaff (2004) ‘the colourful past’, over plantaardige bronnen waaruit tannines worden verkregen.

(12)

kleurstoffen beschrijft, die tussen de middeleeuwen en 1973 zijn toegepast. Hij richt zich hierbij in de eerste twee artikelen op het gebruik van natuurlijke kleurstoffen en gaat in de laatste twee artikelen in op de nieuwe synthetische kleurstoffen. Met name het overzicht van de synthetische zwarte kleurstoffen, die voor 1920 werden ontwikkeld, is waardevol geweest voor dit onderzoek, omdat dit een goed beeld geeft van de mogelijke gebruikte kleurstoffen in de jas.23 Wizinger gaat onder andere in op eigenschappen van kleurstoffen en op variaties in verfprocedures. Hij gaat echter niet in op de duurzaamheid van deze kleurstoffen.

De artikelen van Wizinger hebben voldoende aanknopingspunten geboden voor onderzoek in andere richtingen. Zo is voor onderzoek naar vroeg-synthetische kleurstoffen in het algemeen, het artikel van Barnett uit 2007, ‘Synthetic organic dyes, 1856-1901’, van belang geweest. Het doel van dit artikel is het geven van een overzicht van relevante conserveringsliteratuur die tussen 1950 en 2003 is verschenen over toegepaste vroeg-synthetische kleurstoffen op textiel. Barnett komt echter tot de conclusie dat onderzoek naar deze kleurstoffen tot op heden beperkt is, wat te wijten is aan verwarring

voortkomend uit onduidelijke terminologie en te weinig kennis.24 Ze is van mening dat het artikel van Scharff (1999), de eerste publicatie is waarin een duidelijk overzicht wordt gegeven van de vroeg-synthetische textielverven en kleurstofklassen.25

Barnett geeft naast haar literatuuroverzicht, een kort historisch overzicht van de ontwikkeling van synthetische kleurstoffen (1856-1901) en ze gaat in op eigenschappen en conserveringsproblemen van deze verfstoffen. Ze concludeert onder andere dat de

kleurstoffen veel werden toegepast, maar dat ze kampten met verschillende problemen zoals slechte lichtechtheid en wasvastheid en het vervagen door zonlicht.26 Hoewel het onderzoek van Barnett uitgebreid is, wordt het beperkt omdat ze geen Duitstalige literatuur heeft gebruikt, terwijl juist Duitsland het voortouw nam in het ontwikkelen van nieuwe kleurstoffen.27

Voor het opzetten van het onderzoek naar de jas (KA14322) is het artikel van onder andere M. van Bommel28 en I. Vanden Berghe29 uit 2007 relevant geweest. In dit artikel stellen de schrijvers, net als Barnett, dat het identificeren van vroeg-synthetische

kleurstoffen noodzakelijk is om een object te begrijpen30, maar dat er nog maar in beperkte mate onderzoek naar is gedaan.31 Het doel van Van Bommel is dan ook het ontwikkelen van technieken ter identificatie van deze kleurstoffen, wat kan helpen bij het begrijpen van degradatieprocessen. Om dit doel te bereiken zijn chromatografie en spectroscopische technieken ingezet om 65 vroeg-synthetische kleurstoffen uit de borduursels van Emile Bernard te onderzoeken. Met name de twee HPLC methoden, waarmee basische en zure

23

De kleurstofklassen die voor dit onderzoek het belangrijkste zijn, zijn: basisch, zuur, direct, zwavel en chroom. Kleurstofklassen die pas in de twintigste eeuw zijn ontwikkeld zijn hier niet van belang.

24

‘The early organic synthetic dyes can be described as being largely invisible in the conservation literature,

due to non-standard terminology and, most probably, unfamiliarity with the subject’; Barnett, 2007: 74 25

Dit komt omdat Scharff in dit artikel alle verspreide en onsamenhangende beschikbare informatie over synthetische deze kleurstoffen tracht te bundelen. Barnett, 2007: 67

26

Barnett, 2007: 67 74

27

Barnett, 2007: 67; Verbong, 1988: 37-38

28

Destijds onderzoeker bij het Instituut Collectie Nederland (ICN, nu RCE) en is deskundige in het onderzoek naar kleurstoffen.

29

Destijds werkzaam bij het Royal Institute for Cultural Heritage (KIK)

30

‘To understand their original appearance and to obtain more knowledge of the historical context of the

object’,Bommel, Vanden Berghe en Wallert, 2007: 260

31

‘The research focuses on the analysis of dyestuffs that were developed and used in the period 1850-1900,

(13)

synthetische kleurstoffen te identificeren zijn, zijn voor het onderzoek van deze scriptie interessant.32 Deze technieken kunnen ook bij dit onderzoek worden toegepast.

Een belangrijke conclusie van Van Bommel is dat uit onderzoek is gebleken dat natuurlijke en vroeg-synthetische kleurstoffen in deze periode vaak naast en door elkaar werden gebruikt.33 Ditzelfde wordt geconstateerd door Steinmann in haar onderzoek naar blauwe kleurstoffen in kostuums uit eind 19e eeuw34 en door R.M. Baker in haar onderzoek naar negentiende-eeuwse synthetische textielverven.35 Baker schrijft zelfs dat ze de zwarte kleurstoffen buiten beschouwing laat omdat, zo schrijft ze, er tot in de allerlaatste jaren van de negentiende eeuw geen synthetische verf zou zijn die het kon opnemen tegen het

natuurlijke logwood-zwart.36 Hier moet rekening mee worden gehouden tijdens het

onderzoek naar de jas (KA14322), omdat hier, gezien de datering, bij dit object sprake van kan zijn.

Eigenlijk is maar één casusbespreking interessant gebleken voor dit onderzoek, namelijk het onderzoek van Takami en Vanden Berghe naar de tot bruin verkleurde zwart, zijden jurk (c. 1837) van koningin Victoria.37 Zij schreven één van de weinige artikelen waarin aan de hand van natuurwetenschappelijk analyses, onderzoek is gedaan naar zwarte kleurstoffen in een kostuum. Het doel van hun onderzoek was het vinden van een oorzaak van de verkleuring, zodat er gefundeerde beslissingen gemaakt kunnen worden met betrekking tot lange termijn conservering van het object. Om dit doel te bereiken zijn HPLC-DAD en SEM-EDX ingezet, waarmee respectievelijk naar kleurstoffen en beitsen is gezocht. De analyses hebben het gebruik van blauwhout en tannines aangetoond, in

combinatie met ijzer- en koperbeitsen. Takami en Vanden Berghe komen tot de conclusie dat de kleurverandering waarschijnlijk wordt veroorzaakt door een verlies van

haematoxylin, afkomstig uit blauwhout. Dit artikel is een mooi voorbeeld van hoe dit soort analyses ingezet kunnen worden om degradatieprocessen beter te begrijpen.

Ook is gezocht naar een preciezere datering van de onderzochte jas. Dit is gedaan door het model van de jas te vergelijken met afbeeldingen en beschrijvingen uit modetijdschriften en prijscouranten38 uit eind negentiende- en beging twintigste-eeuw. Prijscouranten waren bedoeld om de nieuwste kleding te laten zien en te verkopen en laten dus de ontwikkeling van het modebeeld zien. Zowel de gedigitaliseerde uitgaven van het Nederlandse blad, ‘De Gracieuse’, als het boek ‘De winkel van Sinkel, 101 prijscouranten’ (de Vries, 1976), waarin verschillende Nederlandse prijscouranten gebundeld zijn, zijn waardevol geweest voor de datering van de jas. Hierbij is gelet op met name de mouwen, kraag en taille van soortgelijke jasjes.

De identificatie van de passementvezels heeft het literatuuronderzoek nog in een andere richting geduwd. Omdat natuurwetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van viscose, in plaats van zijde, moet rekening worden gehouden met andere

32

C.S. da Costa Nogueira Souto heeft in 2010 een vergelijkbaar onderzoek gedaan naar 62

vroeg-synthetische kleurstoffen die tussen 1850 en 1900 zijn ontwikkeld.32 Zij zet HPLC in om een database op te stellen met daarin zoveel mogelijk verven die kunnen helpen bij het identificeren van kleurstoffen in kunstwerken.

33

Ondanks dat er rond 1900 al meer dan 400 nieuwe kleurstoffen ontwikkeld waren.

34

In een ongepubliceerde masterscriptie aan de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met het Rijksmuseum textielatelier. Onderzoek gedaan naar verschillende blauwe kledingstukken. 2010

35

PhD thesis aan de universiteit van Southampton 2011

36

Baker, 2011: 68-69

37

Beschreven in het artikel van Takami en Vanden Berghe (2012), ‘Caring for Queen Victoria’s privy council dress c. 1837: an investigation of the unique discolouration of the black silk’.

38

(14)

materiaaleigenschappen. Viscose, een cellulosemateriaal, heeft tenslotte andere

verfeigenschappen en degradatieprocessen dan een proteïnevezel als zijde.39 Daarom is ook hier onderzoek naar gedaan.

In de afgelopen eeuw is veel geschreven over viscose40, waarvan het meeste is gepubliceerd voor 1960.41 Nieuwe ontwikkelingen van het materiaal werden, sinds de uitvinding van viscose in 1892, regelmatig beschreven in tijdschriften en artikelen.42 Ook verschenen in de jaren veertig en vijftig vele soortgelijke boeken over de

ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van verschillende kunstzijdeprocedés.43 Het boek waar misschien wel het meest aan gerefereerd wordt, is dat van R.W. Moncrieff (1957)44, waarin hij een volledig overzicht geeft van de ontwikkeling van alle (half-)synthetische vezels van dat moment. Dit boek is voor het onderzoek waardevol geweest, omdat het een van de weinige publicaties is waarin de praktische eigenschappen van viscose vezels aan bod komen. Hij bespreekt onder andere het verfgedrag van viscose vezels en benoemt welke kleurstofklassen het meest geschikt waren voor het verven van viscose.45

Wat al deze publicaties echter missen, is informatie over het degradatieproces van viscose. Daarnaast bespreken de meeste bronnen de ontwikkeling van het viscoseproces pas vanaf de jaren twintig, toen de productie goed op gang was. De hoeveelheid informatie over de degradatie en conservering van (vroege) viscose is beperkt. Zo gaan de enkele bronnen die degradatie van viscose onderzoeken, over viscose dat is geproduceerd na 1920. Dit is later dan de datering van de voor dit onderzoek onderzochte jas.

Het zijn met name nieuwere publicaties die gaan over onderzoek naar de verzwakking en degradatie van viscose. In 2013 verscheen een belangrijk artikel van Gamper,

Thompson en Quye waarin ze onderzoek beschrijven van de verzwakking van

viscosevezels uit de jaren 1940, 1960 en 1980. Aan de hand van testen is de verzwakking van deze vezels onderzocht. Helaas gaan deze teksten over modernere vezels dan die in het besproken object (KA14322) aanwezig zijn. De belangrijkste bron waarin wordt gekeken naar vroegere vormen van viscose is het artikel van Hutchins (1984) omdat het een blik werpt op het productieproces van viscose voor 1940.

Het literatuuronderzoek heeft voornamelijk informatie opgeleverd betreffende het ontstaan en de ontwikkeling van viscose en synthetische kleurstoffen en het modebeeld in Nederland rond 1900. Onderzoek naar het degraderen en identificeren van

vroeg-synthetische kleurstoffen blijkt echter nog beperkt te zijn, net als onderzoek naar het degradatieproces van viscose voor 1920. Informatie over de combinatie van deze materialen ontbreekt, zeker wat zwarte kleurstoffen betreft. Dat meer gedetailleerde informatie over het algemeen ontbreekt geeft aan dat meer onderzoek nodig.

39

Viscose is een halfsynthetische vezel gemaakt van geregenereerde cellulose. Hoewel het materiaal

oorspronkelijk bedoeld is als goedkope imitatie van zijde, heeft het hele andere eigenschappen. Zie hoofdstuk 5.2

40

Ook wel ‘viscose rayon’ of ‘kunstzijde’

41

Mogelijk door de groeiende interesse voor het nieuwe materiaal in deze periode.

42

Voorbeelden hiervan zijn de Amerikaanse tijdschriften: ‘Rayon textile monthly’ en ‘Silk and rayon’.

43

Voorbeelden hiervan zijn: ‘Kunstzijde, allerlei’ van J.C. Meijberg (1943), ‘Het boek van de rayon’ van A.W. Bakker en J.C. Meijberg (1949) en ‘Rayon, the first man=made fiber’ van J. Leeming (1950).

44

‘Man-made fibres, formerly articifial fibres’

45

Het boek van J.G. Cook (1959), ‘Handbook of textile fibres, part 2 man-made fibres’, is een vergelijkbare bron. Cook bespreekt onder andere de chemische en fysische eigenschappen en processen van kunstmatige vezels, waaronder viscose

(15)

3.

M

ethodologie

Voor de uiteindelijke opzet van het onderzoek zijn literatuuronderzoek en visueel

onderzoek van het object bepalend geweest. Hierbij is het visuele onderzoek noodzakelijk geweest voor het in kaart brengen van de problematiek en heeft het literatuuronderzoek bijgedragen aan het bepalen van de te gebruiken analysemethodes. Vervolgens is een tweedelig onderzoeksplan opgesteld, bestaande uit natuurwetenschappelijk- en literatuuronderzoek.

Net als in het artikel van Takami en Vanden Berghe46, richt dit onderzoek zich hoofdzakelijk op de analyse van de aanwezige vezels en verfstoffen, met tot doel het vinden van een mogelijke oorzaak van de bruine verkleuringen in de passementen. Het identificeren van deze materialen is in de eerste plaats van belang, omdat elke vezel andere eigenschappen heeft, andere degradatieprocessen vertoont en omdat elke kleurstof een chemische samenstelling heeft die van invloed kan zijn op de drager. In de tweede plaats is de combinatie van vezel en kleurstof bepalend voor het degradatieproces.47

Voor vezelidentificatie is gebruik gemaakt van Scanning Electronen Microscopie met Energie Dispersive Röntgenanalyse (SEM-EDX). Hiermee is gekeken naar de

vezelstructuren en de oppervlakte conditie van de verschillende vezels. Daarnaast is de SEM, zoals is gebleken uit het artikel van Takami, ook geschikt voor het identificeren van eventueel aanwezige beitsen.48

Voor aanvullende informatie betreffende de passementvezel, is daarnaast gebruik gemaakt van Fourier Transform Infrarood Spectrometrie (FTIR).

Uit eerder onderzoek is gebleken dat Hoge Prestatie Vloeistof Chromatografie (HPLC) een bruikbare techniek is voor het identificeren van natuurlijke en vroeg-synthetische verfstoffen.49 Zoals Van Bommel beschrijft, kan HPLC-onderzoek meer inzicht geven in het gebruik en gedrag van kleurstoffen.50 Met dit doel is een HPLC-analyse uitgevoerd op zowel de passementvezel als op het basismateriaal.

Om een mogelijke verklaring te vinden voor het verschil in uiterlijk en conditie, zijn bij zowel de HPLC als de SEM analyses, de passementvezels en het basismateriaal met elkaar vergeleken. Daarnaast zijn de niet-verkleurde delen van het passement vergeleken met de verkleurde delen, om een eventueel verschil in conditie te bepalen.

Naast materiaalonderzoek, zijn ook enkele omgevingsfactoren onderzocht. Zo leert de praktijkervaring dat licht een veel voorkomende oorzaak is van kleurverandering in

textiel.51 Of hier sprake van is, is onderzocht met een microfading-test.

Daarnaast is uit het visuele onderzoek gebleken dat er een wit poeder in en onder het passement zit. In dit stadium is niet te zeggen of het gaat om vuil of om een bewust

46

Takami en Vanden Berghe, 2012

47

Timár-Balazsy en Eastop, 1998: 92

48

Beitsen kunnen van invloed zijn op de degradatie van de vezel en de verfstof. De metaalionen kunnen reacties in gang zetten waardoor vezel en verfstof worden afgebroken; Takami en Vanden Berghe, 2012: 42, 46-48; Timár-Balazsy en Eastop, 1998: 89

49

Het onderzoek van van Bommel, Vanden Berghe, Wallert, e.a. en het onderzoek van Takami en Vanden Berghe. Voornamelijk basische en zure synthetische kleurstoffen zijn te identificeren met de methoden die in dit artikel besproken worden.

50

Bommel, Vanden Berghe en Wallert, 2007: 260

51

Vaak is textiel zeer lichtgevoelig. Onder museum objecten is het een van de meest kwetsbare groepen voor (zon)licht. Het zorgt niet alleen voor kleurveranderingen, maar ook voor de afbraak van vezels. Cellulose vezels worden bijvoorbeeld bros. De spectrale samenstelling van het licht, de lichtintensiteit en de tijdsduur van de belichting zijn hierbij van invloed, net als omgevingsfactoren als temperatuur en

(16)

aangebracht materiaal.52 Er wordt rekening gehouden met de kans dat het poeder invloed heeft op de degradatie, maar de beperkte beschikbare tijd stond niet toe dat alle mogelijke opties onderzocht konden worden. Wel is met de SEM-EDX een elementanalyse gedaan om de samenstelling te bepalen en er is een jodiumtest uitgevoerd. Dit is een snelle en makkelijke test om zetmeel aan te tonen.53

Al deze analyses, op de jodiumtest na, zijn uitgevoerd door medewerkers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).54

De resultaten van het natuurwetenschappelijk onderzoek zijn aanleiding geweest voor gerichter literatuuronderzoek met betrekking tot het maakproces, verwerkingsproces en degradatieproces van de specifieke vezel en over de chemische samenstelling en het verfproces van de kleurstoffen op die vezel. Al deze elementen kunnen van invloed zijn op de duurzaamheid van het product. In de literatuur is gezocht naar deze elementen, omdat ze een indicatie kunnen geven of het verkleuren mogelijk aan de vezel, de verfstof of een combinatie van beide ligt. Ook is gezocht naar de gevoeligheid van deze materialen voor licht, vocht en veroudering.

Voor alle analyses, met uitzondering van microfading, was het nemen van

monstermateriaal van het object noodzakelijk. Omdat de detectielimiet van de methodes erg laag is, waren enkele millimeters per monster voldoende om meerdere analyses mee te doen. Daardoor levert het nemen van monsters geen zichtbare schade op en wordt het object zo min mogelijk verstoord. Om de hoeveelheid monsters verder te beperken zijn eerst de non-destructieve analyses, SEM-EDX en FTIR, uitgevoerd zodat de monsters hergebruikt konden worden. Daarna zijn met dezelfde monsters de destructieve analyses, HPLC en de jodiumtest, uitgevoerd waarbij het monstermateriaal verloren gaat. De volgorde waarin de analyses zijn uitgevoerd, is dus van belang.

Er is een zestal monsters genomen (tabel 3.1).55

Monster Materiaal Locatie monster name56

1 Zijden ketting uit basismateriaal Binnenkant naad linkermouw

2 Zwarte vezel uit applicatie Binnenkant naad linkermouw

3 Bruine vezel uit applicatie Buitenrand linkermouw

4 Wit poeder Rechter voorpand

5 Zijden ketting uit basismateriaal Linker voorpand

6 Zwarte vezel uit applicatie Linkervoorpand

Tabel 3.1 Vezel en poeder monsters

52

Bijvoorbeeld stijfmakers, vullers of een verzwaringsmateriaal. Dit soort materialen werden in het verleden veel gebruikt om de vezels hanteerbaarder te maken. Als vuller of verzwaring werd bijvoorbeeld gebruik gemaakt van gips, calcium chloride, barium chloride of tin chloride. Als stijfmaker werd veel gebruik gemaakt van stijfsel, aluin, gelatine, gom, bloem en dextrine; Polleyn, 1911: 8, 29, 76-83; Timár-Balázsy en Eastop, 1998: 104-105

53

Zetmeel komt voor in stijfsellijm. Stijfsellijm is één van de mogelijke stijfmakers die gebruikt kunnen zijn.

54

Met uitzondering van prof. dr. ing. Maarten van Bommel (HPLC) die sinds kort hoogleraar aan de UvA is.

55

Zie bijlage IV voor de locatie van de monster name. Omdat monsters 1 en 2 uit naden komen en daardoor vermoedelijk in goede conditie zijn, zijn monsters 5 en 6 genomen zodat ook de conditie van vezels uit de voorpanden bekeken worden. Monster 4 is onderzocht om een chemische analyse te maken van het vuil.

56

De locatie van de monster name is gebaseerd op de bereikbaarheid van vezeluiteinden. Door monsters te nemen bij vezeluiteinden, wordt het object zo min mogelijk verstoord. De hoeveelheid bereikbare

(17)

3.1

Visueel onderzoek

Visueel onderzoek is noodzakelijk geweest voor het in kaart brengen van de problematiek en voor het maken van een object- en conditiebeschrijving. Er is gelet op de afmetingen, de kleur en het model van de jas en op gebruikte materialen en technieken. Tevens is gekeken in welke mate slijtage en degradatie is opgetreden. Hierbij is geïnventariseerd welke van deze schades relevant zijn voor het onderzoek.57 Sporen van gebruik kunnen meer inzicht geven in de gebruiksgeschiedenis van de jas. Mogelijk kan het aantonen in welke mate de jas is blootgesteld geweest aan omgevingsfactoren en in welk stadium de verkleuringen van de passementen zijn opgetreden.

Observaties met het oog zijn ondersteund door informatie verkregen met een doorlichtmicroscoop58 en een stereomicroscoop met opvallend licht.59

De resultaten van dit visuele onderzoek zijn grotendeels verwerkt in hoofdstuk 4 ‘object- en conditiebeschrijving’. In hoofdstuk 5 wordt echter dieper in gegaan op de voor het onderzoek meest relevante observaties.60

3.2

SEM-EDX

Bij de SEM-EDX analyse61, zijn de monsters bestraald met een sterk gefocusseerde elektronenbundel. Hierdoor vindt er interactie plaats tussen de bundel en de atomen waaruit het materiaal bestaat.62 Dit levert informatie op over het oppervlak en de

chemische samenstelling van de vezel. Met de SEM kan in een laag vacuüm een zwart-wit beeld worden verkregen van het materiaal. Het is mogelijk om dit beeld tot wel 300.000 keer te vergroten, wat onderzoek naar het oppervlak en de conditie van het materiaal vergemakkelijkt.63 De Energie Dispersive detector (EDX) kan de röntgen emissie quanta van de elementen meten. Omdat ieder chemisch element een specifiek röntgen emissie energiespectrum heeft, is te achterhalen welke elementen er aanwezig zijn, behalve

elementen met een te laag atoomnummer (Z<6).64 De elementanalyse is uitgevoerd op een oppervlak van vijf vierkante micrometer groot.65 De elementen die op dit oppervlak aanwezig zijn, zijn te zien als pieken in het energiespectrum.66

Deze methode heeft een aantal beperkingen. Zo levert die alleen informatie op over het oppervlak van de monsters, niet over de kern van de vezels. Ook levert deze methode geen informatie over de chemische opbouw van de materialen.67 Een andere beperking vormt de zwart-wit weergave van het beeld, waardoor het tonen van kleurverschillen niet

57

Zie hoofdstuk 2.1

58

Leica DME microscoop, vergroting 100x – 400x

59

Carl Zeiss F170 . OPMI 9-FC, vergroting: 7,5x – 20x

60

In hoofdstuk 4.1.1 zal hier gedetailleerder op worden ingegaan.

61

Uitgevoerd door dr. Ineke Joosten, RCE. Er is gebruik gemaakt van een JSM-5910 LV Scanning Electron microscope van JEOL met een SDD detector UltraDry van Thermo Scientific Fisher. De gebruikte software is NSS

62

De monsters worden met carbon tape op carbonblokjes geplaatst. Dit is omdat carbon de interactie niet verstoort.

63

Kennis voor collecties, begrippenlijst onderzoekstechnieken, 2012: 4

64

Peschar, R., schriftelijk contact: 11-6-2015

65

Collectiewijzer SEM-EDX

66

Kennis voor collecties, begrippenlijst onderzoekstechnieken, 2012: 4

67

(18)

mogelijk is.68 Het nemen van een monster is noodzakelijk, omdat het object zelf te groot is voor de vacuüm kamer. Het is een voordeel dat deze analyse in dit geval non-destructief is, wat het hergebruik van het monster mogelijk maakt.

Op monster 4 na, is bij alle monsters zowel gekeken naar de conditie als naar de uiterlijke kenmerken van de vezels, om het vezelmateriaal te identificeren. Daarnaast is een SEM-EDX analyse uitgevoerd om de mogelijke metalen die zich op de monsters bevinden, te identificeren. Hier kunnen eventuele beitsen of verzwaringmiddelen mee worden

aangetoond. Ook monster 4 (witte poeder) is met SEM-EDX geanalyseerd.

3.3

FTIR

Om uitsluitsel te krijgen over het materiaal van de passementen is een FTIR analyse uitgevoerd.69 Bij deze methode wordt een diamant, waar het monster op ligt, beschenen met een bundel infrarood licht. Een deel van de golflengtes van deze bundel wordt door het monster geabsorbeerd, afhankelijk van de chemische bindingen in het materiaal.70 Het licht dat niet wordt geabsorbeerd, kaatst terug naar een detector. De fourier-transformator zet dit signaal vervolgens om in een infrarood absorptiespectrum waarin de functionele groepen van de componenten in een grafiek worden weergegeven. Omdat elke functionele groep een karakteristieke infrarood absorptieband heeft, kan het soort materiaal worden bepaald door het infrarood spectrum te vergelijken met die van referentiematerialen in een

database.71

Voor de analyse is een monster nodig. Er is gebruik gemaakt van een ‘Attenuated Total Reflection’ (ATR) unit, zodat het monster geen verdere voorbereiding nodig heeft voor het onderzoek. De analyse is daardoor non-destructief. Er is één monster onderzocht met FTIR, namelijk monster 2. Hierbij is gekeken of het om een proteïne- of cellulosevezel gaat.

3.4

HPLC

Met de HPLC analyse kunnen organische en vroeg-synthetische verfstoffen van elkaar gescheiden worden, zodat ze onafhankelijk van elkaar te identificeren zijn.72 Dit is

mogelijk door de verfstoffen uit de vezel te extraheren en ze op te lossen in een organische vloeistof (mobiele fase). Dit extract wordt onder hoge druk door een kolom met kleine absorberende deeltjes (stationaire fase) gepompt. De verschillende stoffen scheiden in deze kolom van elkaar doordat ze een verschillende affiniteit hebben met de stationaire of

68

Hier komt bij dat dit zwart-wit beeld niet representatief is voor de daadwerkelijke kleur van de zichtbare elementen. Een donkere grijstint betekent een lichter element. Hoe zwaarder het element is, hoe witter het wordt weergegeven, ongeacht de daadwerkelijke kleur ervan; Peschar, R., schriftelijk contact: 11-6-2015

69

Uitgevoerd door ing. Suzan de Groot, RCE. Er is gebruik gemaakt van een Elmer Spectrum 100. De gebruikte methode is Golden Gate Single Reflection Diamond ATR

70

De atomen in een molecuul zijn verbonden door middel van chemische bindingen. Deze trillen met een specifieke frequentie. De energie van dit trillen komt overeen met een specifieke trilling van het infrarood licht waardoor het licht wordt geabsorbeerd door die bepaalde chemische binding.

71

Kennis voor collecties, begrippenlijst onderzoekstechnieken, 2012: 2-3

72

Uitgevoerd door prof. dr. ing. Maarten van Bommel, hoogleraar UvA. Er is gebruik gemaakt van een Waters Chromatography Acquity H-Class UPL systeem in UHPLC mode. De gebruikte kolom is: BEH-SHIELD C18 column, 1,7μm (150 x 2mm) met 0,2μm filter. Kolomoven op 40°C.

(19)

mobiele fase.73 De vloeistofstroom gaat aan het eind van de kolom door een Photodiode Array Detector (PDA).74 De informatie wordt verzameld in een grafiek waarin de intensiteit van de componenten is afgezet tegen de retentietijden. Deze grafiek is te vergelijken met een database, wat inhoudt dat de kleurstoffen in principe alleen geïdentificeerd kunnen worden als deze zich in de database bevinden.

HPLC analyse heeft een aantal beperkingen. In de eerste plaats moeten de componenten die geanalyseerd worden oplosbaar zijn in water of in organische

oplosmiddelen, anders kunnen de componenten niet door de chromatograaf worden geleid. Daarnaast moeten de componenten detecteerbare eigenschappen hebben.75 Een derde punt is dat het een destructieve methode is. Voor dit onderzoek kan het met name problematisch zijn dat er slechts voor een beperkt aantal zwarte kleurstoffen analyse mogelijk is. Dit komt vooral omdat deze kleurstoffen moeilijk oplosbaar zijn, waardoor het lastig is om ze van de vezel te extraheren. Daarnaast is uit eerder onderzoek gebleken dat zwarte

kleurstoffen over het algemeen een lage respons geven, waardoor ze moeilijk te meten zijn. Waarom dit zo is, is niet bekend.76 Omdat verschillende kleurstoffen in eerder onderzoek niet zijn onderzocht of gedetecteerd konden worden, staan ze niet in de database.

Voor het onderzoek zijn drie monsters onderzocht: monsters 1, 2 en 3. Er is onderzocht of er verschillende kleurstoffen zijn gebruikt in het passement en het

basismateriaal en tegelijkertijd is het mogelijk om de verkleurde delen te vergelijken met de niet-verkleurde delen. Er kan in het laatste geval worden gekeken naar een eventuele verandering in samenstelling van de verfstoffen. De kleurstoffen zijn van de vezel geëxtraheerd door middel van DMSO77 en zoutzuur.78 Organische en veel anorganische stoffen lossen hierin op, hele hydrofobe kleurstoffen (zoals zwavelkleurstoffen) niet. De monsters zijn daarna eerst met een tetra butyl ammonium hydroxide (TBA) analyse79 onderzocht en vervolgens met een mierenzuur-analyse.80 De TBA-analyse kan met name zure synthetische kleurstoffen aantonen, terwijl de tweede analyse vooral basische kleurstoffen (synthetische en natuurlijke) aantoont.

3.5

Microfading

Met microfading is getest of de passementen onder invloed van licht verkleurd zijn.81 Voor deze methode kan het object in situ worden geanalyseerd, zodat er geen monster nodig is.

Er is een gebied van ongeveer 0,25mm2 onder een hoek van 90° belicht met een hoge intensiteit lichtbundel afkomstig van een xenonlamp. Dit licht kan eventueel een

verkleuring veroorzaken die gemeten kan worden. Het is dus een gecontroleerde, locale licht-verouderingstest. Het licht dat van het oppervlak reflecteert, wordt onder een hoek

73

Slecht oplosbare componenten absorberen aan de stationaire fase, terwijl goed oplosbare componenten met de vloeistof sneller door de kolom heen gaan. De oplosbaarheid kan worden gevarieerd door de samenstelling van de mobiele fase te veranderen. Kennis voor collecties, begrippenlijst onderzoekstechnieken, 2012: 5

74

Waters Acquity PDA, 200 tot 800 nm, resolutie 1,2nm, 2 scan/suitgerust men een 0,5μm detectorcel.

75

UV-VIS absorptie, fluorescentie of geleidbaarheid. Collectiewijzer HPLC

76

Bommel, M. van, gesprek: 13-4-2015

77

Dimethylsulfoxide ook wel bekend als alles-oplosser. Het is een organisch middel waar organische en veel anorganische stoffen in kunnen oplossen.

78

Zie bijlage V voor volledige methode

79

C18 kolom met water, methanol en TBA. TBA vormt met zure verbindingen een neutraal complex. 80

C18 kolom met water, methanol en 1% mierenzuur (flowsnelheid: 0,2μml/min). Mierenzuur maakt basische

synthetische- en basische natuurlijke kleurstoffen neutraal.

81

Uitgevoerd door dr. Han Neevel, RCE. Er is gebruik gemaakt van een Newport Xenonlamp, model 71207, 5600 Kelvin. Infrarood licht is uit de bundel gefilterd.

(20)

van 45° opgevangen, waarna het signaal naar een Photodiode Array Detector (PDA)82 wordt geleid.

Er moet bij deze methode rekening worden gehouden met het feit dat de lichtbundel schade aan het object kan toebrengen omdat de bundel wordt ingezet om een

kleurverandering te bewerkstelligen. Deze schade is onomkeerbaar. Echter, in de praktijk blijkt dat een kleurverschil lager dan “ΔE= 5” nauwelijks zichtbaar is met het blote oog.83 Een beperking van deze methode is dat zwart veel licht absorbeert waardoor er een zwak signaal naar de detector wordt gestuurd.

Er zijn meerdere metingen gedaan met zowel zichtbaar licht als met zichtbaar- en ultraviolet licht. De metingen zijn gedaan op de zwarte en de bruine passementvezels. Bij de metingen zonder uv-straling zijn de vezels een halfuur blootgesteld aan een lichtdosis van 6686 Klux-uren. De metingen met uv-straling duurden een kwartier. Het verschil in reflectie binnen het zichtbare lichtspectrum (400-750nm) wordt met intervallen van anderhalf en drie minuten gemeten. Deze data worden omgezet tot CIELab waardes84 waarna de kleurverandering, uitgedrukt in ΔE, wordt berekend.85 ΔE kan in een grafiek worden afgezet tegen de lichtdosis (in kilolux uren) waaraan het lichtmonster is

blootgesteld.

3.6

Jodiumtest

Om te testen of het witte poeder, aanwezig in en onder de passementen, stijfsellijm kan zijn, is er gebruik gemaakt van een jodiumtest, ook wel jood-joodkalium test. Hiervoor is een oplossing gemaakt van 2,6 gr kaliumjodide (KI) en 0,13 gr jodium (I2) in 105 ml

gedestilleerd water.86 Als enkele druppels van deze oplossing aan een zetmeelmonster worden toegevoegd, krijgt de oplossing een donkerblauwe kleur.

Een beperking van deze methode is dat er niet kan worden aangetoond welke soort zetmeel het eventueel betreft, maar dat is voor dit onderzoek echter niet van belang. Monster 4 is voor dit doel onderzocht.

82

Er is gebruik gemaakt van Avantes, AvaSpec-2048

83

Neevel, H. gesprek: 22-4-2015

84

Een kleurruimte ontwikkeld door de Commission Internationale de l‘Eclairage (CIE). Kleuren worden weergegeven in een driedimentionale grafiek. L* beschrijft de helderheid (0% reflectie betekent zwart; 100% reflectie betekent wit). De a*-as gaat van groen(-) tot rood(+) en de b*-as van blauw(-) tot geel(+). Alle kleuren zijn in deze waardes vast te leggen; Hoffman, 2013

85

Neevel, 2007: 1-3

86

(21)

4.

Object- en conditiebeschrijving

4.1

Objectbeschrijving

Het object betreft een halflange zwartzijden damesjas afkomstig uit het Amsterdam Museum (KA14322), dat de jas in 1970 heeft gekocht (bijlage II).87 De vervaardiger van de jas is onbekend. Het museum heeft het kledingstuk gedateerd tussen 1890-1900, gebaseerd op het model van de jas.88 De jas is halflang en loopt van boven naar beneden breder uit, zonder duidelijke taille. De achterpanden zijn enkele centimeters langer dan de voorpanden. Een dergelijke jas werd boven een rok gedragen waar de uitlopende schoot overheen viel. De jas heeft een brede omgevouwen platte kraag en aangezette ronde mouwen met een licht geplooide kop. De sluiting bestaat uit drie haken en ogen. Het zwarte basismateriaal is gemaakt van halfzijden satijn met een ketting van zwarte zijde en een inslag van ongeverfd katoen. Op de mouwen, kraag en panden zijn handmatig

passementen genaaid, die de contouren van een patroon vormen (afb. 1B). Deze applicaties dienen als afwerking van de randen en tegelijkertijd als verfraaiing van het uiterlijk. Op verschillende plaatsen zijn tussen deze applicaties uitsparingen in het satijn gemaakt die zijn opgevuld met bruinkleurig gaas. Het passement bestaat uit een platte kepervlecht (te noteren als: 2:2-1)89 bestaande uit negen strengen. De vlecht is gedraaid op het fond aangebracht, zodat het op een rond koord lijkt (bijlage III). De jas heeft een zwarte, zijden voering.

Afb. 1. Zwarte damesjas (KA 14322). A. voorzijde; B. Achterzijde.90

87

De jas is gekocht van F.G.P. Hendriks. Verdere informatie over de voormalige eigenaar, eventueel eerdere eigenaren en gebruikersgeschiedenis is bij het museum niet bekend.

88

Mantel 1890-1900. 2015. Collectie online research, Amsterdam Museum. Bezocht op 12-12-2015

89

Eén streng gaat telkens over twee en vervolgens onder twee andere strengen door. Dit soort passement kan ook soutache koord of Russische vlecht genoemd worden; Kyosev, 2015: 4, 36; Gopalakrishnan,

Bhuvaneswar, Ramakrishnam en Sabarinath, 2015: 1-3

90

Zwart is een uiterst moeilijke kleur om te fotograferen. Op deze foto’s lijkt het of de achterzijde van de jas is verkleurd. Dit is echter niet het geval. De lichte kleur wordt veroorzaakt doordat de stof het licht anders terugkaatst. Voor en achterkant hebben dezelfde kleur zwart.

(22)

Door het model van de jas te vergelijken met afbeeldingen in modetijdschriften en prijscouranten, kon de datering preciezer worden gemaakt. Zo laten ‘de Gracieuse’ en de ‘Grands Magasins Du Printemps’91 zien dat dergelijke jasjes tussen 1890-1910 populair waren bij met name jonge dames.92 Meestal waren ze gemaakt van laken, maar dit is bij de onderzochte jas niet het geval. Ze varieerden van kort tot halflang en konden zowel

onderdeel zijn van een volledige outfit als afzonderlijk boven een afwijkende rok gedragen worden.93 Zulke jasjes werden paletots genoemd.94 Deze paletots waren bedoeld voor activiteiten buitenshuis, iets waar vrouwen in deze periode meer tijd en vrijheid voor kregen.95 Dit maakte wel dat de gedragen jas werd blootgesteld aan zonlicht, regen en luchtvervuiling.

De jasjes waren over het algemeen veelvuldig gegarneerd met versieringselementen. Vooral passementen van vlechtwerk waren eind negentiende eeuw populair voor

buitenjasjes.96 Dit zorgde voor een luxe en modieuze uitstraling. Het modebeeld op het gebied van deze jasjes veranderde met name in de vorm van de mouwen, de taille en de kraag. Van ongeveer 1894-1897 waren de meeste japonnen en jasjes voorzien van enorme pofmouwen en hoog opstaande kragen (afb.2a). Pas rond 1898 werd een licht geplooide mouw weer modieuzer en werden in deze periode meer jasjes afgebeeld met een

omgeslagen kraag (afb. 2b, c). Daarnaast kwam er in de loop van de tijd minder nadruk op de taille. Dit is vergelijkbaar met de hierboven beschreven jas.

Afb. 2.a, b en c. De verandering van het modebeeld is te zien: de mouwen worden lager, de kraag klapt om en er komt minder nadruk op de taille. Uit: ‘De Gracieuse’. A:1897, onderschrift: ‘Herfstpaletot met kralen en soutacheversiering voor jonge dames’97; B: 1899, onderschrift: ‘Paletot van laken met een applicatie en soutache borduursel gegarneerd’.98; C: 1901, onderschrift: ‘Halflange paletot van zwart fluweel’.99

91

Vries, 1975: 19, 38- 47, 52, 61, 63 92

In veel gevallen wordt in de prijscouranten aangegeven voor welke groep mensen een bepaald kledingstuk geschikt is, bijvoorbeeld door onderschriften als: “voor jonge dames” of “voor meisjes van 14 tot 18 jaar”.

93

De Gracieuse, 1890-1901

94

Deze term werd sinds de middeleeuwen gebruikt voor jasjes voor zowel mannen als vrouwen.

95

Door sociale en maatschappelijke veranderingen werd het gebruikelijker voor vrouwen om ook aan buitenactiviteiten deel te nemen. Jassen, in eerste instantie afgeleid van de mannenmode, werden rond deze tijd steeds populairder; Johnston, 2005: 24

96

Johnston, 2005: 16-18

97

De Gracieuse, 1897, afl. 23 pag. 186

98

(23)

Met name de identificatie van de passementvezel is leidend geweest voor de datering van de onderzochte jas. Uit SEM-EDX en FTIR analyse is gebleken dat de passementen op de jas van viscose zijn gemaakt. Hoewel viscose al in 1892 ontwikkeld is, duurde het tot 1897 voor men er draden van kon maken. Dit betekent dat 1897 de absolute datum is waarna de jas is te dateren.100 Vermoedelijk ligt de daadwerkelijke datering echter later. Tussen 1900-1910 werd viscose vooral geproduceerd voor de passementindustrie.101 Het is goed mogelijk dat de passementen in deze periode gemaakt zijn, aangezien de jas in dat opzicht ook in het modebeeld van deze periode past. Vermoedelijk is de jas vervaardigd in het eerste decennium van de twintigste eeuw, maar hij kan ook daarna nog gedragen zijn.

Het is mogelijk dat de jas gedragen is door iemand uit de (vermogende) middenklasse. Dit vermoeden komt voort uit het feit dat er met name goedkope materialen zijn gebruikt voor een modieuze en rijkversierde jas.102 De middenklasse probeerde zich in de achttiende en negentiende eeuw aan de elite te meten door hun kleding en uiterlijk te imiteren, maar gebruikte hier vaak minder dure materialen voor.103 De ontwikkeling van synthetische kleurstoffen104 en de opkomst van confectiekleding en prijscouranten eind negentiende eeuw, zorgde ervoor dat modieuze kleding goedkoper en bovendien toegankelijk werd voor een breder publiek. Zwarte kleding werd daardoor steeds populairder.105 Toch waren Nederlandse prijscouranten rond 1900 nog altijd gericht op de vermogende klant, gezien het feit dat veel kleding en stoffen geïmporteerd moesten worden.106 Ook dit is terug te zien in de onderzochte jas. Hoewel niet de meest dure materialen zijn gebruikt voor deze vermoedelijk half-confectie jas107, zijn zijde en de rijke versieringen nog altijd een teken van luxe.

Het is moeilijk conclusies te trekken met betrekking tot het gebruik van de jas. Aan de ene kant heeft iemand uit de middenklasse vermoedelijk minder van dit soort

kledingstukken tot haar beschikking dan iemand uit de elite, wat zou betekenen dat de jas waarschijnlijk veel is gedragen en dus veel is blootgesteld aan regen en zonlicht. Aan andere kant kan het zijn dat er zuiniger met dit kledingstuk is omgesprongen, juist omdat de eigenaar minder luxe kleding bezit.De hoeveelheid schade in de onderzochte jas, doet echter vermoeden dat de jas veel gedragen is.108

99

De Gracieuse, 1901, afl. 1, pag 7

100

Er is met zekerheid te zeggen dat de passementen origineel zijn, gezien het een geheel vormt met het patroon en de versieringen van de jas.

101

In dit stadium werd nog aan de verbetering van de vezel gewerkt. Viscose was in deze periode nog niet sterk genoeg om volledige lappen mee te weven, maar was wel geschikt voor de passementerie. Zie hoofdstuk 5.1

102

De basisstof is niet compleet van zijde gemaakt, maar alleen de ketting is van zijde. Door de inslag van katoen te maken werd de stof goedkoper. Ook viscose was een goedkoop materiaal, bedoeld als goedkope imitatie van zijde.

103

Leeuw, 1998: 110-111

104

Vanaf de ontdekking van ‘mauveïne’ door W.H. Perkin, in 1856, kwamen er steeds meer synthetische kleurstoffen op de markt die ervoor zorgden dat stof goedkoper en makkelijker geverfd kon worden.

105

Zwart was altijd een dure kleur, maar door de opkomst van de nieuwe materialen werd het betaalbaarder. Zwarte kostuums verschenen eind negentiende eeuw daarom steeds meer in prijscouranten; Jonge, 2010: 93

106

Hohé, 2014: 173; Mey, 1990: 104

107

Uit prijscouranten wordt duidelijk dat dit soort jasjes besteld konden worden, wat duidt op

confectiekleding. Dat de passementen handmatig zijn aan gebracht doet vermoeden dat het om half-confectie gaat.

108

(24)

4.2

Conditiebeschrijving

Hoewel het satijn er op de meeste plaatsen nog soepel uitziet, is de conditie van de jas matig. Hoewel het satijn nog diepzwart van kleur is, zijn op de schouders, mouwen en jassluiting, op plaatsen waar mechanische schade is opgetreden, bruine plekken zichtbaar (afb. 3). Op deze plaatsen is de zijde weggesleten en is de bruine inslag zichtbaar

geworden. De stof is op deze plaatsen verzwakt en doordat de ketting op deze plaatsen ontbreekt, komt er meer spanning op de nog aanwezige kettingdraden te staan waardoor het risico op meer schade wordt vergroot.

De staat van de basisstof valt relatief mee in vergelijking met de voering en de passementen. De zijden voering is in een slechte staat en vertoont vele scherpe verticale scheuren en gleeën. Daarnaast is de stof stug en breekbaar, wat de voering gevoelig maakt voor beweging. Het schadepatroon lijkt sterk op dat van verzwaarde zijde.109

Ook de passementen verkeren in slechte staat. Hoewel niet overal, is het overgrote deel van het koord in meer of mindere mate van zwart naar bruin verkleurd (afb. 5). De ergste verkleuringen bevinden zich op de kraag (afb. 4) en de bovenkanten van de mouwen. De vezels die bruin zijn, zijn daarnaast ook broos en breekbaar geworden, waardoor de vezels makkelijk verbrokkelen. Alleen op de mouwen en op delen van de achter- en voorpanden zijn nog stukken, voor het oog, zwarte passementen te ontdekken. Om een beter beeld te krijgen van de problematiek zijn de passementen met een

stereomicroscoop bekeken. Hieruit bleek dat ook in de delen die zwart lijken, een aantal vezels lichtbruin zijn (afb. 5 en 6). In hoofdstuk 5.1 zal gedetailleerder op de verkleuringen worden ingegaan. Uit literatuur- en visueel onderzoek is niet duidelijk geworden wanneer de verkleuringen van het passement zijn opgetreden

Met behulp van de stereomicroscoop is daarnaast vastgesteld dat in en onder alle passementen, ook in de naden, in grote mate een wit poeder aanwezig is. Dit poeder bevindt zich op de basisstof in de buurt van de passementen, maar niet op de rest. Dit doet vermoeden dat het uit de passementen afkomstig is. Het is niet direct duidelijk wat voor materiaal dit is. Mogelijk heeft het invloed op de verkleuringen in de passementen.

Er zijn verschillende, ogenschijnlijk onprofessionele, restauraties en reparaties te ontdekken in de jas (bijlage II). Verschillende bruine plekken in de basisstof zijn

ingeschilderd met een onbekende zwarte verf om de schade te camoufleren, maar de losse inslagdraden blijven een zwakke mechanische plek. Daarnaast zijn in het gaas, de voering en de mouwen verschillende reparaties zichtbaar, uitgevoerd met verschillende

materialen110, wat doet vermoeden dat de jas in verschillende stadia is gerepareerd. Dit wijst er op dat de jas waarschijnlijk veel gedragen is. De jas lijkt niet vermaakt te zijn.

109

Verzwaring van zijde werd o.a. in de negentiende eeuw gebruikt om het gewichtsverlies van gewassen zijde te compenseren. Het was echter een fraudegevoelig proces omdat zijde per gewicht werd verkocht, waardoor het boven eigen gewicht verzwaren van zijde verleidelijk was. Een overmaat van toegevoegde metaalzouten zorgde echter voor een hoge gevoeligheid van de stof voor licht, hitte en zuurstof en zorgde daardoor voor een versneld degradatieproces. Het typisch schadepatroon wordt gekenmerkt door scherpe scheuren die parallel lopen aan de inslag of ketting. Daarnaast kan de stof breekbaar en bros worden; Hacke, 2008: 3-15; Garside en Mills, 2014: 15-21

110

Zo vertoont de rechtermouw verschillende soorten reparaties: er is gebruikt van applicaties die zowel onder als boven de basisstof zijn aangebracht en er is een nieuwe synthetische voering aangebracht die vermoedelijk afkomstig is uit de periode na de Tweede Wereldoorlog.

(25)

Afb, 3 Detail rechter schouder, damesjas (KA14322) Afb. 4 Achterzijde kraag. De bruin verkleurde Bruine plekken waar mechanische schade is passementen zijn duidelijk zichtbaar.

opgetreden. Foto: Emmy de Groot

Afb. 5 Detail zwarte damesjas, passement Afb. 6 Detail zwarte damesjas, passement linker mouw, HIROX, vergroting: x35 rechter voorpand, Dino-lite, vergroting: x50

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aalsmeer - “Wij willen niet oudjes genoemd worden, maar ouderen in Aalsmeer en Kudelstaart en we zijn ruim in de gemeente vertegenwoor- digd”, voorzitter Dirk van Leeuwen tijdens

Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. A061

Oktober 2004, Alterra, Centrum Geo-informatie Topografische ondergrond: Dienst voor het Kadaster en Openbare Registers, Apeldoorn.. dijk

Tijdschrift voor actuele filosofie Beatrice de Graaf – De strijd tegen de ‘zwarte internationale’.. vlak voor het einde, ‘as it did everyone; but not because it was brutal, not

• en daardoor (door bacteriën) weer meer GM omgezet wordt in GT. (waardoor er meer GT opgenomen kan worden)

De Baets is vragende partij voor meer expertise op het vlak van onderwijs aan ongeletterde kin- deren, leerlingen met een oor- logsverleden of andere trauma’s,

Uitein- delijk wordt Piet op alle Haagse scholen ontdaan van de discriminatoire elementen die het College benoemt en in de toekomst hebben we alleen nog maar neutrale Pieten..

Voor de verschillende trajecten heeft Natuur- punt een brochure uitgewerkt met algemene informatie over de soort en over de mogelijke beschermingsmaatregelen. Die brochures