• No results found

De relatie tussen kenmerken van een lvb en recidive na moord of doodslag bij minderjarigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen kenmerken van een lvb en recidive na moord of doodslag bij minderjarigen"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen kenmerken van een lvb en recidive na moord of doodslag bij minderjarigen. Nomi T. Pegel

Universiteit van Amsterdam .

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam N.T. Pegel - 10632034 Begeleiding: S. Bruns & M. Noom Amsterdam, februari 2015

(2)

Abstract

The relationship between the characteristics of a learning disability and recidivism after murder or manslaughter has been studied. The study focused on N = 149 minors between the age of 12 and 18 who have been charged with the committal of murder or manslaughter. The following learning disability characteristics have been studied: intelligence, language

impairment, impairment in the development of the conscience, weak aggression regulation, low impulse control, disadvantaged social development and insufficient problem awareness. Through the use of chi-square analyses, it became evident that the characteristics named above have no significant influence on either committing murder or manslaughter. By conducting logistic regression analyses, it was found that IQ is negatively related to recidivism. Therefore, a lower IQ results in a lower chance to reoffend. None of the other learning disability characteristics portrayed a significant relationship with recidivism. Future research should examine a larger population in order to make significant statements about these minor reoffenders.

Keywords: recidivism, learning disability, minors, delinquency, manslaughter, homicide

(3)

De relatie tussen kenmerken van een lvb en recidive na moord of doodslag bij minderjarigen. Tot 22 jaar geleden was er in Nederland weinig bekend over de minderjarige plegers van moord of doodslag. Omdat deze delicten in Nederland niet centraal werden geregistreerd, heeft het NSCR in 1992 de ‘Moord en Doodslag Monitor’ ontwikkeld (Nieuwbeerta & Leistra, 2007). Deze monitor heeft betrekking op alle moord en doodslag zaken onder minderjarigen in de periode 1992-2014, waarin de basisgegevens over de daders, hun

slachtoffers en het delict zijn opgenomen. Sinds de start van deze registratie is onderzoek naar de minderjarige plegers van moord of doodslag op gang gekomen. Niettemin zal nog veel verdiepend onderzoek gedaan moeten worden om een compleet beeld te krijgen van deze minderjarige plegers (Nieuwbeerta & Leistra, 2007).

Door het Openbaar Ministerie worden moord en doodslag van elkaar onderscheiden. Doodslag is volgens artikel 287 van het wetboek van Strafrecht de ander opzettelijk van het leven beroven. Moord is volgens artikel 289 van het wetboek Strafrecht doodslag met voorbedachte rade. Voorbedachte rade houdt in dat er een moment van rustig overleg of bedaard nadenken vooraf is gegaan aan het levensdelict. Onder recidive wordt herhaling van strafbaar gedrag verstaan. In deze thesis worden verkeersovertredingen en achterstallige geldboetes niet als recidive gezien. Er zal gekeken worden naar herhaling van misdrijven.

Moord en doodslag zijn de zwaarste vormen van jeugdcriminaliteit (Nieuwbeerta, van der Laan, Konijnendijk & Krammer, 2005). Zorgelijk is dat jaarlijks bij gemiddeld acht minderjarigen in Nederland moord of doodslag ten laste wordt gelegd. Dit onderzoek zal bijdragen aan beeldvorming van deze minderjarige pleger van moord of doodslag en zal zich richten op één van de meest kwetsbare categorieen, namelijk minderjarigen met een licht verstandelijke beperking (lvb). De relevantie van dit onderzoek ligt voornamelijk bij het creëren van een beeld van deze kwetsbare, minderjarige recidivist.

(4)

Deze minderjarigen met een lvb zijn oververtegenwoordigd binnen het Nederlandse justitiële jeugd systeem vanwege hun tekortkomingen in hun intelligentie, sociale

vaardigheden en executieve functies (Boertjes & Lever, 2007; Collot D’Escury, 2007). Door deze tekortkomingen is er bij minderjarigen met een lvb meer sprake van internaliserende en externaliserende problemen dan bij minderjarigen zonder een lvb (van Nieuwenhuijzen et al., 2006). Daarnaast hebben jongeren met een lvb door de bovengenoemde tekortkomingen een grotere kans op het ontwikkelen van antisociaal gedrag. Dit antisociale gedrag zorgt voor een grotere kans om te recidiveren en een kleine kans om succesvol behandeld te worden (Brier, 1994; Grigorenko, 2006).

In deze thesis zal gekeken worden naar de kenmerken van een lvb die maken dat de minderjarigen sneller en vaker recidiveren dan minderjarigen zonder een lvb. Aangezien in de dataset geen minderjarigen zijn opgenomen met de diagnose van een lvb zal gekeken worden naar de vermoedelijke kenmerken zoals een laag intelligentieniveau, een onderontwikkeld werkgeheugen, onderontwikkelde executieve functies en een beperkt sociaal emotionele ontwikkeling in relatie met recidive na moord en doodslag. Dit zijn de kenmerken die voornamelijk in de literatuur beschreven worden (Boertjes & Lever, 2007; De Beer, 2010)

Ten eerste is een zwakbegaafd IQ een essentieel kenmerk van een lvb (De Beer, 2010). Volgens de DSM-IV-TR hebben kinderen en jongeren met een lvb een IQ tussen de 50 en 85 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders; American Psychiatric

Association, 2000). Bij het nieuwe, huidige DSM-V zijn de IQ criteria vervangen door beschrijvingen van het intellectueel functioneren (De Bruijn, Buntinx, & Twint, 2014.) Dit houdt in dat naast het IQ onder de 85 er sprake moet zijn van beperkingen binnen

verschillende levensdomeinen. Naast het IQ zullen een aantal van deze beperkingen in dit onderzoek meegenomen worden. Een zwakbegaafd IQ resulteert in minder cognitieve

(5)

mogelijkheden bij een jongere, waardoor deze jongere minder goed problemen op kan lossen en oorzaak-gevolg relaties niet overziet (De Beer, 2010). Hierdoor wordt de kans op crimineel gedrag en recidive verhoogd. Daarnaast is bewezen is dat een zwakbegaafd IQ samenhangt met een hoog recidive risico bij alle vormen van geweldsdelicten (Lueger & Cadman, 1982; Vermeire, Schwab-Stone, Ruchkin, DeClippele & Deboutte, 2002). De samenhang tussen een zwakbegaafd IQ en recidive na moord en doodslag is tot op heden nog niet onderzocht en zal in het huidige onderzoek meegenomen worden.

Ten tweede hebben minderjarigen met een lvb een onderontwikkeld werkgeheugen en daarmee een matig taalbegrip en taalgebruik (de Beer, 2010). Hierdoor begrijpen

minderjarigen met een lvb minder goed wat er gezegd wordt en hebben zij moeite om

gevoelens verbaal uit te drukken. Dit resulteert in het slechts primair uit kunnen drukken van emoties (basisemoties). Tevens kunnen ze hun emoties slecht reguleren en uiten ze deze vaak in de basisemotie boosheid (de Beer, 2010). Door het missen van taalbegrip begrijpen

jongeren met een lvb met regelmaat niet wat er tegen hen gezegd wordt. Onduidelijkheid zorgt voor frustratie, wat er mogelijk voor kan zorgen dat deze jongeren sneller en vaker in de problemen komen en antisociaal gedrag vertonen (Rucklidge, McLean & Bateup, 2009). Opvallend is dat dit onderzoek aantoont dat een verstandelijke beperking een onafhankelijke risicofactor voor delinquent gedrag is. Verder komt naar voren dat een onvoldoende

ontwikkeld taalbegrip een grote voorspeller is voor recidive bij jongeren in Nieuw Zeeland (Rucklidge, McLean & Bateup, 2009). Een verklaring die voor deze uitkomst wordt gegeven is het feit dat kinderen die een onvoldoende ontwikkeld taalbegrip hebben zullen falen in hun schoolcarrière. Vroegtijdig stoppen met school wordt in dit onderzoek eveneens gezien als een risicofactor voor crimineel gedrag en recidive. Op basis van bovengenoemde informatie is gekozen om het kenmerk taalachterstand te onderzoeken.

(6)

Ten derde zijn de executieve functies van minderjarigen met een lvb dikwijls

onderontwikkeld (de Beer, 2010). De executieve functies worden onder andere gebruikt om zaken te organiseren, te focussen op een doel en impulsen onder controle te houden.

Minderjarigen met een lvb hebben moeite met plannen en zien daarnaast weinig tot geen relatie tussen oorzaak en gevolg (de Beer, 2010). De lage impulscontrole zorgt ervoor dat deze minderjarigen kort de tijd nemen om na te denken en snel overgaan op actie zonder dat zij de consequenties van hun daden hebben overdacht (Steiner, Cauffman & Duxburry, 1999). Deze risicofactor heeft een sterke invloed op de recidive van de minderjarigen. Het missen van inzicht in oorzaak-gevolg relaties in combinatie met een lage impulscontrole zorgt ervoor dat deze minderjarigen sneller en vaker recidiveren dan andere minderjarigen (Steiner,

Cauffman & Duxburry, 1999). Op basis van de voorgaande informatie zal het kenmerk lage impulscontrole zal onderzocht worden.

Tot slot is de sociaal emotionele ontwikkeling van deze minderjarigen vertraagd (De Beers, 2010). Door deze vertraging zijn complexe sociaal emotionele vaardigheden die zich normaliter later ontwikkelen zoals empathie, geweten en seksuele ontwikkeling beperkt ontwikkeld bij minderjarigen met een lvb. Als onderdeel van de vertraagde complexe sociale ontwikkeling zorgen het gebrek aan empathie, inlevingsvermogen in het slachtoffer, de achtergebleven gewetensontwikkeling en het verschil tussen goed en fout weten ervoor dat minderjarigen met een lvb een hoog risico hebben op recidive (Mulder, Brand, Bullens & van Marle, 2010). Op basis van deze informatie zullen de kenmerken achtergebleven sociale ontwikkeling en achterstand in de gewetensontwikkeling onderzocht worden. Daarnaast geeft alle bovenstaande informatie in zijn geheel reden om de kenmerken zwakke agressie regulatie en onvoldoende probleembesef uit de dataset te onderzoeken.

(7)

De combinatie van alle beperkingen zorgen ervoor dat minderjarigen met een lvb moeilijk omgaan met frustraties en gaan snel over tot geweld (Teeuwen, 2012). Ze kunnen niet de tijd nemen om na te denken en plegen vaker en sneller een impulsieve daad. Dit gegeven zorgt ervoor dat minderjarigen met een lvb een grotere kans hebben op een kortere recidivetijd hebben dan andere minderjarigen (Zhang, Barett, Katsiyannis & Moon, 2011). Daarnaast zorgt dit gegeven voor een grotere kans op het plegen van doodslag dan moord. Minderjarigen met een lvb hebben minder capaciteiten om situaties te overdenken en te overzien, waardoor ze vaak handelen uit frustratie (Teeuwen, 2012).

Samengevat hebben minderjarigen met een lvb risicofactoren voor recidiveren na het plegen van moord of doodslag. Deze risicofactoren kunnen verklaren waarom deze

minderjarigen al op jonge leeftijd zware delicten plegen en het justitiële systeem

oververtegenwoordigden (Boertjes & Lever, 2007; Collot D’Escury, 2007; Zhang et al., 2011).

Vanuit de voorgaande informatie wordt de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Bestaat er een relatie tussen de kenmerken van een lvb bij minderjarigen en recidive na het plegen van moord of doodslag?

Hypothesen

1. Verwacht wordt dat wanneer gekeken wordt naar de eerder beschreven kenmerken, minderjarigen met een lvb eerder doodslag dan moord plegen

2. Verwacht wordt dat alle kenmerken van een lvb bij minderjarigen een positieve relatie hebben met recidive na het plegen van moord of doodslag.

(8)

Methode Participanten

De recidive van de minderjarige plegers is onderzocht aan de hand van de ‘Moord en

Doodslag Monitor’. Deze dataset bestaat uit N = 149 participanten tussen de 12 en 18 jaar (M = 16.04, SD = 1.2 ), die tussen 1992 en 2014 moord of doodslag als tenlastelegging van de officier van justitie opgelegd hebben gekregen. Van de participanten zijn n = 130 jongens en n = 19 meisjes. De dataset representeert de totale populatie van minderjarigen die betrokken zijn bij moord of doodslag in Nederland tussen 1992 en 2014. Delicten waarbij ‘dood door schuld’, ‘mishandeling’ of ´diefstal met geweld` ten laste werden gelegd zijn buiten

beschouwing gelaten. Naast de bestaande ´Moord en Doodslag´ dataset, welke alle gegevens bevat over het gepleegde delict, de minderjarige pleger en het slachtoffer, zijn de strafbladen van de minderjarigen opgevraagd en verwerkt.

Materiaal

Gedurende de dataverzameling van de bestaande ´Moord en Doodslag´ dataset is tijdens eerdere onderzoeken het Analytisch Risicofactoren Inventarisatie Instrument (ARII) gebruikt om de strafdossiers en de Pro Justitia rapportage van de participanten structureel te

analyseren. Het ARII is ontwikkeld door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en selecteert daderkenmerken, slachtofferkenmerken en risicofactoren voor het ontstaan van crimineel gedrag. De informatie uit de dossiers van de minderjarige plegers is aan de hand van het ARII onderverdeeld in acht categorieën, namelijk; individuele factoren, gezinsfactoren, delict kenmerken en delict verleden, relaties van de dader, school en werk, leeftijdgenoten, woon- en buurtfactoren en vrije tijdsbesteding.

Voor het huidige onderzoek is ten eerste de categorie ´individuele factoren´ van de ARII in combinatie met informatie uit de literatuur gebruikt om de belangrijke kenmerken van

(9)

een lvb te selecteren. Hieruit heeft het onderzoek de volgende kenmerken van een lvb als variabelen gebruikt; IQ, taalachterstand, gewetensontwikkeling achterstand, zwakke agressie regulatie, lage impulscontrole, achtergebleven sociale ontwikkeling en onvoldoende

probleembesef.

Ten tweede is alle informatie van de opgevraagde strafbladen van de minderjarige plegers aan de dataset toegevoegd. Deze informatie bestaat onder andere uit de pleegdatum, het aantal eerdere delicten en recidivedelicten. Tot slot is het type delict, de strafduur en de rechtssprekende autoriteit aan de dataset toegevoegd.

Procedure

In juli 2014 heeft bij het NSCR de zevende dataverzameling voor de ‘Moord en Doodslag’ dataset plaats gevonden. De meest recente strafbladen zijn bij het Centrale Justitiële

Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie opgevraagd. Om toegang tot deze

strafbladen te krijgen was schriftelijke toestemming van het College van Procoreurs-Generaal vereist. Hiervoor is een brief vanuit het NSCR opgesteld met daarin de noodzaak van het onderzoek. Daarnaast hebben de onderzoekers een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aangevraagd en is een geheimhoudingsverklaring getekend. Aangezien de gebruikte

informatie vertrouwelijk was, hebben alle dataverzameling, dataverwerking en analyses plaats gevonden binnen het NSCR.

Analyse

De aangevulde dataset is gebruikt om de onderzoeksvraag en de hypothesen aan de hand van statistische berekeningen te toetsen.

Ten eerste is onderzocht of er een verband is tussen de variabelen en betrokkenheid bij moord of doodslag. Dit verband is per variabele getoetst door middel van een chi-kwadraat

(10)

toets. Om deze berekening voor de variabele IQ uit te kunnen voeren is deze variabele gehercodeerd in twee variabelen; IQ hoger dan 85 en IQ lager dan 85.

Ten tweede is een nieuwe variabele ontwikkeld welke het recidive van de

minderjarigen bevat. Recidive wordt tijdens dit onderzoek gezien als elk delict gepleegd na het eerste delict. Er is geen onderscheid gemaakt tussen een enkel recidive delict of meerdere recidive delicten.

Tot slot is binnen de groep participanten onderzocht of de bovengenoemde variabelen invloed hebben op de kans op recidive. Het verband tussen de variabelen en recidive is onderzocht door middel van een logistische regressie analyse, met de nieuwe recidive

(ja/nee)variabele als afhankelijke variabele en de lvb kenmerken als onafhankelijke variabele. Resultaten

Tijdens deze master thesis is de volgende onderzoeksvraag onderzocht: Bestaat er een relatie tussen de kenmerken van een lvb bij minderjarigen en recidive na het plegen van moord of doodslag?

De eerder beschreven en geselecteerde kenmerken uit de ‘Moord en Doodslag’ dataset zijn geanalyseerd. De dataset bevat N= 149 minderjarigen die betrokken zijn geweest bij moord en doodslag tussen 1992 en 2014. Tijdens de analyses zijn er n=11 minderjarigen uit het onderzoek verwijderd vanwege teveel niet ingevulde variabelen. In de logistische

regressie analyse is gebruik gemaakt van n= 90 minderjarigen waarbij sprake is geweest van recidive. Bij overige n= 48 is geen sprake geweest van recidive.

De eerste hypothese luidt: Verwacht wordt dat, wanneer gekeken wordt naar de eerder beschreven kenmerken, minderjarigen met een lvb eerder doodslag dan moord plegen. Deze hypothese is aan de hand van een Chi-kwadraattoets onderzocht, de uitkomsten van deze toets zijn te vinden in tabel 1.

(11)

De kenmerken van een lvb en de percentages van het aantal minderjarigen dat moord of doodslag hebben gepleegd zijn weergegeven in tabel 1. Van de minderjarigen die een achterstand in taalvaardigheid hebben, heeft 19.1% moord ten laste gelegd gekregen en 16.2 % doodslag. Er bestaat geen significant verschil tussen moord en doodslag onder de

minderjarigen met een achterstand in taalvaardigheid, X²(4)= .360, p = .986. Bovendien laat tabel 1 zien dat alle overige kenmerken; achtergebleven sociale ontwikkeling, achtergebleven gewetensontwikkeling, onvoldoende probleembesef, zwakke impulscontrole, IQ en zwakke agressie regulatie geen significante verschillen tussen moord en doodslag vertonen. Dit houdt in dat de kenmerken van een lvb hoogstwaarschijnlijk geen significant effect hebben op het plegen van moord óf doodslag. Op basis van deze informatie zal de eerste hypothese

verworpen worden. Het missen van de significantie betekent niet dat er geen verschillen zijn tussen moord en doodslag op de kenmerken. Op de variabelen taalvaardigheidsachterstand, achtergebleven gewetensontwikkeling, onvoldoende probleembesef en IQ een hogere score op moord te zien. Bij de variabelen zwakke impulscontrole, zwakke agressieregulatie en achtergebleven sociale ontwikkeling hebben een hogere score op doodslag. Deze resultaten zullen in de discussie besproken worden.

Tabel 1

Chi-kwadraat moord of doodslag bij minderjarigen met kenmerken van een lvb

Variabele Categorie Moord % Doodslag % X²

Taalvaardigheidsachterstand Ja 19.1 16.2 .360 Nee 31.9 36.5 Achtergebleven sociale ontwikkeling Ja Nee 27.7 17.0 29.7 18.9 2.773 Achtergebleven Ja 48.9 39.2 5.805

(12)

gewetensontwikkeling Nee 21.3 27.0 Onvoldoende probleembesef Ja Nee 27.7 6.4 18.9 13.5 2.681 Zwakke impulscontrole Ja 12.8 13.5 1.190 Nee 6.4 4.1 IQ onder 85 IQ hoger 85 19.1 8.1 6.830 IQ lager 85 66.0 70.3 Zwakke Agressieregulatie Ja 46.8 48.6 3.829 Nee 14.9 14.9

De tweede hypothese luidt: Verwacht wordt dat alle kenmerken van een lvb bij minderjarigen een positieve relatie hebben met recidive na het plegen van moord of doodslag.

Deze hypothese is aan de hand van een logistische regressieanalyse getoetst. De uitkomsten van deze analyse zijn terug te vinden in tabel 2. De enige variabele waar een significant verband is gevonden is de IQ variabele, B(1)= -.015, p=.024. De negatieve B waarde houdt in dat er sprake is van een negatief verband tussen IQ en recidive. Hoe lager het IQ, des te minder kans op recidive. In tegenstelling tot de verwachting uit de hypothese is er sprake van een negatief verband in plaats van positief verband. Een kanttekening die bij deze uitkomst te plaatsen valt is dat een B waarde van -.015 een zwakke regressie coëfficiënt is en dat er sprake is van een zwak, significant verband. Bij alle overige variabelen is geen

significant verband gevonden. De tweede hypothese zal dus eveneens verworpen moeten worden.

Tabel 2

(13)

Kenmerk B S.E. Wald df Sig Exp (B) Taalvaardigheid Sociale ontwikkeling Gewetensontwikkeling Probleembesef Zwakke impulscontrole IQ onder 85 Zwakke Agressieregulatie -.001 .006 -.006 -.015 .005 .004 .005 .005 .006 .005 .028 1.792 1.385 5.124 1.213 1 1 1 1 1 1 1 .868 .181 .239 .024 .271 .999 1.006 .994 .986 1.006 Discussie

In deze scriptie staat recidive na het plegen van moord en doodslag onder minderjarigen centraal, met daarbij het accent op de relatie met de kenmerken van een lvb. Er is geprobeerd de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: Wat is de relatie tussen de kenmerken van een lvb bij minderjarigen en recidive na het plegen van moord of doodslag? Op basis van de informatie uit strafdossiers en de ‘moord en doodslag’ dataset is er een statistische analyse uitgevoerd om de onderzoeksvraag en zijn hypothesen te kunnen beantwoorden.

De uitkomsten van de statistische analyses verwerpen beide hypothesen. Als gekeken wordt naar de eerste hypothese laten de resultaten op bijna alle kenmerken een verschil zien in het aantal minderjarigen wat moord ten laste gelegd heeft gekregen en het aantal dat doodslag ten laste gelegd heeft gekregen. Van de zeven variabelen zijn bij vier variabelen;

taalvaardigheidsachterstand, achtergebleven gewetensontwikkeling, onvoldoende probleembesef en IQ een hogere score op moord te zien. Bij de overige 3 variabelen een

(14)

hogere score op doodslag. Echter, de verschillen zijn minimaal en daarmee niet significant. Er kan daardoor geen betekenis verleend worden aan deze data. De niet-significante uitkomst kan verklaard worden door de kleine data set en de relatief grote hoeveelheid missing data. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat minderjarigen met een lvb sneller een delict gericht tegen een persoon plegen dan minderjarigen zonder lvb, zoals moord of doodslag (Asscher, van der Put & Stams, 2012). Echter, er is geen wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd wat zich richt op het verschil tussen moord en doodslag. Vervolg onderzoek gericht op de

verschillen tussen moord en doodslag met een grotere onderzoekspopulatie zal mogelijk wel significante resultaten vertonen waar uitspraken over gedaan kunnen worden.

Het verband tussen recidive en de kenmerken van een lvb bij minderjarigen uit de tweede hypothese is eveneens niet significant aantoonbaar in dit onderzoek. Daarentegen is bij het kenmerk IQ een onverwacht significant verband gevonden. Er is sprake van een negatief verband tussen IQ en recidive, wat inhoudt dat hoe lager het IQ is, des te lager de kans is op recidive. De uiteengezette theorie van deze scriptie had het omgekeerde voorspeld, een laag IQ zou juist zou zorgen voor een hogere kans op recidive. De uitkomst van de logistische regressie analyse moet met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd door een kleine dataset en veel missing data. Daarbij wordt hier gesproken over een zeer zwak regressie coëfficiënt en zal er weinig waarde aan de uitkomst van deze test gehecht kunnen worden.

Enerzijds is bewezen uit eerdere onderzoeksliteratuur dat een zwakbegaafd IQ samenhangt met een hoog recidiverisico bij alle vormen van geweldsdelicten (Lueger & Cadman, 1982; Vermeire, Schwab-Stone, Ruchkin, DeClippele & Deboutte, 2002). Anderzijds heeft een gedateerd onderzoek bewezen dat het IQ van recidivisten significant hoger is dan het IQ van plegers die niet hebben gerecidiveerd (Hartman, 1940). Daarnaast laat

(15)

dit onderzoek zien dat de groep recidivisten voornamelijk uit normaal begaafde delinquenten bestaat en niet uit delinquenten met een laag IQ. Een ander onderzoek toont aan dat

delinquenten met een laag IQ, in dit geval onder de 70, minder vaak delicten plegen en recidiveren dan delinquenten met een hoger IQ (Lindsay et al., 2008). Een kanttekening die deze onderzoekers hierbij plaatsen is dat jongeren met een IQ tussen de 70 en de 85 juist wel vatbaar zijn voor het ontwikkelen van crimineel gedrag. Dit gegeven zou mogelijk een verklaring kunnen zijn voor het negatieve verband tussen IQ en recidive in dit onderzoek. Mogelijk zijn er minderjarigen in de ‘moord en doodslag’ monitor opgenomen die een IQ lager dan 70 hebben waardoor de categorie ‘IQ lager dan 85’ minder hoog scoort op recidive.

Deze scriptie kent een aantal beperkingen. Ten eerste is er sprake van een klein databestand met weinig participanten. Daarnaast is het databestand opgebouwd aan de hand van het ARII, maar door het missen van informatie uit strafdossiers en het missen van complete strafdossiers is de ARII regelmatig niet volledig ingevuld waardoor er belangrijke informatie mist. Bij een aantal kenmerken van een lvb miste ruim een derde van de data. Dit zorgt er voor dat de dataset niet volledig representatief is en de uitkomsten dan ook met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Dit kan eveneens verklaren waarom er geen significante resultaten gevonden zijn.

Desalniettemin is er sprake van een unieke dataset waar alle minderjarigen die moord of doodslag ten laste gelegd hebben gekregen tussen 1992 en 2014 in zijn opgenomen. Gezien de maatschappelijke relevantie van onderzoek naar deze nog relatief onbekende minderjarige dader, zal onderzoek voortgezet moeten worden. Verder onderzoek zal gedaan moeten worden naar de kenmerken van een lvb, waarvoor wellicht nogmaals de dossiers van de minderjarigen opgevraagd zullen moeten worden om de data opnieuw in te vullen gericht op de beschreven kenmerken.

(16)

Literatuur

APA (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth Edition, Text Revision (DSM-IV-TR). Arlington: American Psychiatric Association.

Asscher, J. J., Van der Put, C. E., & Stams, G. J. J. M. (2012). Differences between juvenile offenders with and without intellectual disability in offense type and risk factors. Research in Developmental Disabilities, 33, 1905-1913.

doi:10.1016/j.ridd.2012.05.022

Beer, Y. de (2011). De kleine gids: Mensen met een licht verstandelijke beperking. Deventer: Kluwer.

Boertjes, M.J. & Lever, M.S. (2007). LVG en jeugdcriminaliteit. Diemen: Expertisecentrum Jeugdzorg – Gehandicaptenzorg William Schrikker.

Bruijn J. de, Buntinx W, & Twint B. (2014). Verstandelijke beperking: definitie en context. Amsterdam: SWP.

Collot d’Escury, A. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en adolescent, 28, 128-137. doi:10.1007/BF03061031

Brier, N. (1994). Targeted treatment for adjudicated youth with learning disabilities: Effects on recidivism. Journal of Learning Disabilities, 27, 215-223.

Duncan, R. D., Kennedy, W. A., & Patrick, C. J. (1995). Four-factor model of recidivism in male juvenile offenders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 24¸ 250- 257. Diepenhorst, M.C. & Hollander, M. (2011). Zorg voor licht verstandelijk gehandicapten:

Aard en omvang van LVG-zorg. Zoetermeer: Research voor Beleid.

Grigorenko, E. L. (2006). Learning disabilities in juvenile offenders. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 15, 353-371. doi:10.1016/j.chc.2005.11.001

(17)

Hartman, A. A. (1940). Recidivism and intelligence. Journal of Criminal Law and Criminology, 31, 417-426.

Lindsay W. R., Hogue T. E., Taylor J. L., Steptoe L., Mooney P., O’Brien G., Johnston, S., & Smith, A. H. W. (2008). Across three levels of security risk assessment in offenders with intellectual disability: a comparison. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology 52, 90–111. doi:10.1177/0306624X07308111 Loeber, R., & Farrington, D. P. (2011). Young homicide offenders and victims. New York:

Springer.

Leuger, R. J., & Cadman, W. (1982). Variables associated with recidivism and program termination of delinquent adolescents. Journal of Clinical Psychology, 38, 861-863. Mulder, E., Brand, E., Bullens, R., & Van Marle, H. (2010). A classification of risk

factors in serious juvenile offenders and the relation between patterns of risk factors and recidivism. Criminal Behavior and Mental Health, 20, 23–38. doi: 10.1002/cbm.754

Nieuwbeerta, P., & Leistra, G. (2007). Dodelijk geweld. Moord en doodslag in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Balans.

Nieuwbeerta P., McCall, P., Elffers, H., Eising, K., & Wittebrood, K. (2008).

Buurtkenmerken en slachtofferschap van moord en doodslag. Tijdschrift voor Criminologie, 50¸17-34.

Nieuwbeerta, P., Van der Laan, P., Konijnendijk, E., & Krammer, T. (2005) Minderjarigen en moord en doodslag. Een eerste verkenning van prevalentie, achtergronden en

afhandeling. Familie en Jeugdrecht, 68, 162-168.

Nieuwenhuijzen, M. van, Orobio de Castro, B. & Matthys, W. (2006). LVG jeugdigen: Specifieke problematiek en behandeling. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

(18)

Rucklidge, J. J., McLean, A. P., & Bateup, P. (2009). Criminal offending and learning disabilities in New Zealand youth: Does reading comprehension predict recidivism? Crime & Delinquency, 59, 1265-1286. doi: 10.1177/0011128709336945

Rushton, J. P., & Templer, D.I. (2009). National differences in intelligence, crime, income and skin color. Intelligence, 37, 341- 348. doi:10.1016/j.intell.2009.04.003

Steiner, H., Cauffman, E., & Duxburry, E. (1999). Personality traits in juvenile delinquents. Relation to criminal behavior and recidivism. Jorunal of the American Academy of Child and Adolescent Psychology, 38, 256-262.

doi:10.1097/00004583-199903000-00011

Templer, D. I., Conelly, H. J., Lester, D., Arikawa, H., & Mancuso, L. (2007). Relationship of IQ to suicide and homicide rate: an International perspective. Psychological Reports, 100, 108-113. doi: 10.2466/pr0.100.1.108-112

Teeuwen M. (2012). Verraderlijk gewoon, licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht. Amsterdam, SWP.

Thompson, M. D. (1940). The intelligence of 567 prisoners confined in the Kentucky State Reformatory Journal of Applied Psychology, 24, 628-632

Vermeiren, R., Schwab-Stone, M., Ruchkin, V., De Clippele, A., & Deboutte, D. (2002). Predicting recidivism in delinquent adolescents from psychological and psychiatric assessment. Comprehensive Psychiatry,43, 142-149. doi:10.1053/comp.2002.30809 Vries, A. M., Liem, M., & Nieuwbeerta, P. (2010). Recidive van jongeren betrokken bij

moord en doodslag. Mens en Maatschappij, 85, 213-240.

Zhang, D., Barrett, D. E., Katsiyannis, A., & Yoon, M. (2011). Juvenile offenders with and without disabilities: Risk and patterns of recidivism. Learning and Individual

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De persoon, het wapen of de plaats bij dit getal hoort niet bij deze moord...

31 Een dergelijke remmen- de werking van het internet, inclusief het spelen van online computerspellen, op criminaliteitscijfers, zou een mogelijke verklaring kunnen bieden voor het

Bij het verzamelen van gegevens voor de Monitor Moord en Doodslag over alle zaken waarvan op enigerlei moment politie, OM of de rechter van mening waren dat het ging om

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft Bureau Beke een onderzoek uitgevoerd naar de

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft Bureau Beke een onderzoek uitgevoerd naar

Juist nu de poli- tieke partijen een minder hechte band met grote groepen gelijkgezinden heb- ben, moeten zij zich ervan bewust zijn dat zij niet alleen naar de

Desondanks zijn er voldoende sporen uit de Bronstijd bewaard gebleven, die ons laten zien dat ook in die tijd het gebied a[ intensief werd bewoond. Over

Een van de initiatiefnemers van het wetsvoorstel dat euthanasie voor minderjarigen mogelijk maakt, Jean-Jacques De Gucht, betreurt de manier waarop een groep kinderartsen de