• No results found

Moreel profiel van adolescenten : een verkennend onderzoek naar de moraliteit van jongeren aan de hand van de moral foundations theorie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moreel profiel van adolescenten : een verkennend onderzoek naar de moraliteit van jongeren aan de hand van de moral foundations theorie"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Moreel profiel van adolescenten

Een verkennend onderzoek naar de moraliteit van jongeren aan de hand van de moral foundations theorie.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam

F.W.M. Beudeker 10593926 Begeleiding:

Dhr. Dr. P. J. Hoffenaar Mw. Dr. I. B. Wissink Amsterdam, mei 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3 Inleiding 4 Methode 10 Proefpersonen 10 Meetinstrumenten 11 Procedure 13 Analyse 13 Resultaten 14

Sekseverschillen met betrekking tot de pijlers van de MFT 14 Het verband tussen de sociaal-economische status en de pijlers van de MFT. 15 Het verband tussen de mate van psychopathische trekken en de diverse pijlers van de

MFT. 16

Het verband tussen delinquentie en de pijlers van de MFT 17

Conclusie en discussie 19

Literatuurlijst 25

(3)

Abstract

The goal of this study is to examine the weight adolescents give to the 5 foundations of the moral foundations theory. This is called their moral profile. The moral foundations theory states that a moral judgement is based upon an automatic and intuitive idea of what is good or bad instead of being based on a conscious decision. There are 5 foundations that play a role in this automatic and intuitive decision.

This study looked at the degree in which these 5 foundations played a role in moral judgement made by adolescents aged 12 to 16 and which variables influence this moral profile. The variables used in this study are gender, social-economic status, psychopathic traits and delinquency. Data for this study is collected by distributing a questionnaire to 203 students of a high school, aged 12 to16. The questionnaire includes questions about their background, the Youth Psychopathic Traits Inventory and the Moral Foundations Questionnaire. The results show that there are gender specific differences in the moral profile of adolescents. Furthermore this study shows that adolescents with psychopathic traits, or adolescents who have come in contact with the police, give less value to the moral foundations then adolescents who haven’t been in contact with the police or show less psychopathic traits.

(4)

Inleiding

Moraliteit is een veel onderzocht construct in de psychologie. Een van de bekendste theorieën over moraliteit is de stadiatheorie van Kohlberg (Kohlberg, 1971). In deze theorie van Kohlberg gaat moraliteit vooral over rechtvaardigheid. Gilligan (1982) vond echter dat Kohlberg zich te eenzijdig op de mannelijke kant van moraliteit had gericht. Naar haar idee diende moraliteit niet alleen gebaseerd te zijn op rechtvaardigheid, maar ook op interpersoonlijke relaties en het zorgen voor elkaar. Rechtvaardigheid zou voornamelijk belangrijk zijn in de beleving van mannen, terwijl interpersoonlijke relaties en het zorgen voor elkaar meer zouden passen bij hoe vrouwen met moraliteit omgaan. Turiel (1983) combineerde deze twee theorieën door een morele beslissing te beschrijven als een oordeel over rechtvaardigheid, rechten en welzijn in relatie met hoe mensen met elkaar om horen te gaan.

In overeenstemming met Turiel gaat een meer recente theorie van Haidt (2007), de Moral Foundations Theorie, er vanuit dat er diverse aspecten zijn die een rol spelen bij een moreel oordeel. Deze aspecten worden uiteengezet in 5 universele pijlers. Deze pijlers beschrijven de gebieden die een rol spelen in de reactie van mensen op een moreel vraagstuk. De eerste pijler is zorg/schade, dit houdt in dat deze pijler gaat over in hoeverre mensen het belangrijk vinden dat een ander geen kwaad wordt aangedaan of dat er gezorgd wordt voor een ander. De tweede pijler is rechtvaardigheid/bedrog en deze pijler vormt de basis voor oordelen over onderlinge verhoudingen tussen mensen. Hierbij gaat het om gelijkheid en eerlijkheid volgens het principe van wederkerigheid. De derde pijler gaat over loyaliteit/verraad. Hierbij wordt gekeken in hoeverre mensen belang hechten aan groepsbelang en groepsgevoel. De vierde pijler is gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en hiermee wordt bedoeld in hoeverre een persoon eerbied heeft voor leiderschap en belang hecht aan autoriteit, hiërarchie en tradities. De laatste en vijfde pijler is heiligheid/ontering en deze pijler heeft betrekking op zelfverheffing, kuisheid en het lichaam als tempel van de ziel (Graham et al., 2012).

Er is echter ook een belangrijk verschil tussen de theorie van Turiel en de Moral Foundations Theorie. Voor lange tijd werd aangenomen dat de morele ontwikkeling een onderdeel is van de cognitieve ontwikkeling. De overheersende gedachte was immers dat morele oordelen gebaseerd zijn op kennis en (moreel) redeneren. De Moral Foundations

(5)

Theorie gaat er echter vanuit dat moreel oordelen voortkomt uit emotioneel geladen intuïties. Intuïties zijn snelle automatische evaluaties. Dit houdt in, dat wanneer een morele waarde die belangrijk is voor iemand wordt overschreden, daarop automatisch een sterke emotionele reactie volgt. Als een morele waarde wordt overschreden die in mindere mate van belang is voor een persoon, zal zijn emotionele reactie ook minder sterk zijn (Beerthuizen, 2012). Bij deze eerste emotionele reactie is er nog geen sprake van redeneren. Onze eerste reactie op een moreel vraagstuk is dus volgens deze theorie intuïtief. Op de tweede plaats komt het proces van redeneren. Dit redeneerproces is niet meer van belang voor de morele besluitvorming, maar moet gezien worden als een poging om achteraf een verklaring te vinden voor het eerste intuïtief gegeven antwoord (Haidt, 2013).

De Moral Foundations Theorie is ontwikkeld om het ontstaan van moraliteit, de ontwikkeling ervan en culturele verschillen in moraliteit te kunnen verklaren (Graham, Nosek, Haidt, Yver, Koleva, & Ditto, 2011). Naast dat deze theorie beschrijft dat er diverse pijlers zijn die meespelen in een morele beslissing en dat de rede een ondergeschikte rol speelt bij een morele beslissing, gaat de Moral Foundations Theorie er ook vanuit dat het vermogen om intuïties aan te leren is aangeboren. Dit houdt in dat we vanaf onze geboorte beschikken over een morele geneigdheid, een soort morele smaakpapillen. Deze smaakpapillen zijn bij de geboorte al aanwezig maar nog niet verfijnd. Deze verfijning vindt plaats door interactie met de omgeving (Graham et al,. 2012). Zoals eerder beschreven bestaat de theorie uit 5 universele pijlers, deze pijlers geven aan welke aspecten een persoon het belangrijkst vindt wanneer hij een morele beslissing maakt, dit wordt het morele profiel genoemd. Om het morele profiel van een persoon te onderzoeken is er een vragenlijst ontwikkeld, de zogenaamde Moral Foundations Questionnaire [MFQ].

Het morele profiel van mensen wordt beïnvloed door verschillende factoren. Zo blijkt uit diverse onderzoeken dat achtergrondvariabelen zoals sekse en sociaal-economische status [SES] van invloed zijn op het morele profiel (Koleva, Selterman, Kang & Graham, 2014; Kraus, Piff, Mendoza-Denton, Rheinschmidt, & Keltner, 2012). Een ander construct dat vaak onderzocht wordt in combinatie met moraliteit is

(6)

psychopathie. Hierbij wordt vaak ook gekeken in hoeverre psychopathie een mediërende rol speelt in de relatie tussen moraliteit en delinquentie.

In huidig onderzoek zal worden gekeken naar het morele profiel van jongeren. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de achtergrondvariabelen sekse en SES en hun relatie tot het morele profiel. Ook zal er gekeken worden naar de relatie tussen psychopathie, delinquentie en het morele profiel van jongeren.

Als eerste worden de achtergrondvariabelen als predictors bekeken. In recent onderzoek van Koleva et al. (2014) is gekeken naar de relatie tussen geslacht en het morele profiel van volwassenen. Ze hebben dit gedaan door tien studies naar geslacht en moraliteit te vergelijken. Uit de eerste studie die ze geanalyseerd hebben blijkt dat vrouwen hoger scoren op de pijler zorg/schade. Dit komt ook overeen met wat Gilligan (1982) aangaf, dat vrouwen voornamelijk het zorgen voor elkaar belangrijk vinden. Verder kwam uit het onderzoek van Koleva et al. (2014) naar voren dat vrouwen hoger scoren op de pijler heiligheid/ontering in vergelijking met mannen. Deze sekseverschillen kunnen worden gezien als aangeboren verschillen of kunnen worden verklaard doordat de omgeving van kinderen hen aanzet tot seksestereotiep gedrag. Vanuit de bevindingen uit de bovengenoemde studie wordt verwacht dat uit huidig onderzoek ook naar voren komt dat meisjes hoger scoren op de zorg/schade pijler en de heiligheid/ontering pijler in vergelijking met jongens.

De andere achtergrondvariabele die in relatie met het morele profiel wordt bekeken is SES. De SES is de positie van personen op de maatschappelijke ladder. De belangrijkste indicatoren van de SES van een persoon zijn opleidingsniveau, beroep en inkomen (Verweij, 2014). Uit een onderzoek van Haidt, Koller en Dias (1993) blijkt een verschil tussen mensen met een lage en hoge SES en de invloed van cultuur in de mate waarin zij dilemma’s als moreel onacceptabel beoordelen. Personen met een lage SES beoordelen situaties eerder als moreel onaanvaardbaar. Dit blijkt ook uit een review van de literatuur door Kraus et al. (2012) waar de hypothese wordt gevormd dat personen met een hoge SES oneerlijkheid en onrechtvaardigheid eerder zien als een persoonlijke keuze in plaats van een moreel probleem. Verder komt uit de review naar voren dat mensen met een lage SES meer gevoelig zijn voor de bescherming van hun leefomgeving en daarom stellen Kraus en collega’s dat mensen met een lage SES hoger zullen scoren op de pijler

(7)

heiligheid/ontering. Ook blijken mensen met een lage SES meer empathie en socialiteit te hebben en zijn ze meer gericht op de mensen om zich heen. Verder blijkt dat mensen met een lage SES sterkere psychologische reacties laten zien wanneer ze geconfronteerd worden met het leed van andere mensen dan personen met een hoge SES. Deze bevindingen leiden tot de voorspelling dat mensen met een lage SES de pijler zorg/schade belangrijker zullen vinden dan mensen uit een hoge SES. Mensen uit een hoge SES daarentegen zijn meer gericht op individuele prestaties en op het behouden van hun SES. Deze waarden zijn terug te vinden in de pijler gezag aanvaarden/gezag ondermijnen. In lijn met deze voorspellingen van Kraus et al. (2012) wordt voor huidig onderzoek verwacht dat jongeren uit een gezin met een lage SES meer waarde hechten aan de pijlers heiligheid/ontering en zorg/schade, terwijl jongeren die uit een gezin komen met een hoge SES juist meer waarde hechten aan de pijlers gezag aanvaarden/gezag ondermijnen.

Behalve naar de verbanden tussen de achtergrondvariabelen en het morele profiel zal ook worden gekeken naar de relatie tussen psychopathie en het morele profiel. Psychopathie wordt vaak onderzocht in combinatie met moraliteit, omdat er een voortdurende discussie is over de mate waarin personen met psychopathie of psychopathische trekken in staat zijn om morele keuzes te maken. Onderzoeken naar moreel geweten en psychopathie laten verschillende uitkomsten zien.

Personen met psychopathische trekken kenmerken zich veelal door impulsief en antisociaal gedrag, zwakke hechting en een narcistisch en interpersoonlijke persoonlijkheid (Frick & Hare, 2002). Ook speelt een gebrek aan empathie bij personen met psychopathische trekken een grote rol. Dit kan zowel een gebrek aan affectieve empathie zijn (het ervaren van emoties, consistent aan anderen) als een gebrek aan cognitieve empathie (het begrijpen van emoties en het kunnen inleven in anderen) (Hoffman, 2000). Een verminderd empatisch vermogen heeft als gevolg dat mensen het welzijn van andere mensen minder belangrijk vinden en hierdoor zien ze geen probleem in het vertonen van immoreel gedrag dat andere mensen schade toebrengt of benadeelt. Uit sommige onderzoeken blijkt dat psychopaten geen moreel geweten hebben door gebrekkige emotionele en cognitieve capaciteiten en defecten (Blair, Jones, Clark & Smith, 1995). De theorie van Blair (2007) stelt dat psychopathische personen moeite hebben met het leren over het welzijn van anderen. Dit komt door disfuncties in de

(8)

amygdala en de vertromediale prefrontale cortex, welke belangrijke hersengebieden zijn voor het maken van beslissingen en het rekening houden met anderen. Uit andere onderzoeken bleek echter dat psychopaten wel morele beslissingen kunnen maken en in bepaalde contexten ook empathie laten zien (Levy, 2007; Vargas & Nichols, 2002).

Er zijn een aantal onderzoeken waarbij de MFQ is gebruikt om psychopathie te linken aan moraliteit. Glenn, Iyer, Graham, Koleva en Haidt hebben in 2009 een onderzoek uitgevoerd onder volwassenen van de algemene populatie, waarbij ze keken naar de relatie tussen psychopathische trekken en het morele profiel van de participanten, gemeten door middel van de MFQ. Uit dit onderzoek bleek dat participanten met meer psychopathische trekken de pijlers zorg/schade en rechtvaardigheid/bedrog minder belangrijk vonden. Dit verschil bleek gedeeltelijk verklaard te kunnen worden, doordat participanten met meer psychopathische trekken minder empatisch vermogen hadden (Glenn et al., 2009). Ook bevestigen deze bevindingen de theorie van Blair (2007) dat psychopathische personen meer moeite hebben met het leren over het welzijn van anderen.

In tegenstelling tot het onderzoek van Glenn et al. (2009) hebben Aharoni, Antonenko en Kiehl (2011) onderzoek gedaan bij volwassenen met een criminele achtergrond. Uit dit onderzoek blijkt dat criminele volwassenen met meer psychopathische trekken de pijlers zorg/schade en rechtvaardigheid/bedrog pijlers minder belangrijk vinden dan criminele volwassenen met minder psychopathische trekken. Deze resultaten komen overeen met de resultaten in de algemene populatie ( Glenn et al., 2009).

Naast deze studies, die de afzonderlijke pijlers van de MFT bekijken in relatie met psychopathie, is er ook onderzoek gedaan waarbij de pijlers werden onderverdeeld in persoonlijke en onpersoonlijke domeinen (Noser, Zeigler-Hill, Vrabel, Besser, Ewing, & Southard, 2015). Het persoonlijke domein bestaat uit de pijlers zorg/schade en rechtvaardigheid/bedrog. Het onpersoonlijke domein bestaat uit de pijlers loyaliteit/verraad, gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering. In het onderzoek van Noser et al. (2015) is onderzocht of deze waarden in verband staan met diverse persoonlijkheidskenmerken. De persoonlijkheidsdomeinen antagonisme en disinhibitie zijn kenmerkend voor een persoon met psychopathische trekken (Strickland,

(9)

Drislane, Lucy, Krueger, & Patrick, 2013). Uit het onderzoek van Noser et al. (2015) is gebleken dat de persoonlijkheidsdomeinen antagonisme en disinhibitie in negatief verband staan met het persoonlijke domein van de MFT. Dit houdt in dat personen die hoger scoren op antagonisme en disinhibitie het persoonlijke domein minder belangrijk vinden dan personen die lager scoren op antagonisme en disinhibitie.

De resultaten van deze onderzoeken zijn gevonden bij volwassenen. In huidig onderzoek zal worden gekeken of de gevonden resultaten ook te generaliseren zijn naar jongeren. De verwachting is dat dit het geval is en dat jongeren die meer psychopathische trekken laten zien lager scoren op de pijlers zorg/schade en rechtvaardigheid/bedrog en hiermee dus ook lager scoren op het persoonlijke domein.

Niet alleen wordt psychopathie vaak gelinkt aan moraliteit, maar psychopathie blijkt ook een voorspeller te zijn voor delinquentie. Dit blijkt onder andere uit een meta-analyse van Asscher, Van Vugt, Stams, Dekovic, Eichelsheim en Yousfi (2011) waarbij gekeken is of psychopathische trekken van jongeren in verband staan met delinquentie. Uit deze meta-analyse blijkt dat psychopathische trekken een voorspeller zijn van delinquentie. Hoe meer psychopathische trekken een jongere laat zien hoe hoger de kans is op delinquentie. Andere voorspellers van delinquentie zijn morele emotie en morele cognitie (Van Vugt et al., 2011). Hoe minder de morele emotie en morele cognitie ontwikkeld zijn, hoe meer kans er is op delinquentie. In huidig onderzoek zal daarom ook gekeken worden in hoeverre delinquentie samenhangt met een bepaald moreel profiel. Er wordt verwacht dat jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest minder waarde hechten aan alle pijlers van de MFT.

Tot op heden zijn er nog geen onderzoeken gedaan naar moraliteit bij jongeren waarbij de MFQ als basis is gebruikt. Dit, omdat er alleen nog maar een volwassen versie beschikbaar is van de MFQ. In huidig onderzoek is gebruik gemaakt van de volwassen versie van de MFQ bij jongeren in de leeftijd van 12 tot 16, maar er zijn een aantal vragen aangepast om aan te sluiten bij het taal- en denkniveau van de jongeren. In huidig onderzoek wordt gekeken of resultaten die uit eerder onderzoek naar voren zijn gekomen bij volwassenen ook gevonden worden bij jongeren. Hierbij wordt er gekeken naar diverse factoren die samenhangen met het morele profiel. Er wordt gekeken naar geslacht, SES, psychopathie en delinquentie. Dit gebeurt aan de hand van vragenlijsten.

(10)

Hierbij zijn 4 deelvragen en bijbehorende hypothesen opgesteld. De eerste deelvraag is: zijn er sekseverschillen in morele gevoeligheden?. Hierbij is de hypothese dat meisjes hoger scoren op de pijlers zorg/schade en heiligheid/ontering dan jongens. De tweede deelvraag luidt: is er een verband tussen SES en de 5 pijlers voor morele oordelen?. De hypothese hierbij is dat jongeren uit een gezin met een lage SES hoger scoren op de pijlers zorg/schade en heiligheid/ontering, en dat jongeren uit een gezin met een hoge SES hoger scoren op de pijler gezag aanvaarden/gezag ondermijnen. De derde deelvraag kijkt of er een verband is tussen psychopathische trekken en de 5 pijlers voor morele oordelen. De hypothese hierbij luidt als volgt: jongeren die meer psychopathische trekken laten zien scoren lager op de pijlers zorg/schade en rechtvaardigheid/bedrog dan jongeren die minder psychopathische trekken laten zien. De laatste deelvraag luidt: ‘Is er een verband tussen delinquentie en 5 pijlers voor morele oordelen?’. De hypothese hierbij is: jongeren die aanraking zijn geweest met de politie scoren minder hoog op alle pijlers van de MFT.

Methode Proefpersonen

In totaal nemen 203 leerlingen van een vmbo school in Laren deel aan het onderzoek (Tabel 1). Er doen diverse leerwegen mee: basis, kader, gemengd en de theoretische leerweg. De leerlingen zitten in klas 1 tot en met 3. De groep bestaat uit 94 jongens (46.3 %) en 109 meiden (53.7 %). De leeftijd varieert van 12 tot 16 jaar (M = 13.51, SD = 0.91) Van de leerlingen heeft 177 een Nederlandse achtergrond (87.2%). Van de overige leerlingen zijn 11 van Marokkaanse afkomst (5.4%), 1 van Antilliaanse afkomst (0.5%), 3 van Surinaamse afkomst (1.5%) en 11 van een overige afkomst (5.4%). Nadat de leerlingen die één of allebei de controlevragen fout hebben uit de groep zijn gehaald, blijven er nog 148 leerlingen over. Deze groep bestaat uit 67 jongens (45.3%) en 81 meiden (54,7 %). Ook in deze groep varieert de leeftijd van 12 tot 16 jaar (M = 13.51, SD = 0.92). Van deze leerlingen hebben 132 een Nederlandse achtergrond (89.2%). Verder zijn er 6 leerlingen met een Marokkaanse achtergrond (4.1%), 1 met een Antilliaanse achtergrond (0.7%), 2 met een Surinaamse achtergrond (1.4%) en 7 leerlingen met een andere achtergrond (4.7%)

(11)

Tabel 1 Demografische gegevens van de leerlingen Totale steekproef (n=203) Selectieve groep (n=148) Leeftijd (M [SD]) 13.5 (0.91) 13.5 (0.92) Sekse (n [%] jongen 94 (46.3) 67 (45.3) meisje 109 (53.7) 81 (54.7) Etniciteit (n [%]) Nederland 177 (87.2) 132 (89.2) Meetinstrumenten

Morele pijlers. De morele pijlers van de leerlingen is onderzocht met de Moral Foundations Questionnaire [MFQ] (Graham et al., 2011). De MFQ bestaat uit twee onderdelen die elk bestaan uit 15 vragen. In het eerste onderdeel wordt gevraagd in hoeverre een respondent een bepaalde uitspraak belangrijk vindt voor zijn morele oordeel, weergegeven op een zespunt schaal van ‘helemaal niet belangrijk’ tot ‘heel erg belangrijk’. In het tweede deel wordt gevraagd in hoeverre respondenten het eens zijn met diverse stellingen. De antwoorden liggen op een zespunt schaal die loopt van ‘heel erg oneens’ naar ‘heel erg eens’. Op elke onderdeel worden er 3 vragen over elke pijler gesteld. In totaal wordt een pijler dus gevormd door 6 items. Een aantal items zijn in overleg met een expert aangepast omdat ze te moeilijk geformuleerd waren voor de doelgroep. In het eerste deel is het item ‘of iemand standaarden van puurheid en fatsoen geschonden heeft’ vervangen door: ‘of iemand iets op een oneerlijke manier heeft gedaan’ (heiligheid/ontering pijler) en het item ‘of iemand zich conformeerde aan de tradities van de maatschappij’ is vervangen door ‘of iemand zich houdt aan regels van fatsoen en smaak’ (gezag aanvaarden/gezag ondermijnen pijler). In het tweede deel is het item ‘mensen behoren loyaal te zijn aan hun familieleden, zelfs wanneer die iets slechts gedaan hebben’ vervangen door ‘mensen moeten hun familieleden steunen, zelfs wanneer die iets slechts hebben gedaan’ (loyaliteit/verraad pijler) en het item ‘kuisheid is een belangrijke en waardevolle deugd’ is vervangen door ‘het is belangrijk om niet zomaar met iedereen seks te hebben’ (heiligheid/ontering pijler).

(12)

De pijlers van de MFQ beogen samen een breed concept, dat meerdere kanten heeft, te meten. Om dit goed in kaart te brengen hebben de makers besloten dat het belangrijker is dat de pijlers het hele concept meten, in plaats van dat de pijlers een hoge interne consistentie hebben. Daarom volstaat bij dit meetinstrument een α = .60 per pijler (Graham et al., 2011). Bij huidig onderzoek blijkt alleen de interne consistentie van de pijler heiligheid/ontering boven deze grens te vallen (α = .61). De pijler loyaliteit/verraad viel het laagst uit (α = .35) en zou met verwijdering van een item ook niet veel hoger worden. Deze pijler moet dus met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Voor de overige pijlers gold dat als er 1 item wordt weggehaald, de interne consistentie boven de .60 viel. De volgende items zijn om die reden verwijderd: ‘het kan nooit goed zijn om een mens te doden’ (zorg/schade pijler), ‘ik vind dat het moreel onjuist is dat rijke kinderen een heleboel geld erven, terwijl arme kinderen niets erven’ (rechtvaardigheid/bedrog pijler) en ‘mannen en vrouwen hebben elk een verschillende rol in de maatschappij’ (gezag aanvaarden/gezag ondermijnen). De 5 domeinen zijn onder te verdelen in twee overkoepelende domeinen met goede interne consistentie, het persoonlijke domein (α = .71; zorg/schade, rechtvaardigheid/bedrog) en het onpersoonlijke domein (α = .77; loyaliteit/verraad, gezag aanvaarden/gezag ondermijnen, heiligheid/ontering). Uit eerder onderzoek blijkt dat de divergente validiteit van deze onderverdeling in twee domeinen voldoende is (Graham, Haidt, & Nosek, 2009)

Sociaal-economische status. De sociaal-economische status van leerlingen wordt bepaald door te vragen naar het opleidingsniveau van de ouders. Hierbij is het laagste niveau (lagere school) gescoord met een 1 en het hoogste niveau met een 7 (universiteit).

Psychopathie. Psychopathie is gemeten met de youth psychopathic traits inventory- korte versie [YPI-S-NL] (van Baardewijk et al., 2010). Deze vragenlijst bestaat uit 18 uitspraken waarbij op een vierpuntschaal (1 = klopt helemaal niet, 2 = klopt een beetje, 3 = klopte redelijk, 4 = klopt helemaal) moet worden aangegeven in hoeverre de uitspraak aansluit bij de persoon. De vragenlijst is opgedeeld in 3 domeinen met 6 items per domein. De domeinen zijn: affectief domein (α = .66), interpersoonlijk domein (α = .64) en gedragsdomein (α = 68).

Delinquentie. Delinquentie werd onderzocht door de leerlingen te vragen of ze wel eens in contact waren geweest met de politie. Indien deze vraag beantwoord werd met

(13)

‘ja’ volgde een meerkeuze vraag. Bij deze vraagt moest worden aangegeven of er straf volgde op het contact met de politie. De antwoordmogelijkheden waren ‘nee, ik ben wel met politie/justitie in aanraking geweest maar ik heb geen straf gehad’, ‘ja, 1x met politie/justitie in aanraking geweest en een straf gehad’ en ‘ ja, ik ben meerdere keren met politie/justitie in aanraking geweest en heb meerdere straffen gehad’.

Procedure

Leerkrachten kregen de vraag of zij met hun klas mee wilden doen aan het onderzoek. Wanneer een klas was aangemeld voor het onderzoek, ging er een brief naar de ouders met informatie over het onderzoek en de mogelijkheid om deelname van hun kind te weigeren. Van de aangeschreven ouders heeft 1% aangegeven dat zij geen toestemming gaven voor deelname aan het onderzoek. Deze jongeren kregen dan een andere opdracht van de leerkracht, terwijl de rest van de klas de vragenlijst maakte. De vragenlijst werd klassikaal en in toetsopstelling afgenomen. Dit, om het individueel invullen door de leerlingen te bevorderen.

Analyse

De vragenlijst bestaat uit een algemeen gedeelte, de YPI en de MFQ. De vragenlijst is afgenomen bij 11 klassen, 3 eerste klassen, 5 tweede klassen en 3 derde klassen. In de MFQ zitten twee controlevragen. Deze vragen zijn opgesteld om te kijken of de vragenlijst begrepen is en of de respondent de vragenlijst serieus invult. De controle vragen waren: ‘Of iemand goed is in wiskunde’ en ‘iets goeds doen is altijd beter dan iets slechts doen’. Bij de analyse is elk onderdeel dubbel onderzocht, een keer met het totale aantal leerlingen en een keer met alleen de leerlingen die goed hadden geantwoord op de controlevraag. Deze tweede groep wordt de selectieve groep genoemd. Omwille van de leesbaarheid is in de tabellen gebruik gemaakt van afkortingen van de pijlers. De zorg/schade pijler is afgekort naar ‘zorg’, de rechtvaardigheid/bedrog pijler is afgekort naar ‘rechtvaardigheid’, de loyaliteit/verraad pijler naar ‘loyaliteit’, de gezag aanvaarden/gezag ondermijnen pijler naar ‘gezag’ en de heiligheid/ontering pijler is afgekort naar ‘heiligheid’.

(14)

Resultaten

Sekseverschillen met betrekking tot de pijlers van de MFT

Verwacht werd dat meisjes hoger zouden scoren op de pijlers zorg/schade en heiligheid/ontering dan jongens. Deze hypothese is getoetst aan de hand van een onafhankelijke t-toets. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 2. Zoals verwacht werd scoorden meisjes (M = 4.46, SD = .84) significant hoger op de pijler zorg dan jongens (M = 4.05, SD = .78), t(201) = -3.55, p < .001. Ook bleken meisjes (M = 4.24, SD = .89) significant hoger te scoren op de heiligheid pijler dan jongens (M = 3.96, SD = .73) , t(200) = -2.38, p = .018. Op de andere pijlers zijn geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes. Ook in de selectieve groep bleken meisjes hoger te scoren op de pijler zorg en heiligheid. Deze resultaten bevestigen de hypothese.

Tabel 2 T-toets: sekseverschil op de pijlers van de MFT

Jongens Meisjes T df

Zorg (volledige groep) 4.05 (.78) 4.46 (.84) -3.55** 201 Zorg (selectieve groep) 4.06 (.70) 4.46 (.89) -3.01** 146

Rechtvaardigheid (totale groep) 3.89 (.80) 4.10 (.82) -1.87 200 Rechtvaardigheid (selectieve

groep)

3.76 (.81) 4.09 (.87) -2.36* 147

Loyaliteit (totale groep) 4.22 (.61) 4.08 (.74) 1.48 201 Loyaliteit (selectieve groep) 4.16 (.58) 4.08 (.68) 0.79 146

Gezag (totale groep) 4.13 (.84) 4.09 (.90) 0.32 201

Gezag (selectieve groep) 4.02 (.82) 4.09 (.84) -0.52 146

Heiligheid (totale groep) 3.96 (.73) 4.24 (.89) -2.38* 200 Heiligheid (selectieve groep) 3.85 (.73) 4.25 (.86) -3.01** 146

*p <.05 ** p<.01

(15)

Het verband tussen de sociaal-economische status en de pijlers van de MFT.

Er werd een negatieve samenhang verwacht tussen het opleidingsniveau van ouders en de pijlers zorg en heiligheid. Een positieve samenhang werd verwacht tussen het opleidingsniveau van ouders en de pijler gezag. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 3. Er bleken geen significante correlaties te zijn tussen het opleidingsniveau van de moeder en de pijlers van de MFT. Wel is er een significante correlatie gevonden tussen het opleidingsniveau van de vader en de pijler gezag (r = .227, p = .011) en de pijler heiligheid (r = .190, p = .030). Deze correlaties waren echter beide zwak te noemen. Beide correlaties waren positief. Dit betekent dat jongeren uit een gezin met een hoge SES, gebaseerd op het opleidingsniveau van vader, hoger scoren op de pijlers gezag en heiligheid dan jongeren uit een gezin met een lage SES. In de selectieve groep werden, iets hogere, significante correlaties gevonden. De gevonden correlaties zijn deels in lijn met de hypothese.

Tabel 3 Correlaties tussen het opleidingsniveau en de pijlers van de MFT Opl. moeder Totale groep Opl. moeder selectieve groep Opl. vader Totale groep Opl. vader selectieve groep Zorg -.06 -.06 .04 .03 Rechtvaardigheid .05 .07 .11 .08 Loyaliteit .06 .05 .14 .11 Gezag .08 .13 .23* .36** Heiligheid .05 .06 .19* .26** *p <.05 ** p<.01

(16)

Het verband tussen de mate van psychopathische trekken en de diverse pijlers van de MFT.

Er werd een negatief verband verwacht tussen psychopathische trekken en de pijlers zorg en rechtvaardigheid. Ook werd er een negatief verband verwacht tussen psychopathische trekken en het persoonlijke en onpersoonlijke domein.

De hypothese is getoetst aan de hand van een eenzijdige Pearson correlatie coëfficiënt. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4. De totale score op psychopathische trekken correleerde met de pijler rechtvaardigheid (r = -.142, p = .022). Dit is een zwak negatief verband. Dit betekent dat jongeren die hoger scoren op psychopathische trekken lager scoren op de pijler rechtvaardigheid. Dit komt overeen met de hypothese. Deze correlatie werd niet gevonden in de selectieve groep. In de totale groep werd ook een verband gevonden tussen het gedragsdomein en de pijler rechtvaardigheid (r = -.244, p = .001). Dit is een zwak negatief verband. Dit verband werd ook gevonden in de selectieve groep. Er werd ook een negatief verband verwacht tussen de mate van psychopathische trekken en de zorg pijler. Er bleek echter geen significant verband te zijn tussen de totale score en de pijler zorg. Wel was er significante correlatie tussen het affectieve domein en de pijler zorg (r = -.121, p = 0.43). Dit was een zwak negatief verband. Deze significante correlatie was niet terug te vinden in de selectieve groep. Wanneer de pijlers van de MFT werden ingedeeld in het persoonlijke domein en het onpersoonlijke domein werd verwacht dat jongeren met een hogere score op psychopathische trekken lager zouden scoren op het persoonlijke domein. Uit de resultaten van de analyse bleek dat het affectieve domein (r = -.138, p = .025), het gedragsdomein (r = -.171, p = .008) en de totale score (r = -.135, p = .028) zwak negatief correleerden met het persoonlijke domein. Dit resultaat bevestigt de hypothese. In de selectieve groep was er alleen een significante correlatie tussen het gedragsdomein en het persoonlijke domein.

In tegenstelling tot wat er verwacht werd bleken er ook significante correlaties te zijn tussen pijlers van de MFQ en de domeinen van de YPI (zie Tabel 4).

(17)

Tabel 4 Correlaties tussen de domeinen van de YPI en de pijlers van de MFT Interpersoonlijk domein Affectief domein Gedrags domein Totale score

Zorg (totale groep) .08 -.12* -.09 -.06

Zorg (selectieve groep) .05 -.10 -.09 -.07

Rechtvaardigheid (totale groep) .03 -.10 -.22** -.14*

Rechtvaardigheid (selectieve groep) .04 -.06 -.19** -.10

Loyaliteit (totale groep) -.01 -.03 -.13* -.08

Loyaliteit (selectieve groep) .11 .11 -.03 .09

Gezag (totale groep) 0.5 -.08 -.26* -.14*

Gezag (selectieve groep) .14* .02 -.24** -.05

Heiligheid (totale groep) -.13* -.20** -.22** -.25**

Heiligheid (selectieve groep) -.02 -.14* -.18** -.17*

Persoonlijke domein (totale groep) .03 -.14* -.17** -.14* Persoonlijke domein (selectieve groep) .05 -.09 -.16* -.10

Onpersoonlijk domein (totale groep) -.01 -.12* -.26** -.18** Onpersoonlijk domein (selectieve groep) .09 -.02 -.19** -.06 *p <.05

** p<.01

Het verband tussen delinquentie en de pijlers van de MFT

De hypothese was dat jongeren die in aanraking zijn geweest met de politie significant lager scoren op alle pijlers van de MFT. Met een t-toets werd onderzocht of er een verband is tussen het in aanraking zijn geweest met de politie en de pijlers van de MFT. Van het totale aantal leerlingen waren er 45 (22.2%) in aanraking geweest met de politie, bij de selectieve groep waren dit 34 jongeren (23.0%). De resultaten staan

(18)

weergegeven in Tabel 5. In overeenstemming met de hypothese scoorden jongeren die in aanraking waren geweest met de politie significant lager op de pijlers zorg (t(201) = -2.69, p = .008), rechtvaardigheid (t(200) = -3.86, p < .001), gezag (t(201) = -2.50, p = .013) en heiligheid (t(200) = -4,27, p < .001). Er is echter geen verband gevonden met de pijler loyaliteit, dit was niet in lijn met de verwachting. In de selectieve groep zijn dezelfde resultaten gevonden, met uitzondering van de pijler heiligheid.

Tabel 5 T-toets: verband tussen delinquentie en de pijlers van de MFT Niet in aanraking Wel in aanraking

M SD M SD t df

Zorg (totale groep) 4,35 ,83 3,98 ,80 -2,69** 201

Zorg (selectieve groep) 4.38 .81 3.93 .84 -2.82** 146

Rechtvaardigheid (totale groep) 4,12 ,80 3,60 ,77 -3,86** 200 Rechtvaardigheid (selectieve

groep)

4.07 .84 3.51 .78 -3.50** 146

Loyaliteit (totale groep) 4,19 ,65 3,98 ,78 -1,76 201 Loyaliteit (selectieve groep) 4.13 .62 4.06 .67 -.57 146

Gezag (totale groep) 4,19 ,83 3,83 ,96 -2,50** 201

Gezag (selectieve groep) 4.14 .79 3.76 .91 -2.41** 146

Heiligheid (totale groep) 4,24 ,77 3,66 ,88 -4,27** 200 Heiligheid (selectieve groep) 4.20 .78 3.65 .85 -3.45 146

*p <.05 ** p<.01

(19)

Conclusie en discussie

In dit onderzoek is gekeken of jongeren verschillen in de mate waarin zij belang hechten aan de 5 pijlers van de Moral Foundations Theorie. Uit de resultaten van huidig onderzoek blijkt dat jongeren van elkaar verschillen wat betreft hun morele profiel en dat daarbij zowel persoonlijke als omgevingsfactoren een rol spelen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van de moraliteit van jongeren gebeurt in wisselwerking met de omgeving en onder invloed van persoonlijke eigenschappen. In het onderzoek is de MFQ gebruikt om het morele profiel van jongeren in kaart te brengen. Hierbij werd ervan uit gegaan dat dit instrument ook toepasbaar is bij jongeren. Uit de resultaten blijkt dat deze grotendeels overeenkomen met onderzoeken waarbij gebruik is gemaakt van een volwassen populatie. Dit geeft aanwijzingen dat de MFQ ook bruikbaar is bij jongeren, met de kanttekening dat de verwoording van sommige items is aangepast. Ook laten de overeenkomsten in de resultaten tussen dit onderzoek onder jongeren en eerder onderzoek onder volwassenen zien dat factoren die in de volwassenheid een rol spelen in de vorming van het morele profiel ook al van belang zijn in de adolescentie. Hieruit blijkt dat er in de adolescentie al een basis lijkt te worden gelegd voor het morele profiel op volwassen leeftijd.

De factoren die onderzocht zijn in relatie met moraliteit zijn sekse, sociaal-economische status, psychopathische trekken en delinquentie. Wat betreft de relatie tussen sekse en moraliteit blijkt dat meisjes meer waarde hechten aan de pijlers zorg/schade en heiligheid/ontering dan jongens. Dit laat zien dat sekseverschillen wat betreft moraliteit al aanwezig zijn in de adolescentie en niet pas ontstaan in de volwassenheid. Dat meisjes hoger scoren op de pijler zorg/schade en heiligheid/ontering kan worden verklaard aan de hand van de theorie van Gilligan (1982). Deze theorie stelt dat het aspect ‘zorgen voor elkaar’ specifiek een belangrijke waarde is voor vrouwen. Dat meisjes meer een morele geneigdheid hebben naar het aspect ‘zorgen voor elkaar’ dan jongens zou een aangeboren eigenschap kunnen zijn, maar ook zou een seksestereotype omgang van de omgeving kunnen leiden tot dit sekseverschil.

Als tweede blijkt uit de resultaten dat jongeren uit een gezin met een hoge SES, gebaseerd op het opleidingsniveau van vader, de pijlers gezag aanvaarden/gezag ondermijnen belangrijker vinden dan jongeren uit een gezin met een lage SES. Dit is in

(20)

lijn met de voorspelling van Kraus et al. (2012). De voorspellingen van Kraus et al. (2012) dat personen uit een lage SES hoger zouden scoren op de pijlers heiligheid/ontering en zorg/schade zijn niet terug gevonden in dit onderzoek.

De gevonden resultaten tussen SES en de pijlers van de MFT moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Dit omdat in dit onderzoek de SES enkel gebaseerd is op het opleidingsniveau van vader. Het opleidingsniveau van moeder bleek geen significante resultaten op te leveren. De gevonden correlaties tussen het opleidingsniveau en de pijlers van de MFT waren zwak, en ook dit is een reden om de resultaten met enige voorzichtigheid te interpreteren.

De verschillen tussen dit onderzoek en de voorspellingen van Kraus et al. (2012) kunnen verklaard worden doordat veel leerlingen (50,7%) niet wisten wat het opleidingsniveau van hun ouders is, waardoor de steekproef niet representatief was. Een andere verklaring kan het verschil in steekgroep zijn. In huidig onderzoek is gekeken naar adolescenten, terwijl in het onderzoek van Kraus et al. (2012) de volwassen populatie gebruikt is. De adolescentie is een leeftijdsfase waarin jongeren afstand nemen van hun ouders. In deze fase wordt de rol van leeftijdsgenoten belangrijker en gaan jongeren zich afzetten tegen hun ouders. Ook gaan jongeren in deze fase steeds meer hun eigen identiteit ontwikkelen. Dit kan ertoe leiden dat de SES van ouders niet het belangrijkste aspect is dat mogelijk samenhangt met het morele profiel van jongeren, maar dat ook de mening van leeftijdgenoten een rol speelt. De veronderstelling dat het morele profiel beïnvloed wordt door de SES van ouders en door leeftijdsgenoten is in overeenstemming met het theoretische uitgangspunt van de MFT dat morele waarden worden aangeleerd in sociale interacties. Verder onderzoek is gewenst om ook de rol van leeftijdgenoten te onderzoeken in de ontwikkeling van de morele waarden.

Ten slotte kwam uit de resultaten naar voren dat jongeren die meer psychopathische trekken laten zien en jongeren die met politie in aanraking zijn geweest lager scoren op de pijlers zorg/schade, rechtvaardigheid/bedrog. Dit is in overeenstemming met de theorie dat personen met psychopathische trekken een verminderd empatisch vermogen hebben. Hierdoor zien ze geen probleem in het vertonen van immoreel gedrag dat andere mensen schade toebrengt of benadeelt (Hoffman, 2000). Ook kwam uit de resultaten naar voren dat jongeren met meer psychopathische trekken of jongeren die met de politie in

(21)

aanraking zijn geweest lager scoren op de pijlers gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering. Deze pijlers zijn beide pijlers die te maken hebben met het aanvaarden van gezag en een bepaalde staatshiërarchie. Personen die psychopathische trekken laten zien zijn meer gericht op hun eigen belangen en laten voornamelijk antisociaal gedrag zien (Frick & Hare, 2002). Hierdoor vinden zij het minder belangrijk wat iemand anders over hen te zeggen heeft (gezag aanvaarden/gezag ondermijnen) of hoe zij zouden moeten omgaan met situaties (heiligheid/ontering).

Ook zijn deze bevindingen in lijn met eerder onderzoek van Van Vugt et al. (2012) waaruit bleek dat delinquentie samenhangt met morele emotie en morele cognitie. Vanuit het onderzoek van Van Vugt et al. (2012) werd verwacht dat jongeren die met de politie in aanraking zijn geweest lager zullen scoren op alle pijlers van de MFT. Dit wordt bevestigd in de resultaten van dit onderzoek met uitzondering van de loyaliteit/verraad pijler. Dit kan verklaard worden doordat de pijler loyaliteit/verraad een slechte interne consistentie bleek te hebben en daardoor waarschijnlijk niet goed de pijler loyaliteit/verraad heeft weergegeven.

In dit onderzoek zijn meer verbanden gevonden tussen psychopathische trekken en de pijlers van de MFT dan er uit eerder onderzoek van onder andere Glenn et al. (2009) en Noser et al. (2015) naar voren is gekomen. Dit kan op meerdere manieren verklaard worden. Vanuit de theorie blijkt dat er nog veel onduidelijkheid is over de link tussen moraliteit en psychopathie. Er worden tegenstrijdige resultaten gevonden en er is meer onderzoek nodig om een duidelijk beeld te krijgen. Ook het feit dat in het onderzoek van Glenn et al. (2009) en in het onderzoek van Noser et al. (2015) gebruik is gemaakt van een volwassen doelgroep, terwijl huidig onderzoek plaatsvond onder jongeren, is mogelijk een verklaring voor het verschil in uitkomsten. Vanuit de theorie blijkt dat in de adolescentie jongeren bezig zijn met zichzelf ontwikkelen en zich daarbij afzetten tegen gezag en regels. In de theorie van Moffitt (1993) wordt dit beschreven als adolescence-limited behaviour. Dit betekent dat jongeren in de adolescentie meer probleemgedrag laten zien en dat dit gedrag afneemt in de volwassenheid. Jongeren zijn bezig met het ontdekken van zichzelf en gaan zich verzetten tegen mensen en regels die hen vertellen wat ze moeten doen. Wanneer ze ouder worden en meer hun eigen identiteit hebben ontwikkeld neemt dit gedrag van verzet weer af. Dit kan verklaren waarom jongeren

(22)

lager scoren op de pijlers gezag aanvaarden/gezag ondermijnen en heiligheid/ontering en het onpersoonlijke domein dan volwassenen.

Er is echter ook een groep adolescenten bij wie de het probleemgedrag ook in de volwassenheid nog doorzet. Deze groep wordt de life course persistence groep genoemd. In deze groep is vaak sprake van psychopathische trekken. Deze groep zal ook in de volwassenheid lagere scores op moraliteit laten zien. In verder onderzoek is het belangrijk dat er zal worden gekeken in hoeverre scores van jongeren op de pijlers van moraliteit voorspellend kunnen zijn voor het gedrag van diezelfde jongeren wanneer ze volwassen zijn.

De MFT gaat ervan uit dat het vermogen om morele waarden te leren is aangeboren en het aanleren van morele waarden gebeurt in de sociale interactie en onder invloed van de cultuur waarin een persoon opgroeit. De veronderstelling dat morele waarden worden ontwikkeld in wisselwerking met de omgeving impliceert dat jongeren die een lagere score halen op de pijlers van de MFT dit hebben aangeleerd door hun omgeving en cultuur. Dit geeft aanwijzingen dat interventies ter voorkoming van delinquentie en recidive mogelijk zouden moeten inzetten op het aanleren van morele waarden. Dit, om te voorkomen dat probleemgedrag dat zich beperkt tot de adolescentie (adolescent-limited behavior) zich doorzet in gedrag dat ook in de volwassenheid blijft (life-course persistence behavior; Moffitt, 1993).

Een kanttekening bij deze resultaten is dat een vergelijking tussen jongeren uit de normale populatie en delinquente jongeren met enige voorzichtigheid moet worden gemaakt. Uit onderzoek van Vahl et al., (2014) blijkt dat een vergelijking van zelf gerapporteerde psychopathische trekken binnen een groep wel mogelijk is, maar dat de vergelijking tussen twee groepen (normale populatie versus delinquenten) kan leiden tot verkeerde conclusies doordat delinquente jongeren meer de neiging hebben om te liegen en de vragenlijsten sociaal wenselijk in te vullen dan jongeren van de normale populatie (Vahl et al., 2014).

Alle bovengenoemde resultaten overziend, kan worden geconcludeerd dat de resultaten onder jongeren grotendeels overeenkomen met de resultaten die gevonden zijn in de volwassen populatie. Dit geeft aanwijzingen dat de volwassen versie van de MFQ al een goede basis geeft voor het onderzoek van het morele profiel bij jongeren. Wel bleek

(23)

ook dat voor de jongeren in het vmbo een aantal vragen, ook na de aanpassingen, nog te moeilijk waren geformuleerd. Dit bleek onder andere uit de lage betrouwbaarheid van de loyaliteit/verraad pijler. Voor jongeren op het vmbo zouden de vragen nog praktischer en waar mogelijk met voorbeeld moeten worden geformuleerd. Ook bleek dat veel jongeren de controle vragen fout hadden. Echter, de resultaten uit de totale en de selectieve groep (dat wil zeggen de groep die de controle vragen goed heeft beantwoord) kwamen grotendeels overeen. Dit geeft aanwijzingen dat de controle vragen in dit onderzoek mogelijk niet genoeg differentieerden tussen leerlingen die de vragen begrepen en leerlingen die de vraagstellingen onvoldoende begrepen.

Dat de uitkomsten van dit onderzoek grotendeels overeenkomen met eerder onderzoek is een belangrijke bevinding, omdat zo de eerste stap is gemaakt naar de mogelijkheid om het morele profiel van jongeren in kaart te brengen. Momenteel is dit nog niet mogelijk en zijn er allerlei discussies gaande over de moraliteit van jongeren. Door een gedegen meetinstrument te ontwikkelen kan het morele profiel van jongeren in kaart worden gebracht en kan ook worden gekeken of dit profiel verandert in de loop van de tijd en welke factoren daarbij een rol spelen. Hiermee kan de moraliteit van jongeren worden gemonitord en kunnen er interventies worden ontwikkeld wanneer blijkt dat jongeren minder waarde hechten aan moraliteit. Dit onderzoek was een eerste verkennend onderzoek en er zal meer onderzoek moeten plaatsvinden voordat er een goed instrument voor jongeren is ontwikkeld. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de volwassen versie van de MFQ als uitgangspunt gebruikt kan worden.

Dit onderzoek kent ook een aantal beperkingen. De steekproef was niet geheel representatief voor de gehele populatie jongeren op het vmbo niveau, omdat de steekproef bestond uit jongeren van slechts één middelbare school. Het feit dat er gebruik is gemaakt van zelfrapportage brengt ook nog enige nadelen met zich mee. Uit onderzoek van Merckelbach, Giesbrecht, Jelicic en Smeets (2010) blijkt bijvoorbeeld dat er bij zelfrapportage een aannemelijk kans is op een ‘vertroebelend effect’ van respondenten die verkeerde antwoorden geven. Dit kan opzettelijk zijn door een gebrek aan motivatie maar er kan ook sprake zijn van ‘per ongeluk’ verkeerd gegeven antwoorden, doordat jongeren nog volop in ontwikkeling zijn en vaak nog geen goed zelfinzicht hebben. Hierdoor zullen de antwoorden die ze geven mogelijk geen goede reflectie zijn van de

(24)

werkelijkheid. Ook zullen jongeren zich beter voor willen doen en sociaal wenselijke antwoorden geven.

Verder wist een groot gedeelte van de jongeren niet welk opleidingsniveau zijn of haar ouders hadden. Hierdoor heeft de meerderheid deze vraag niet beantwoord, waardoor er voor de analyses naar de verbanden tussen de SES en de pijlers van de MFT maar een klein gedeelte van de steekproef gebruikt kon worden. Voor toekomstig onderzoek is het belangrijk dat ook het HAVO/VWO niveau mee genomen wordt in het onderzoek. Ook is verder onderzoek over aanpassing van de MFQ voor het gebruik bij vmbo jongeren gewenst.

Samenvattend kan gesteld worden dat met dit onderzoek een eerste stap is gezet om in kaart te brengen welke factoren samenhangen met het morele profiel van jongeren en in hoeverre de MFQ een geschikt instrument is om dit in kaart te brengen. Huidig onderzoek draagt bij aan de kennis en beeldvorming van moraliteit en moraliteitsontwikkeling van jongeren.

(25)

Literatuurlijst

Asscher, J. J., Van Vugt, E. S., Stams, G. J. J. M., Dekovic, M., Eichelsheim, V. I., & Yousfi, S. (2011). The relationship between juvenile psychopathic traits,

delinquency and (violent) recidivism: A meta-analysis. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52 (11), 1134-1143. doi: 10.1111/j.1469-7610.2011.02412.x

Aharoni, E., Antonenko, O., & Kiehl, K. A. (2011). Disparities in the moral intuitions of criminal offenders: The role of psychopathy. Journal of Resource in

Personality, 45 (3), 322–327. doi:10.1016/j.jrp.2011.02.005.

Baardewijk, Y., Andershed, H., Stegge, H., Nilsson, K. W., Scholte, E., & Vermeiren, R. (2012). Development and tests of short versions of the youth psychopathic traits inventory and the youth psychopathic traits inventory-child version. European Journal of Psychological Assessment, 26 (2), 122–128. doi: 10.1027/1015- 5759/a000017

Beerthuizen, M. G. C. J. (2012). The impact of morality on externalizing behaviour: values, reasoning, cognitive distortions and identity (Proefschrift, Universiteit van Utrecht, Utrecht). Verkregen van: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/238410 Blair, R. J. (2007). The amygdala and ventromedial prefrontal cortex in morality and

psychopathy. Trends in Cognitive Sciences, 11, 387– 392. doi:10.1016/j.tics.2007.07.003

Blair, R. J. R., Jones, L., Clark, F., & Smith, M. (1995). Is the psychopath ‘morally insane’? Personality and Individual Differences, 19, 741-752. doi:10.1016/0191- 8869(95)00087-M

Frick, P. J., & Hare, R. D. (2002). The antisocial process screening device. Toronto, ON: Multi-Health Systems.

Gilligan, C. (1982). In a different voice: Psychological theory and women's development. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Glenn, A. L., Iyer, R., Graham, J., Koleva, S., & Haidt, J. (2009). Are all types of morality compromised in psychopathy? Journal of Personality Disorders, 23 (4), 384-398. doi: 10.1521/pedi.2009.23.4.384

(26)

(2012). Moral Foundations Theory: The Pragmatic Validity of Moral Pluralism. Running head: Moral Foundations theory. 7-15.

Graham, J., Haidt, J., & Nosek, B. A. (2009). Liberals and conservatives rely on

different sets of moral foundations. Journal of Personality and Social Psychology, 96, 1029–1046. http://dx.doi.org/10.1037/a0015141

Graham, J., Nosek, B. A., Haidt, J., Yver, R., Koleva, S., & Ditto, P. H. (2011).

Mapping the moral domain. Journal of Personality and Social Psychology, 101 (2), 366-385. doi: 10.1037/a0021847

Haidt, J. (2007). The new synthesis in moral psychology. Science, 316, 998-1002. doi: 10.1126/science.1137651

Haidt, J. (2013). Moral psychology for the twenty-first century. Journal of Moral Education, 42 (3), 281-297. doi: 10.1080/03057240.2013.817327

Haidt, J., Koller, S., Dias, M. (1993). Affect, culture and morality, or is it wrong to eat your dog? Journal of Personality and Social Psychology, 65, 613–628. doi: 10.1037/0022-3514.65.4.613

Hoffman, M. L. (2000). Empathy and moral development: Implications for caring and justice. New York, NY: Cambridge University Press.

Jonason, P. K., Strosser, G. L., Kroll, C. H., Duineveld, J. J., & Baruffi, S. A. (in press). Valuing myself over others: The Dark Triad traits and moral and social values. Personality and Individual Differences.

Kohlberg, L. (1971). From is to ougth: How to commit the naturalistic fallacy and get away with it in the study of moral development. In T. Mischel (Ed.), Cognitive Development and Epistemology (p.151-235). New York: Academic Press.

Koleva, S., Selterman, D., Kang, H., & Graham, J. (2014). Beyond Kohlberg vs. Gilligan: Empathy and Disgust Sensitivity Mediate Gender Differences in Moral Judgments. Verkregen van http://ssrn.com/abstract=2486030 op 20-01-2015.

Kraus, M. W., Piff, P. K., Mendonza-Denton, R., Rheinschmidt, M. L., & Keltner, D. (2012). Social class, solipsism, and contextualism: how the rich are different from the poor. Psychological Review, 119 (3), 546-572. doi: 10.1037/a0028756

Merckelbach, H., Giesbrecht, T., Jelicic, M., & Smeets, T. (2010). Kretenzers in surveys: het probleem van onzorgvuldige respondenten. Tijdschrift voor Psychiatrie, 52 (9),

(27)

663-669

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100 (4), 647-701. doi:

10.1037/0033-295X.100.4.674

Levy, N. (2007). Norms, conventions and psychopaths. Philosophy, Psychiatry, & Psychology, 14, 162 -170. doi:10.1353/ppp.0.0002

Noser, A. E., Zeigler-Hill V., Vrabel, J. K., Besser, A., Ewing, T. D., & Southard, A. C. (2015). Dark and immoral: The links between pathological personality features and moral values. Personality and Individual Differences, 75, 30–35. doi:10.1016/ j.paid.2014.11.010

Strickland, C. M., Drislane, L. E., Lucy, M., Krueger R. F., & Patrick, C. J. (2013). Characterizing Psychopathy Using DSM-5 Personality Traits. Assessment, 20, 327- 338. doi: 10.1177/1073191113486691

Turiel, E. (1983). The development of social knowledge: Morality and convention. Cambridge, England: Cambridge University Press.

Vahl, P., Colins, O. F., Lodewijks, H. P. B., Markus, M. T., Doreleijers, T. A. H., & Vermeiren, R. R. J. M. (2014). Psychopathic-like traits in detained adolescents: Clinical usefulness of self-report. European Child & Adolescent Psychiatry, 23 (8), 691-699. doi:10.1007/s00787-013-0497-4

Vargas, M., & Nichols, S. (2007). Psychopaths and moral knowledge. Philosophy, Psychiatry, & Psychology, 14, 157-162. doi:10.1353/ppp.0.0000

Van Vugt, E. S., Gibs, J., Stams, G. J. J. M., Bijleveld, C. C. J. H., Van der Laan, P. H. (2011). Moral development and recidivism: A meta-analysis. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. Verkregen van:

http://ijo.sagepub.com/content/early/2011/01/14/0306624X10396441.

Verweij, A. (2014). Wat is sociaaleconomische status? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Verkregen van: <http://www.nationaalkompas.nl> NationaalKompasVolksgezondheid\ Thema's\Gezondheidsachterstanden\Sociaaleconomische status, 7 december 2010.

(28)

Bijlage 1: de vragenlijst

VRAGENLIJST bij het onderzoek naar opvattingen over goed en

slecht

1. Ben je een jongen of een meisje?

jongen

meisje

2. Hoe oud ben je?

………..

3. Wat is je achtergrond?

Nederlands

Marokkaans

Turks

Antilliaans

Surinaams

anders, namelijk: ……….

4. Wat is de hoogste opleiding die je ouders (of verzorgers)

hebben afgemaakt?

Moeder

Vader

lagere school (basisschool)

lager beroepsonderwijs (bijv. LTS, LEAO, LBO,

huishoudschool)

MAVO

middelbaar beroepsonderwijs (bijv. MBO, MTS,

MEAO)

HAVO, VWO, atheneum, gymnasium

hoger beroepsonderwijs (bijv. HBO, HTS, HEAO)

universiteit

anders

weet ik niet

(29)
(30)

5. Hebben je ouders (of verzorgers) op dit moment werk?

Moeder

Vader

Ja, werkt 5 dagen per week (fulltime)

Ja, werkt minder dan 5 dagen per week (parrtime)

Nee, is huisvrouw/huisman

Nee, is werkloos

Nee is arbeidsongeschikt/langdurig ziek

6. Deze vraag gaat over activiteiten buiten schooltijd. Wil je

hieronder aankruisen wat voor jou klopt?

□ Ik doe mee met een (multi-)culturele organisatie (bijv. organisatie van een festival)

□ Ik ben lid van een hulp- of mensenrechtenorganisatie (zoals UNICEF, Amnesty International, enz.)

□ Ik ben lid van een milieuorganisatie (zoals Wereld Natuur Fonds, Das en Boom, Greenpeace, enz.)

□ Ik ben lid van (de jeugdafdeling van) een politieke partij

□ Ik ben actief binnen een religieuze gemeenschap (kerk, synagoge, moskee, enz.)

□ Ik doe vrijwilligerswerk voor goede doelen (bijvoorbeeld collecteren) □ Ik help mee bij een vereniging waar ik lid van ben (bijvoorbeeld onderhoud van voetbalvelden, bardienst draaien op de muziekschool, decors sjouwen bij de toneelclub, enz.)

7. Ben je wel eens met politie/justitie in aanraking geweest?

□ ja □ nee

8. Zo ja, heb je toen een straf opgelegd gekregen? (bijv.:

taakstraf, geldboete of celstraf)

□ nee, ik ben wel met politie/justitie in aanraking geweest maar ik heb geen straf gehad

□ Ja, 1x met politie/justitie in aanraking geweest en een straf gehad □ Ja, ik ben meerdere keren met politie/justitie in aanraking geweest en heb meerdere straffen gehad

(31)

Instructie

Er komen nu een aantal uitspraken. Geef voor elke uitspraak aan

hoe je er meestal over denkt of voelt en niet alleen hoe je er op dit

moment over denkt of voelt.

Voorbeeld:

Ik lees graag boeken:

Klopt helemaal

niet

Klopt een

beetje

Klopt

redelijk

Klopt

helemaal

• Kruis het antwoord aan dat het best past bij hoe jij denkt of voelt.

• Denk niet te lang na over elke uitspraak.

• Beantwoord alle uitspraken.

• Zet geen kruisjes tussen de hokjes, alleen in de hokjes.

• Kruis per uitspraak maar één hokje aan.

Klopt helemaal niet Klopt een beetje Klopt redelijk Klopt helemaal

1. Ik heb waarschijnlijk vaker gespijbeld van

school of werk dan de meeste andere mensen.

2. Ik zie mijzelf als een impulsief persoon.

3. Ik vind huilen zwak, zelfs als niemand het ziet.

4. Ik ben in staat om mensen te misleiden door

mijn charme en glimlach te gebruiken.

(32)

5. Ik ben er goed in mensen mij te laten geloven

als ik iets verzin.

6. Als andere mensen problemen hebben is het

meestal hun eigen schuld en daarom moet je hen

niet helpen.

7. Het gebeurt vaak dat ik eerst wat zeg en later

pas nadenk

8. Ik heb talenten die veel verder gaan dan die

van andere mensen.

9. Het is makkelijk voor mij om mensen te

manipuleren

10. Zenuwachtig of bezorgd zijn is een teken van

zwakte

11. Ik verveel me snel als ik steeds

hetzelfde moet doen.

12. Het gebeurt vaak dat ik dingen doe zonder er

van te voren over na te denken

13. Het is meerdere keren gebeurd dat ik iets heb

geleend en het daarna kwijt geraakt ben.

14. Als het nodig is, gebruik ik mijn glimlach en

mijn charme om anderen te gebruiken.

(33)

Instructie

Er komen nu een aantal stellingen. Kun jij aangeven in hoeverre je

het ermee eens bent? Omcirkel in hoeverre je het ermee eens bent.

Ook hierbij zijn geen goede of foute antwoorden. Wat jij denkt is het

belangrijkst.

1. Meeleven met degenen die lijden, is de belangrijkste deugd

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

2. Wanneer de overheid wetten maakt, dan moet de garantie dat iedereen

eerlijk behandeld wordt het belangrijkste principe zijn.

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

3. Ik ben trots op de geschiedenis van mijn land

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

4. Respect voor gezag is iets dat alle kinderen moeten leren

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

15. Ik snap niet hoe mensen zo geraakt kunnen

zijn dat ze gaan huilen als ze naar de televisie of

een film kijken.

16. Ik ben voorbestemd om een bekend,

belangrijk en invloedrijk persoon te worden.

17. Schuld of spijt voelen over dingen waarmee je

andere mensen gekwetst hebt, is een teken van

zwakte.

18. Ik laat mij niet zoveel beïnvloeden door mijn

gevoelens zoals andere mensen dat lijken te doen

(34)

5. Mensen behoren geen walgelijke dingen te doen, zelf wanneer er niemand

schade door krijgt

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

6. Je kunt beter iets goeds doen dan iets slechts

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

7. Een van de ergste dingen die een mens kan doen is een weerloos dier

pijn doen

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

8. Mensen moeten hun familieleden steunen, zelfs wanneer die iets slecht

hebben gedaan

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

9. Mannen en vrouwen hebben elk een verschillende rol in de maatschappij

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

10. Ik vind sommige daden slecht, omdat zij onnatuurlijk zijn

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

11. Het kan nooit goed zijn om een mens te doden

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

12. Ik vind dat het moreel onjuist is dat rijke kinderen een heleboel geld

erven, terwijl arme kinderen niet erven

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

13. Het is belangrijker om een teamspeler te zijn dan om jezelf te uiten

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

14. Als ik een soldaat was en ik was het oneens met de orders van mijn

leidinggevende, dan zou ik toch gehoorzamen omdat dit mijn plicht is

Heel erg oneens

1

2

3

4

5

6

Heel erg eens

15. Het is belangrijk om niet zomaar met iedereen seks te hebben

(35)

Instructie

Als laatst komen er nu een aantal stellingen waarbij je mag aangeven

hoe belangrijk je ze vind.

Bijvoorbeeld:

Als ik nadenk over wat goed of slecht is dan hou ik er rekening mee..

Of iemand er verdrietig van wordt.

Helemaal

niet

belangrijk

Niet

belangrijk

Beetje

belangrijk

Nogal

belangrijk

belangrijk

Heel erg

belangrijk

Als ik nadenk over wat goed of slecht is dan vind ik het belangrijk om

er rekening mee te houden…

16. Of iemand emotioneel heeft geleden

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

17. Of sommige mensen anders behandeld werden dan anderen

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

18. Of iemands daden liefde toonden voor zijn of haar land

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

19. Of iemand een gebrek aan respect voor autoriteit heeft getoond

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

20. Of iemand iets op een oneerlijke manier heeft gedaan

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

21. Of iemand goed is in wiskunde

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

(36)

22. Of iemand zorgde voor een zwak of kwetsbaar iemand

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

23. Of iemand oneerlijk heeft gedaan

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

24. Of iemand zijn of haar groep verraden heeft

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

25. Of iemand zich houdt aan regels van fatsoen en goede smaak

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

26. Of iemand iets walgelijks heeft gedaan

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

27. Of iemand wreed was

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

28. Of iemands rechten zijn ontzegt

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

29. Of iemand een gebrek aan loyaliteit heeft getoond

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

belangrijk

30. Of iemands actie chaos of wanorde veroorzaakte

Helemaal niet

belangrijk

1

2

3

4

5

6

Heel erg

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze Studie wordt de samenhang onderzocht tussen niveau van morele argumentatie en politieke attituden zoals houding tegenover kernbewapening, sexisme, minderheden,

By using this approach, the researchers were certain that (1) all gasifier versions were scored using the same frame of reference; (2) the assessment itself represented the

Het doel van dit onderzoek was om te testen in hoeverre online boundary management gedrag zoals beschreven door Ollier-Malaterre, Rothbard en Berg (2013) (op basis van de voorkeur

The piriformis syndrome (PS) is a clinical entity related to piriformis muscle where patients usually present with localized buttock and radiating pain in thigh and or leg.. The

For congruent and incongruent trials, a number of distinct event types were modeled: correct trials (appropriate response within the time limit), errors of commission (incorrect

Table 5.4 shows the in-sample fit of the correlated- factor DNS model and the independent-factor DNS model using Kalman filter maximum likelihood estimation.. The means and

To take the full advantage of the known benefits of per- sonification of the user interface of service systems a mobile platform that is able to present embodied conversational

wetgever met de invoering van artikel 52a AWR voor ogen had, niet wordt geboden indien de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking kan worden omzeild via