• No results found

Uitdagend opvoedingsgedrag van vader en moeder als protectieve- of risicofactor voor de angstontwikkeling van peuter tot kleuter

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitdagend opvoedingsgedrag van vader en moeder als protectieve- of risicofactor voor de angstontwikkeling van peuter tot kleuter"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitdagend Opvoedingsgedrag van Vader en Moeder

als Protectieve- of Risicofactor

voor de Angstontwikkeling van Peuter tot Kleuter.

Scriptie

Merel van Rijnberk

Universiteit van Amsterdam 12 juli 2015

Adres: Malvastraat 11huis, 1031 AX Woonplaats: Amsterdam

Telefoon: 0649706693

Studentnummer: 10473556

E-mailadres: merelvanrijnberk@hotmail.com Scriptiebegeleider: Mirjana Majdandžić

Tweede beoordelaar: Cristina Colonnesi

Tijdsplanning: januari 2015 - 17 juli 2015 Toewijzing aan leerstoelgroep: OOP

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract . . . 3 Samenvatting . . . 4 Inleiding. . . 5 Methode. . . 10 Deelnemers . . . 10 Procedure . . . 10 Maten . . . 11 Statistische Analyse . . . . 14 Resultaten . . . 15 Data Inspectie . . . . 15 Regressie Analyse . . . 16 Moderatie . . . 17 Discussie . . . 19 Referentielijst. . . 22

(3)

3

Challenging Paternal or Maternal Parenting a Protective- or Riskfactor

for Anxietydevelopment in Children.

Abstract

The aim of this study was to examine whether paternal and maternal challenging parenting at 2.5 years predicts social anxiety at 4.5 year. High levels of paternal challenging parenting were expected to be a protective factor in the development of anxiety in children, while maternal challenging parenting was expected to be a risk factor. Social Anxiety was collected from 97 children with the age of M = 2.51 through use of the The Early Childhood Behavior Questionnaire and the Preschool Anxiety Scale, Revised version. Challenging parenting was measured using observations at 35.5 and 32.4 years. The results showed that social anxiety in the 2.5 year old child was a significant predictor of anxiety at the age of 4.5. Contrary to expectations, there was no significant positive correlation found between maternal challenging parenting and social anxiety of the 4.5-year-old child. Challenging parenting by fathers also did not significantly predict social anxiety at 4.5 years. It is concluded that challenging parenting does not seem to be a predictor for the development of social anxiety in children at this age.

(4)

4

Uitdagend Opvoedingsgedrag van Vader en Moeder als Protectieve- of Risicofactor

voor de Angstontwikkeling van Peuter tot Kleuter.

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was het onderzoeken van de mogelijke invloed die uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders heeft op de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen. Er werd verwacht dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders protectief werkt tegen de angstontwikkeling van kinderen, maar dat moeders uitdagend opvoedingsgedrag een risicofactor is. Sociale angst van de 97 kinderen met de leeftijd M = 2.51 werden verzameld door The Early Childhood Behavior Questionnaire en de Preschool Anxiety Scale, Revised version. Uitdagend opvoedingsgedrag is middels observatie vastgesteld op de gemiddelde leeftijd van vaders van 35.5 jaar en van de moeders 32.4 jaar. Sociale angst op 2.5 jarige leeftijd bleek een significante voorpeller te zijn voor sociale angst op 4.5 jaar. Tegen de verwachting in werd er geen significant positief verband gevonden tussen moeders uitdagend opvoedingsgedrag en de sociale angst van het kind op 4.5 jaar. Vaders uitdagend opvoedingsgedrag is ook geen significante voorspeller van de sociale angst op 4.5. Uit de resultaten van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat uitdagend opvoedingsgedrag geen voorspeller is voor de angstontwikkeling van kinderen van deze leeftijd.

(5)

5

Inleiding

Onderzoek toont aan dat vaders en moeders verschillend met hun kind omgaan (Möller, Majdandžić, De Vente, & Bögels, 2013; Majdandžić, Möller, Bögels, & Van Den Boom, 2014; Van Dijken & Tavecchio, 1998; Paquette, 2004). Zo stelt Paquette (2004) dat de moeder-kind relatie vooral een gehechtheidsrelatie is, die gekenmerkt wordt door kalmeren, rustgeven en troosten van het kind. Volgens Bögels en Perotti (2011) zijn moeders meer gespecialiseerd in de verzorgende taken, terwijl de vader-kind relatie eerder een actieve relatie is, waarin vaders hun kind blootstellen aan de buitenwereld om te stimuleren in het verleggen van grenzen. Vaders zijn geneigd vaker instrumentele zorg te verstrekken in tegenstelling tot moeders die meer emotionele zorg bieden (Videon, 2005). Volgens Möller et al., (2013) ligt de oorsprong van deze verschillen in de evolutionaire ontwikkeling van de sekseverschillen. Bij moeders begint de investering al voor de geboorte van het kind en blijft na de geboorte met het geven van borstvoeding, zorg en bescherming zodat het kind overleeft. De investering van mannen zou biologisch gezien na de bevruchting overbodig zijn, met als gevolg dat er grote sekseverschillen tussen vaders en moeders bestaan.

Ook in spel verschillen ouders (Clarke-Stewart, 1978; Bonney, Kelley, & Levant, 1999; Panksepp, Burgdorf, Turner, & Gordon, 2003). In onderzoek van Clarke-Stewart (1978) kozen moeders voor intellectuele activiteiten en vaders voor fysieke activiteiten. Fysieke activiteite n, zoals stoeien en kietelen, vormen onderdeel van wat uitdagend opvoedingsgedrag wordt genoemd. Ook in het onderzoek van Bonney et al., (1999) werd door beide ouders aangegeven dat vaders meer tijd nemen om actief met het kind te spelen en moeders meer tijd dan vaders besteden aan de zorg voor het kind. Onderzoek naar de aard van spel (Panksepp et al., 2003) ondersteunt de opvatting dat vaders, eerder dan moeders, geneigd zijn tot uitdagend opvoedingsgedrag.

In zijn geheel omvat uitdagend opvoedingsgedrag een fysieke component en een verbale/sociale component. Het fysiek uitdagend opvoedingsgedrag, dat zich bijvoorbeeld uit in competitief spel, is een waardevolle mogelijkheid voor kinderen om te oefenen met het interpreteren van de emoties van anderen, tegelijkertijd hun eigen emoties onder controle te houden en om te gaan met falen en frustratie (Fletcher, St. George, & Freeman, 2013; Paquette & Dumont, 2013). De verbale/sociale component van uitdagend opvoedingsgedrag omvat het plagen van het kind en het stimuleren tot grensverleggend gedrag (Majdandžić et al., 2014). De ouder daagt het kind op een speelse manier uit om zijn of haar grenzen op te zoeken, door bijvoorbeeld een stuk speelgoed op een onconventionele manier te gebruiken. Het kind wordt

(6)

6

door de ouder aangemoedigd om buiten zijn of haar comfortzone te stappen terwijl de ouder tegelijkertijd rekening houdt met de grenzen van het kind. Uit recent onderzoek blijkt dat vaders hun kind meer dan moeders stimuleren tot het nemen van risico’s in spel (Hagan & Kuebli, 2007) en hun aanmoedigen om te gaan met enge ervaringen (Sandseter & Kennair, 2011). Het model, ontwikkeld door Majdandžić et al., (2014), waarin de combinatie van zowel de fysieke als verbale/emotionele component wordt meegenomen zal voor deze scriptie worden aangehouden.

In de kindertijd is angst het meest voorkomend als psychiatrische aandoening (McLeod, Wood, & Weisz, 2007). Angst komt bij 19.6% van de kinderen in Nederland voor (De Graaf et al., 2012), waarvan sociale angst het meest voorkomend is (Bögels et al., 2010; De Graaf et al., 2012; Furmark, 2002; Stein & Stein, 2008). Kinderen met een sociale angststoornis ervaren gevoelens van schaamte om zichzelf voor schut te zetten of gevoelens van vernedering uit angst om iets fout te doen. Dit uit zich in het vermijden van situaties waarin zij bekritiseerd kunnen worden door anderen. Een sociale angststoornis zorgt bij kinderen voor intense gevoelens van ongemak in sociale situaties (Heimberg, Hofmann, Liebowitz, Schneier, Smits, Stein, Hinton, & Craske, 2014; Stein & Stein, 2008). Sociale angstsymptomen kunnen slechts voor 30 tot 50 procent genetisch verklaard worden (Kendler, Karkowski, & Prescott, 1999). Vanwege de vroege aanvang van een sociale angststoornis richt onderzoek zich op de invloed van opvoedingsgedrag van ouders (Bögels et al., 2010). In de meta-analyse van McLeod et al., (2007) is naar voren gekomen dat opvoedingsgedrag van invloed is op de angstontwikke l ing van kinderen. Ook in de review van Murray, Creswell en Cooper (2009) en de meta-analyse van Van der Bruggen, Stams en Bögels (2008) komt naar voren dat ouders de sociale angstontwikkeling van het kind beïnvloeden. In onderzoek van Affrunti, Geronimi en Woodruff-Borden (2014) is een moderatie gevonden op de relatie tussen angstig temperament van het kind en angstontwikkeling bij het kind. Onderzoek naar de etiologie van sociale angststoornissen ondersteunt een multifactorieel model, waarbij zowel genetische als omgevingsfactoren een rol spelen (Greco & Morris, 2002; Rapee & Spence, 2004).

Sommige onderzoekers veronderstellen dat uitdagend opvoedingsgedrag een buffer vormt tegen de ontwikkeling van sociale angst (Bögels & Phares, 2008; Pellegrini, 1995; Majdandžić et al., 2014). In het theoretisch model van Bögels en Phares (2008) wordt uitdagend opvoedingsgedrag gezien als beschermende factor voor kinderen tegen het ontwikkelen van sociale angst. Een component van uitdagend opvoedingsgedrag is rough-and-tumble play (RTP). RTP wordt gedefinieerd als een fysiek krachtige set van gedragingen, zoals achtervolgen, springen en stoeien, in combinatie met positieve gevoelens naar elkaar toe

(7)

7

(Pellegrini & Smith, 1998). Door deze combinatie leert het kind een spannende activiteit als leuk en plezierig te ervaren, in plaats van eng, waardoor er meer tolerantie bij het kind ontstaat ten opzichte van zulke opwinding bij andere sociale en fysieke uitdagende situaties (Pellegr ini, 1995). RTP bevordert sociale cohesie, stoeivaardigheden en het vertrouwt raken met dominante en ondergeschikte rollen (Paquette, 2004). Paquette (2004) en Bögels (2011) veronderste lle n dat de effecten van RTP voornamelijk voor de vader-kind interactie gelden, nog nauwelijks onderzocht is of dit in dezelfde mate opgaat voor de moeder-kind interactie.

Roggmann (2004) is het niet eens met Paquette (2004), ondanks de verschillen in spel tussen vader en moeder is er volgens haar echter ook een aanzienlijke overlap. Waar vader-kind spel zich wellicht wilder en meer fysiek uit en moeder-vader-kind spel neigt naar conventio nee l en verbaal spel, helpen beide ouders het kind nieuwe dingen te proberen. Bij ouder-kind spel treedt zowel bij vader als moeder eenzelfde hoeveelheid genegenheid, spel met speelgoed, fysiek en conventioneel spel op (Goldberg, Clarke-Stewart, Rice, & Dellis, 2002; Lafla mme, Pomerleau, & Malcuit, 2002). Ook wanneer vaders samen met hun kind spelen gebruiken ze speelgoed om de cognitieve ontwikkeling van het kind te stimuleren (Roggman, Boyce, Cook, Christiansen, & Jones, 2004). Roggmann (2004) erkent de theorie van Paquette (2004), waarin vaders meer fysiek met hun kind spelen, maar benadrukt dat het niet de enige manier is hoe vaders spelen en bijdragen aan de ontwikkeling van hun kind. Tamis-LeMonda (2004) ziet het benoemen van de biologische bepaalde voorwaarden van de klassieke vader- en moederrol, waar vader een actief en avontuurlijke speelmaatje van het kind is en de moeder een verzorgende, zachte, rustige en kalmerende functie heeft, als beperkend en controversieel. Des te interessanter om verder onderzoek te doen naar de verschillen tussen vader en moeder in contact met hun kind.

De resultaten van het onderzoek van Majdandžić et al., (2014) bevestigen dat vader en moeder een andere rol hebben in de ontwikkeling van sociale angst bij het kind. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders heeft een beschermend effect, terwijl moeders’ uitdagend gedrag een potentiele risicofactor blijkt. In de studie van Majdandžić et al., (2014) werden bij 94 gezinnen de vader-kind interactie en de moeder-kind interactie geobserveerd. De gezinne n bestonden uit twee kinderen, waarvan het oudste kind vier jaar was en het jongste kind minste ns twee jaar. Opvoedingsgedrag werd via observatie gemeten. Bij de kinderen apart werd de Lab-TAB (Goldsmith, Reilly, Lemery, Longley, & Prescott, 1995) als observatie instrume nt gebruikt om het temperament van het kind te meten. Naast de observaties werden de vragenlijsten CBQ (Rothbart, Ahadi, Hershey, & Fisher, 2001) en TBAQ (Goldsmith, 1996) gebruikt om het temperament van de kinderen te meten. Uit de resultaten bleek dat uitdagend

(8)

8

opvoedingsgedrag van ouders significant samenhing met veranderingen in sociaal angstig gedrag van het oudste kind. Opvallend is dat er geen samenhang kon worden aangetoond bij het jongste kind. Wel werd gevonden dat moeders uitdagend opvoedingsgedrag meer sociaal angstig gedrag bij het oudste kind tot gevolg had, terwijl vaders uitdagend opvoedingsgedra g voor minder sociaal angstig gedrag van het kind zorgde. Als mogelijke verklaring hiervoor geven Majdandžić et al., (2014), dat wanneer moeders meer uitdagend opvoedingsgedrag laten zien, dit in strijd is met het bieden van geborgenheid en sensitiviteit, met als gevolg dat het kind zich minder veilig voelt en de kans op sociale angst toeneemt. Moeders uitdagend opvoedingsgedrag zou mogelijk in conflict kunnen zijn met de verzorgende rol van de moeder (Paquette, 2004). Het verschil tussen vaders en moeders in de ontwikkeling van sociale angst bij het kind vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in de evolutionaire ontwikkeling van de sekseverschillen tussen beide ouders (Möller, Majdandžić, Vriends, & Bögels, 2014b).

Hoewel dit onderzoek het eerste bewijs lijkt te leveren voor de verschillen tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders in de sociale angstontwikkeling van kinderen, werd er geen verband gevonden tussen opvoedingsgedrag en het jongste kind (Majdandžić et al., 2014). In, voor zover bekend, de enige twee onderzoeken naar moeders uitdagend opvoedingsgedrag van Majdandžić et al., (2014) en Möller et al., (2014a) is een toename van sociale angst bij het kind gevonden. In het onderzoek van Möller et al., (2014a) kwam naar voren dat meer uitdagend opvoedingsgedrag van vader een voorspeller is voor een minder angstig kind, terwijl er een trend te zien was bij moeders uitdagend opvoedingsgedra g en een meer angstig kind. Aangezien onderzoek dat zich specifiek richt op uitdagend opvoedingsgedrag van moeders zeer gering is, is het van belang dat er verder onderzoek naar wordt gedaan. Tegenwoordig groeit niet ieder kind op met een vader en moeder. In 1995 bestonden er 360.754 eenouderhuishoudens en in 2013 is dit aantal met 45% toegenomen tot 521.578 eenouderhuishoudens (CBS). Vandaar dat het de aandacht verdient om te onderzoeken of er verschil bestaat in het verband tussen moeders en vaders uitdagend opvoedingsgedrag op de angstontwikkeling van kinderen. Wanneer blijkt dat moeders uitdagend opvoedingsgedra g een toename van angstontwikkeling bij het kind veroorzaakt, dan kan deze informatie gebruikt worden in interventies. De behandeling zou zich dan mogelijk kunnen richten op vermindere n van het uitdagend opvoedingsgedrag van moeders.

Het doel van dit onderzoek was de mogelijke invloed die uitdagend opvoedingsged ra g van vaders en moeders heeft op de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen te onderzoeken. Er werd verwacht dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders protectief werkt tegen de angstontwikkeling van kinderen, maar dat moeders uitdagend opvoedingsgedra g

(9)

9

een risicofactor is. Het onderzoek maakt deel uit van een lopend longitudinaal onderzoek door de Universiteit van Amsterdam naar de sociale ontwikkeling van kinderen van nul tot zeven jaar. Om de invloed van vaders en moeders opvoedingsgedrag op de angstontwikkeling van kinderen te onderzoeken werden de volgende hypotheses getoetst. Een hogere mate van uitdagend opvoedingsgedrag van de vader op 2.5 jarige leeftijd van het kind, voorspelt een afname in sociale angst bij het kind van 2.5 jaar tot 4.5 jaar. Een hogere mate van uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder op 2.5 jarige leeftijd van het kind, voorspelt een toename in sociale angst bij het kind van 2.5 jaar tot 4.5 jaar.

Figuur 1. Regressie model moeder en vader (apart van elkaar)

Daarnaast werd verwacht dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeder de relatie tussen de sociale angst van het kind op 2.5 jaar en de sociale angst van het kind op 4.5 jaar versterkt. Van vaders opvoedingsgedrag werd verwacht dat het de relatie tussen de sociale angst van het kind op 2.5 jaar en de sociale angst van het kind op 4.5 jaar verzwakt. Dit interactie-effect is onderzocht met een moderatie-analyse, zie Figuur 2.

Figuur 2. Moderatie effect van het uitdagend opvoedingsgedrag van moeder en vader (apart

van elkaar) op de relatie tussen sociale angst op 2.5 jaar en sociale angst op 4.5 jaar.

Uitdagend opvoedingsgedrag vader M ate angstig temperament kind (2.5 jaar) Afname angst (4.5 jaar) Uitdagend opvoedingsgedrag moeder M ate angstig temperament kind (2.5 jaar) Toename angst (4.5 jaar) Sociale Angst kind 2.5 jaar Sociale Angst kind 4.5 jaar Uitdagend Opvoedingsgedrag Moeder of Vader

(10)

10

Methode

Deelnemers

De 151 gezinnen zijn geworven door middel van flyers bij verloskundigenpraktijken rond Amsterdam. De vrouwelijke proefpersonen waren op het moment van selecteren zwanger van hun eerste kind. Er waren een aantal inclusiecriteria, namelijk moesten ouders de Nederlandse of Engelse taal beheersen. De kinderen hadden na de geboorte een minimaal geboortegew ic ht van 2500 gram, vertoonden geen neurologische afwijkingen en hadden een APGAR-score van minimaal 8. De metingen bestonden uit een voormeting, een meting wanneer het kind 4 maanden was, 1 jaar, 2.5 jaar, 4.5 jaar en momenteel vinden de metingen op 7.5 jarige leeftijd plaats. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens uit de 2.5 jaars- en 4.5 jaarsmeting. In totaal hebben 97 kinderen (42 jongens en 55 meisjes) en 194 ouders (97 vaders en 97 moeders) deelgenomen aan dit onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de kinderen op het eerste meetmoment bedroeg voor de jongens M = 2.50 (SD = 0.04) en voor de meisjes M = 2.51 (SD = 0.06). De meeste ouders zijn van Nederlandse afkomst (97% van de mannen en 94% van de vrouwen). De gemiddelde leeftijd van de vaders bedroeg 35,5 jaar (SD = 5.66, range 23-61) en van de moeders 32,4 jaar (SD = 4.38, range 20-43). Het opleidingsniveau was relatief hoog: van de vaders M = 6.58, SD = 1.63, range 2-8 (op een schaal van 1: lagere

school/basisonderwijs tot 8: Universiteit); voor de moeders M = 7.03, SD = 1.18, range 1-8. De

werksituatie was bij vaders M = 8.12, SD = 2.74, range 3-11 (op een schaal van 1: nooit

werkzaam geweest tot 11: in loondienst, wetenschappelijke opleiding vereist); bij moeders M =

8.75, SD = 2.08, range 2-11.

Procedure

De metingen vonden plaats in het Babylab van de Universiteit van Amsterdam. Voorafgaand aan de metingen in het Babylab werd ouders verzocht afzonderlijk van elkaar verschille nde vragenlijsten in te vullen, onder andere over het temperament van het kind en het opvoedingsgedrag. Het Babylab heeft een one-way-mirror, in de onderzoeksruimte hingen drie camera’s, die vanuit de registratiekamer bewogen konden worden. Het kind kwam met beide ouders om de beurt op bezoek, tijdens dit bezoek was er een proefleidster die ouder en kind kort instrueerde wat de opdracht was. Na de meting van om en nabij 2 uur, kregen de ouders als dank voor hun deelname €20, - en het kind een cadeautje.

(11)

11

Maten

Geobserveerd Uitdagend Opvoedingsgedrag.

Uitdagend opvoedingsgedrag van beide ouders werd gemeten aan de hand van de observaties tijdens de 2.5-jaarsmeting. Met twaalf taken werd de mate waarin de ouder het kind op een speelse manier uitdaagt en aanmoedigt zijn/haar grenzen te verleggen gemeten. Zowel de fysieke component (stoeien, kietelen) als de verbale/sociale component (plagen, concurreren, stimuleren tot grensverleggend gedrag) vallen onder uitdagend opvoedingsgedrag en werden apart gescoord (Majdandžić, 2014). In dit onderzoek zijn de fysieke en verbale/socia le component samengevoegd tot een allesomvattend component uitdagend opvoedingsgedrag.

De instructie die de ouder kreeg omvatte niet direct de opdracht om uitdagend opvoedingsgedrag te vertonen, wel werd de mogelijkheid geboden om uitdagend opvoedingsgedrag te laten zien. Hierdoor vond er geen sturing plaats en werden individ ue le verschillen duidelijk. De twaalf taken waarmee uitdagend opvoedingsgedrag werd gemeten van de 2.5-jaarsmeting waren: Drie bewegingstaken in het lab (paardje rijden, rollen en vliegspel), vrij spel zonder speelgoed (lab), vrij spel met speelgoed (lab), opruimtaak (lab), vrij spel zonder speelgoed (huisbezoek), vrij spel met speelgoed (huisbezoek), opruimtaak (huisbezoek), riskroom (lab) en twee triadische taken: overpakken op de rug (huisbezoek) en schommelen (huisbezoek).

Een korte omschrijving van de taken volgt hier. Paardje rijden (duur één minuut): De ouder wordt gevraagd het kind op de skippybal te zetten en te laten paardje rijden. Rollen (beide keren één minuut): De ouder wordt gevraagd om het kind met zijn/haar buik op de skippybal te leggen met de armen naar voren richting de mat om het kind zo naar voren te laten rollen. Na de eerste keer rollen, wordt gevraagd of de ouder de taak wil herhalen. Vliegspel (duur één minuut): De ouder krijgt de opdracht om een vliegspelletje met het kind te doen. Vrij spel zonder

speelgoed labbezoek (duur vijf minuten): De proefleidster geeft de instructie om samen te

spelen, op de speelmat met daarop een zitzak en kussens. Ouder en kind wordt gevraagd hun schoenen uit te doen om de mogelijkheid tot stoeigedrag te geven, zelf verlaat de proefleids ter de kamer. Vrij spel met speelgoed labbezoek (duur vijf minuten): Het speelgoed bestaat in het lab uit een bak met een handpop, een doos met blokken, een puzzel, een bal, een boekje, een hamerspel en eetservies. Sommige van deze speeltjes kunnen uitdagend gedrag uitlokken. De ouder kan kiezen en zo kan een eventueel verschil tussen moeders en vaders duidelijk worden.

Opruimtaak labbezoek (duur drie minuten): Ouder en kind wordt gevraagd om samen het

(12)

12

cameravrouw geeft de instructie om samen te spelen, ouder en kind mogen zelf bepalen waar en hoe. Vrij spel met speelgoed huisbezoek (duur vijf minuten): De instructie wordt door de cameravrouw gegeven, ouder en kind zelf mogen kiezen waarmee en waar ze gaan spelen.

Opruimtaak huisbezoek (duur drie minuten): Ouder en kind wordt gevraagd om samen het

gebruikte speelgoed op te ruimen. Riskroom labbezoek (duur tien minuten): In het lab wordt een binnenspeeltuin opgebouwd, met een aantal gymnastiek-achtig speelgoed waar het kind mee kan spelen, zoals een tunnel en trampoline. De ouder krijgt indirect de mogelijkheid om stimulerend naar het kind te zijn om met spannend speelgoed te spelen. Overpakken op de rug huisbezoek: Ouders worden gevraagd het kind op elkaars rug te zetten. Hierbij kan gekeken worden hoe uitdagend de ouders dit doen. Schommelen huisbezoek: Ouders worden gevraagd het kind op een kleed op de grond te leggen en vervolgens de punten van het kleed bij elkaar te houden om te gaan schommelen.

De observatiedata werd volgens een scoringsprotocol, door een getraind team van studenten aan de Universiteit van Amsterdam onder leiding van wetenschappers, gecodeerd. Het scoringsprotocol dat wordt gebruikt komt van het Meso Behavioral Rating System for Families with young children (MeBRF; Mahoney et al., 1998 aangehaald in Majdandžić et al., 2014). Het scoren van taken wordt opgedeeld in intervallen van een minuut op een 5-puntsschaal. Bij het scoren werd gelet op de intensiteit en frequentie van het uitdagende opvoedingsgedrag, de combinatie van deze twee aspecten bepaalde de score van 1 = niet voorkomend en van minimale intensiteit tot 5 = vaak voorkomend en van hoge intensiteit. Een beschrijving van schaalpunt 1 = “Er is geen sprake van fysiek uitdagend gedrag van de ouder richting het kind. De ouder vertoont geen gedrag waarbij het kind prikkels van opwinding ervaart.” en 5 =“ De ouder vertoont meerdere keren duidelijk of een enkele keer intensief verbaal uitdagend gedrag zoals het kind verbaal plagen met nadruk (“volgens mij kan jij dat echt niet!”), het kind met nadruk uitdagend aanzetten tot het doen van iets moeilijks (“laat maar een zien of je dat kan!” “Spring maar van de trap!”), of het kind plotseling aan het schrikken maken door middel van harde geluiden.”

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bedroeg voor de labtaken .90 en voor de huistaken .80, dit kon alleen apart voor huis- en labtaken berekend worden omdat het door twee groepen apart is gescoord. De Cronbach’s alpha van de twaalf taken waarmee uitdagend opvoedingsgedrag werd gemeten bedroeg .77. De scores van de lab- en huistaken zijn per ouder apart samengevoegd door middelen tot een eindscore voor Uitdagend Opvoedingsgedrag.

(13)

13

Gerapporteerde Sociale Angst van het kind op 2.5 jarige leeftijd.

The Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, Putnam, Garstein, & Rothbart, 2006) werd gebruikt om de sociale angst van het kind op 2.5 jarige leeftijd te meten. De ECBQ meet het temperament van kinderen in de leeftijd van 18 tot 36 maanden met in totaal 18 schalen. Om sociale angst van het kind te meten is er gebruik gemaakt van de schaal Shyness (5 items), omdat verlegenheid en angst gerelateerde constructen zijn (Putnam et al., 2006). In de vroege peutertijd zijn verlegenheid en angst zeer nauw aan elkaar verbonden, verschil ontstaat pas rond de kleutertijd (Eggum et al., 2009). Antwoord van de ouders werd gegeven op een zevenpunts-likertschaal, waar 1 ‘nooit’ is en 7 ‘altijd’. Voorbeelditem: “In een situatie waarbij uw kind

nieuwe mensen ontmoette, hoe vaak wendde uw kind zich af?”. De Cronbach’s alpha van de

subschaal ‘shyness’ bedroeg voor moeders .82 en .80 voor vaders. De vragenlijst is zowel door vader als moeder ingevuld. Om te kijken in hoeverre de antwoorden van beide ouders samenhingen is de correlatie berekend. De antwoorden van vader en moeder hingen significa nt samen met een correlatie van r = .54, p = < .001. De scores van vaders en moeders zijn daarom samengevoegd door middelen tot een eindscore voor Shyness van het kind.

Gerapporteerde Sociale Angst van het kind op 4.5 jarige leeftijd.

De vragenlijst Preschool Anxiety Scale, Revised version (PAS-R) werd gebruikt om de sociale angst van het kind op 4.5 jarige leeftijd te meten. Dit meetinstrument meet angstsymptomen bij kinderen van drie tot 5 jaar (Edwards, Rapee, & Kennedy, 2010). De PAS-R bestaat uit 30 items en 4 schalen (gegeneraliseerde angst, sociale angst, separatie angst en specifieke angst) waarvan door Broeren en Muris (2008) is aangetoond een acceptabele betrouwbaarheid te hebben. Voor dit onderzoek werd alleen de schaal Sociale Angst gebruikt (7 items). Ouders hebben de vragenlijst afzonderlijk van elkaar ingevuld op een vijfpunts-likertschaal variërend van 1

‘helemaal niet waar’ tot 5 ‘vaak waar’. Een voorbeelditem is: “Mijn kind is bang iets te doen waardoor hij/zij zichzelf voor gek zet bij andere mensen” (Broeren & Murris, 2008; Edwards,

Rapee, Kennedy, & Spence, 2010). Cronbach’s alpha voor de PAS-R vragenlijst laat in zijn volledigheid een betrouwbaarheid zien van α =.92 (Edwards et al., 2010). Voor de subschaal Sociale Angst bedroeg de Cronbach’s alpha voor moeders .88 en .87 voor vaders. De vragenlij st is zowel door vader als moeder ingevuld. Om te kijken in hoeverre de antwoorden van beide ouders samenhingen is de correlatie berekend. De antwoorden van vader en moeder hingen significant samen met een correlatie van r = .50, p = < .001. De scores van vaders en moeders zijn daarom samengevoegd door middelen tot een eindscore voor Sociale Angst van het kind.

(14)

14

Statistische Analyse

Alle verzamelde gegevens werden verwerkt in het programma Statistical Products and Service Solutions (SPSS), een statistisch analyseprogramma. Middels een lineaire regressieanalyse met als afhankelijke variabele sociale angst op 4.5 jarige leeftijd en onafhankelijke variabele uitdagend opvoedingsgedrag van vader en moeder en sociale angst op 2.5 jarige leeftijd, werd er inzicht verkregen of uitdagend opvoedingsgedrag van vader of moeder voor een toe- of juist afname van sociale angst bij het kind (van 2.5 tot 4.5 jaar) zorgde. Voor vader en moeder werd apart bekeken of uitdagend opvoedingsgedrag een voorspeller is voor een af- of toename van sociale angst bij hetzelfde kind. Een significantieniveau van vijf procent werd aangehouden (p < .05).

Een moderatie van het uitdagend opvoedingsgedrag van moeder en vader (apart van elkaar) op de relatie tussen sociale angst op 2.5 jaar en sociale angst op 4.5 jaar laat zien of er sprake is van een interactie-effect. Veronderstelt wordt dat moeders uitdagend opvoedingsgedrag de relatie tussen de sociale angstontwikkeling van het kind versterkt en dat vaders uitdagend opvoedingsgedrag de relatie tussen de sociale angstontwikkeling van het kind verzwakt.

(15)

15

Resultaten

Data Inspectie

Er waren van 97 gezinnen complete data beschikbaar. Er is een missing value analyse uitgevoerd om te kijken of de uitvallers verschillen in sociaal economische status (opleidings- en beroepsniveau), uitdagend opvoedingsgedrag en hun score op de schaal Shyness van de ECBQ van zowel vader als moeder. Opleidingsniveau voor vaders t(97) = -.50, p = .616 en voor moeders t(97) = -.64, p = .523. Beroepsniveau voor vaders t(97) = -.85, p = .399 en voor moeders t(97) = -2.29, p = .024. Uitdagend opvoedingsgedrag vaders t(97) = -.170, p = .866 en voor moeders t(97) = -.435, p = .665. Score op de schaal Shyness voor vaders t(97) = -0.18, p = .856 en voor moeders t(97) = -0.41, p = .680. Uit de analyse kwam naar voren dat de uitvallers niet significant verschilden van de niet uitvallers. Er kan geconcludeerd worden dat de resultaten niet zijn beïnvloed door de uitvallers.

Om te kijken of er sprake is van een scheve verdeling van de data zijn de Skewness en de Kurtosis berekent. Voor de observatiedata van uitdagend opvoedingsgedrag van moeder is de Skewness -0.19 (SE = 0.22) en 0.17 (SE = 0.23) bij vaders. De data verkregen via de ECBQ heeft een Skewness van 0.26. (SE = 0.23) en van de PAS-R 0.50 (SE = 0.24), dit impliceert een evenwichtige verdeling, bij de standaard aangehouden waarden van een normaal verdeling tussen -0.5 en 0.5. Ook is er een Kurtosis analyse uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van gepiektheid. De Kurtosis van de ECBQ is -0.74 (SE = 0.45) en van de PAS-R -0.29 (SE = 0.47). De data verkregen uit de observaties hebben voor moeder een Kurtosis van -0.32 (SE = 0.44) en voor vader -0.45 (SE = 0.45). Omdat alle data een negatieve waarde laten zien, kan er gesproken worden van een wat vlakkere verdeling in tegenstelling tot een scherpe top. Voor alle variabelen zijn de Skewness en Kurtosis <|2|. Daarnaast is er voor de uitvoer ing gecontroleerd of eventuele outliers aanwezig waren in de data, dit omdat regressie analyse hier in het algemeen gevoelig voor is. In de dataset van dit onderzoek bleken geen outliers aanwezig te zijn, met een aangehouden criterium van z<-3.29 en z>3.29, waardoor het niet nodig was bepaalde data te verwijderen.

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, wat voor invloed uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders heeft op de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen, is gebruik gemaakt van een regressie analyse en een interactie-effect door middel van moderatie.

(16)

16

Regressie Analyse

In Tabel 1 een overzicht met beschrijvende statistieken en correlaties tussen de variabele n uitdagend opvoedingsgedrag van vader en moeder en de sociale angst van het kind op 2.5 jaar en op 4.5 jaar. De correlatie tussen opvoedingsgedrag van vader en moeder bedraagt .28 (p = .006).

Tabel 1.

Resultaten van de verschillende variabelen voor vaders en moeders.

1 2 3 M SD Range 1. Uitdagend opvoedingsgedrag _ .06 -.05 1.90 .26 1.20 2. Sociale Angst 2.5 -15 _ .45** 3.46 .98 4.37 3. Sociale angst 4.5 -17 .45** _ 2.07 .67 3.07 M 1.90 2.07 3.46 _ _ _ SD .26 .98 .67 _ _ _ Range 1.27 4.37 3.07 _ _ _

Noot: de bevindingen van moeders zijn gepresenteerd boven de diagonaal en van vaders onder

de diagonaal.

* p < .05, ** p < .01

Moeders uitdagend opvoedingsgedrag als voorspeller van sociale angst van het kind. Voorafgaand aan het onderzoek werd verwacht dat moeders uitdagend opvoedingsgedrag een risicofactor is voor de angstontwikkeling van kinderen van 2.5 tot 4.5 jarige leeftijd. In Tabel 2 worden de resultaten van de regressie analyse weergegeven.

Tabel 2.

Regressie met uitdagend opvoedingsgedrag van moeder als voorspeller van sociale angst van het kind op 4.5 jarige leeftijd.

β p r2 F

Uitdagend Opvoedingsgedrag Moeder -.08 .411 8.98 12.43

Sociale Angst Kind 2.5 jaar .46 .000

Er is geen significant verband gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeder op de angstontwikkeling van het kind. Hoewel er geen significant resultaat gevonden werd, was de

(17)

17

bèta negatief, tegengesteld aan wat werd verwacht, wat een aanwijzing kan zijn dat moeders uitdagend opvoedingsgedrag geen risicofactor, maar protectieve factor is voor sociale angst van het kind op 4.5 jaar. De sociale angst van het kind op 2.5 jaar is wel een significante voorspeller van de sociale angst van het kind op 4.5 jaar met een bèta van .46.

Vaders uitdagend opvoedingsgedrag als voorspeller van sociale angst van het kind. Vanuit de bestaande literatuur werd voorafgaand aan het onderzoek verwacht dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een protectieve factor is voor de angstontwikkeling van het kind op 2.5 jarige leeftijd tot 4.5 jarige leeftijd. In Tabel 3 zijn de resultaten van de regressie analyse weergegeven.

Tabel 3.

Regressie met uitdagend opvoedingsgedrag van vader als voorspeller van sociale angst van het kind op 4.5 jarige leeftijd.

β p r2 F

Uitdagend Opvoedingsgedrag Vader -.11 .250 9.21 12.84

Sociale Angst Kind 2.5 jaar .44 .000

Er is geen significant verband gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vader op de angstontwikkeling van het kind. De sociale angst van het kind op 2.5 jaar is wel een signific a nte voorspeller van de sociale angst van het kind op 4.5 jaar met een bèta van .44.

Moderatie

Uitdagend opvoedingsgedrag moeder als moderator van de angstrelatie van het kind Om te onderzoeken of moeders uitdagend opvoedingsgedrag een versterker is van de relatie van de angstontwikkeling van het kind is een moderatie gedaan. Er is sprake van interactie als het effect op de afhankelijke variabele (sociale angst van het kind op 4.5 jaar) van een onafhankelijke variabele afhangt (sociale angst van het kind op 2.5 jaar) van de waarde van een andere onafhankelijke variabele (uitdagend opvoedingsgedrag moeder of vader). In Tabel 4 zijn de resultaten weergegeven.

(18)

18

Tabel 4.

Uitdagend opvoedingsgedrag van moeder als moderator van sociale angst bij het kind van 2.5 tot 4.5 jaar.

β p

Sociale Angst Kind 2.5 jaar .46 .000

Uitdagend Opvoedingsgedrag Moeder -.08 .385

Uitdagend Opvoedingsgedrag Moeder*Sociale Angst 2.5 .06 .506

Het uitdagend opvoedingsgedrag van moeder is geen significante moderator van de relatie tussen sociale angst van het kind op 2.5 jarige leeftijd tot 4.5 jarige leeftijd. Uitdagend opvoedingsgedrag van moeder blijkt dus niet het verband tussen sociale angst van het kind op 2.5 en sociale angst van het kind op 4.5 te versterken. Wel is er een significant verband tussen sociale angst van het kind op 4.5 jarige leeftijd met een bèta van .46.

Uitdagend opvoedingsgedrag vader als moderator van de angstrelatie van het kind Om te onderzoeken of vaders uitdagend opvoedingsgedrag een verzwakker is van de relatie van de angstontwikkeling van het kind is een moderatie gedaan. In Tabel 5 zijn de resultaten weergegeven.

Tabel 5.

Uitdagend opvoedingsgedrag van vader als moderator van sociale angst bij het kind van 2.5 tot 4.5 jaar.

β p

Sociale Angst Kind 2.5 jaar .43 .000

Uitdagend Opvoedingsgedrag Vader -.12 .196

Uitdagend Opvoedingsgedrag Vader*Sociale Angst 2.5 -.12 .206

Het uitdagend opvoedingsgedrag van vader is geen significante moderator van de relatie tussen sociale angst van het kind op 2.5 jarige leeftijd tot 4.5 jarige leeftijd. Uitdagend opvoedingsgedrag van vader blijkt dus niet het verband tussen sociale angst van het kind op 2.5 en sociale angst van het kind op 4.5 te versterken. Wel is er een significant verband gevonden tussen de sociale angst van het kind op 2.5 jarige leeftijd en 4.5 jarige leeftijd met een bèta van .43.

(19)

19

Discussie

In dit onderzoek is nagegaan wat voor invloed uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders heeft op de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen. In overeenstemming met eerder onderzoek werd verwacht dat een hoge mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders protectief werkt tegen de angstontwikkeling van kinderen, maar dat moeders uitdagend opvoedingsgedrag een risicofactor is (Majdandžić et al., 2014). Gebleken is dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeder niet significant samenhangt met de angstontwikkeling van het kind op 4.5 jaar. Er werd ook geen significant verband gevonden tussen vaders uitdagend opvoedingsgedrag en de sociale angst van het kind op 4.5 jaar. Wel werd er een positief significant verband gevonden tussen de gerapporteerde sociale angst van het kind op 2.5 jaar en twee jaar later.

Opvallend zijn de bevindingen over moeders uitdagend opvoedingsgedrag. Er werd verwacht dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeder een positieve relatie zou hebben met de angstontwikkeling van het kind, maar het bleek geen effect te hebben. Een mogelijke verklaring voor dit onverwachte resultaat zou de jonge leeftijd van de onderzochte groep (van 2.5 tot 4.5 jaar) kunnen zijn. In het onderzoek van Majdandžić et al., (2014) werd voor het jongste kind geen significantie gevonden, met uitdagend opvoedingsgedrag van ouders als voorspeller in sociaal angstig gedrag van het kind, maar voor het oudste kind wel. Dit kan betekenen dat de invloed van uitdagend opvoedingsgedrag pas op latere leeftijd van het kind van invloed is.

Zowel uitdagend opvoedingsgedrag van vader als van moeder is geen significa nte voorspeller van de angstontwikkeling van kinderen. Ook heeft uitdagend opvoedingsgedra g van vader en moeder geen verzwakkend of versterkend effect op de relatie tussen de sociale angst op 2.5 jaar en de sociale angst op 4, 5 jaar. Een mogelijke verklaring hiervoor kan de door Roggman (2004) benoemde aanwezigheid van een aanzienlijke overlap tussen vader-kind spel en moeder-kind spel zijn. Beide ouders helpen het kind nieuwe dingen te proberen. Bij ouder-kind spel treedt zowel bij vader als moeder eenzelfde hoeveelheid genegenheid, spel met speelgoed, fysiek en conventioneel spel op (Goldberg, Clarke-Stewart, Rice, & Dellis, 2002; Laflamme, Pomerleau, & Malcuit, 2002). Ook wanneer vaders samen met hun kind spelen gebruiken ze speelgoed om de cognitieve ontwikkeling van het kind te stimuleren (Roggman, Boyce, Cook, Christiansen, & Jones, 2004). Roggmann erkent de theorie van Paquette, waarin vaders meer fysiek met hun kind spelen, maar benadrukt dat het niet de enige manier is hoe vaders spelen en bijdragen aan de ontwikkeling van hun kind. In een recente review van Fagan, Day, Lamb en Cabrera (2014) wordt gepleit om in het onderzoeksveld tot een algemeen

(20)

20

opvoedingsmodel te komen, in plaats van een model waarin aparte dimensies aan vaderschap of moedershap worden toegekend. In hetzelfde onderzoek zijn namelijk geen elemente n gevonden die alleen verband hebben en geassocieerd worden met vaders opvoedingsgedrag. De manier waarop ouders met hun kind spelen lijkt meer op elkaar te zijn gaan lijken. Blijkbaar heeft uitdagend opvoedingsgedrag niet de invloed die vooraf werd verondersteld. Dit wordt bevestigd door McLeod et al., (2007), die in zijn meta-analyse een bescheiden associatie gevonden heeft tussen opvoedingsgedrag en de angstontwikkeling van kinderen. Hij benadrukt dat het begrijpen van de instandhouding en het ontstaan van angst bij kinderen kennis van meerdere factoren, zoals aanleg en omgevingsfactoren (Murray et al., 2009) vereist, omdat alleen het opvoedingsgedrag maar een klein deel van de variantie verklaard.

Het significante verband tussen sociale angst van het kind op 2.5 jaar en op 4.5 jaar geeft de stabiliteit van de sociale angst van de peutertijd tot de kleutertijd weer. Deze resultaten bevestigen Egger en Angold (2006), die een correlatie in hun onderzoek vonden tussen vroeg verschijnende angst en het ontwikkelen van een latere angststoornis. Sociale angst blijkt redelijk stabiel over de tijd heen, van kindertijd tot adolescentie, meer dan andere angsten in de kindertijd (Achenbach, 1985 aangehaald in Weeks, Coplan, & Kingsbury, 2009). Subklinisc he niveaus van angst in de vroege kindertijd zijn dan ook een risicofactor om op latere leeftijd internaliserende stoornissen te ontwikkelen (Banerjee & Henderson, 2001; Goodwin, Fergusson, & Horwood, 2004; Morris, Hirshfeld-Becker, Henin, & Storch, 2004). In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de sociale angst van het kind op 4.5 jaar te voorspelle n was met de sociale angst van het kind op 2.5 jaar.

Een beperking van dit huidige onderzoek kan de gebruikte meetmethoden zijn. Er werd namelijk alleen de observatie data meegenomen om vast te stellen of ouders uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden. Het nadeel daarvan is dat ouders zich bewust waren dat ze geobserveerd werden, dit kan het gedrag van de ouders hebben beïnvloed. Om de sociale angst van het kind vast te stellen is in dit onderzoek gekeken naar vragenlijsten gerapporteerd door ouders, dit vanwege de jonge leeftijd van de kinderen. Bij vragenlijsten bestaat het risico dat ouders sociaal wenselijke antwoorden geven. In vervolgonderzoek zou het een meerwaarde zijn om zowel gebruik te maken van observaties en vragenlijsten om uitdagend opvoedingsgedra g en sociale angst zo volledig mogelijk te meten.

Een andere beperking is dat de resultaten die met dit onderzoek zijn gevonden grotendeels verworven zijn in een experimentele omgeving: het lab. De kunstmatige situatie in het lab kan een bedreiging zijn geweest voor de ecologische validiteit. De proefpersonen hebben aan dit onderzoek meegedaan in het belang van wetenschappelijk onderzoek, wat al een basis

(21)

21

aan motivatie impliceert. Ook het coöperatief opstellen van de proefpersonen en het bewustzij n van dat er camera’s draaiden in het lab kan voor ander gedrag hebben gezorgd dan in de thuissituatie. Om deze externe validiteit te vergroten is er daarom ook data verzameld tijdens huisbezoeken.

De proefpersonen die aan dit onderzoek hebben meegedaan zijn relatief hoog opgeleid en voor 95% van Nederlandse afkomst. Om de resultaten te kunnen generaliseren naar de volledige maatschappij is een steekproef aan te raden die de populatie vollediger representeert. Bijvoorbeeld proefpersonen met diverse opleidingsniveaus en van verschillende komaf. Niet te vergeten bestaan er, zoals in de inleiding genoemd, anno 2015 steeds meer eenouderhuishoudens. Een stijging van 45% in de afgelopen tien jaar. Dit betekent dat de klassieke gezinsindeling van vader, moeder en kind niet meer vanzelfsprekend is. Tamis-LeMonda (2004) ziet het benoemen van de biologische bepaalde voorwaarden van de klassieke vader- en moederrol, waar vader een actief en avontuurlijke speelmaatje van het kind is en de moeder een verzorgende, zachte, rustige en kalmerende functie heeft, als beperkend en controversieel. Een steekproef waarin ook eenoudergezinnen en niet te vergeten twee ouders van hetzelfde geslacht worden meegenomen representeert de maatschappij vollediger. Dit onderzoek heeft alleen gekeken naar de invloed van vader en moeder afzonderlijk van elkaar op de angstontwikkeling van het kind. Interessant is om te kijken hoe ouders elkaar kunnen compenseren en aanvullen, bijvoorbeeld of het effect van een uitdagende moeder en een verzorgende vader hetzelfde is wanneer vader uitdagend is en moeder verzorgend. De mate in hoeverre ouders als opvoeders op elkaar afgestemd zijn wordt coparenting genoemd (Feinberg, 2003). In onderzoek van Farr en Patterson (2013) is specifiek gekeken naar de verschillen in opvoedingsgedrag tussen heteroseksuele stellen en homoseksuele stellen. Gebleken is dat homoseksuele stellen de zorg voor hun kind meer gelijk verdelen dan heteroseksuele stellen. Wanneer er in onderzoek ook wordt gekeken naar de sekse van de ouders en de samenwerking tussen beide ouders, kan dit andere resultaten opleveren.

De bevindingen uit dit onderzoek zijn een bijdrage aan de kennis over de voorspeller van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en moeders op de angstontwikkeling van het kind. Vanwege de onderbelichte rol van moeders uitdagend opvoedingsgedrag en de tegenstrijd ige resultaten wordt verder onderzoek aangemoedigd. Onderzoek naar de invloed van ouders uitdagend opvoedingsgedrag op de angstontwikkeling bij het kind is van belang om tijdens behandeling de rol van ouders niet te vergeten en niet alleen naar het kind te kijken. Meer kennis over dit onderwerp geeft handvatten voor de behandeling en preventie van sociale angst van het kind.

(22)

22

Referentielijst

Affrunti, N. W., Geronimi, E. M. C., & Woodruff-Borden, J. (2014). Temperament, Peer Victimization, and Nurturing Parenting in Child Anxiety: A Moderated Mediation Model. Child Psychiatry and Human Development, 45, 483-492.

Banerjee, R., & Henderson, L. (2001). Social-cognitive factors in childhood social anxiety: a preliminary investigation. Social Development, 10, 558–572.

Bögels, S. M., Alden, L., Beidel, D. C., Clark, L. A., Pine, D. S., Stein, M., & Voncken, M. (2010). Social anxiety disorder: Questions and answers for the DSM-V. Depression and

Anxiety, 27, 169–189.

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171 181.

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539–558. Bögels, S. M., Stevens, J., & Majdandžić, M. (2011) Parenting and social anxiety: fathers’

versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situatio ns.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 599–606.

Bonney, J. F., Kelley, M. L., & Levant, R. F. (1999). A model of fathers’ behavioral involvement in child care in dual-earner families. Journal of Family Psychology, 13, 401–415.

Broeren, S., & Murris, P. (2008). Psychometric evaluation of two new parent-rating scales for measuring anxiety symptoms in young Dutch children. Journal of Anxiety Disorders,

22, 949-958.

Cabrera, N. J., Fitzgerald, H. E., Bradley, R. H., & Roggman, L. (2014). The Ecology of Father-Child Relationships: An Expanded Model. Journal of Family Theory &

Review, 6, 336–354

Centraal Bureau voor de Statistieken,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLN L&PA=37312&LA=N L Clarke-Stewart, K. A. (1978). And daddy makes three: the father’s impact on mother and

young child. Child Development, 49, 446–478.

Dijken, van, K. S., Tavecchio, L. W. C., (1998). Vaders en de opvoeding en ontwikkeling van kinderen: de pedagogische betekenis van vaders. Kind en adolescent, 19, 41–47.

(23)

23

Edwards, S. L. , Rapee, R. M. , Kennedy, S. J., & Spence, S. H. (2010). The assessment of anxiety symptoms in preschool-aged children: The Revised Preschool Anxiety Scale.

Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 39, 400-409.

Eggum, N. D., Eisenberg, N., Spinrad, T. L., Reiser, M., Gaertner, B. M., Sallquist, J., & Smith, C. L. (2009). Development of Shyness: Relations With Children’s Fearfulness, Sex, and Maternal Behavior. Infancy, 14, 325-345

Fagan, J., Day, R., Lamb, M. E., & Cabrera, N. J. (2014). Should Researchers Conceptualize Differently the Dimensions of Parenting for Fathers and Mothers? Journal of Family

Theory & Review, 6, 390–405.

Farr, R. H., & Patterson, C. J. (2013). Coparenting Among Lesbian, Gay, and Heterosexual Couples: Associations With Adopted Children’s Outcomes. Child Development, 84, 1226–1240.

Feinberg, M. E. (2003). The internal structure and ecological context of coparenting: A framework for research and intervention. Parenting: Science and Practice, 3, 95–131. Fletcher, R., St. George, J., & Freeman, E. (2013). Rough and tumble play quality: theoretical

foundations for a new measure of father–child interaction. Early Child Development

and Care, 183, 746–759.

Furmark, T. (2002). Social phobia: overview of community surveys. Acta Psychiatrica

Scandinavica, 105, 84-93.

Graaf, R. de, Have, M. ten, Gool, C. van, & Dorsselaer, S. van. (2012). Prevalence of mental disorders and trends from 1996 to 2009; Results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2; Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 47, 203–213.

Goldberg, W. A., Clarke-Stewart, K. A., Rice, J. A., & Dellis, E. (2002). Emotional energy as an explanatory construct for fathers’ engagement with their infants. Parenting: Science & Practice, 2, 379–408.

Goodwin, R. D., Fergusson, D. M., & Horwood, J. (2004). Early anxious/withdrawn behaviors predict later internalizing disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 874–883.

Greco, L. A., & Morris, T. L. (2002). Paternal child-rearing style and child social anxiety: investigation of child perceptions and actual father behavior. Journal of psychology and

behavioral assessment, 24, 259-267.

Hagan, L. K., & Kuebli, J. (2007). Mothers’ and fathers’ socialization of preschoolers’ physical risk taking. Journal of Applied Developmental Psychology, 28, 2–14.

(24)

24

Heimberg, R. G., Hofmann, S. G., Liebowitz, M. R., Schneier, F. R., Smits, J. A. J., Stein, M. B., Hinton, D. E., & Craske, M. G. (2014). Social Anxiety Disorder in DSM 5: Review.

Depression and Anxiety, 31,472–479.

Kendler, K. S., Karkowski, L. M., & Prescott, C. A. (1999). Fears and phobias: reliability and heritability. Psychological medicine, 29, 539-553.

Laflamme, D., Pomerleau, A., & Malcuit, G. (2002). A comparison of fathers’ and mothers’ involvement in childcare and stimulation behaviors during free play with their infants at 9 and 15 months. Sex Roles, 47, 507–518.

Majdandžić, M., Möller, E. L., Vente, W. de, Bögels, S.M., & Boom, D. C., van den (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4 year-old children: a longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child

Psychology, 42, 301-310.

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27, 155–172.

Möller, E. L., Majdandžić, Bögels, S. M. (2014a). Parental Anxiety, Parenting Behavior, and Infant Anxiety: Differential Associations for Fathers and Mothers. Journal of Child and

Family Studies, 23, 1-12.

Möller, E. L., Majdandžić, M., Vente, W. de, Bögels, S. M. (2013). The Evolutionary Basis of Sex Differences in Parenting and Its Relationship with Child Anxiety in Western Societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117.

Möller, E. L., Majdandžić, M., Vriends, N., & Bögels, S. M. (2014b). Social Referencing and Child Anxiety: The Evolutionary Based Role of Fathers’ Versus Mothers’ Signals.

Journal of Child and Family Studies, 23, 1268–1277.

Morris, T. L., Hirshfeld-Becker, D. R., Henin, A., & Storch, E. A. (2004). Developmenta l ly sensitive assessment of social anxiety. Cognitive and Behavioral Practice, 11, 13–28. Murray, L., Creswell, C., & Cooper, P. J. (2009). The development of anxiety disorders in

childhood: an integrative review. Psychological Medicine, 39, 1413–1423.

Panksepp, J., Burgdorf, J., Turner, C., & Gordon, N. (2003). Modeling ADHD-type arousal with unilateral frontal cortex damage in rats and beneficial effects of play therapy. Brain and Cognition 52, 97–105.

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: mechanisms and developmenta l outcomes. Human Development, 47, 193–219.

(25)

25

Paquette, D., & Dumont, C. (2013). Is father–child rough-and-tumble play associated with attachment or activation relationships? Early Child Development and Care, 183, 760 773.

Pellegrini, A. D. (1995). A longitudinal study of boys’ rough-and tumble play and dominance during early adolescence. Journal of Applied Developmental Psychology, 16, 77–93. Pellegrini, A. D., & Smith, P. K. (1998). Physical activity play: The nature and function of a

neglected aspect of play. Child development, 69, 577-598.

Putnam, S. P, Gartstein, M. A, & Rothbart, M. K., (2006). Measurement of fine-grained aspects of toddler temperament: The Early Childhood Behavior Questionnaire. Infant Behavior

and Development, 29, 386–401.

Roggman, L. A. (2004). Do Fathers Just Want to Have Fun? Commentary on Theorizing the Father-Child Relationship. Human Development, 47, 228–236.

Roggman, L., Boyce, L., Cook, G., Christiansen, K., & Jones, D. (2004). Playing with Daddy: Social toy play, early head start, and developmental outcomes. Fathering, 2, 83–108. Sandseter, E. B., & Kennair, L. E. (2011). Children’s risky play from an evolutio nary

perspective: The anti-phobic effects of thrilling experiences. Evolutionary psychology:

An international journal of evolutionary approaches to psychology and behavior, 9,

257–284.

Stein, M. B., & Stein, D. J. (2008). Social anxiety disorder. Lancet, 371, 1115–1125.

Tamis-LeMonda, C. S., (2004). Conceptualizing Fathers’ Roles: Playmates and More. Human

Development, 47, 220–227.

Videon, T. M., (2005). Parent-child relations and children’s psychological well-being: do dads matter? Journal of Family Issues, 26, 55–78.

Weeks, M., Coplan, J. C., & Kingsbury, A. (2009). The correlates and consequences of early appearing social anxiety in young children. Journal of Anxiety Disorders, 23, 965–972.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Understanding the Ethical Debate Regarding SST The risk-benefit considerations polarize the discussion concerning sex selection in two camps: those who con- sider that the

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

Formation of the liquid sheet bounded by the rims is governed by inertia, viscous, buoyancy, and surface forces apart from the angle of impingement between the jets (α).. The

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to