• No results found

Het Bosman-arrest : een fiscaal-economische analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Bosman-arrest : een fiscaal-economische analyse"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Bosman-arrest

Een Fiscaal-Economische Analyse

Christiaan Herman de Groot 10250395

Bachelorscriptie Fiscale Economie Dhr. Dr. W. Kanning

Universiteit van Amterdam

Faculteit Economie en Bedrijfskunde 29 Juni 2015

(2)

Inhoudsopgave Inleiding

Aanleiding onderzoek 1

Centrale vraag en subvragen 2

Onderzoeksopzet 2, 3

Het Bosman-arrest

Inleiding 4

Organisatiestructuur voetbal 4, 5

Aanleiding van het geschil 5

De Rechtsgang 6 Artikel 48, 85 en 86 7 Vergelijkbare casussen 7, 8 Transferregels 8, 9 Nationaliteitsclausules 9, 10 Prejudiciële vraag 1 10, 11 Prejudiciële vraag 2 11, 12 Gevolgen 12 Subconclusie 12

De fiscaal-economische gevolgen van het Bosman-arrest

Inleiding 13

Sport als bedrijfstak 13, 14

De arbeidsmarkt 14-20

Migratie 20-22

Belastingmigratie 22-25

Beckham-wet 25, 26

(3)

De sportieve gevolgen van het Bosman-arrest

Inleiding 28

Theorie 28-31

Opzet competities 31-33

Prestaties in Europese clubcompetities 33-36

Resultatenvergelijking en verklaring 36, 37 Nationale teams 37, 38 Subconclusie 38, 39 Conclusie Inleiding 40 Subvragen 40, 41

Beantwoording centrale vraag 41-45

Suggesties voor vervolgonderzoek 45

(4)

Inleiding

1.1 Aanleiding onderzoek

“Ik kan niet anders zeggen dan dat Nederlandse clubs zijn verworden tot feeder clubs¹. Alles is veranderd na het Bosman-arrest. Toen ik voorzitter was van Ajax verloren we Patrick Kluivert transfervrij aan AC Milan, maar hij was niet succesvol dus verkochten zij hem een jaar later voor 27 miljoen gulden aan Barcelona; wij hadden Patrick 13 jaar opgeleid en ontvingen niets” aldus Michael van Praag, voorzitter van de KNVB, op het Dubai

International Sport Conference in 2010.

Het Bosman-arrest dateert van 15 december 1995 en is nog steeds zeer relevant en bepalend in het Europese voetbal. Jean-Marc Bosman was een Belgische voetballer van RFC Luik. Zijn contract bij deze club liep in 1990 af en hij had een akkoord bereikt met USL Dunkerque over een contract voor de volgende seizoenen. RSC Luik vroeg echter een hoge transfersom voor hem waardoor de transfer afketste. Hierop stapte Bosman naar de rechter omdat hij van mening was dat deze gang van zaken in strijd was met het Verdrag van Rome uit 1957, waarin onder andere mededinging en het vrije verkeer van werknemers in Europa is

vastgelegd (thans artikel 48 EEG verdrag). De Belgische rechter vroeg het Europese Hof van Justitie om een prejudiciële uitspraak te doen in deze zaak, welke op 15 december 1995 volgde. Het Hof stelde Bosman in het gelijk en besloot dat het clubs vanaf dat moment niet meer is toegestaan om een transfervergoeding te vragen voor een speler wiens contract is afgelopen; spelers met een afgelopen contract kunnen sinds het arrest derhalve gratis naar een willekeurige andere club overstappen. Het Hof besloot ook dat de nationaliteitsclausules in strijd waren met het verdrag van Rome; hierdoor werd het vóór het arrest geldende maximum van 2 buitenlandse spelers in officiële wedstrijden opgeheven. Er wordt vaak gezegd dat het arrest een doodsteek is geweest voor clubs in de kleine competities, aangezien zij niet meer in staat zouden zijn te kunnen concurreren met de vermogendere grotere clubs (Kesenne, 2007, p. 389).

Het arrest heeft verstrekkende gevolgen op de wijze van bedrijfsvoering van betaald voetbalorganisaties en de keuzes van spelers gehad. Het traditionele transfersysteem, gereguleerd door de UEFA (Union of European Football Associations), moest de prullenbak in en plaatsmaken voor een geheel nieuw systeem. Hierdoor zijn er veel (fiscaal-)

economische en wellicht sportieve gevolgen aan het arrest toe te schrijven. Deze gevolgen zullen centraal staan in deze thesis, in samenhang bezien vanuit zowel de club als de spelers.

(5)

1.2 Centrale vraag en subvragen

In deze thesis wordt het Bosman-arrest fiscaal-economisch geanalyseerd. Tevens wordt gekeken naar de veranderingen in sportieve resultaten van clubs in Europa in de periodes voorafgaand aan en na het arrest. Het onderzoek leidt tot een antwoord op de centrale vraag:

In hoeverre hebben de fiscaal-economische gevolgen van het Bosman-arrest invloed gehad op de sportieve verhoudingen in het betaald voetbal binnen Europa?

Er wordt in de literatuur vaak opgemerkt dat het arrest grote invloed heeft gehad op de verhoudingen tussen clubs en het ontstaan van ongelijkheid tussen clubs in verschillende competities; in dit onderzoek wordt deze algemene opinie vergeleken met de fiscaal-economische en sportieve gevolgen van het arrest.

De centrale vraag zal worden beantwoord aan de hand van de volgende subvragen:

1) Wat is er bepaald in het Bosman-arrest?

2) Hoe was de fiscaal-economische situatie in het Europese betaald voetbal vóór en na het Bosman-arrest?

3) Hoe was de sportieve situatie in het Europese betaald voetbal vóór en na het Bosman-arrest?

1.3 Onderzoeksopzet

Subvraag 1 wordt in hoofdstuk 2 beantwoord door middel van literatuuronderzoek. Er wordt uiteengezet wat er in het Bosman-arrest bepaald is en welke passages van het arrest relevant zijn voor deze thesis. Het hoofdstuk wordt voornamelijk beschreven met behulp van het arrest (HvJ EG 15 december 1995, zaaknr. C-415/93, Bosman), in combinatie met wetenschappelijke literatuur over het arrest uit vakbladen en overige literatuur.

Subvraag 2 wordt in hoofdstuk 3 beantwoord met behulp van literatuuronderzoek. Er wordt beschreven hoe het transfersysteem en de economische bedrijfsvoering van

voetbalorganisaties er voor het arrest uitzagen. Vervolgens worden de economische veranderingen na het arrest voor zowel spelers als clubs behandeld. Er wordt onder andere gekeken naar de hoogte van betaalde transfersommen, de hoogte van lonen, de duur van contracten, de hoeveelheid transfervrije transfers, inkomsten van clubs en de

(6)

aan belastingmigratie van voetballers sinds het arrest.

Subvraag 3 wordt in hoofdstuk 4 beantwoord met behulp van literatuuronderzoek en statistisch onderzoek. Bij het statistische onderzoek wordt gekeken naar de Europese prestaties in de Europa Cup 1 (thans UEFA Champions League) en Europa Cup 2 (thans UEFA Europa League) van clubs in de jaren voorafgaand aan- en volgend op het arrest. Op basis van literatuuronderzoek en deze prestaties wordt bepaald of er een significant

omslagpunt te bemerken is in de jaren volgend op het arrest. Indien er grote verschillen worden gevonden, wordt ook gekeken of hiervoor andere oorzaken zouden kunnen zijn dan het arrest.

In hoofdstuk 5 worden de subconclusies uit voorgaande hoofdstukken gebruikt en in samenhang bezien om de centrale vraag te beantwoorden en aanbevelingen te doen.

(7)

2. Het Bosman-arrest

2.1 Inleiding

Alvorens te kunnen bepalen in hoeverre het Bosman-arrest invloed heeft gehad op de sportieve en fiscaal-economische situatie in het betaald voetbal in Europa, wordt in dit hoofdstuk uiteengezet wat er in het arrest bepaald is door het Europese Hof van Justitie. 2.2 Organisatiestructuur voetbal

De organisatiestructuur van het mondiale voetbal is een piramide. Bovenaan de piramide staat de Wereldvoetbalbond FIFA. De FIFA heeft als doel de standaarden van het mondiale voetbal op het hoogst mogelijke niveau te houden en stuurt alle voetbalbonden indirect aan. De FIFA is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van voetbal en is verantwoordelijk voor transferregels. Onder de FIFA zitten zes voetbalconfederaties, in Europa is dit de UEFA. Deze hebben als taak de nationale voetbalbonden uit de confederatie te vertegenwoordigen en regiospecifieke regelgeving te maken en handhaven. Alle nationale bonden hebben zich ertoe verbonden de reglementen en besluiten van hun confederatie te volgen. Onder de

confederaties zitten de nationale voetbalbonden, in Nederland de KNVB, die de

voetbalbedrijfstak in het land beheren en specifieke regels maken die in dat land gelden. Als regels tussen de verschillende organen tegenstrijdig zijn, geldt die van het hoogste orgaan. Onderaan de piramide staan clubs en spelers.

FIFA

AFC CAF CONMEBOL CONCACAF OFC UEFA

CLUB KNVB

(8)

Het voetbal is een zelfregulerende bedrijfstak. Dit houdt in dat de regels die gelden binnen de sport worden gemaakt door de overkoepelende sportorganisaties zelf. Echter moeten deze regels wel verenigbaar zijn met geldende (inter)nationale wetten en bepalingen, welke in geval van conflict voorgaan.

2.3 Aanleiding geschil

De volgende feiten zijn afgeleid uit rechtsoverwegingen 28 tot en met 33 in het Bosman-arrest. In de zomer van 1988 kocht RC Luik Jean-Marc Bosman voor 3 miljoen Belgische Frank (vanaf hier: BEF, destijds 81.500 dollar) van Standard Luik. Hij tekende een contract met een duur van 2 jaar en een maandsalaris van 120.000 BEF. In 1990 bood RC Luik Bosman een nieuw contract aan, het aangeboden salaris van 30.000 BEF was echter slechts 25% van het contract dat hij had. Bosman weigerde het voorstel en RC Luik stelde de vraagprijs voor Bosman op twaalf miljoen BEF (destijds 347.000 dollar), een bedrag dat geen enkele club voor Bosman wilde betalen. Bosman ging zelf op zoek naar een nieuwe club en kreeg een eenjarig contract aangeboden bij US Dunkerque met een salaris van 100.000 BEF en een tekenbonus van 900.000 BEF. Dunkerque moest voor deze tijdelijke transfer een

registration fee van 1.2 miljoen BEF aan RC Luik betalen. Voorwaarde voor de transfer was

dat er voor het begin van het nieuwe seizoen op 2 augustus een internationaal

transfercertificaat van de Belgische voetbalbond, KBVB, naar de Franse voetbalbond, FFF, werd gestuurd. RC Luik twijfelde echter aan de solvabiliteit van Duinkerken en verzocht de KBVB niet om een transfercertificaat naar de FFF te sturen waardoor de overgang naar Duinkerken van de baan was. RC Luik schorste Bosman vervolgens, waardoor hij een jaar lang niet kon spelen en RC Luik hem geen salaris hoefde te betalen. Bosman vond behalve het feit dat hij het ermee oneens was dat clubs transfersommen mogen vragen voor spelers wiens contract is afgelopen ook dat zijn recht tot vrij werknemersverkeer in Europa werd geschonden door de bestaande nationaliteitsclausule, beter bekend als de 3+2 regel. Door deze clausule werden spelers ontmoedigd om in het buitenland te gaan voetballen omdat zij daar niet in staat waren om veel wedstrijden te spelen. In feite vormde deze regel een quotum voor het aantal buitenlanders dat een club mocht gebruiken. In paragraaf 2.8 wordt de nationaliteitsclausule nader beschreven.

(9)

2.4 De rechtsgang

Bosman stapte naar de rechter en eiste dat RC Luik hem 100.000 BEF per maand zou betalen totdat hij een nieuwe werkgever had gevonden en dat RC Luik hem niet zou beletten een transfer te maken. Hij vroeg de rechter ook om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. De rechter oordeelde dat Bosman 30.000 BEF per maand van RC Luik moest ontvangen en dat Bosman moest worden aangemerkt als ‘vrij speler’, waardoor hij zonder vergoeding naar elke willekeurige club kon verkassen (r.o. 38). De rechter erkende echter dat er ‘ernstige en overeenstemmende vermoedens’ zijn dat Bosman werd geboycot door alle Europese clubs die hem in dienst konden nemen. De rechter stelde het Hof een prejudiciële vraag over de transferregels.

Hierna werden de mogelijke gevolgen van deze zaak duidelijk en mengden diverse instanties zich in de rechtszaak, de KBVB, de UNPF (Union Nationales des Footballeurs Proffesionels) en de VVCS (Nederlandse Vereniging van Contract Spelers) intervenieerden vrijwillig en de UEFA werd door Bosman gedagvaard om te interveniëren. Bosman breidde zijn vordering uit en stelde vanaf dit moment ook de KBVB en UEFA aansprakelijk voor de situatie. Hierop stelde de Rechtbank het Hof van Justitie vragen over de uitlegging van artikelen 48, 85 en 86 van het Verdrag van Rome. Het Hof van Justitie werd gevraagd een prejudicieel oordeel te geven over de volgende vragen:

„Moeten de artikelen 48, 85 en 86 van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 aldus worden uitgelegd, dat zij verbieden:

1- dat een voetbalclub een geldsom eist en int wanneer één van haar spelers wiens contract verstrijkt, in dienst wordt genomen door een andere club;

2- dat de nationale en internationale sportverenigingen of-bonden in hun reglementen bepalingen opnemen die de toegang van buitenlandse spelers die onderdaan zijn van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap, tot de door hen georganiseerde competities beperken?"

In eerste instantie werd door de KBVB, RC Luik en de UEFA hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Belgische Rechtbank om prejudiciële vragen te stellen, waardoor de procedure bij het Hof van Justitie geschorst werd. Het Hof van Beroep achtte het hoger beroep ongegrond en verzocht het Europese Hof van Justitie wederom om een prejudicieel oordeel. Hierop ging de KBVB in cassatie, hetgeen geen schorsende werking heeft en tevens op 30 maart 1995 door het Hof van Cassatie werd afgewezen.

(10)

2.5 Artikel 48, 85 en 86

Artikel 48 van het Verdrag van Rome (thans art. 45 EU-werkingsverdrag) sub één en twee stellen dat het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij is en dat elke vorm van

discriminatie wat betreft werkgelegenheid, beloning en overige arbeidsvoorwaarden op grond van nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten verboden is. Sub 3 bepaalt dat inwoners van de Europese Unie het recht hebben om in te gaan op een feitelijk aanbod tot

tewerkstelling, zich vrij mogen verplaatsten binnen de Europese Unie en mogen verblijven in het EU-land waarin zij werken of gewerkt hebben en daar dezelfde rechten hebben als nationale werknemers. Sub 4 regelt dat het verdrag niet voor ambtenaren geldt.

Vrij verkeer van werknemers helpt bij het ontstaan van een sterke interne Europese markt door open migratie van werknemers tussen lidstaten te faciliteren waardoor de toegang tot arbeid niet wordt geremd (Lee, 1996, p. 1257).

Artikel 85 en 86 gaan over justitiële samenwerking in strafzaken. Het Hof van Justitie heeft de uitspraak in de zaak Bosman enkel gebaseerd op artikel 48, derhalve is een uitleg over artikel 85 en 86 in deze thesis niet relevant.

2.6 Vergelijkbare casussen

Op 12 december 1974 deed het Hof van Justitie uitspraak in een vergelijkbare casus. Het UCI, de internationale wielerorganisatie, had bepaald dat de wielrenner en gangmaker in Wereldkampioenschapswestrijden dezelfde nationaliteit moeten hebben. De Nederlandse wielrenners Walrave en Koch, beiden gangmakers, vonden dat deze regel in strijd was met het vrije verkeer van goederen en diensten binnen Europa. Het Hof stelde Walrave en Koch niet in het gelijk en oordeelde dat:

‘Het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit geen betrekking heeft op de

samenstelling van sportploegen (…) daar de opstelling van deze sportploegen alleen in het belang is van de sport en als zodanig buiten de economische activiteit staat.’ (HvJ EG 12

december 1974, zaak C-36/74 r.o. 8 en 9).

Het Hof ziet het samenstellen van een ploeg dus als een eigenheid van de sport en niet als een economische activiteit, waardoor de sportregeling van de wielerbond niet relevant is (Olfers, 2009, p. 121).

(11)

Op 14 juli 1976 deed het Hof van Justitie uitspraak in een andere vergelijkbare casus. De voorzitter van de Italiaanse club Rovigo Calcio, de heer Mantero had de heer Dona gevraagd om in het buitenland spelers te zoeken. Dona plaatste vervolgens advertenties in Belgische kranten waarna een aantal Belgische spelers zich bij Mantero had aangemeld. Mantero weigerde de spelers en vergoedde de door Dona gemaakte kosten niet. Dona stapte hierop naar de rechter om de kosten terug te krijgen. Mantero verweerde zich door te stellen dat in artikelen van de Italiaanse Voetbalbond (FIGC) staat dat alleen spelers die lid zijn van de FIGC mogen deelnemen aan de Italiaanse competitie en dat een speler hiervan alleen lid kan worden indien hij de Italiaanse nationaliteit bezit. Het hof oordeelde in deze casus dat: ‘de bepalingen uit het verdrag zich niet verzetten tegen een regeling of praktijk waarbij

buitenlandse spelers van deelneming aan bepaalde wedstrijden worden uitgesloten om niet-economische redenen die verband houden met het specifieke karakter en kader van deze wedstrijden en waarbij het dus uitsluitend om de sport als zodanig gaat, zoals bij wedstrijden tussen nationale ploegen van verschillende landen. (HvJ EG 14 juli 1976, zaak C-13/76,

Dona).

Er wordt in dit arrest dus een onderscheid gemaakt tussen nationale elftallen en clubs. De volledige uitsluiting van buitenlanders uit nationale competities acht het hof derhalve onverenigbaar met het gemeenschapsrecht; er is echter geen duidelijkheid gegeven over beperkte uitsluiting (Olfers, 2009, p. 122).

2.7 Transferregels

Al voor het Bosman-arrest was er veel kritiek op het Europese transfersysteem. In 1989 schreef de heer Janssen Van Raay, lid van het Europees Parlement en voorzitter van spelersbelangenvereniging FIFPRO in een rapport van het Europees Parlement dat het transfersysteem een moderne versie van slavenhandel was en inbreuk maakte op de vrijheid van contract- en dienstenverkeer zoals deze door de verdragen werd gegarandeerd (Morris et al., 1996, p. 894). Sloane (1969, p. 4) stelde dat aangezien een transfer van een speler alleen kon plaatsvinden met goedkeuring van zijn huidige club, deze clubs feitelijk een monopolie hadden op de diensten van de betreffende speler, hetgeen een situatie opleverde die in vrijwel elke marktsector als afschuwelijk zou worden beschouwd. Alle contracten van

profvoetballers liepen tot 30 juni; als het contract van een speler afliep, moest de club de speler voor 26 april een nieuw contract hebben aangeboden. Als dit niet gebeurde werd een speler automatisch amateur en golden de transferregels niet voor hem. Als de speler het

(12)

contract afwees, kon een nieuwe club hem tussen 1 en 31 mei, zonder mogelijke

tegenwerking van zijn huidige club, inlijven tegen een opleidingsvergoeding die volgens een vaste formule bepaald werd (bruto jaarinkomen* coëfficiënt tussen 14 en 2 naar gelang leeftijd speler), dit waren de zogenoemde ‘verplichte’ transfers (bij Bosman was er dus geen enkele club geïnteresseerd in een verplichte transfer). Vanaf 1 juni begon de periode van de ‘vrije’ transfers, waar clubs wel weer met elkaar dienden te onderhandelen over de

transfervergoeding voor de speler. Als deze transfer niet plaatsvond, moest de club de speler nogmaals het contract voorleggen dat zij voor 26 april had aangeboden. Als de speler dit contract wederom afwees mocht de club de speler vóór 1 augustus schorsen. Als de club dit niet deed, werd de speler amateur en golden er geen verdere transferregels voor hem. Als de club wel overging tot schorsing (zoals bij Bosman), kreeg de speler pas na 2 seizoenen inactiviteit de status van amateur. Bij grensoverschrijdende transfers was bovendien vereist dat de oude club van de speler een transfercertificaat afgaf waarin stond dat de nieuwe club alle financiële verplichtingen met betrekking tot de transfer had vervuld. Deze transferregels zorgden ervoor, betoogden de KBVB en de UEFA, dat het evenwicht tussen clubs wat betreft financiën en prestaties gehandhaafd werd en het zoeken naar talenten en het vervolgens opleiden van deze spelers werd aangemoedigd.

2.8 Nationaliteitsclausules

Sinds de jaren zestig was het in veel landen gebruikelijk om het aantal buitenlanders in de desbetreffende voetbalcompetitie te beperken. Aangezien het onwenselijk werd geacht dat er in elk land een ander soort regel hierover gold zijn deze regels in 1978, mede ingegeven door de uitspraak van het Hof in het in paragraaf 2.6 genoemde Dona-arrest, door de UEFA en de EG (thans EU) afgeschaft en vervangen door een nieuw systeem. Vanaf dat moment mochten in officiële wedstrijden per ploeg maximaal twee buitenlanders op het veld staan.

Buitenlanders die minstens vijf jaar in dat land speelden worden voor deze regel overigens niet als buitenlander aangemerkt. In 1991 werd de regel opnieuw aangepast en deed de 3+2 regel zijn intrede. Deze regel stelde dat per wedstrijd maximaal drie buitenlanders opgesteld mochten worden. Hiernaast mochten nog twee buitenlanders die al minstens vijf jaar in dat land gespeeld hadden, worden opgesteld. Ondanks het feit dat de nationaliteitsclausules in de zaak Bosman slechts hypothetisch invloed heeft gehad, heeft de Belgische rechter die de zaak heeft doorverwezen naar het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat de clausule de carrière

(13)

van Bosman heeft kunnen belemmeren, aangezien het de kans dat Bosman door een club uit een ander EU-land in dienst werd genomen verminderde (r.o. 64).

2.9 Prejudiciële vraag 1

„Moeten de artikelen 48, 85 en 86 van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 aldus worden uitgelegd, dat zij verbieden dat een voetbalclub een geldsom eist en int wanneer één van haar spelers wiens contract verstrijkt, in dienst wordt genomen door een andere club?’’

Allereerst oordeelde het Hof dat de sport voetbal een economische activiteit is, waardoor deze sportbeoefening valt onder het Europese gemeenschapsrecht (r.o. 72). Het Hof kwam tot deze conclusie omdat profvoetballers een werkzaamheid uitoefenen danwel betaalde diensten verrichten, hetgeen geschiedt in loondienst. Bovendien stelde het Hof dat de werkgever niet strikt genomen een onderneming hoeft te zijn; een arbeidsbetrekking of de wil hiertoe is genoeg. In het voorheen genoemde Dona-arrest bepaalde het Hof dat het verdrag van Rome zich niet verzet tegen regelingen die ontstaan zijn uit niet-economische overwegingen, die samenhangen met het specifieke karakter van de sport. Het Hof stelt in dit arrest dat deze inperking niet kan worden aangewend om iedere sportactiviteit uit te sluiten van de regels uit het verdrag (r.o. 76).

Het Hof stelt, zoals het dat eerder deed in Arrest-Walrave, dat de werking en het doel van artikel 48 in gevaar komt als staten de in artikel 48 genoemde belemmeringen kunnen ontkrachten door middel van hun eigen rechtsbevoegdheid (Walrave r.o. 19, Bosman r.o. 84), bovendien zou hierdoor ongelijkheid ontstaan tussen lidstaten. Het Hof acht het vrije verkeer van werknemers een van de fundamentele beginselen van de Europese Unie. Het artikel biedt inwoners van de EU de kans om overal in de EU elk willekeurig beroep uit te kunnen oefenen. Inwoners van de EU krijgen, zoals nog onderstreept werd in het Stanton-arrest uit 1988 en het Singh-arrest in 1992, volgens artikel 48 het rechtstreekse recht om hun land van herkomst te verlaten om in een ander EU-land een economische activiteit te gaan

uitvoeren(r.o. 94). Een bepaling die een inwoner van een EU-land ervan weerhoudt zijn recht op vrij verkeer uit te oefenen, levert volgens het Hof dus een belemmering van die vrijheid op. Het Hof verwijst naar het Daily Mail-arrest van 27 september 1988 en concludeert dat het voor het EU-land van oorsprong verboden is om de vestiging in een ander EU-land te verbieden (r.o. 97). De transferregels beletten spelers ervan hun club te verlaten, ook al is het contract afgelopen. De regel dat het overstappen naar een club in een ander EU-land alleen

(14)

mogelijk is ingeval er een transfervergoeding betaald wordt, beperkt het vrije verkeer van werknemers (r.o. 100). Het Hof concludeert derhalve dat de transferregels door artikel 48 verboden belemmeringen opleveren. Deze belemmeringen zijn niet rechtmatig aangezien het doel van de belemmering niet met het verdrag verenigbaar is en het niet van algemeen belang is.

Het uiteindelijke antwoord van het Hof op de eerste prejudiciële vraag luidt derhalve als volgt: ‘(..)dat artikel 48 van het Verdrag zich verzet tegen de toepassing van door

sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke een beroepsvoetballer die onderdaan is van een lidstaat, bij het verstrijken van het contract dat hem aan een club bindt, door een club in een andere lidstaat slechts in dienst kan worden genomen, indien deze club aan de club van herkomst een transfer-, opleidings- of promotievergoeding heeft betaald.’

2.10 Prejudiciële vraag 2

„Moeten de artikelen 48, 85 en 86 van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 aldus worden uitgelegd, dat zij verbieden dat de nationale en internationale sportverenigingen of-bonden in hun reglementen bepalingen opnemen die de toegang van buitenlandse spelers die onderdaan zijn van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap, tot de door hen

georganiseerde competities beperken?"

Lid twee van artikel 48 stelt dat elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers binnen EU-landen verboden is. In het Dona-arrest is reeds bepaald dat het recht van inwoners uit een EU land om als voetballer wedstrijden te mogen spelen in een ander EU-land niet beperkt mag worden. Het Hof acht het irrelevant dat er geen beperking is op het in dienst nemen van spelers uit andere landen maar op de mogelijkheid tot het laten spelen van spelers uit andere landen in officiële wedstrijden, omdat een regeling die deelneming beperkt indirect ook de werkgelegenheid beperkt (r.o. 120). De UEFA en KBVB betogen dat de nationaliteitsclausules bestaan om niet-economische redenen. Zij dienen om de band tussen club en land te behouden, opdat supporters zich met hun favoriete club kunnen blijven identificeren. Het Hof erkent deze niet-economische redenen, maar dit specifieke karakter ziet alleen op wedstrijden van nationale elftallen, waar het enkel om de sport draait en niet om economische belangen. Bij officiële wedstrijden tussen clubs bestaat dit economische belang wel. Deze officiële wedstrijden tussen clubs worden door het Hof ook aangemerkt als de essentiële activiteit van een beroepsvoetballer. Hieruit volgt dat de bestaande

(15)

verenigbaar zou zijn zou het aan iedere EU-werknemer toegekende recht op vrije toegang tot arbeid teniet worden gedaan (r.o. 129). Het vrije verkeer van werknemers heeft een

tweezijdig karakter. De kans van werknemers op arbeid in eigen land wordt beperkt, maar hiertegenover staat dat het de kansen op arbeid in andere EU-landen vergroot. Het

uiteindelijke antwoord van het Hof op de tweede prejudiciële vraag luidt: ‘(..) dat artikel 48

van het verdrag zich verzet tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke de voetbalclubs voor de door hen georganiseerde

competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers mogen opstellen die onderdaan zijn van een andere lidstaat.’

Na het arrest golden mobiliteitsbeperkingen op basis van nationaliteit dus alleen nog voor niet-EU spelers.

2.11 Gevolgen

Het Hof erkent dat de uitspraak in deze zaak grote gevolgen voor de organisatie van de gehele bedrijfstak voetbal kan hebben. De doelstellingen van de transferregels zijn volgens het Hof terecht, maar kunnen ook met andere middelen, die het vrije verkeer van werknemers niet belemmeren, worden bereikt. De mogelijke gevolgen zijn door het Hof zorgvuldig afgewogen, maar mogen geen invloed hebben op de uiteindelijke uitspraak. Het Hof heeft als gevolg hiervan bij wijze van uitzondering besloten het arrest geen terugwerkende kracht toe te kennen. Het Hof acht het niet wenselijk dat rechtssituaties die in het verleden gevolgen hebben gehad weer in het geding worden gebracht (r.o. 144). Deze beperking in de tijd geldt niet voor zaken die op dat moment al liepen.

2.12 Subconclusie

Subvraag 1 van deze thesis luidt: Wat is er bepaald in het Bosman-arrest? Het Europese Hof van Justitie heeft in het Bosman-arrest bepaald dat bepaalde zaken in de Europese

voetbalregelgeving in strijd zijn met artikel 48 van het Verdrag van Rome. Na de uitspraak in de zaak Bosman mag door clubs geen transfersom meer gevraagd worden voor een speler wiens contract is afgelopen; spelers kunnen sinds het Bosman-arrest derhalve gratis naar een willekeurige andere club. Verder is in het arrest bepaald dat de nationaliteitsclausules ongeldig zijn; hierdoor gelden er vanaf het moment van uitspraak geen restricties meer wat betreft het aantal buitenlanders dat een club mag aantrekken of opstellen. Clubs morgen dus vanaf het Bosman-arrest zoveel buitenlanders onder contract hebben staan en opstellen als zij willen. In combinatie met het feit dat er geen transfersom meer betaald dient te worden voor

(16)

spelers wiens contract is afgelopen, betekent dit dat elke transfervrije speler gratis naar een willekeurige andere club in Europa kan. Met deze wetenschap kan in paragraaf drie en vier worden ingegaan op de fiscaal-economische en sportieve gevolgen van het arrest.

3. Fiscaal-economische gevolgen

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is uitgebreid uiteengezet wat het Europese Hof van Justitie in 1995 heeft bepaald in het Bosman-arrest. Het arrest heeft gezorgd voor grote veranderingen binnen de voetbalwereld. In dit hoofdstuk worden de fiscaal-economische gevolgen van het Bosman-arrest beschreven en antwoord gegeven op de subvraag: Hoe was de fiscaal-economische

situatie in het Europese betaald voetbal vóór en na het Bosman-arrest?

3.2 Sport als bedrijfstak

Met een omzet van twaalf miljard euro per jaar (UEFA, 2012) is het Europese voetbal een relatief grote bedrijfstak. Real Madrid en FC Barcelona hebben met omzetten van

respectievelijk 479 miljoen en 451 miljoen euro de hoogste omzet (Deloitte, 2012). Neale (1964, p.2) schrijft dat voor de sportbedrijfstak bijzondere economische theorieën gelden. In zijn artikel introduceert hij de Louis-Schmelling paradox. Hierin beschrijft hij dat voor een economische entiteit de positie van monopolist de meest gunstige is. Een bedrijf kan immers de hoogste winsten behalen in een situatie waarin er geen of geringe concurrentie is. In de sportwereld echter geldt dit niet. Als voorbeeld geeft Neale de situatie van de

wereldkampioen boksen. Als deze bokser veel geld wil verdienen heeft hij een uitdager nodig. Hoe sterker deze uitdager is, des te hoger zullen de winsten voor de bokser zijn. Het vermelden waard is dat 51 jaar na zijn artikel ‘de bokswedstrijd van de eeuw’ plaatsvond tussen wereldkampioen Floyd Mayweather Jr. en zijn uitdager, meervoudig kampioen Manny Pacquiao. Deze enkele wedstrijd van 36 minuten bracht 180 miljoen dollar op voor

Mayweather en 80 miljoen dollar voor Pacquaio.

Neale schrijft dat de spanning van het publiek over de uitkomst de inkomsten bepaalt en dat een pure monopolie in de sport dus averechts werkt, aangezien er dan geen tegenstand zou zijn. Hij stelt dat deze theorie niet alleen toepasbaar is op boksen maar op elke sport. Kanttekening bij deze theorie is dat de concurrentie bestaat tussen de sporters dan wel teams en niet tussen de bedrijven die deze sporters in dienst hebben dan wel leiden. Hier ontstaat een paradox aangezien het ‘bedrijf’ dat concurreert (de sporters) niet het bedrijf in

(17)

economische zin is. Bovendien is het product dat deze ‘bedrijven’ (de sporters) verkopen niet gelijk aan het product wat het bedrijf in economische zin verkoopt.

Het basisproduct is de sportwedstrijd; deze wedstrijd komt tot stand door samenwerking van de twee clubs. De sporters die de wedstrijd spelen zijn daarentegen concurrenten van elkaar. Dit betekent dat de clubs tegelijkertijd zowel partner als concurrent van elkaar zijn; een situatie die nergens anders in de economie te vinden is. Het is onmogelijk om te achterhalen welk team verantwoordelijk is voor welke opbrengsten, echter is de totale opbrengst afhankelijk van beide teams. Het succes van één team is dus afhankelijk van het succes van de beide teams. Elke sport heeft op deze manier zijn eigen natuurlijke monopolie,

waarbinnen de clubs en competities kleine ‘producten’ van deze monopolie zijn.

Het product, de wedstrijd, is uniek aangezien de uitkomst altijd onzeker is. Een voorspelling over de kwaliteit van het product kan dus niet accuraat zijn. In normale economische

theorieën vormt dit een zwakte, maar in de sport is deze onzekerheid een wezenlijk onderdeel van het product aangezien het zorgt voor spanning en spektakel (Rottenberg, 1956).

3.3 De arbeidsmarkt

Aangezien na het Bosman-arrest spelers die hun contract hadden uitgediend zonder

vergoeding naar een andere club mochten vertrekken en bovendien de nationaliteitsclausules zijn afgeschaft, zijn er op de arbeidsmarkt voor voetballers veranderingen op te merken. Deschamps (2013, p. 3) beschrijft het arrest als een exogene schok op de arbeidsmarkt voor voetballers. De arbeidsmarkt voor voetballers was voor het arrest gesloten en is sinds het arrest geliberaliseerd. Voor het arrest waren transfers naar het buitenland ongebruikelijk, met name door de nationaliteitsclausules. Het arrest heeft volgens Deschamps twee significante gevolgen gehad voor de arbeidsmarkt. Ten eerste is de mobiliteit voor buitenlandse spelers toegenomen; ten tweede is de onderhandelingspositie voor spelers ten opzichte van hun club toegenomen. Voor het arrest kon een club een speler zijn hele leven bij de club houden, waardoor de club alle controle over het carrièreverloop van de speler had. Het arrest heeft een einde gemaakt aan de situaties waarin clubs spelers tegen hun wil, ook al is hun contract afgelopen (zoals bij Bosman zelf), bij de club worden gehouden. De voetballers hebben hierdoor meer keuzevrijheid over het verloop van hun eigen carrière (KEA-CDES, 2013). Het Bosman-arrest zorgde er direct voor dat clubs ineens uit elk Europees land spelers konden contracteren en spelers konden ineens in elk Europees land gaan voetballen, de

(18)

arbeidsmarkt was dus niet langer separaat. Als gevolg hiervan kwam een enorme in- en uitstroom van voetballers binnen de Europese Unie op gang. Desondanks zijn de salarissen van voetballers sinds het Bosman-arrest hard gestegen, zoals te zien in onderstaande grafiek (KEA-CDES).

Dejonghe en Opstal (2009, p.46) beschrijven de Europese voetbalclubs als bedrijven die niet economische maar sportieve winstmaximalisatie nastreven. Dit leidt er volgens Deschamps toe dat clubs bereid zijn hun beste spelers teveel te betalen. Ook Frick (2007, p.426) zegt dat Europese voetbalclubs in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amerikaanse sportploegen streven naar maximaal sportief succes. Gevolg hiervan is dat clubs niet geneigd zijn de handen ineen te slaan teneinde de salarissen laag te houden. Bovendien was het voor het arrest zo dat slechts enkele clubs hoge salarissen wilden bieden aan buitenlandse spelers; dit is te verklaren doordat vrijwel alle grote clubs het maximum aantal buitenlanders al bereikt hadden. Hierdoor was er in het transferproces en tijdens de contractonderhandelingen weinig concurrentie waardoor de clubs de salarissen laag konden houden. Na het arrest kunnen alle clubs voor de beste spelers gaan en werden de salarissen als gevolg van concurrentie hoger. In het geval dat een speler zijn contract heeft laten aflopen, hoeft een nieuwe club sinds het arrest geen transfervergoeding te betalen. Een deel van de waarde van de speler waarvoor de

(19)

nieuwe club niets betaald heeft kan deze club bij zijn salaris voegen of als tekenpremie aan de speler uitkeren. Als een club een speler waarvoor het tien miljoen euro over zou hebben transfervrij kan binnenhalen, kan deze club dus maximaal tien miljoen euro aan extra salaris en/of premies aan de speler uitkeren zonder economisch gezien slechter af te zijn. Dit surplus vormt derhalve een soort verkapte transfervergoeding aan de speler zelf.

Clubs concurreren sinds het arrest op economisch gebied niet meer nagenoeg alleen nationaal maar ook internationaal. Dit betekent voor bijvoorbeeld de clubs in de Nederlandse

competitie dat de beste spelers voor het arrest het hoogste salaris van Nederland, waar de salarissen relatief laag liggen, verdienden. Na het arrest echter moeten de Nederlandse clubs opbieden tegen clubs uit grotere voetballanden, wat tot gevolg heeft dat de beste Nederlandse spelers geneigd zijn naar het buitenland te verkassen omdat daar een hoger salaris verdiend kan worden.

Bovendien, zo betogen Downward en Dawson (2000), is de arbeidsmarkt voor voetballers sinds het arrest veranderd van monopsonie naar concurrentie waardoor spelers niet meer kunnen worden uitgebuit. Voor het arrest kregen spelers minder betaald dan hun marginale opbrengst. Na het arrest echter, door de toenemende machtspositie van speler ten opzichte van club, moesten clubs de spelers betalen naar gelang hun marginale opbrengst. Gevolg hiervan is dat de financiële middelden van de clubs niet langer in de clubkas bleven maar werden uitbetaald aan de spelerssalarissen, een conclusie die Sanderson en Siegfried (1997) ook trokken.

In tegenstelling tot bovenstaande betoogden Moorhouse (2007, p.294) en Szymanski en Kuipers (1999, p.408) dat het Bosman-arrest geen invloed heeft gehad op de hoogte van spelerssalarissen. Ze concludeerden dat de salarissen van absolute topspelers inderdaad aanzienlijk omhoog zijn gegaan sinds het arrest, maar dat de salarissen van de gemiddelde voetballers niet significant omhoog zijn gegaan. Het figuurlijke gat tussen topspelers en gemiddelde spelers is derhalve een stuk groter geworden. Maguire en Pearton (2000) beargumenteren dat als de salarissen blijven stijgen, veel clubs dreigen failliet te gaan omdat zij de salarisconcurrentie met andere clubs financieel niet aankunnen.

Contracten van spelers hebben sinds het Bosman-arrest een langere looptijd, dit is logisch aangezien spelers wiens contract is afgelopen geen transferwaarde hebben. Feess et al. (2004) concludeerden dat het gemiddelde contract na het Bosman-arrest een 20% langere looptijd heeft dan voor het arrest. Volgens Hübl en Swieter (2002) hebben spelers met een langer

(20)

contract een significant hoger salaris. Dit is logisch aangezien clubs de beste spelers en talenten langere contracten geven. Volgens Maguire en Pearton (2000, p.767) leidt dit tot inflatie van de marktwaarde van talentvolle spelers. Het risico dat clubs hiermee nemen is het zogenoemde moral hazard effect. Dit houdt in dat spelers zeker weten dat zij lang bij de club zullen blijven met een gegarandeerd salaris waardoor hun inzet vermindert. Feess en

Muehlheusser (2003, p. 647) gaan verder in op deze kwestie en concluderen dat prestaties van spelers naarmate het einde van het contract nadert significant beter zijn, aangezien spelers dan een nieuw contract of transfer willen verdienen.

Clubs moeten voorkomen dat het contract van hun spelers afloopt aangezien dan de gehele transferwaarde van de speler verdampt. Dit betekent in de praktijk dat clubs aan spelers die nog een jaar onder contract staan ofwel een voorstel tot contractverlenging doen ofwel de speler proberen te verkopen om zo nog een transfersom te ontvangen. In onderstaande tabel uit Antonioni en Cubbin (2000, p.164) zijn de mogelijke beslissingen voor clubs met betrekking tot de contracten van spelers gevisualiseerd, waarbij W de waarde van de speler voor de club is, V de marktwaarde van de speler, U de prestaties van de speler en G de betalingen aan de speler.

(21)

Hieruit volgt dat clubs de contracten van spelers alleen laten aflopen indien de waarde van deze speler voor de club hoger ligt dat zijn transferwaarde, maar niet hoog genoeg is om te investeren in een nieuw contract. Dit zal voornamelijk voorkomen bij spelers die aan het einde van hun carrière zitten. De club houdt niets over aan deze speler als deze het contract laat aflopen.

In de meeste gevallen zal een club willen voorkomen dat het contract van een speler afloopt. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de club een speler zal proberen te verkopen indien de transferwaarde van de speler hoger is dan de waarde van deze speler voor zijn club. Dit komt bijvoorbeeld voor in gevallen dat een speler in bepaalde speelsystemen of competities minder goed gedijt dan in anderen of als er sprake is van asymmetrische informatie.

Een club zal proberen het contract van een speler te verlengen als de waarde van de speler voor de club hoger is dan zijn marktwaarde.

Een logisch gevolg van het Bosman-arrest zou zijn dat, gezien de verhoogde mobiliteit van voetballers in Europa, contracten van spelers sneller worden verbroken dan voor het arrest. Frick (2007, p.436) concludeert echter dat contracten na het arrest juist vaker worden uitgediend dan voor het arrest en dat de kans op contractbreuk sinds het Bosman-arrest dus juist is geslonken.

Na het arrest is een zeer grote verandering op te merken in de hoogte van transfersommen die clubs voor spelers aan andere clubs betalen. Het hoogste transferbedrag dat voor het Bosman-arrest betaald werd was 13 miljoen pond voor de transfer van Gianluigi Lentini van Torino naar AC Milan in 1992. Na het arrest werd het transferrecord zes jaar op rij verbroken, waarna het record tot juni 2015 nog 3 keer verbroken is. In onderstaande tabel staan deze recordtransfers.

Jaar Speler Club Transfersom £*mln

1992 Lentini Torino > AC Milan 13

1996 Shearer Blackburn Rovers >

Newcastle United

15

1997 Ronaldo Barcelona > Inter

Milan

19,5

1998 Denilson Sao Paulo > Real

Betis

21,5

Comment [W1]: Blijt onduidelijke

(22)

Om te kijken in hoeverre deze verhogingen van transfersommen een gevolg is van het Bosman-arrest wordt gekeken of er een duidelijk verschil is met de twintig jaar voorafgaand aan het arrest. In onderstaande grafiek van Cates (2014) is deze trend gevisualiseerd. Hier is duidelijk te zien dat de lijn vanaf 1995 steiler omhoog loopt dan in de jaren ervoor.

Frick (2007, p.430) schrijft dat tot 1995 bij 95% van alle transfers een transfersom is betaald. Na het arrest is dit percentage gedaald tot onder de 40%. Deze daling is volledig toe te schrijven aan het arrest. De transfersom die betaald wordt komt voort uit onderhandelingen tussen de verkopende club en de geïnteresseerde club. De transferovereenkomst komt tot

1999 Vieri Lazio Roma > Inter

Milan

32,1

2000 Crespo Parma > Lazio

Roma

35,5

2000 Figo FC Barcelona >

Real Madrid

37

2001 Zidane Juventus > Real

Madrid

46,6

2009 Kaka AC Milan > Real

Madrid

56

2009 Ronaldo Manchester United

> Real Madrid

80

2013 Bale Tottenham Hotspur

> Real Madrid

85,3

(23)

stand tussen de verkopende en de kopende club; derhalve vormt deze som onder geen beding een belastbare baat bij een speler. De totstandkoming van de hoogte van de transfersom is vaak onderzocht. Uit onderzoeken van Eschweiler en Vieth (2004), Feess et al. (2004), Frick en Lehmann (2001), Dobson et al. (2000), Carmichael et al. (1999), Speight en Thomas (1997) en Reilly en Witt (1995) blijkt dat vooral de volgende factoren invloed hebben op de hoogte van de transfersom:

Sinds het Bosman-arrest is de factor ‘aantal resterende contractjaren’ van grote invloed geworden op de hoogte van de transfersom. Volgens Frick (2007, p.435) is dit sinds 1995 hoogstwaarschijnlijk de belangrijkste determinant. Hier is echter slechts eenmaal onderzoek naar gedaan door Feess et al. (de verwachting van Frick werd hierin bevestigd) en de steekproef was relatief klein, waardoor nader onderzoek hiernaar nodig is om Fricks overtuiging te toetsen.

Van de twintig grootste transfers ooit, lopend van de £85,3 mln. voor Gareth Bale in 2014 tot de £35 mln. voor Thiago Silva in 2012, zijn alle transfers deze eeuw en maar liefst 15 in het huidige decennium gemaakt.

3.4 Migratie

Volgens Verbon (2008, p.2) kan de toegenomen mate van migratie binnen het Europese voetbal vanwege het arrest een negatieve invloed hebben op de onderlinge verhoudingen binnen het Europese voetbal. Dit komt ten eerste door de groter wordende ongelijkheid tussen kleine en grote voetballanden. Ten tweede worden clubs door de steeds eerdere migratie van jonge talenten ontmoedigd om te investeren in het opleiden van jeugdspelers. Clubs uit kleine landen hebben na het arrest geprobeerd de talenten bij hun clubs te houden door lange contracten aan te bieden, maar dit bleek niet te werken en spelers vertrokken massaal naar de grote competities omdat hier meer geld te verdienen is. Dit wordt veroorzaakt doordat clubs

Positief effect Negatief effect

Leeftijd Leeftijd

Aantal wedstrijden gespeeld in carrière Slechte prestaties verkopende club Aantal interlands Aantal clubs waar speler heeft gespeeld Positie aanvaller

Aantal doelpunten gemaakt Statuur verkopende club Aantal supporters kopende club

(24)

in grote competities veel meer inkomsten hebben dan clubs uit kleine competities. Neem bijvoorbeeld de televisiegelden die over de clubs worden verdeeld; deze liggen in de Eredivisie rond de €83 mln. per jaar, in de Engelse Premier League levert het €2,3 mrd. euro per jaar op, in de Duitse Bundesliga €628 mln. per jaar, in de Franse Ligue 1 €748 mln. per jaar en in de Italiaanse Serie A €915 mln. per jaar. Hieruit kan worden opgemaakt dat niet alleen het verschil tussen kleine en grote voetballanden groot is, maar ook het verschil tussen de grote landen onderling met de Engelse competitie als grote uitschieter.

In de Engelse Premier League was in 1993, twee jaar voor het arrest, een percentage

buitenlandse spelers van twintig procent. In 2007 is dit percentage verdrievoudigd naar zestig procent (Verbon, 2007, p.2). Ook in Duitsland is een soortgelijke trend op te merken met twintig procent buitenlanders in 1994 en 53 procent buitenlanders in 2006. In Nederland speelde in het seizoen ’94-’95, het laatste seizoen voor het arrest, veertig buitenlanders. Het percentage buitenlanders lag destijds derhalve op ongeveer tien procent (Breuker & Joustra, 2004, p.136). Dat percentage ligt de afgelopen tien seizoenen rond de veertig procent. Op 14 februari 2005 speelde Arsenal FC een competitiewedstrijd zonder één Engelse speler op het veld of op de bank te hebben (achttien spelers). Op 26 december 1999 had Chelsea FC al eens een basisopstelling met alleen maar buitenlanders.

De toename van migratie levert onwenselijke situaties op. Volgens Andreff en Szymanski (2006, p.7) ontstaat een situatie waarin landen die hun eigen topspelers zien vertrekken naar de grotere competities, zoals België, spelers uit ontwikkelingslanden uitbuiten. Spelers uit Afrika en Zuid-Amerika zijn een stuk goedkoper en worden op jonge leeftijd, vaak op zestien of zeventienjarige leeftijd, naar Europa gehaald door een club via een zaakwaarnemer. Op het moment dat deze spelers niet het gewenste niveau behalen worden zij aan hun lot

overgelaten. Er is dus sprake van een zekere vorm van mensenhandel of kinderhandel, vaak op illegale wijze door zaakwaarnemers georganiseerd. Naar Italië zijn sinds 1990 4809 buitenlandse spelers tussen de zes en zestien jaar oud vertrokken; voornamelijk uit Zuid-Amerika en Afrika. In 1998 hadden slechts 23 van de 5283 niet-Europese jeugdspelers in Europa een contract bij hun club.

Deze ontwikkelingen zijn onwenselijk en zorgen er bovendien voor dat de Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse competities stilstaan in hun ontwikkeling. Een oplossing voor dit probleem zou volgens Andreff en Szymanksi (2006, p.8) de invoering een Coubertobin tax zijn. Deze belasting zou 1% van elke transfersom en 1% per maand van elk bij een

(25)

buitenlandse club getekend arbeidscontract heffen. Hoe jonger de speler die getransfereerd wordt is, des te hoger zal het belastingpercentage zijn. Als voor elke maand onder de 18 een extra heffing van 2% zal zijn; zal voor een speler van veertien jaar oud met een vierjarig contract 48maanden*2%=96% extra belasting betaald moeten worden. De belasting zal worden geheven bij de zaakwaarnemer, club of bij beiden een deel. Dit voorstel betekent een rem op de transfers van jonge spelers. Andreff en Szymanski verwachten dat deze

Coubertobin tax 100% effectief zal zijn, waardoor ongeoorloofde transfers zullen verdwijnen

aangezien zaakwaarnemers door deze belasting niet meer rendabel kunnen ‘mensenhandelen’.

3.5 Belastingmigratie

Zoals voorheen genoemd bestaan er in de Europese Unie zeer weinig migratie- barrières. Sinds het Bosman-arrest zijn ook de barrières voor Europese voetballers verdwenen. Aangezien voetballers over het algemeen hoge salarissen hebben, kunnen zij veel geld besparen door op basis van het belastingregime van een bepaald land te kiezen voor het land waar de belastingdruk het laagst is. Dit soort belastingmigratie zorgt ervoor dat overheden minder kunnen herverdelen door middel van progressieve belastingen. De Europese voetbalmarkt kent veel voordelen in een onderzoek naar mogelijke belastingmigratie. Zo is de mobiliteit in het voetbal een stuk hoger dan in andere bedrijfstakken en zijn zeer uitgebreide data voorhanden over het carrièreverloop van voetballers. Kleven et al. (2010) hebben onderzoek gedaan naar de mate van belastingmigratie in het Europese voetbal. De effecten van het Bosman-arrest waren niet onmiddellijk zichtbaar, aangezien de bestaande contracten uitgediend moesten worden voordat het arrest op een speler van toepassing kon zijn. De mobiliteitspatronen zijn onderzocht door data van spelers uit de veertien grootste Europese clubcompetities vanaf 1985 te analyseren. Deze landen zijn Belgie, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Griekenland, Italie, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Zweden en Zwitserland. Zoals reeds genoemd is het uniek aan de sportwereld dat deze informatie openbaar en accuraat te vinden is in online databases zoals footballdatabase.eu en footballdb.com. Van de meer recente jaren zijn ook salarissen van spelers veelal openbaar.

Voetballers zijn vrijwel in elk geval belastingplichtig in het land waarin zij spelen. Het is voor voetballers niet mogelijk om te werken vanaf een andere plek dan waar de club zit aangezien er bijvoorbeeld elke dag getraind zal worden en dit vanzelfsprekend plaatsvindt

(26)

met het gehele team. Belastingen op looninkomsten en sociale verzekering vinden plaats volgens het woonplaatsbeginsel, waardoor spelers onderworpen zijn aan het belastingregime van het land waarin zij voetballen (Kleven et al, 2010, p.6). Voetballers in de grote

competities vallen binnen het in dat land geldende toptarief in de inkomstenbelasting. Volgens het onderzoek van Kleven et al. speelden er in de periode voor het Bosman-arrest in vrijwel elk land minder dan vijf procent buitenlanders (uit een van de andere 13 landen van de analyse) bij clubs. Er is voor het arrest geen correlatie tussen het percentage buitenlanders bij een club (variabele 1) en de belastingtarieven voor buitenlanders (variabele 2) waardoor er een elasticiteit van 0 was. Na het arrest is er een grote verandering te zien. Er speelden tussen de 5 en 25 procent buitenlanders (uit een van de andere 13 landen van de analyse) bij clubs. Er is na het arrest sprake van een significant negatieve correlatie tussen het percentage buitenlanders bij een club en de hoogste inkomstenbelastingtarieven voor buitenlanders. Deze correlatie vertaalt zich in een elasticiteit van 1.22 met de variabelen aantal buitenlandse spelers en belastingtarief. Het feit dat deze elasticiteit rond de 1 ligt, geeft aan dat landen door middel van belastingregelingen buitenlandse spelers naar hun land kunnen krijgen.

(27)

Hetzelfde onderzoek is uitgevoerd voor de emigratie van spelers. De resultaten hiervan staan in grafiek B1 en B2. In vrijwel elk land lag voor het arrest het percentage binnenlandse spelers tussen de 90 en 100 procent, met een elasticiteit van 0.1.

Na het arrest daalde het percentage binnenlandse spelers in elk land. De negatieve correlatie met het hoogste inkomstenbelastingtarief laat een elasticiteit van 0.32 zien met de variabelen aantal binnenlandse spelers en belastingtarief. Deze lagere elasticiteit komt doordat spelers van een bepaalde nationaliteit voornamelijk in hun eigen land spelen. Uit bovenstaande is af te leiden dat het voor overheden kosten-effectiever is om niet voor alle spelers maar alleen voor buitenlandse spelers de belastingtarieven laag te krijgen.

Hieruit volgt dat het goed mogelijk is dat er vanwege het Bosman-arrest een mate van belastingmigratie bestaat. Het is echter ook zo dat de grootte van een land in zekere mate correleert met belastingtarieven. Aangezien grote landen over het algemeen ook de grootste competities hebben, die op haar beurt weer meer profiteren van het arrest, kan de

migratie/belastingtarief correlatie niet kloppend zijn.

Wat opvalt is dat in Nederland het belastingtarief voor buitenlanders laag is. Bovendien heeft Nederland in de periode voor het arrest van alle landen het meest aantal spelers dat in het buitenland speelt. Een verklaring hiervoor volgens Kleven et al. is dat het sinds 1972 voor Nederlandse spelers in Nederland verplicht was om 50% van het salaris en 100% van de bonussen in een pensioenfonds te stoppen. Dit ‘verplichte sparen’ was bij veel voetballers niet populair waardoor een relatief hoog percentage in het buitenland speelde. Deze regeling lijkt voor voetballers fiscaal juist aantrekkelijk, aangezien het inkomen pas belast is na aftrek van de pensioenpremies maar riep alsnog veel weerstand op bij Nederlandse voetballers. Young en Varner (2011) onderzochten in hoeverre belastingtarieven invloed hebben op migratie van miljonairs (iets wat goede voetballers over het algemeen zijn). Zij

concludeerden dat belastingtarieven een zeer minimaal effect hebben op de migratie van miljonairs. De groep miljonairs die wel beïnvloed worden door belastingtarieven zijn gepensioneerden en mensen die middels investeringen hun geld verdienen. Voetballers wisselen over het algemeen relatief vaak van werkgever. Van de 29 selectiespelers waarmee Ajax in 2011 kampioen werd speelt er nu nog één bij Ajax. Bij een absolute topclub als Real Madrid speler er nu nog zes van de 33 in 2011. Bij een bescheiden Nederlandse club als Heracles Almelo spelen er nog twee van de twintig die er in 2011 al speelden. Spelers hebben de mogelijkheid van club te wisselen als ze hun contract laten aflopen of de club hen

Comment [W3]: Niet verder

(28)

verkoopt. In de zomerse transferperiode van 2014 (drie maanden) vonden in het Nederlandse betaald voetbal 533 overschrijvingen plaats. Hiervan waren 278 binnenlandse transfers, 147 naar het buitenland en 108 vanuit het buitenland naar Nederland. Heatherill (2013, p.2) voegt hieraan toe dat er in de voetbalwereld over het algemeen geen barrières als taal (elke club heeft meerdere nationaliteiten) en aanpassingen aan de werkcultuur in het nieuwe land zijn. 3.6 Beckham-wet

Sinds 10 juni 2005 is in Spanje het Koninklijke Besluit 687/2005 van kracht. Deze

belastingwet omvat een aantal nieuwe belastingregels voor buitenlanders die werkzaam zijn in Spanje. Het doel van de wet is om hooggekwalificeerde werknemers naar Spanje te krijgen. De doelgroepen van de Spaanse overheid waren voornamelijk wetenschappers, onderzoekers en topbestuurders; echter kwalificeren voetballers ook voor de regeling. De wet houdt in dat het effectieve inkomstenbelastingpercentage voor in Spanje werkende niet-Spanjaarden is verlaagd naar 24%, ten opzichte van maximaal 52% voor niet-Spanjaarden. De eerste grote voetballer die hierop naar Spanje transfereerde was David Beckham, die voor 30 miljoen euro van Manchester United naar Real Madrid ging. Sindsdien wordt Koninklijk Besluit 687/2005 de Beckham-wet genoemd. De eisen om in aanmerking te komen voor de belastingreductie waren niet hoogdrempelig. De tien voorafgaande jaren mocht een werknemer niet in Spanje gewoond hebben (de wet gold dus alleen voor spelers die na 10 juni 2005 voor het eerst in Spanje gingen voetballen), de verhuizing naar Spanje moest een gevolg zijn van een arbeidsovereenkomst en het werk moest ook daadwerkelijk in Spanje worden uitgevoerd. Aangezien vóór het arrest Spanje vergelijkbare statistieken wat betreft buitenlanders in de competitie liet zien als Italië (parallelle lijn), zijn door Kleven et al (2010, p.18) deze twee landen na de invoering van de Beckham-wet wederom met elkaar

vergeleken. Op het punt van invoering van de Beckham-wet groeien de lijnen uit elkaar, zie onderstaande grafiek.

(29)

In bovenstaande grafiek uit het artikel van Kleven et al. is bovenstaande gevisualiseerd voor ‘topspelers’. Een speler wordt topspeler genoemd indien hij minstens een interland heeft gespeeld voor zijn nationale elftal. De verticale rode gestippelde lijn is het moment van het Bosman-arrest; de verticale rode streep is het moment van invoering van de Beckham-wet.

Synthetic Spain is de lijn voor Italië. Duidelijk te zien is dat op het moment van invoering van

de wet de lijnen divergeren. Gevolg hiervan was dat Spaanse spelers in Spanje werden vervangen door buitenlandse spelers. Dit wijst erop dat voetballers rekening houden met belastingtarieven bij hun keuze voor een nieuwe club.

De Beckham-wet werd op 1 januari 2010 aangepast. Het verlaagde tarief geldt vanaf dat moment tot een maximum van €600.000. Het salaris dat hierboven uitstijgt wordt belast tegen het normale Spaanse tarief van 52%. Deze aanpassing geldt niet voor bestaande gevallen. Er is nog niet onderzocht in hoeverre de aanpassing heeft geleid tot een lager aantal nieuwe buitenlandse topvoetballers in Spanje. Mijn verwachting is dat dit weinig effect heeft gehad. In eerste instantie heeft de Beckhamwet voor een grote instroom van topvoetballers in Spanje gezorgd waardoor de competitie zeer sterk is geworden. Topvoetballers die in andere landen spelen zullen niet meer onder het lage tarief vallen; echter zal het tarief dat zij moeten betalen niet significant hoger liggen dan in het land waarin zij daarvoor speelden. Van de vijf duurst betaalde transfers sinds de aanpassing van de Beckham-wet zijn er drie transfers van spelers die van een ander land naar Spanje vertrokken. Zie onderstaande tabel.

De vijf duurste transfers sinds 1 januari 2010

3.7 Subconclusie

In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag hoe was de fiscaal-economische situatie in

het Europese betaald voetbal vóór en na het Bosman-arrest? Het arrest heeft veel

economische en fiscaal-economische veranderingen in het Europese voetbal teweeggebracht.

Speler Verkopende club Kopende club Bedrag in €*mln

Gareth Bale Tottenham Hotspur Real Madrid 100

Luis Suarez Liverpool FC FC Barcelona 84

James Rodriguez AS Monaco Real Madrid 80

Angel Di Maria Real Madrid Manchester Utd. 75

(30)

Door het arrest is de Europese arbeidsmarkt voor voetballers geliberaliseerd. Dit heeft ertoe geleid dat voetballers vaker in het buitenland gaan spelen en dat hun machtpositie ten opzichte van de clubs sterk verbeterd is. De salarissen van de spelers zijn hierdoor sterk gestegen en ook de transfersommen liggen een stuk hoger dan voor het arrest. Spelers hebben na het arrest bovendien contracten met een langere tijdsduur, aangezien clubs willen

voorkomen dat spelers transfervrij naar een andere club vertrekken. Omdat spelers na het arrest meer regie hebben over hun eigen carrière is het voor hen mogelijk om aan de hand van belastingtarieven te kiezen in welk land zij gaan voetballen. Dit zorgt ervoor dat landen met lage belastingtarieven een grotere kans hebben om de beste spelers aan te trekken, mits de competitie een acceptabel niveau heeft voor de speler. Deze theorie is bevestigd door de grote toestroom van buitenlandse voetballers in Spanje toen het belastingtarief voor voetballers in dat land drastisch verlaagd werd.

(31)

Hoofdstuk 4

4.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is beschreven wat de economische en fiscaal-economische gevolgen van het Bosman-arrest zijn. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de gevolgen van het Bosman-arrest op sportief gebied om tot een antwoord te komen op subvraag 3: Hoe was de

sportieve situatie in het Europese betaald voetbal vóór en na het Bosman-arrest?

4.2 Theorie

In 1992 onderzochten Quirk en Fort de gevolgen van de afschaffing van de reserve clause in 1975 in het Amerikaanse honkbal. De reserve clause bestond om een competitief evenwicht te behouden en ervoor te zorgen dat spelers over verschillende clubs verdeelde werden. Deze afschaffing was een soortgelijke verandering als in het Bosman-arrest. Ze concludeerden dat alle Amerikaanse teams hebben geprofiteerd van liberalisatie van de arbeidsmarkt voor sporters. Zij baseren dit grotendeels op het artikel van Rottenberg (1956, p.255). Hij introduceerde in 1956 de invariance hypothesis waarin hij concludeerde dat een dergelijk

reserve clause niet werkt. In een markt met beperkte vrijheid voor spelers (zoals met de reserve clause in het honkbal en de pre-Bosman situatie in het voetbal) is de verdeling van

spelers tussen clubs namelijk gelijk aan de verdeling in een situatie van een vrije markt. Clubs streven vanzelfsprekend naar een zo groot mogelijk positief verschil tussen baten en kosten. Zij zullen zich rationeel blijven gedragen en zullen derhalve de voorkeur geven aan krappe overwinningen. Vanwege deze rationaliteit is de allocatie van spelers over clubs volgens Rottenberg nagenoeg gelijk. Ook in een situatie waarin vrijheidsbeperkingen gelden, maken clubs de overweging of zij een speler zelf gebruiken of verkopen. Als de speler verkocht wordt is hij dus blijkbaar voor de kopende club meer waard dan voor de verkopende club, waardoor spelers op de meest productieve manier verdeeld worden. In een situatie waar de markt vrij is, zal dit ook het geval zijn. Het enige verschil is dat in een markt met

beperkingen een deel van de waarde van de speler naar zijn oude club en een deel naar de nieuwe club gaat; terwijl in een vrije markt een speler zelf zijn gehele waarde ‘krijgt’ voordat hij zonder vergoeding naar een nieuwe club gaat.

Deze theorie van Rottenberg wordt vaak vergeleken met het Coase-theorema uit 1960. Het Coase-theorema stelt dat als er geen transactiekosten zijn de verdeling van eigendomsrechten

Comment [W4]: verdeeld

(32)

geen invloed heeft op de allocatie van middelen tussen economische entiteiten. Deze

opvatting is niet wezenlijk verschillend van hetgeen Rottenberg in 1956 al stelde (Schmidt en Berri, 2003, p. 296). Het negatieve externe effect voor clubs is hier het sterker worden van bovengemiddelde clubs in een competitie. Vanuit de competitie gezien is dit een intern effect. Kesenne (1998, p.512) betoogt dat deze Amerikaanse situatie ook in Europa geldt en dat op basis van twintig jaar wetenschappelijk bewijs in Amerika kan worden gesteld dat er geen verband is tussen mobiliteitsrestricties en competitief evenwicht in de sport.

Szymanski (2007) maakt het artikel van Kesenne echter met de grond gelijk en stelt dat het Rottenberg-Coase Theorema in Europa niet van toepassing is. De Amerikaanse honkbalmarkt is niet vergelijkbaar met de Europese voetbalmarkt. Zo is de concurrentie in het Amerikaanse honkbal slechts nationaal, terwijl deze in het Europese voetbal ook internationaal is.

Bovendien hebben Amerikaanse honkbalclubs winstmaximalisatie in economische zin als doel, terwijl Europese voetbalclubs over het algemeen sportieve winstmaximalisatie nastreven (Downward et al., 2000). Ericson (2000, p.205) onderschrijft deze mening en betoogt dat in de Europese voetbalmarkt een grote vorm van inefficiëntie bestaat. Dit wordt veroorzaakt doordat clubs uit grote competities kunnen freeriden bij het aantrekken van talenten uit kleinere competities. Dit effect werd door transfersommen na afloop van het contract (ergo de situatie voor het Bosman-arrest) ingedamd. Door de afschaffing van deze transfersommen zijn kleine clubs na het Bosman-arrest niet in staat hun talenten te behouden. Haan et al. (2002, p.5) noemen het Bosman-arrest de doodstraf voor veel Europese

competities. De internationale verschillen zullen volgens hen als gevolg van de

geliberaliseerde arbeidsmarkt steeds groter worden en internationale sportieve competitie wordt steeds minder boeiend.

Aangezien de Europese voetbalclubs kostendekking door middel van maximalisatie van sportieve prestaties nastreven, zullen clubs met een hoger budget de beste spelers aantrekken om hun winstkansen te versterken. Goede sportieve prestaties hebben tot gevolg dat stadions vol zitten, er grote sponsoren kunnen worden aangetrokken en clubs hoge inkomsten uit merchandising hebben. Andreff en Staudohar (2000, p.263) beschrijven de financiële structuur van Europese clubs tot de jaren negentig door middel van het SSSL-model. SSSL staat voor Spectator-Subsidies-Sponsors-Local. Dit hield in dat de inkomsten van Europese voetbalclubs voornamelijk bestonden uit kaartverkoop en lokale sponsoren en subsidies. In de jaren negentig veranderde veel en veranderde de financiële structuur van Europese clubs naar het MCMMG-model. Dit staat voor Media-Corporations-Merchandising-Markets-Global. Dit

(33)

betekent dat Europese Clubs grotere economische entiteiten zijn die hun inkomsten voornamelijk halen uit uitzendrechten en sponsoring.

In 1983 betaalde de BBC bijvoorbeeld £2,6 miljoen voor de uitzendrechten van de Engelse competitie; in 2010 was dit bedrag £1,2 miljard. Volgens Deloitte (2012) bedraagt de omzet van het Europese voetbal in 2008 €14,6 miljard. De vijf grootste Europese competities zijn verantwoordelijk voor €7,7 miljard hiervan (53%). Ter vergelijking: kleine voetballanden die historisch gezien op sportief vlak goed presteren als Nederland, Portugal, Schotland en België hadden in 2008 een gezamenlijke jaarlijkse omzet van €1,17 miljard.

Feit is dus dat clubs uit landen met een grote productmarkt, ergo een markt waarin veel geld omgaat in televisierechten, een sterk competitief voordeel hebben ten opzichte van clubs die spelen in kleinere productmarkten. Clubs in grote voetballanden zijn groter en

kapitaalkrachtiger dan clubs uit kleine voetballanden. Zo speelt bijvoorbeeld de Nederlandse Eredivisionist Excelsior in een stadion met een capaciteit van 3.531. Ter vergelijking, op het vierde Engelse profniveau heeft elke club een grotere capaciteit en hebben acht clubs een capaciteit van meer dan 10.000. In grote landen is meer aandacht voor voetbal, uiteraard ook door het aantal inwoners van het land. Grote aandacht resulteert in hogere inkomsten voor clubs. Hierdoor is sportieve competitie binnen Europa in de jaren negentig veranderd van competitie tussen clubs naar competitie tussen competities. Clubs die in het verleden grote sportieve successen hebben behaald als Ajax, Celtic en Anderlecht zullen volgens Haan et al. (2002) een steeds kleinere sportieve rol spelen in het Europese voetbal.

Dejonghe en Van Opstal (2009, p.49) betogen dat de veranderingen als gevolg van het Bosman-arrest ervoor hebben gezorgd dat de arbeidsmarkt voor voetballers nu te beschrijven is door middel van het Stackelberg-evenwicht. Hierin vormen de top vijf landen de ‘leiders’ waardoor zij de beste spelers kunnen aantrekken. Dit zorgt ervoor dat deze teams zo goed worden dat zij een significant competitief voordeel hebben in wedstrijden tegen clubs uit niet-top vijf landen. Deze overige landen vormen in de theorie van Stackelberg de ‘volgers’, waardoor hun positie in het Europese voetbal steeds inferieurder wordt. Grote teams zullen besluiten om meer talenten aan te trekken dan daadwerkelijk nodig is. Dit vloeit voort uit het feit dat het eigen team er sterker door wordt en andere teams zwakker aangezien deze de speler niet meer kunnen aantrekken. Gevolg hiervan is dat grote clubs overbevolkt raken en veel talenten niet aan spelen toekomen en zich niet kunnen ontwikkelen (Flores et al., 2010, p.55). Landen als Nederland, Portugal, België en Schotland fungeren steeds meer als clubs

Comment [W7]: niet duidelijk toegelicht.

(34)

waar talenten worden opgeleid en vervolgens worden verkocht aan clubs uit de grote competities. Hierdoor hebben deze landen ten opzichte van landen met een soortgelijke marktgrootte wel een klein financieel voordeel met als gevolg ten opzichte van andere landen buiten de top 5 landen een klein competitief voordeel. Dejonghe en van Opstal vergelijken in hun onderzoek de Wereldkampioenschappen uit 1994 en 2006 met elkaar en kijken naar de competities waarin de deelnemende voetballers spelen en concludeerden dat er een

significante toename is van spelers die in top 5 landen spelen. Ook bewezen zij door middel van een regressieanalyse van de UEFA coëfficiëntenlijst dat de competitieve verhoudingen tussen Europese competities onderling steeds ongelijker worden.

Flores et. al (2010, p. 555) onderzochten in hoeverre het Bosman-arrest invloed heeft gehad op de sportieve verhoudingen binnen de nationale competities. Zij concludeerden dat de sportieve verschillen binnen de zeventien grootste Europese clubcompetities significant minder groot zijn geworden sinds het Bosman-arrest. De toegenomen mobiliteit van voetballers heeft derhalve op nationaal niveau gezorgd voor meer concurrentie en

dientengevolge meer spanning voor de supporters. Zij verklaren dit door het feit dat binnen een competitie alle deelnemende clubs sterker dan wel zwakker zijn geworden en niet alleen de topclubs. Hierin schuilt volgens Binder en Findlay (2012, p.124) een positief effect van het Bosman-arrest. Als gevolg van het vrije verkeer van spelers zijn sommige competities verworden tot Superleagues. De vele allstar-teams die hierin spelen zorgen ervoor dat deze competities een grote aantrekkingskracht op voetbalfans wereldwijd hebben, waardoor voetballiefhebbers niet slechts hun nationale competitie nauwgezet volgen. Niet alleen de clubs, maar vanzelfsprekend ook de spelers profiteren hiervan (Terviö, 2006, p.979).

4.3 Opzet competities

Het Europese voetbal kent twee soorten competities. De nationale competities, waarin alle professionele clubs vertegenwoordigd zijn en de internationale competities, waarvoor de beste clubs zich door middel van hun eindrangschikking in de nationale competitie kwalificeren.

De nationale competities kennen meerdere professionele niveaus, waarin een

promotie/degradatieregeling wordt gehanteerd om ervoor te zorgen dat de beste teams op het hoogste nationale niveau actief zijn. Nederland heeft twee professionele niveaus, de

(35)

Eredivisie en de Jupiler League; grotere voetballanden als Engeland en Italië hebben er vier. In de hoogste nationale competities kunnen de clubs zich kwalificeren voor internationaal clubvoetbal het seizoen erna. In Europa zijn twee Europese competities: de UEFA Champions League (voorheen Europacup 1) die wordt gespeeld sinds 1955 en de UEFA Europa League (voorheen UEFA cup) die wordt gespeeld vanaf 1971. De Champions League herbergt de best presterende clubs. Het aantal plekken per land in deze competitie wordt bepaald door de UEFA Competitiecoëfficiëntenlijst. Deze lijst komt tot stand op basis van de Europese prestaties van clubs uit landen over de afgelopen vijf jaren. Hoe hoger een

competitie op deze lijst staat, des te meer plekken er voor clubs uit deze competitie in Europese competities zijn. Onderstaand tabel is de competitiecoëfficiëntenlijst zoals deze op 12 juni 2015 was. 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 Pts 1 Spain 18.214 20.857 17.714 23.000 20.214 99.999 2 England 18.357 15.250 16.428 16.785 13.571 80.391 3 Germany 15.666 15.250 17.928 14.714 15.857 79.415 4 Italy 11.571 11.357 14.416 14.166 19.000 70.510 5 Portugal 18.800 11.833 11.750 9.916 9.083 61.382 6 France 10.750 10.500 11.750 8.500 10.916 52.416 7 Russia 10.916 9.750 9.750 10.416 9.666 50.498 8 Ukraine 10.083 7.750 9.500 7.833 10.000 45.166 9 Netherlands 11.166 13.600 4.214 5.916 6.083 40.979 10 Belgium 4.600 10.100 6.500 6.400 9.600 37.200 11 Switzerland 5.900 6.000 8.375 7.200 6.900 34.375 12 Turkey 4.600 5.100 10.200 6.700 6.000 32.600

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

'Single parents, working mothers, and the educational achievement of school children'.. Sociology of Education,

In hoofdstuk 2 van dit proefschrift is duidelijk geworden dat het onderzoek naar de betekenis van het eenoudergezin voor kinderen zich in hoge mate heeft gericht op negatieve

De proefpersonen, allen met chronische pijn, scoren dus hoger op het lichaamsbewustzijn dan gezonde studenten, terwijl in het theoretisch kader naar voren kwam dat mensen

Bijna één op de drie starters heeft naast het eigen bedrijf of freelance werk ook een betaalde baan.. Dit heeft een

6 NIMH, Dagboek van de commandant van de 1e batterij van de 1 e afdeling van het 9 e regiment artillerie kapitein K.J.H... in

Ik drukte haar dichter tegen mij aan, keek haar in haar ogen en zei: - Jij was toch in elke vrouw, die op mij wachtte in de schemering; als ik een vrouw kuste, dan kuste ik toch

In this thesis, we shall be working with classical modular forms of integral weight, which are known to be deeply linked with two-dimensional representations of the absolute

In this section we will give the definitions for the level and the weight of the representation, which are called its Serre invariants; they depend on local properties of ρ. After