• No results found

Fractiecohesie van de Belgische MEPs tussen 2004 en 2019. "Een onderzoek naar de invloed van salience en ideologische afstand op fractiecohesie."

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fractiecohesie van de Belgische MEPs tussen 2004 en 2019. "Een onderzoek naar de invloed van salience en ideologische afstand op fractiecohesie.""

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FRACTIECOHESIE VAN DE BELGISCHE

MEPS TUSSEN 2004 EN 2019

EEN ONDERZOEK NAAR DE INVLOED VAN SALIENCE EN

IDEOLOGISCHE AFSTAND OP FRACTIECOHESIE

Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 15260

Maarten De Vleeschauwer

Stamnummer: 01509490

Promotor: Prof. dr. Hendrik Vos

Copromotor: Prof. dr.

Niels Gheyle

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting EU-Studies Academiejaar: 2019-2020

(2)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(3)

3

Dankwoord

Een thesis schrijven kost bloed, zweet, tranen en in mijn geval ook meerdere jaren. Het schrijven van deze thesis is een proces van ups, maar ook zeer veel downs geweest. Het is absoluut geen evidentie om een werk van zo een grote omvang tot een goed einde te leiden. Dit zou mij dan ook nooit gelukt zijn zonder de hulp van een aantal zeer speciale mensen. Bij deze neem ik graag even de tijd om hen in het bijzonder te bedanken.

Allereerst had ik graag mijn promotor, Prof. dr. Hendrik Vos in de bloemetjes gezet. Alle vragen die ik heb kunnen bedenken, heeft hij aan een recordtempo weten te beantwoorden. Op de meest uiteenlopende uren van de dag kon ik bij hem terecht voor raad. Dit zelfs tot de dag van de deadline. Zonder zijn gevatte adviezen had het eindresultaat er volledig anders uitgezien.

Ten tweede zou ik graag Prof. Dr. Tom Verhelst van harte bedanken. Bedankt om daags na mijn vragenmail al beschikbaar te zijn voor een telefonisch contactmoment. Bedankt om reeds op voorhand een antwoord klaar te hebben op al mijn vragen zodat dit contact ook bijzonder vlot is kunnen verlopen. Zonder uw uitleg was de statistiek mij zonder twijfel te veel geworden.

Ten derde wil ik mijn vrienden bedanken die gedurende twee jaar lang in mij hebben geloofd en altijd beschikbaar zijn geweest om mij een hart onder riem te steken. Bedankt ook aan allen die hebben voorgesteld om mijn thesis na te lezen en feedback te geven.

Daarnaast had ik graag mijn ouders bedankt. Mijn ouders die samen met mij hebben afgezien en slapeloze nachten hebben beleefd. Mijn moeder die mij gedurende deze hele periode in de watten heeft gelegd zodat ik niets tekort ben gekomen. Mijn vader die dan weer streng, maar rechtvaardig is geweest, die mij altijd goede raad en veel steun mee heeft meegegeven.

Allerlaatst wil ik mijn grote broer bedanken. Ruben, je bent mijn allergrootste steunpilaar geweest tijdens deze periode. Bedankt om mij te troosten en te steunen tijdens de moeilijke momenten en bedankt om mij aan te moedigen tijdens de goede momenten. Bedankt om mij onder mijn voeten te geven als ik mijn tijd aan het verspillen was en bedankt om mij een schouderklop te geven als ik goed doorwerkte. Bedankt om jouw schaarse studiepauze aan mijn bureau door te brengen. Bedankt om mij gezelschap te houden en in mij te blijven geloven. Kortom: bedankt om zo een zorgzame oudere broer te zijn. Ik ben er van overtuigd dat ik er zonder jouw toewijding nooit in was geslaagd om deze scriptie op tijd af te werken.

(4)

4

Abstract

Deze thesis onderzoekt ten eerste de evolutie van de fractiecohesie van de Belgische MEPs tussen 2004-2019. MEPs bevinden zich in het Europees Parlement tussen twee vuren, de nationale partij en de Europese fractie. Het is niet altijd duidelijk welke van deze principals de grootste invloed uitoefent op de stemkeuze van de MEPs. De scriptie voegt toe aan de bestaande wetenschappelijke literatuur door aan te tonen dat de fractiecohesie gedaald is over de periode 2004-2019. De invloed van de nationale partij is dus gestegen. Deze ondervinding gaat in tegen het populaire idee dat de gemiddelde fractiecohesie stijgt met elke nieuwe termijn. Het onderzoek is verlopen via een lineaire regressie-analyse. De data is verzameld via een roll-call vote analyse. Ten tweede onderzoekt deze thesis de invloed van issue salience en ideologische afstand op fractiecohesie van Belgische MEP voor termijn 8 en termijn 9. Het interactie-effect tussen salience en ideologische afstand wordt eveneens bestudeerd. Voor dit onderzoek volg ik de werkwijze van Klüver & Spoon. De meerwaarde hiervan is dat de relevantie van hun methodologie voor latere termijnen getest wordt. De fractiecohesie wordt bepaald aan de hand van een roll-call vote analyse en de salience en ideologische afstand worden berekend op basis van verkiezingsprogramma’s, gecodeerd volgens het Euromanifesto Project. De correlatie tussen deze variabelen wordt onderzocht via een lineaire regressie-analyse. Op basis van deze analyse kan geen eenduidig antwoord gegeven worden.

(5)

5

inhoudslijst

Dankwoord ... 3

Abstract ... 4

inhoudslijst ... 5

lijst met afkortingen... 6

Lijst met tabellen & grafieken ... 7

1. Inleiding ... 8 2. Literatuurstudie... 11 2.1 De twee principals ... 12 2.2 Salience ... 14 3. Onderzoeksopzet ... 16 3.1 Onderzoeksvragen en hypothesen ... 16 3.2 Methodologie ... 19 4. Onderzoek ... 25 4.1 Hoofdvraag 1 ... 25 4.1.1 Deelvraag 1.1 ... 25 4.1.2 Deelvraag 1.2 ... 32 4.2 Hoofdonderzoeksvraag 2 ... 37 5. Conclusie ... 43

6. Reflectie en aanraders voor de toekomst ... 46

7. Bibliografie ... 50

7.1 Wetenschappelijke artikels ... 50

7.2 Boeken... 51

7.3 Wesbites ... 52

(6)

6

lijst met afkortingen

Tabel 1: Lijst met afkortingen

ALDE Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa CD&V Christen-Democratisch en Vlaams

cdH Centre démocrate humaniste CSP Christlich Soziale Partei

Ecolo Ecologistes Confédérés pour l'Organisation de Luttes Originales ECR Europese Conservatieven en Hervormers

ED European Democrats

EMP Euromanifesto Project

ENF Europe of Nations and Freedom

EP Europees Parlement

EPP European People's Party

EPP-EDD European People’s Party – European Democrats

EU Europese Unie

Greens/EFA Greens/European Free Alliance ITS Identiteit, Traditie en Soevereiniteit LDD Libertair, Direct, Democratisch MEP Europees parlementslid MR Mouvement Réformateur

NI Non-Inscrit

N-VA Nieuw-Vlaamse Alliantie

Open VLD Open Vlaamse Liberalen en Democraten PP PartiPopulaire

PS Parti Socialiste

PTB-Go Parti Du Travail de Belgique PvdA Partij van de Arbeid

RCV Roll-call vote

S&D Socialists & Democrats sp.a Socialistische Partij Anders

VB Vlaams Belang

(7)

7

Lijst met tabellen & grafieken

Tabel 1: Lijst met afkortingen ... 6

Tabel 2: Link tussen de beleidsdomeinen van de RCVs en de beleidsdomeinen uit het EMP ... 23

Tabel 3: gemiddelde fractiecohesie per partij voor termijn 6 ... 25

Tabel 4: gemiddelde fractiecohesie per partij voor termijn 7 ... 27

Tabel 5: gemiddelde fractiecohesie per partij voor termijn 8 ... 28

Tabel 6: Gemiddelde fractiecohesie per termijn per partij... 29

Tabel 7: lineaire regressie analyse evolutie van de fractiecohesie van termijn 6 – 8 ... 32

Tabel 8: Gemiddelde fractiecohesie voor regeringspartijen en oppositiepartijen termijn 6-8 ... 33

Tabel 9: t-test voor termijn 6 ... 33

Tabel 10: t-test voor termijn 7 ... 34

Tabel 11: t-test voor termijn 8 ... 35

Tabel 12: t-test voor termijn 6-8 ... 36

Tabel 13: salience per topic per partij voor termijn 7 ... 38

Tabel 14: Gemiddelde salience per topic per partij voor termijn 8 ... 39

Tabel 15: lineaire regressie: fractiecohesie ~ salience,ideologische afstand (agricultuur) ... 40

Tabel 16: lineaire regressie: fractiecohesie ~ salience,ideologische afstand (milieu) ... 41

Tabel 17: lineaire regressie: fractiecohesie ~ salience,ideologische afstand (sociaal/werkgelegenheid) .... 41

Tabel 18 lineaire regressie: fractiecohesie ~ salience,ideologische afstand (markt) ... 41

Tabel 19: Samenvatting hoofdonderzoeksvraag 2 ... 42

Figuur 1: De evolutie van de gemiddelde fractieloyalitet... 31

Figuur 2: Fractiecohesie per Belgische Partij doorheen de tijd ... 53

Figuur 3: Gemiddelde Fractieloyaliteit in relatie tot federale regeringsdeelname ... 53

Figuur 4: Gemiddelde Fractieloyaliteit in relatie tot federale regeringsdeelname alle termijnen ... 54

Figuur 5: Gemiddelde salience per topic per partij voor termijn 7 ... 54

(8)

8

1. Inleiding

Als iemand die ambieert na zijn studies aan de slag te gaan als parlementair medewerker in het Europees Parlement (EP), ben ik natuurlijk zeer geïnteresseerd in de werking hiervan. Het EP is één van de grootste democratische instanties van de wereld. Daarom is het heel belangrijk dat de Europarlementariërs (MEPs) hun job kunnen uitoefenen zonder veel inmenging. De MEPs zijn echter ‘actors of two different principals’ zoals Hix het omschreven heeft (2002). Ze worden zowel door fracties in het EP beïnvloedt als door nationale partijen. In deze thesis zal ik mij op deze dynamiek verdiepen.

Het Europees Parlement heeft veel transformaties meegemaakt doorheen de jaren en is vandaag de dag een zeer belangrijk deel van het Europese wetgevingsproces. Oorspronkelijk heeft het EP weinig bevoegdheden en weinig invloed op vlak van wetgeving. Bij de oprichting is het voornamelijk een raadgevend orgaan met weinig tastbare macht (Klüver & Spoon 2015). Met de invoering van de Europese Akte in 1987 begint dit stelselmatig te veranderen. Het EP krijgt nu geleidelijk aan meer inspraak in de besluitvorming (Neuhold 2000). Met het Verdrag van Maastricht zet het EP grote stappen vooruit. Het Europees Parlement krijgt nu een aantal nieuwe bevoegdheden. Van het instemmen met de aanstelling van een nieuwe Commissie tot de mogelijkheid om onderzoekscommissies en een ombudsman in te stellen. Ook krijgt het EP voor het eerst een initiatiefrecht. Het kan vanaf nu de Commissie verzoeken om wetsvoorstellen te lanceren (Vos 2015).

De belangrijkste verandering is echter de lancering van de medebeslissingsprocedure. Het EP begint nu meer en meer een rol te spelen als wetgevende macht. Bij de komende Europese Verdragen van Amsterdam, Nice en Lissabon zal deze rol alleen maar toenemen. De medebeslissingsprocedure zal steeds vereenvoudigen en het toepassingsgebied zal herhaaldelijk verbreden. Vooral het verdrag van Lissabon dat in 2009 in werking is getreden, is hierin een belangrijke mijlpaal. Vanaf nu spreekt men van de gewone wetgevingsprocedure, wat van het EP voor een groot aantal beleidsthema’s een volwaardige medewetgever maakt (Vos 2015).

De eerste rechtstreekse verkiezingen voor het EP vinden plaats in 1979, waar 410 (MEPs) worden verkozen uit negen verschillende lidstaten. Deze verkiezingen vinden plaats in de lidstaten volgens de nationale verkiezingsprocedures en kunnen dus licht verschillen per lidstaat (Neuhold 2000; Bíró-Nagy 2016). Na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de

(9)

9 Europese Unie (EU), zetelen er vanaf februari 2020 705 MEPs uit 27 verschillende lidstaten in het Europees Parlement (Europees Parlement 2020).

De verkozenen komen als MEP in het Europees Parlement terecht voor een periode van vijf jaar. Bijna alle MEPs sluiten in het Parlement aan bij een Europese fractie. Zij die dat niet doen worden als non-inscrit (NI) aangeduid. Welke fractie de MEPs toetreden, wordt bepaald door de nationale partij. Zij proberen zich aan te sluiten bij een fractie die ideologisch op een vergelijkbare lijn ligt (Bíró-Nagy 2016; Vos 2015; Jankowski & Lewandowsky 2017). Oorspronkelijk worden de Europese verkiezingen door vele nationale partijen als tweederangs beschouwd. Door de toegenomen invloed van het Europees Parlement is dit echter verleden tijd geworden (Veen, 2011).

De Europese fracties spelen een zeer belangrijke rol in het Europees Parlement. Ze brengen structuur in een ongewone politieke constructie met leden uit 27 verschillende lidstaten. Hun doel is om transactiekosten te minimaliseren. Indien alle 705 MEPs afzonderlijk zouden zetelen, dan zou het een zeer kostelijke en tijdrovende onderneming zijn om één per één coalities te vormen. Wanneer de MEPs echter in een klein aantal fracties verdeeld zijn, is dit eenvoudiger. (Jankowski & Lewandowsky 2017). Om een fractie op te richten zijn er minstens 25 MEPs nodig uit minstens één vierde van de lidstaten. Op deze manier wordt vermeden dat lidstaten met veel MEPs een grote fractie maken zonder rekening te houden met de overige lidstaten (Vos 2015).

De macht van de EU is over de laatste decennia zienderogen toegenomen. De lidstaten dragen meer en meer bevoegdheden van het nationale niveau over naar het Europese niveau. De impact van het Europees Parlement op de besluitvorming in deze Unie is zoals hierboven beschreven enorm toegenomen. Nationale partijen zijn zich hiervan bewust. Het is voor hun dan ook meer dan ooit belangrijk om hun invloed op de MEPs te maximaliseren (Bíró-Nagy 2016).

MEPs bevinden zich tussen twee vuren. Simon Hix heeft deze opvatting populair gemaakt in 2002 door MEPs te omschrijven als ‘agents of two different principals’. Aan de ene kant moeten ze rekening houden met de nationale partijlijn en aan de andere kant maken ze in het Europees Parlement deel uit van een fractie. Wanneer beiden dezelfde visie hebben over een politieke issue is er geen probleem. Problemen ontstaan echter wel wanneer de nationale partijlijn niet strookt met de visie van de fractie. De MEPs bevinden zich in de onaangename

(10)

10 situatie. Stellen ze de nationale partij teleur, of stellen ze de fractie teleur? Bij ontrouw kunnen nationale partijen de MEP namelijk straffen. Ze kunnen hiervoor een aantal tools gebruiken. De belangrijkste is de MEP in een volgende verkiezing lager of niet meer op de verkiezingslijst plaatsen. Anderzijds heeft de fractie ook mogelijkheden om ontrouw af te raden. Deze bestaan er voornamelijk uit een MEP op de achtergrond te houden of bij loyaal gedrag een prominente positie te geven in het EP (Hix 2002; Jankowski & Lewandowski 2017).

De vraag die hieruit opborrelt is welke van de twee principals bij een conflict de grootste invloed heeft. In welke situaties zullen MEPs voor de nationale partijlijn kiezen en in welke situaties zullen zij voor de fractie kiezen? Kunnen we het gedrag van MEPs in conflictsituaties voorspellen? Maakt het uit bij welke nationale partij MEPs zich bevinden en bij welke fractie zij zich bevinden? Zijn er thema’s waarbij er aanzienlijk vaker gekozen wordt voor één van de twee principals?

Deze vragen zijn in de laatste twee decennia prominent aanwezig in het wetenschappelijk debat en zijn al uitvoerig bestudeerd (Hix & Höyland 2013). In deze thesis zal ik proberen om aan deze wetenschappelijke discussie een bijdrage te leveren. Mijn focus ligt op het stemgedrag van de Belgische MEPs van 2004-2019 tussen termijn 6 en termijn 8. Ik zal onderzoeken hoe succesvol de Belgische nationale partijen zijn in het beïnvloeden van hun MEPs. Hoe is deze invloed geëvolueerd overheen deze termijnen? In welke mate dragen issue salience en ideologische afstand tussen partij en fractie hiertoe bij?

Hiervoor begin ik met een exploratief onderzoek via een roll-call vote (RCV) analyse om de situatie waarin de Belgische MEPs zich bevinden beter te leren kennen. Daarna volgt een diepgaand onderzoek waarbij ik geïnspireerd door Klüver & Spoon (2015) poog aan te tonen dat issue salience en ideologische afstand een belangrijke rol spelen bij de stemkeuze van MEPs.

Eerst volgt een literatuurstudie waarin ik de conceptualisering van de ‘twee principals’ van Hix verder uitwerk. Ik focus hierbij op de machtsmiddelen die beide principals hebben om de MEPs onder druk te zetten. Ook de motivaties van beide principals worden verder uitgewerkt. Ten derde komen ook de individuele motivaties van MEPs hier aan bod. In de literatuurstudie besteed ik ook aandacht aan het begrip ‘issue salience’ en waarom dit belangrijk kan zijn om ontrouw aan de

(11)

11 fractie van MEPs uit te leggen. Op basis van deze literatuurstudie zal ik tot mijn twee hoofdonderzoeksvragen komen.

Na de literatuurstudie worden de onderzoeksvragen voorgesteld. In het deel daarna bespreek ik de methodologie van deze thesis. Hierna volgt het effectieve onderzoek, waarna ik afsluit met een conclusie en een reflectie.

2. Literatuurstudie

Zoals reeds aangehaald, is een belangrijk vertrekpunt om het stemgedrag van MEPs te onderzoeken de twee principals van Hix (2002). Enerzijds maken de MEPs deel uit van een nationale partij en anderzijds van een Europese fractie. Beiden proberen de MEPs te beïnvloeden en dit kan tot conflicten leiden. Jankowski & Lewandowski (2017) vermelden naast deze twee factoren nog een derde factor die een invloed kan hebben op het stemgedrag van de MEPs. Dit is hun eigen ‘ideaalpositie’ tegenover de issues. Hiermee bedoelen ze de manier waarop de MEP zou stemmen in een vacuüm zonder invloed van partij en fractie.

Ook Meserve et al. (2009) tonen aan dat individuele redenen de keuze voor fractie of partij kunnen beïnvloeden. MEPs worden gedreven door individuele ambities. Ze maken een kosten-batenanalyse voor ze gaan stemmen. Sommige MEPs willen een langdurige carrière uitbouwen in de EU en zullen vaker volgens de fractie stemmen. De hoop is om een grotere kans te krijgen om naam te maken door middel van de invloed van de fractie. Ook begrijpen zij dat als één van de weinigen tegen de fractie stemmen niet altijd verstandig is. Andere MEPs die loyaler zijn, maken dan namelijk een grotere kans om bevoordeeld te worden.

Andere MEPs ambiëren dan weer een terugkeer naar de nationale politiek wanneer hun legislatuur erop zit. Zij zullen uiteraard vaker de partijlijn volgen in de hoop hier in de toekomst voor beloond te worden (Hix & Høyland 2013).

(12)

12

2.1

De twee principals

De meest belangrijke vorm van invloed die de nationale partijen uitoefenen op MEPs is de kandidaatselectie. Deze invloed hangt af van lidstaat tot lidstaat. In de lidstaten waarbij partijen een belangrijke speler zijn in de nationale politiek is het het grootst (Hix 2004). Voor België is dit zeker het geval. België is een particratie en het hele politieke systeem draait om de partijen. De partijtop heeft de touwtjes stevig in handen. Zij kan beslissen wie er op welke plaats op welke verkiezingslijst komt en wie er dus uiteindelijk MEP wordt (Devos et al. 2014). Hiernaast zorgen de nationale partijen ook voor campagnesteun. De partijen spelen een belangrijke dus rol voor wie een carrière beoogt in de Europese politiek, alsook de nationale politiek (Costello & Thomson 2016; Hix & Höyland 2013).

De partijen zoeken regelmatig contact met hun MEPs. Zo blijven de MEPs op de hoogte van de partijlijn en krijgen ze voor belangrijke thema’s te horen hoe ze moeten stemmen. De MEPs blijven ook in contact met de partij door hun op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het Europees Parlement. Op deze manier behoudt de partij ook een zekere vorm van controle over de MEP. MEPs die in goede aard liggen bij de nationale partij kunnen op verschillende manieren beloond worden. Vaak krijgen zij een belangrijke functie is het partijbestuur (Raunio 2000).

These results emphasize the findings of earlier studies, according to which MEPs from governing parties are in close contact with their national party leaders and sensitive to the strategy that their government is pursuing in the Council (Hix et al. 2006: 509).

Onderzoek van Faas (2003) heeft uitgewezen dat MEPs wiens partij in de nationale regering zetelt nauwere contacten houden met de partij dan MEPs van oppositiepartijen. Het argument dat hiervoor gegeven wordt is dat onderhandelen in de Raad vaak moeizaam verloopt en zeer tijdrovend is. Eens men daar eindelijk tot een compromis is gekomen, zullen de regeringspartijen alle middelen inzetten om ervoor te zorgen dat dit compromis goedgekeurd wordt door het EP. Ook het onder druk zetten van MEPs om te stemmen volgens de partijlijn maakt hier deel van uit.

Cox beargumenteert dat het Europees Parlement een bijzonder moeilijke omgeving is om discipline in af te dwingen. Fracties coördineren een team MEPs uit allerlei verschillende lidstaten uit verschillende culturen met verschillende belangen. Dit kan af en toe leiden tot conflict. Het Europees Parlement heeft ook geen traditionele structuur. De traditionele regering-oppositie breuklijn ontbreekt. Dit zorgt ervoor dat er voortdurend verschillende coalities gevormd worden. De

(13)

13 MEPs moeten dus ook achter deze coalities staan. Wanneer nieuwe coalities in het verkeerde keelgat schieten bij een deel van de MEPs, zit bevindt de fractie zich ook in moeilijkheden. Ze moeten dus bijna iedereen meehebben. (Bíró-Nagy 2016). Aangezien er geen regering is, moeten MEPs geen schrik hebben voor een motie van wantrouwen die tot een ontbinding zou kunnen leiden. Vervroegde verkiezingen zijn geen dus geen zorg voor tegendraadse MEPs (Cox 2000).

In deze moeilijke omgeving proberen fracties een zo groot mogelijke cohesie te verkrijgen. Ze moeten dit proberen zonder de traditionele mechanismen waar partijen over beschikken om discipline af te dwingen. De belangrijkste hiervan is ongetwijfeld de kandidaatselectie. Dit mechanisme bevindt zich in de handen van de nationale partij (Bíró-Nagy 2016; Bowler & Mcelroy 2015; Finke 2014).

De fracties hebben wel andere tools tot hun beschikking om de cohesie te vergroten. Zo kunnen ze loyale MEPs belonen door ze een belangrijk statuut en veel invloed in de fractie zelf te geven. MEPs die de fractie trouw blijven kunnen ook genomineerd worden voor belangrijke functies in het Europees Parlement. Door een rapporteurschap of plaatsen in commissies te beloven aan MEPs kunnen ze deze ook proberen overtuigen. Allerlaatst bepaalt de fractie ook de spreektijd die iedere MEP krijgt. Dit is voor ambitieuze MEPs die een naam voor zichzelf willen maken van groot belang. (Bíró-Nagy 2016; Koop, Reh & Bressanelli, 2018).

De grote vraag die hieruit voortkomt, is welke van de twee principals het meest succesvol is in het dicteren van de stemkeuze van de MEPs. Onderzoek heeft uitgewezen dat de cohesie doorheen de jaren steeds is gegroeid. Naarmate de macht van het EP toeneemt met nieuwe Verdragen, is ook de fractiecohesie toegenomen (Hix et al. 2005; Hix & Noury 2009; Faas 2003).

Bowler & Mcelroy spreken deze ondervinding tegen. Zij beweren dat de fractiecohesie altijd al hoger geweest is dan men zou verwachten. Zelfs wanneer de invloed van het Europees Parlement nog minimaal is. Ook merken zij geen significante verschillen in cohesiepercentage na grote machtsuitbreidingen van het EP. Zij verklaren dit door te wijzen op de aanwezigheid van ‘lopsided’ votes. Dit zijn stemmingen die met een overtuigende meerderheid worden goedgekeurd of afgekeurd. Wanneer stemmingen in het EP bijna of volledig unaniem gebeuren dan is er per definitie een grote eenheid tussen de MEPs. Als iedereen hetzelfde stemt, heeft fractiecohesie nog weinig betekenis. Het maakt in zo een geval eigenlijk niet uit bij welke fractie de MEP zit. Een groot deel van de stemmingen in het Europees Parlement bestaat uit lopsided votes. Dit komt doordat

(14)

14 er vaak op niet-wetgevende en weinig controversiële issues wordt gestemd (Bowler & Mcelroy (2015).

Je zou door de hoge cohesie kunnen stellen dat de fractie de grootste invloed uitoefent op de stemkeuze van de MEPs. Deze uitkomst is echter te verwachten door de lopsided votes. Ook sluiten MEPs zich doorgaans aan bij fracties die ideologisch dicht bij hun partij liggen. Dit zorgt ervoor dat conflictsituaties slechts zeer zelden voorkomen. In de meeste gevallen is stemmen volgens de fractie gelijk aan stemmen volgens de partijlijn. (Jankowski & Lewandowski 2017). Dit maakt het moeilijker om te onderzoeken wie van de twee principals de stemkeuze heeft beïnvloed.

2.2

Salience

We weten dat er weinig conflicten voor tussen partijlijn en fractielijn voorkomen. Hoe kunnen we nu achterhalen wie de grootste invloed zal hebben op de MEPs als zo’n conflictsituatie zich toch voordoet?

Hier tracht Faas in 2003 een antwoord op te vinden. In zijn onderzoek bestudeert hij het stemgedrag van MEPs tijdens de vijfde termijn in het Europees Parlement. Eén van de conclusies van dit onderzoek is dat de ideologische afstand tussen nationale partij en de Europese fractie een rol speelt op het stemgedrag van MEPs. Wanneer de nationale partij zich ideologisch ver bevindt van de fractie waartoe hij behoort, zullen de MEPs vaker afwijken van de fractielijn. Voor MEPs van partijen die ideologisch dicht bij hun fractie staan, geldt het tegenovergestelde. Zij zullen vaker volgende de fractielijn stemmen. Hiernaast ontdekt hij ook dat de MEPs vaker afwijken van de fractielijn voor bepaalde beleidsdomeinen. Andere auteurs hebben voortgebouwd op deze ondervindingen. Zij proberen het verschil tussen fractiecohesie voor verschillende beleidsdomeinen te verklaren. Om dit te doen maken zij gebruiken van het concept salience (Klüver & Spoon, 2015).

Salience heeft geen vastomlijnde definitie. Het is dus zeer belangrijk om goed te begrijpen welke vorm van salience onderzocht wordt. Men kan onderscheid maken tussen individuele en collectieve salience. In het geval van de nationale partijen spreken we over collectieve salience (Beyers, Dur & Wonka 2018). Ook onderscheiden Beyers, Dur en Wonka een aparte vorm van salience voor burgers, voor belangengroepen en voor beleidsmakers. In hun paper waarschuwen ze ervoor dat salience een moeilijk concept is om te meten. Men moet er ook bij stilstaan dat salience een

(15)

15 dynamische natuur heeft. Hiermee bedoelen ze dat het niet enkel politieke beslissingen kan beïnvloeden, maar dat het zelf ook wordt beïnvloed door onder andere politieke beslissingen en de media (Breyers et al. 2018).

Salience wordt door Thomson (2011) omschreven als het belang dat actoren hechten aan controversiële thema’s. Thema’s met een hoge salience zorgen ervoor dat actoren sneller actie ondernemen. Vaak zullen ze voor deze issues met een hoge salience extra veel middelen inzetten. Op deze manier pogen ze andere actoren die er minder belang aan hechten te overtuigen toch steun te betuigen.

In zijn eenvoudigste vorm kunne we salience begrijpen als: “the importance actors attribute to a political matter” (Breter et al. 2018). Op deze manier hebben ook Klüver & Spoon het begrip geïnterpreteerd. In hun paper in 2015 hebben zij naar een antwoord gezocht op de vraag hoe ontrouw aan de fractie kon worden verklaard. Zij onderzochten voor de periode tussen 1979 en 1999 voor alle MEPs de fractiecohesie.

Op basis van hun onderzoek hebben zij kunnen aantonen dat ideologische afstand tussen partij en fractie inderdaad een grote invloed heeft op fractieloyaliteit van de MEPs. Hiermee hebben zij Faas’ bevindingen bevestigd. Als toegevoegde waarde hebben zij ook bewezen dat naast ideologische afstand ook salience een grote invloed heeft op de loyaliteit. Dit geldt echter enkel voor thema’s waar de ideologische afstand ook hoog is. Op zichzelf is salience dus niet voldoende om ontrouw van MEPs te voorspellen, maar wel versterkt het effect van de ideologische afstand. Dit wil zeggen dat MEPs van partijen die ideologisch ver van hun fractie liggen het vaakst zullen afwijken voor issues die belangrijk zijn voor hun nationale partij.

Deze resultaten worden ook bevestigd in de paper van Jankowski & Lewandowksy (2017) waarin zij aantonen dat AfD MEPs vaker afwijken van de positie van hun fractie de ECR wanneer het gaat om issues met een hoge salience.

(16)

16

3. Onderzoeksopzet

3.1

Onderzoeksvragen en hypothesen

Hoofdonderzoeksvraag 1

Hoe groot is de invloed van de nationale partijen op de fractiecohesie van de Belgische

MEPs van de 6

de

tot en met de 8

ste

legislatuur (2004-2019) op basis van een analyse

van de RCVs in het EP?

Mijn hypothese baseer ik op voorgaand onderzoek van Mcgail en Elroy (2015) waaruit gebleken is dat het cohesiepercentage in het Europees Parlement altijd al onverwachts hoog heeft gelegen. Hier komt nog bij dat het cohesiepercentage in het Europees Parlement telkens vergroot wanneer de macht van het Europees Parlement ook toeneemt (Hix et al. 2005; Hix & Noury 2009; Faas 2003). Dit doet mij veronderstellen dat de invloed van nationale partijen op de stemkeuze van MEPs eerder klein is.

H1. De invloed van de nationale partijen op de fractieloyaliteit van de Belgische MEPs van de 6de tot en met de 8ste legislatuur is bijzonder klein.

Om deze vraag overzichtelijker te beantwoorden heb ik twee deelvragen opgesteld

:

Deelvraag 1.1

1.1 Hoe is de gemiddelde fractieloyaliteit van de Belgische MEP’s geëvolueerd tussen

termijn 6 en termijn 8 in het Europees parlement

Mijn hypothese is gebaseerd op voorgaand onderzoek dat heeft aangetoond dat de fractiecohesie in het EP steeds groter wordt. Voornamelijk wanneer de macht en invloed van het EP toeneemt, wordt deze groter (Hix et al. 2005; Hix & Noury 2009; Faas 2003)

(17)

17 H1.1 De fractieloyaliteit stijgt met elke nieuwe legislatuur. Dit komt doordat het EP meer

macht en invloed krijgt.

Bíró-Nagy 2016 stelt zich ook de vraag in welke mate dit wel klopt. De nationale partijen hechten meer en meer belang aan de Europese verkiezingen. Ze hebben er nu eenmaal meer belang bij om meer invloed uit te oefenen op het EP door de toegenomen macht van deze instelling.

Deelvraag 1.2

1.2

Hoe is het verschil in fractieloyaliteit tussen de Belgische MEP’s van partijen die in de

federale regering zitten vergeleken met die van partijen die er niet inzitten geëvolueerd?

1.2.1 Welke verschilen zijn er in fractieloyaliteit tussen de Belgische MEP’s van partijen

die in de regering zitten vergeleken met die van partijen die er niet inzitten in termijn 6 van 2004-2009?

1.2.2 Welke verschillen zijn er in fractieloyaliteit tussen de Belgische MEP’s van partijen

die in de regering zitten vergeleken met die van partijen die er niet inzitten in termijn 7 van 2009-2014

1.2.3 Welke verschillen zijn er in fractieloyaliteit tussen de Belgische MEP’s van partijen

die in de regering zitten vergeleken met die van partijen die er niet inzitten in termijn 8 van 2014-2019?

Tot akkoorden komen in de Raad van Ministers is niet altijd evident, waardoor partijen die deelnemen aan de federale regering er veel baat bij hebben als deze voorstellen niet door het EP worden geblokkeerd. Dit argument wordt aangehaald door Raunio (2000) en hier is reeds bewijs voor gevonden in een aantal studies van Hix et al.(2005, 2006) en Hix & Noury (2009). Mijn hypothese is als volgt:

H1.2 Partijen die deelnemen aan de federale regering oefenen meer invloed uit op hun MEP’s dan oppositiepartijen.

(18)

18

Hoofdonderzoeksvraag 2

Na het afronden van het inleidende onderzoek, hebben we een beter beeld op de situatie waarin de Belgische MEPs zich bevinden. In hoeverre zij loyaal zijn aan hun Europese fractie, dan weer aan de nationale partij waartoe ze behoren? Deze onderzoeksvraag maakt het voor mij mogelijk om de situatie te schetsen en deze beter te begrijpen. Hierna ga ik verder aan de slag. Hoe kunnen we verklaren dat bepaalde MEPs vaker afwijken van de Europese fracties dan anderen? Waarom gebeurt dit vaker voor bepaalde partijen dan voor andere? Salience en ideologische afstand kunnen hiervoor een verklaring bieden.

Wat is de invloed van issue salience en ideologische afstand op de fractieloyaliteit van

de Belgische MEPs termijn 7 (2009-2014) en termijn 8? (2014-2019)

H2.1: De Belgische MEPs zijn tijdens termijn 7 en 8 vaker van de fractielijn afgeweken wanneer de ideologische afstand tussen partij en fractie groot was.

Deze hypothesen baseer ik op de ondervindingen van Klüver & Spoon (2015), Faas (2003) en Jankowski & Lewandowski (2017).

H2.2: De Belgische MEPs zijn tijdens termijn 7 en 8 vaker van de fractielijn afgeweken wanneer de issue salience hoog was voor de nationale partij. Dus wanneer de stemming

over een onderwerp ging waar de nationale partij veel belang aan hecht.

Deze hypothese is gebaseerd op ondervindingen van Faas. Hij wordt tegengesproken door Klüver & Spoon die beweren dat salience an sich geen voldoende voorwaarde is om stemgedrag van MEPs te voorspellen.

H2.3: Het effect van ideologische afstand is groter voor thema’s waar de salience voor de nationale partijen hoger is.Er is dus een interactie-effect tussen de variabele salience en

de variabele ideologische afstand.

Deze hypothesen baseer ik op de ondervindingen van Klüver & Spoon (2015), Faas (2003) en Jankowski & Lewandowski (2017).

(19)

19

3.2

Methodologie

De hoofdonderzoeksvraag van het exploratief onderzoek en de twee deelvragen zal ik beantwoorden via een analyse van de roll-call votes in het Europees parlement voor de periode 2004-2019. Veel auteurs die stemgedrag hebben onderzocht, gebruikten deze methodologie (Hix 2005; Hix et al. 2005, 2006, 2009; Faas 2003).

Er zijn drie manieren om te stemmen in het EP. Allereerst via een telling van de opgestoken handen. Dit is de eenvoudigste manier. Ten tweede zijn er elektronische stemmingen waarbij men ‘ja’, ‘neen’ of ‘ik onthoud mij’ kan stemmen. De antwoorden van deze stemmingen worden opgeteld, maar er wordt niet vermeld welke MEP waarvoor heeft gestemd en ze worden niet opgeslagen. De derde manier zijn de roll-call votes. Deze zijn te vergelijken met de electronische stemmingen, maar bij deze stemmingen wordt wel bijgehouden wie welke stem heeft uitgebracht. Om deze reden zijn deze stemmingen ideaal voor dit soort ondezoek (Hix, Noury & Roland, 2005).

Niet iedereen is even overtuigd van de resultaten die RCV’s opleveren. Fracties en MEPs kunnen namelijk zelf aanvragen om bepaalde issues via RCV’s te laten stemmen. Er zijn een hele boel strategische redenen waarom men dit soort stemming aanvraagt. De kritiek die vaak terugkomt is dat MEPs onder druk van het publieke karakter van de RCV’s anders zouden stemmen dan wanneer deze stemming in anonimiteit gebeurt (Carrubba et al., 2006,2009; Finke 2015; Yordanova & Mühlböck, 2015).

De basis van deze kritiek is dus dat de wijze waarop wordt gestemd de invloed van de principals op de MEP kan vergroten. Er is geen eensgezindheid over welke van de twee principals hier het grootste voordeel uit kan halen (Finke, 2015). Onderzoek van Carrubba et al. (2006,2009) heeft aangetoond dat de fractie hier gebruik van maakt om hun agenda duidelijk te communiceren naar de andere fracties en de buitenwereld. Door de stemmingen een openbaar karakter te geven, proberen de fracties hun MEPs onder druk te zetten om niet tegen de fractielijn in te stemmen. Volgens deze beweringen kunnen we dus een hogere fractiecohesie verwachten bij RCV’s en geven ze dus een vertekend beeld (Finke, 2015). Desondanks worden ze algemeen aanschouwd als één van de beste manieren om stemgedrag te analyseren (Hix et al. 2005, 2006, 2009; Faas 2003; Bíró-Nagy, 2016).

Voor de roll-call analyse volg ik de werkwijze van Klüver & Spoon (2015). Iedere keer dat een MEP ‘ja’ stemt wanneer de meerderheid van zijn fractie ‘neen’ stemt, tellen we dit als een afwijking van

(20)

20 de fractielijn. In het tegenovergestelde geval doen we dit ook. Onthoudingen nemen we net zoals deze auteurs niet op in onze database. Aangezien zij ook hebben aangetoond dat het weglaten van deze onthoudingen geen significante verschillen oplevert. Op deze manier kan ik de werklast verminderen. Alle data over de RCV’s komen uit de online database votewatch1. Dit is een website die alle RCV’s vanaf termijn 6 heeft bijgehouden en is dus perfect voor dit onderzoek.

Op basis van deze data2 heb ik een SPSS-database aangemaakt van de Belgische MEPs tussen 2004 en 2019. Een aantal MEPs heb ik niet opgenomen in de dataset. Elke MEP die minder dan een halve termijn gezeten heeft, is niet opgenomen. De enige uitzondering hierop is Marc Taraballa. Hij heeft in termijn 6 geen halve termijn gedaan, maar het verschil in aantal RCVs met zijn opvolger is zo klein dat ik hem toch in de dataset heb opgenomen. Iedere MEP die als NI ingeschreven is, behoort ook niet tot de dataset.

Voor iedere MEP heb ik een aantal variabelen toegevoegd. De afhankelijke variabele is fractiecohesie. De onafhankelijke variabelen zijn termijn, nationale partij, Europese fractie en regeringsdeelname. Op deze variabelen zal ik statistiek toepassen om zo de deelvragen te beantwoorden. De eerste deelvraag wordt beantwoord door middel van een lineaire regressie-analyse. De tweede deelvraag wordt beantwoord via t-testen.

Voor de eerste deelvraag zal ik onderzoeken wat het verband is tussen de afhankelijke variabele fractiecohesie en de onafhankelijke variabele regeringsdeelname. De tweede deelvraag onderzoek ik met de variabelen fractiecohesie, nationale partij en termijn.

De resultaten van deze onderzoeken zullen mij in staat stellen om de hoofdvraag van het exploratief onderzoek te beantwoorden. Op deze manier zal ik een beeld kunnen schetsen van de situatie waarin de Belgische MEP’s zich bevinden. Bovendien zal ik de hypothese dat de invloed van de fracties steeds groter wordt van Hix kunnen toetsen.

Voor de tweede hoofdonderzoeksvraag volg ik de werkwijze van de paper van Klüver & Spoon uit 2015 over salience en ideologische afstand. In hun paper onderzoeken zij wat de invloed is van ideologische afstand tussen partij en fractie op de beslissing van de MEP’s. Ze doen dit voor alle

1 De website is te bereiken via https://www.votewatch.eu/. Als men toegang wilt verkrijgen tot de data kan

men een abonnement nemen.

2 De data in verband met fractiecohesie is gebaseerd op meer dan 100000 individuele RCVs tussen 2004

(21)

21 MEP’s in de periode van 1979-1999. Er wordt bewezen dat hoe groter de ideologische afstand tussen de nationale partij en de Europese fractie is, hoe groter de kans is dat MEP’s niet volgens de fractielijn zullen stemmen.

Ten tweede onderzoeken deze auteurs wat het effect van issue salience is op de stemkeuze van de MEP’s. Met issue salience wordt verwezen naar hoe belangrijk de nationale partij bepaalde thema’s vindt. Ze concluderen dat issue salience op zich niet voldoende is als indicator voor de stemkeuze van een MEP. Wel zeer belangrijk is de invloed van salience op stemmingen rond thema’s waar de ideologische afstand groot is. In gevallen waar de ideologische afstand groot is, ontdekken zij dat MEPs vaker van de fractielijn zullen afwijken indien de salience ook groot is. We spreken van een interactie-effect tussen beide variabelen. In deze gevallen is salience dus belangrijk.

In dit onderzoek ga ik op dezelfde manier te werk als Klüvert en Spoon. De bedoeling is om te achterhalen of hun resultaten nog steeds relevant zijn voor de Belgische MEPs van meer recente termijnen. Het onderzoeksopzet is als volgt. Ik zal voor bepaalde thema’s onderzoeken hoe de fractieloyaliteit van MEPs beïnvloed wordt door salience en beleidsposities. De fractiecohesie achterhaal ik via Votewatch, salience en beleidspositie via verkiezingsprogramma’s..

Eerst en vooral heb ik de database van Votewatch nodig. Men kan hierin de fractieloyaliteit van MEPs vinden per beleidsthema. In het totaal worden de RCV’s onderverdeeld in 21 beleidsthema’s. Om de omvang en werklast van deze masterthesis te beperken kies ik er vier uit. Mijn keuze baseer ik op de keuze die Klüver & Spoon maken in hun paper.

Het Euromanifesto Project (EMP) is een project waarbij verkiezingsprogramma’s van partijen van landen uit de Europese Unie worden ontleed. In de meest recente editie van deze database wordt de inhoud van 199 verkiezingsprogramma’s van partijen uit 28 landen ontleed (Braun et al. 2010, 2016).

De partijprogramma’s worden eerst verdeeld in quasi-zinnen. Dit zijn de kleinst mogelijke zinnen of delen van zinnen die op zichzelf een betekenis, of ‘verbal expression of one political idea or issue’ (Wüst & Volkens, 2003). De basisvereisten voor een quasi-zin zijn een onderwerp en een werkwoord. Nadat het hele partijprogramma is verdeeld in quasi-zinnen, worden deze toegekend aan bepaalde codes. Deze codes hebben betrekking op een specifiek beleidsthema. Als coderingsschema wordt een uitgebreide versie van het Comparative Manifesto Project (CMP)

(22)

22 gebruikt. Na het coderen wordt berekend hoeveel procent van de quasi-zinnen bij welke code hoort. Deze procenten worden daarna in een database geordend volgens partij en bijbehorende code (Braun et al. 2010, 2016).

Enkele auteurs stellen zich vragen bij deze methode. De Europese verkiezingen lang als tweede rangs verkiezingen werden beschouwd. Nationale partijen zouden dus minder moeite doen bij het opstellen van hun Europees verkiezingsprogramma. Dit is in tegenstelling met de nationale en regionale verkiezinsprogramma’s, waar ze meer te verliezen hebben en dus meer aandacht aan spenderen. De Europese verkiezingsprogramma’s zouden voornamelijk bestaan uit ‘cheap talk’ (Veen, 2011).

Spoon (2012) gaat niet akkoord met deze kritiek. Volgens haar zijn de Europese verkiezingsprogramma’s een belangrijk communicatiekanaal van nationale partijen naar de kiezers. De kiezers stemmen nu eenmaal niet rechtstreeks op Europese fracties, maar moeten op nationale partijen stemmen. Zij baseren zich hiervoor voor onder andere op de verkiezingsprogramma’s.

Een andere vorm van kritiek is de betrouwbaarheid van het EMP. Ieder verkiezingsprogramma wordt eenmalig gecodeerd. Hierdoor is er een grote hoeveelheid subjectiviteit aanwezig. Ook overlappen sommige codes inhoudelijk gedeeltelijk met elkaar of zijn de grenzen tussen sommige categorieën vaag. Verschillende mensen zouden het coderen dus zeer verschillend aan kunnen pakken (Mikhaylov et al. 2010). Als oplossing voor de overlap tussen codes stelt Veen (2011) voor om in deze gevallen categorieën samen te voegen.

De EMP database bestaat uit 120 categorieën, die vaak nog zijn opgesplitst in een positieve gevoelswaarde en een negatieve gevoelswaarde. Uit deze codes kies ik er een aantal die ik kan linken met de 21 beleidsthema’s waarin de RCV’s zijn onderverdeeld. Ik volg Klüver en Spoon (2015) en kies ook 4 categorieën. De gekozen categorieën worden weergegeven in onderstaande tabel.

(23)

23

Tabel 2: Link tussen de beleidsdomeinen van de RCVs en de beleidsdomeinen uit het EMP

Roll-call vote policy area Euromanifesto policy area codes

Agriculture 7031 Agriculture and Farmers (positive) 7031 Agriculture and Farmers (negative) Environment 501 Environmental Protection (positive)

410 Productivity (negative)

416 Anti-Growth Economy (positive)

Social/ 504 Welfare State expansion (positive)

Employment 505 Welfare State limitation (negative) 701 Labour groups (positive)

702 Labour groups (negative) Internal Market 4084 Single Market (positive) 4085 Single Market (negative)

De eerste drie categorieën komen overeen met de keuze van Klüver en Spoon (2015). Voor de vierde categorie ben ik afgeweken omdat ik het zeer moeilijk kon linken met een beleidsdomein waarop gestemd wordt in het Europees Parlement.

De volgende stap is om voor deze issues de ideologische afstand tussen nationale partij en fractie te berekenen. Hiervoor zal ik eerst de beleidsposities moeten bepalen van de fracties en de nationale partijen. Deze bereken ik door het percentage quasi-zinnen van de negatieve categorieën af te trekken van het percentage van de bijbehorende positieve categorieën. Op deze manier kan ik achterhalen hoe een partij staat tegenover een bepaalde issue. Ik doe dit voor alle Europese verkiezingsprogramma’s van 2009 voor termijn 7 en 2014 voor termijn 8.

De uitkomst van deze berekening maakt het mogelijk om de ideologische afstand te berekenen tussen een nationale partij en de Europese fractie. Dit is het verschil tussen de beleidspositie van de nationale partij en die van de fractie. Omdat er is sommige gevallen gewerkt kan worden met negatieve getallen, moet de Euclidische afstand tussen de beleidsposities worden berekend.

𝐼𝑑𝐴 = │𝑃𝑂𝑆𝑛𝑝 − 𝑃𝑂𝑆𝑒𝑓│

Waarbij IdA staat voor ideologische afstand, POSnp staat voor de beleidspositie van de nationale partij en POSef staat voor de beleidspositie van de Europese fractie.

(24)

24 Allerlaatst rest er mij nog de salience te berekenen voor deze issues. Omdat salience veel verschillende definities heeft, kan de berekening ervoor op verschillende wijze verlopen. Ook in dit geval doe ik een beroep op het werk van Klüver & Spoon (2015). Zij hebben salience gedefinieerd als de hoeveelheid aandacht die een partij in zijn verkiezingsprogramma aan een bepaald thema schenkt. Ze berekenen dit door voor de bovenstaande categorieën de procenten van de quasi-zinnen met elkaar op te tellen.

Nadat de salience en ideologische afstand berekend zijn kunnen we het verband onderzoeken tussen deze waarden en de fractieloyaliteit van de Belgische MEPs. De waarden hiervoor heb ik reeds uit de Votewatch database verzameld en toegevoegd aan mijn SPSS bestand. Het verband zal ik onderzoeken aan de hand van een regressie analyse.

(25)

25

4. Onderzoek

4.1 Hoofdvraag 1

4.1.1 Deelvraag 1.1

Hoe is de gemiddelde fractiecohesie van de Belgische MEP’s geëvolueerd tussen termijn 6 en termijn 8 in het Europees parlement?

Volgens meerdere voorspellingen zou deze altijd maar blijven stijgen doorheen de tijd (Hix et al. 2005; Hix & Noury 2009; Faas 2003). Ik verwacht dus dat de gemiddelde cohesies voor de partijen op zich per termijn stijgt. Wanneer ik dit doortrek naar de gemiddelden per termijn is de verwachting dat ook dezen stijgen termijn per termijn.

Belangrijk is dat in 2009 het verdrag van Lissabon in werking treedt. De intreding van dit verdrag heeft belangrijke consequenties voor de macht van het Europees Parlement. De versoepeling van de wetgevingsprocedures door invoer van de ‘gewone wetgevingsprocedure’ zorgt ervoor dat het EP de facto een volwaardige wetgevende macht wordt (Vos 2015). De voorwaarde voor een heuse ‘powershift’ in de EU is dus voldaan. Hierdoor verwacht ik een significante stijging in fractiecohesie in termijn 7 (2009-2014), net na het verdrag vergeleken met termijn 6 (Hix et al. 2005; Hix & Noury 2009; Faas 2003). Ik zal eerst de termijnen apart bespreken te beginnen met termijn 6 tot en met termijn 8. Hierna volgt een conclusie over de evolutie van de fractiecohesie over de verschillende termijnen.

Tabel 3: gemiddelde fractiecohesie per partij voor termijn 6

Partij CD&V cdH CSP Ecolo Groen LDD MR N-VA PS spa VB

Open

Vld Totaal

Gemiddelde

Fractieloyaliteit 92,39 95,55 92,24 93,58 97,44 N/A 91,30 84,23 93,51 94,35 N/A 96,27 93,34

Deze tabel is gemaakt via excel op basis van data van Votewatch.

Uit de gegevens van bovenstaande tabel kunnen we één en ander afleiden. Zo is groen de meest loyale partij met een fractiecohesie van 97,44%. Op de tweede plaats volgt de VLD met 96,27% en op de derde plaats zien we de Waalse CDH met 95,55%. Deze drie partijen zijn de enigen met een fractiecohesie hoger dan 95%. Ook de sp.a ligt boven het gemiddelde met een fractiecohesie

(26)

26 van 94,35%. De laatste twee partijen die boven het gemiddelde liggen zijn Ecolo en de PS. Met respectievelijk 93,58% en 93,51% fractiecohesie liggen zij nipt boven het gemiddelde dat zich op 93,34% bevindt.

Van de partijen die onder het gemiddelde liggen, is de N-VA het meest opvallend. Met zijn 84,23% ligt de fractiecohesie bij de N-VA beduidend lager dan bij de andere partijen. De tweede laagste fractiecohesie bevindt zich immers bij de MR op 91,30%.

Wanneer wij echter hieronder kijken naar de volgende termijnen zien wij dat de fractiecohesie van de N-VA nooit meer zo hoog zal liggen als in deze termijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de N-VA gedurende termijn 6 in de nationale politiek een kartel vormt met CD&V. Deze partijen zetelen ook in dezelfde fractie in het Europees Parlement, de EPP-ED. Mogelijks heeft de CD&V via het kartel een invloed op de stemkeuze van de N-VA die ze gebruiken voor issues die hoog op hun politieke agenda staan. Ook is de N-VA, ontstaan na het uiteenvallen van de Volksunie in 2001, op dit moment nog een relatief jonge partij. De focus ligt nog niet op de Europese verkiezingen. (De Wever 2017) Ze hebben één van de kleinste Europees verkiezingsprogramma’s van de Belgische partijen. Onder de partijen die een minstens één verkozen MEP hebben, is het Europees verkiezingsprogramma van de N-VA de derde kleinste.3

Hieronder bevindt zich een tabel met de gegevens voor termijn 7. Het Vlaams Belang4 heeft voor deze termijn drie MEPs mogen leveren, maar zij hebben zich slechts gedurende tien maanden5 aangesloten bij de fractie Identiteit, Traditie en Soevereiniteit (ITS) (Europees Parlement).

3 Het verkiezingsprogramma van de N-VA is verdeeld in de derde kleinste hoeveelheid quasi-zinnen in de

EMP-database.

4 In het begin van termijn zes staat het VB nog bekend als Vlaams Blok. Zij veranderen deze naam echter

eind 2004 naar Vlaams Belang naar aanleiding van een racisme-beoordeeling (Brack & Hoon 2017).

5 De MEPs van VB staan op VoteWatch genoteerd als Non-inscrits (NI). Data voor hun korte lidmaatschap

(27)

27

Tabel 4: gemiddelde fractiecohesie per partij voor termijn 7

Partij CD&V cdH CSP Ecolo Groen LDD MR N-VA PS spa VB

Open

Vld Totaal

Gemiddelde

Fractieloyaliteit 93,43 89,46 93,78 98,72 98,60 92,12 94,34 62,75 96,92 94,04 60,85 97,23 92,12

Deze tabel is gemaakt via excel op basis van data van Votewatch.

Voor termijn 7 zien we dat de fractiecohesie voor de meeste partijen gestegen is. De cohesie bij Groen is gestegen naar 98,60%, maar zij moeten deze keer hun zusterpartij Ecolo nipt voorlaten. Met 98,72% is de cohesie voor de Waalse groene partij de hoogste. De Open Vld ziet een kleine stijging naar 97,23% en heeft daarmee de derde hoogste fractiecohesie van de Belgische partijen. Ook haar zusterpartij ziet een stijging en bevindt zich deze keer met 94,34% cohesie boven het gemiddelde. Beide socialistische partijen bevinden zich met 96,92% en 94,35% nog steeds boven het gemiddelde.

We nemen ook een aantal opmerkelijke dalingen waar vergeleken met de vorige termijn. Zo is de Waalse christendemocratische partij cdH gedaald van 95,55% naar 89,46%. Ze bevindt zich nu onder het gemiddelde. Haar Duitstalige en Vlaamse zusterpartijen stijgen echter lichtjes en bevinden zich nu in tegenstelling tot termijn 6 boven het gemiddelde.

De grootste daling is te zien bij de N-VA. Zij daalt van 84,23% naar 62,75%. Het kartel met de CD&V is eind 2008 verbroken (De Wever 2017). De N-VA staat op eigen benen en moet geen rekening meer houden met wensen van de kartelpartner. Er is nog een ander verschil met de vorige termijn die deze grote daling zou kunnen verklaren. De EPP-ED fractie waar zij gedurende de vorige termijn toe behoorden, is uiteengevallen. De leden van de ED zijn opgestapt en samen een nieuwe fractie begonnen, de ECR. (Euractiv 2009). Hierna zijn de MEPs van de N-VA overgestapt van de EPP fractie naar de EFA. Ook dit is uiteindelijk van korte duur. Voor de volgende termijn zullen ze weer overstappen (Brack & Hoon 2017). Mogelijks komt dit doordat de ideologische afstand tussen de N-VA en de Greens/EFA groot is.

Van alle Belgische partijen scoort Vlaams Belang het laagst met een fractiecohesie van 60,85%. Als verklaring hiervoor grijp ik terug naar vroeger onderzoek. Faas heeft in 2003 reeds vastgesteld dat eurosceptische MEPs minder loyaal zijn aan de fractie dan eurofiele. Dit is later bevestigt in het onderzoek van Bíró-Nagy in 2016. Nathalie Brack en Louise Hoon (2017) bestempelen het Vlaams Belang in hun paper over euroscepticisme in België als één van de vier eurosceptische partijen in België. De andere drie zijn de extreemrechtse PartiPopulaire (PP), extreemlinkse Partij van de

(28)

28 Arbeid (PvdA+) en zijn Waalse tegenhanger Parti Du Travail de Belgique (PTB-Go). Hieronder volgen de gegevens voor de laatste termijn die ik zal onderzoeken.

Tabel 5: gemiddelde fractiecohesie per partij voor termijn 8

Partij CD&V cdH CSP Ecolo Groen LDD MR N-VA PS sp.a VB

Open

VLD Totaal

Gemiddelde

Fractieloyaliteit 92,87 78,41 82,64 98,42 97,49 N/A 92,30 73,51 92,68 96,09 68,70 97,40 88,76

Deze tabel is gemaakt via excel op basis van data van Votewatch.

Ook voor de 8ste termijn is het Waalse Ecolo koploper met haar 98,42% fractiecohesie. Op de tweede plaats merken we opnieuw haar zusterpartij op, Groen. De Vlaamse groenen zijn in deze termijn loyaal aan hun Europese fractie voor 97,49% van de stemmingen. De open Vld heeft met een zeer klein verschil de derde hoogste cohesie met 97,40%. Dit is een stuk meer dan haar Waalse zusterpartij de MR. Deze partij heeft met een cohesie van 92,30% een lichte daling meegemaakt, hoewel ze nog steeds comfortabel boven het gemiddelde uitsteekt. Bij de socialisten kunnen we een soortgelijk verloop opmerken, waarbij de Vlaamse sp.a gestegen is tot 96,09% en de Waalse PS gedaald is naar 92,68%. Beiden liggen nog steeds hoog boven het gemiddelde.

De cijfers van de christendemocraten voor termijn 8 zijn echter zeer opvallend. In alle drie de landsdelen gaat de fractiecohesie er op achteruit bij de christendemocraten. In Vlaanderen is het verschil minimaal en de CD&V blijft met 92,87% boven het gemiddelde uitsteken. Bij de Waalse en Duitstalige christendemocraten is het echter een ander verhaal. Aan Duitstalige kant kunnen we een grote daling opmerken. De fractiecohesie van de CSP van 93,78% naar 82,64% en komt daarmee ver onder het gemiddelde te liggen. De Waalse cdH daalt eveneens met meer dan tien procentpunten en gaat van 89,46% naar 78,41%.

Hiermee komen ze zelfs in de buurt van de Vlaams-nationalisten uit de N-VA. Zij behalen voor de tweede termijn op rij de tweede laagste score. Met 73,51% zijn ze nochtans opmerkelijke gestegen. Een uitleg hiervoor kan zijn dat ze ideologisch meer op één lijn liggen met de ECR dan met de EFA waar ze een termijn eerder lid van waren.

Het Vlaams Belang heeft ook voor deze termijn de laagste fractiecohesie met 68,70%. Op deze manier kan ik nogmaals de ondervindingen van Faas (2003) en Bíró-Nagy (2016) bevestigen.

(29)

29 Desondanks merken we wel een stijging op van ongeveer 8 procentpunten. Hiermee komen ze in de buurt van de N-VA.

Ik heb alle termijnen reeds afzonderlijk behandeld. Hieronder bespreek ik de algemene tendensen die we kunnen waarnemen als we de gegevens van de verschillende termijnen samen bestuderen. Dit zal het ook mogelijk maken om de evolutie van de fractiecohesie voor de Belgische MEPs te achterhalen. Wat volgt is een samenvattende tabel die de gegevens van alle drie de termijnen samenvat. Een grafiek waar deze data grafisch in wordt voorgesteld, bevindt zich in de bijlagen.

Tabel 6: Gemiddelde fractiecohesie per termijn per partij

Gemiddelde Termijn Partij 6 7 8 Eindtotaal CD&V 92,39 93,43 92,87 92,90 CDH 95,55 89,46 78,41 87,81 CSP 92,24 93,78 82,64 89,55 Ecolo 93,58 98,72 98,42 97,36 Groen 97,44 98,60 97,49 97,84 LDD 92,12 92,12 MR 91,30 94,34 92,30 92,43 N-VA 84,23 62,75 73,51 73,50 PS 93,51 96,92 92,68 94,21 sp.a 94,35 94,04 96,09 94,53 VB 60,85 68,70 64,78 Open Vld 96,27 97,23 97,40 96,97 Eindtotaal 93,34 92,12 88,76 91,48

Deze tabel is gemaakt via excel op basis van data van Votewatch.

Gemiddeld ligt de fractiecohesie van de groene partijen over de periode van 2004-2019 het hoogst. De Vlaamse groenen behalen de hoogste cohesie met 97,84%, nipt gevolgd door de Waalse groenen met 97,36% Ook de beide socialistische partijen liggen zeer dicht bij elkaar. Met 94,53% aan Vlaamse kant en 94,21% aan de Waalse kant, liggen zij comfortabel boven het gemiddelde van 91,48%. Tussen de liberale fracties is er meer speling, maar ook zij liggen beiden boven het gemiddelde. Met haar 96,97% fractiecohesie behaalt de Open Vld de derde plaats met meer dan vier procentpunten meer dan haar Franstalige zusterpartij de MR.

(30)

30 De vork zit anders in de steel bij de christendemocraten. De Vlaamse CD&V is eerder constant gebleven in haar loyaliteit aan de fractie en bevindt zich boven het nationale gemiddelde. Haar Duitstalige zusterpartij blijft constant gedurende de eerste twee termijnen, maar neemt daarna in de derde termijn een dip. Zij bevinden zich onder het nationale gemiddelde. Voor de Franstalige christendemocraten van de cdH kunnen we een consequent dalende trend opmerken. Ze beginnen met de derde hoogste cohesie van alle Belgische partijen en eindigen met de derde laatste. Gemiddeld overheen de periode behalen ze ook de derde laagste cohesiescore van de partijen.

De N-VA heeft zich altijd bij de minst fractieloyale partijen kunnen rekenen. We hebben een grote daling en een sterke stijging waargenomen overheen de onderzochte periode. Deze is mogelijks te wijten aan de relatief jonge leeftijd van de N-VA en de vele keren dat zij van fractie zijn veranderd.

Men kan de N-VA niet tot de Belgische Eurosceptische partijen rekenen. Desondanks heeft zij wel een meer ambigue karakter dan de andere partijen, want zij is eveneens niet beduidend eurofiel. In 2014 gaan onderhandelingen om de liberale fractie ALDE toe te treden de mist in. De N-VA heeft onder andere problemen met het overdreven eurofiele karakter van de voorzitter van ALDE, Guy Verhofstadt. Hierna treedt het toe tot het meer eurosceptische ECR. Daarenboven is het kiespubliek van de N-VA gemiddeld veel eurosceptischer is dan die van de andere partijen met verkozen MEP met uitzondering van het Vlaams Belang (Brack & Hoon 2017). Het feit dat de N-VA minder eurofiel is dan de meeste andere partijen kan de lagere fractiecohesie ook gedeeltelijk verklaren.

Bij het Vlaams Belang kunnen we de lage fractiecohesie verklaren door het uitgesproken eurosceptische karakter van de partij (Faas 2003; Bíró-Nagy 2016). Voor elke termijn waar hun fractiecohesie bekend is scoren zij het laagste van alle partijen.

Wanneer we kijken naar de verandering in de termijngemiddelden, wordt het interessant. We merken een consequente daling op. De gegevens worden samengevat in onderstaande grafiek.

(31)

31

Figuur 1: De evolutie van de gemiddelde fractieloyalitet.

Deze grafiek is gemaakt in excel op basis van Votewatch data.

Uit bovenstaande grafiek kunnen we een duidelijke dalende trend opmerken. Deze is voornamelijk te wijten aan de N-VA en VB. Het is belangrijk op te merken dat het aantal MEPs van de N-VA ook is toegenomen van één in termijn 6 naar vier in termijn 8. Op een totaal van 21 MEPs kan dat tellen. De cdH en in mindere mate de CSP hebben ook een aandeel in deze daling.

In mijn hypothese ga ik er vanuit dat de fractiecohesie steeds toeneemt. In het bijzonder wanneer er zich een grote machtsschok voordoet zoals de invoering van Verdrag van Lissabon in 2009 (Hix et al. 2005; Hix & Noury 2009; Faas 2003). Deze evolutie lijkt dus op het eerste zicht mijn hypothese tegen te spreken. Alvorens ik mijn hypothese kan verwerpen, moet ik achterhalen of deze trend statistisch relevant is. Met andere woorden: Is de correlatie tussen de variabelen termijn en fractiecohesie significant? Dit zal ik achterhalen aan de hand van een lineaire regressie-analyse. De resultaten van deze analyse worden weergegeven in Tabel 7.

(32)

32

Tabel 7: lineaire regressie analyse evolutie van de fractiecohesie van termijn 6 – 8

B Std. Error Beta t Sig. Constante 107,325 8,981 11,951 0

Termijn -2,274 1,28 -0,222 -1,777 0,081

Deze tabel is gemaakt in SPSS software op basis van Votewatch data.

Uit bovenstaande tabel kunnen we een correlatie aflezen voor het .081 significantieniveau. Beide variabelen zijn negatief gecorreleerd aan elkaar. Dit kan een bewijs zijn tegen de oorspronkelijke hypothese. Mogelijks is dit zelfs bewijs dat het tegenovergestelde, namelijk dat de invloed van de nationale partij op de MEP stijgt, waar is. De vraag die Bíró-Nagy zich in 2016 stelt, lijkt plots een stuk relevanter. Heeft de toegenomen macht van het Europees parlement ervoor gezorgd dat nationale partijen hun MEPs vaker zullen proberen beïnvloeden? Als we dit met zekerheid willen stellen is er verder onderzoek nodig. Een grotere steekproef is met MEPs uit meerdere landen is hiervoor aangeraden.

4.1.2 Deelvraag 1.2

1.2 Hoe is het verschil in fractieloyaliteit tussen de Belgische MEP’s van partijen die in de federale

regering zitten vergeleken met die van partijen die er niet inzitten geëvolueerd?

De hypothese voor deze vraag stelt dat partijen die deelnemen aan de federale regering een grotere invloed zullen uitoefenen op hun MEPs dan oppositiepartijen. Dit wilt zeggen dat de invloed van de fractie op de MEPs uit regeringspartijen kleiner moet zijn. De fractiecohesie zal dus gemiddeld lager liggen voor de regeringspartijen. Deze hypothese is gebaseerd op voorgaand onderzoek van Raunio (2000). Zijn ondervindingen zijn later bevestigd in andere studies (Hix et al. 2005, 2006; Hix & Noury 2009).

Eerst en vooral bereken ik de gemiddelde fractiecohesie voor partijen die zich nationaal in de federale regering bevinden. Hierna bereken ik hetzelfde voor de partijen die zich niet in de federale regering bevinden. Dit proces herhaal ik voor alle drie de termijnen. De resultaten zijn hieronder in tabel 8 weergegeven.

(33)

33

Tabel 8: Gemiddelde fractiecohesie voor regeringspartijen en oppositiepartijen termijn 6-8

Gemiddelde fractiecohesie

Termijn Regeringsdeelname Geen regeringsdeelname Totaal

6 93,81 92,53 93,34

7 94,93 86,50 92,12

8 88,67 88,86 88,76

Totaal 92,76 89,40 91,48

Deze tabel is gemaakt in Excel op basis van data van Votewatch.

We kunnen uit deze tabel allerlei opmaken. De fractiecohesie voor de regeringspartijen ligt met 93,81% nipt hoger als die van de oppositiepartijen. Zij hebben een cohesie van 92,53%. Voor de 8ste termijn kunnen we iets gelijkaardigs vaststellen. De cohesie van de regeringspartijen is met 88,67% bijna hetzelfde als de 88,86% van de oppositie.

Voor termijn 7 zijn de resultaten interessanter. Hier verschilt de cohesie tussen de regeringspartijen en oppositiepartijen bijna 10 procentpunten. Deze ondervinding lijkt mijn hypothese te ondermijnen. Ik kan hierover echter nog geen uitspraak doen tot ik de statistische relevantie van deze resultaten heb achterhaald. Heeft de regeringsdeelname een invloed op de fractiecohesie? Dit onderzoek ik door de gemiddelden van beide variabelen met elkaar te vergelijken via een t-test. Ik zal deze test uitvoeren voor termijn 6, termijn 7 en termijn 8. Allerlaatst zal ik de totale gemiddelden met elkaar vergelijken. In onderstaande tabel bevindt zich het resultaat van de t-test voor termijn 6.

Tabel 9: t-test voor termijn 6

Independent Samples Test Termijn 6

F Levene’s

test Sig. t df t-test Sig. Loyaliteit politieke groep (in %) Equal variances assumed 0,625 0,438 -0,943 20 0,357 Equal variances not assumed

-0,833 10,271 0,424

(34)

34 Aan de hand van de Levene’s Test voor gelijke varianties kijken we eerst of we gelijke varianties kunnen aannemen of niet. Met een significantieniveau van .438, kunnen we stellen dat de varianties niet significant afwijken voor de twee groepen. In de laatste kolom vinden we vervolgens het significantieniveau voor de T-test die aangeeft of de gemiddelden van onze waarden gelijk zijn of niet. Op het .357 significantieniveau kunnen we de nulhypothese niet verwerpen dat de gemiddelde waarden voor fractiecohesie gelijk zijn. We stellen dus vast dat er geen significant verschil is tussen de twee gemiddelde waarden voor termijn 6. In deze termijn heeft de regeringsdeelname met andere woorden geen invloed op de fractiecohesie. In tabel 10 zijn de resultaten van de t-test voor termijn 7 weergegeven.

Tabel 10: t-test voor termijn 7

Independent Samples Test Termijn 7

F Levene’s

test Sig. t df t-test Sig.

Loyaliteit politieke groep (in %) Equal variances assumed 34,226 0 -1,853 19 0,08 Equal variances not assumed

-1,297 6,126 0,241

Deze tabel is gemaakt via de SPSS software op basis van data van votewatch.

Voor termijn 7 kunnen we aflezen dat de gelijke varianties niet aangenomen kunnen worden op het .00 significantieniveau (Levene’s Test for equal variances). We kunnen dus het significantieniveau voor de T-test voor gemiddelden in de onderste rij van de tabel aflezen. Daar kunnen we lezen dat voor Termijn 7 er geen significant verschil te merken is op het .241 significantieniveau. Er is dus weer geen verschil tussen de twee groepen te beschrijven ondanks dat deze waarden relatief ver uit elkaar liggen. Merk op dat doordat we in dit specifieke geval geen gelijke varianties kunnen aannemen, de T-test veel conservatiever is in de uitspraak over significantie dan in de andere termijnen. De regeringsdeelname heeft in dit geval dus geen noemenswaardige uitwerking op de fractiecohesie. In onderstaande tabel is de uitkomst van de t-test voor de laatste termijn weergegeven.

(35)

35

Tabel 11: t-test voor termijn 8

Independent Samples Test Termijn 8

F Levene’s

test Sig. t df t-test Sig.

Loyaliteit politieke groep (in %) Equal variances assumed 0,001 0,972 0,043 18 0,966 Equal variances not assumed

0,043 17,152 0,966

Deze tabel is gemaakt via de SPSS software op basis van data van votewatch.

In termijn 8 worden gelijke variaties worden verondersteld voor de twee groepen op het .972 significantieniveau (Levene’s test voor gelijke varianties). Op het .966 significantieniveau van de T-test kunnen we niet concluderen dat er enig verschil is tussen de twee gemiddelde waarden voor fractie loyaliteit van de twee groepen. De regeringsdeelname van een partij heeft alweer geen invloed op de fractiecohesie.

De t-testen hebben geen enkel significant verband aangetoond voor de drie termijnen apart. De onafhankelijke variabele regeringsdeelname heeft dus geen significante uitwerking op de afhankelijke variabele fractiecohesie. Allerlaatst zal ik de totaalgemiddelden met elkaar vergelijken. Deze worden ook grafisch weergegeven in figuur 6. Deze figuur bevindt zich in de bijlagen. In onderstaande tabel bevinden zich de resultaten van de t-test voor de totaalgemiddelden.

(36)

36

Tabel 12: t-test voor termijn 6-8

Independent Samples Test Termijn 6-8

F Levene’s

test Sig. t df t-test Sig.

Loyaliteit politieke groep (in %) Equal variances assumed 8,9 0,004 -1,555 61 0,125 Equal variances not assumed

-1,366 31,805 0,182

Deze tabel is gemaakt via de SPSS software op basis van data van votewatch.

Ook voor deze laatste t-test doorlopen we dezelfde stappen. Er worden geen gelijke varianties aangenomen a.d.h.v de Levene’s test voor gelijke varianties op het .004 significantieniveau. Het significantieniveau van de T-test voor gemiddelden is .182 waardoor we wederom kunnen stellen dat de totale gemiddelden niet van elkaar verschillen. Dit is ook logisch vermits in de afzonderlijke termijnen geen significante verschillen te vinden waren. De deelname van de nationale partij aan de federale regering heeft in mijn onderzoek dus geen significante invloed op de stemkeuze van de MEPs.

Conclusie

In bovenstaand deel van het onderzoek heb ik deelvraag 2 onderzocht op basis van hypothese H1.2: partijen die deelnemen aan de federale regering oefenen meer invloed uit op hun MEP’s dan oppositiepartijen.

De eerste drie t-testen hebben elk betrekking op een aparte termijn. Met de vierde t-test heb ik de analyse herhaald voor de totaalgemiddelden overheen alle termijnen. In geen van de vier gevallen is de uitkomst significant. Daarom moet ik hypothese verwerpen. De regeringspartijen hebben in geen enkele van de onderzochte termijnen een grotere invloed gehad op de stemkeuze van hun MEPs dan de oppositiepartijen.

(37)

37

4.2 Hoofdonderzoeksvraag

2

Wat is de invloed van issue salience en ideologische afstand op de fractieloyaliteit van de Belgische MEPs van termijn 7 (2009-2014) en termijn 8? (2014-2019)? Teneinde deze vraag te beantwoorden heb ik drie hypothesen opgesteld:

H2.1: De Belgische MEPs zijn tijdens termijn 7 en 8 vaker van de fractielijn afgeweken wanneer de ideologische afstand tussen partij en fractie groot was.

H2.2: De Belgische MEPs zijn tijdens termijn 7 en 8 vaker van de fractielijn afgeweken wanneer de issue salience hoog is voor de nationale partij. Dus wanneer de stemming over een onderwerp ging waar de nationale partij veel belang aan hecht.

H2.3: Het effect van ideologische afstand is groter voor thema’s waar de salience voor de nationale partijen hoger is. Er is dus een interactie-effect tussen de variabele salience en de variabele ideologische afstand.

Om deze hypothesen te toetsen, ga ik alweer te werk via een lineaire regressie-analyse. Ik zal deze analyse uitvoeren voor alle vier de beleidsthema’s die in tabel 2 worden vermeld. Alvorens ik hieraan begin, maak ik nog een zijsprong. Ik neem de salience per topic per partij onder de loep om een beter idee te krijgen van welke issues er belangrijk zijn voor de verschillende partijen. Deze gegevens worden in onderstaande tabel weergegeven voor termijn 7. Figuur 5 geeft de data uit deze tabel grafisch weer. Deze figuur bevindt zich in de bijlagen.

Afbeelding

Tabel 1: Lijst met afkortingen
Tabel 6: Gemiddelde fractiecohesie per termijn per partij
Tabel 9: t-test voor termijn 6
Tabel 10: t-test voor termijn 7
+6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opmerkelijk in deze tabel is, dat het gemiddeld kropgewieht bij weinig gieten maar weinig lager is dan bij veel gieten; wat betreft liet aantal kroppen van de A-sortering zijn

Binnen deze grondwaterklassen zijn nog bepaalde gedeelten met toevoegingen aangegeven, namelijk de gronden in klasse A met peri­ odiek wateroverlast en de in het

While providing a foundation for further research, the present study highlights the need for further investigation and study into the conditions of precarity faced by women

4p 14 Bereken hoeveel cm hoog de stapel tegels in dit geval minstens moet worden volgens formule (1). 4p 15 Bereken voor welke waarde van n de benadering van M met

Geef je eindantwoord in twee

Als alleen de waarden juist uit het toenamediagram zijn afgelezen (en de verdere berekening niet in orde is), voor deze vraag maximaal 1 scorepunt

His strong leadership secured the maintenance of the Venda identity in an era of crisis. Today, when basic human relations across racial frontiers are in a state of flux and re-

A strategy for potable water conservation in gold mines 29 Ranchod et al [1] used tailored water footprint networks to identify high water consumers in the platinum mining