• No results found

Nieuwe Perspectieven bij een selectieve doelgroep: In hoeverre is Nieuwe Perspectieven effectiever dan reguliere interventies als er wordt uitgegaan van een doelgroep die specifiek voldoet aan de criteria van Nieuwe Per

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuwe Perspectieven bij een selectieve doelgroep: In hoeverre is Nieuwe Perspectieven effectiever dan reguliere interventies als er wordt uitgegaan van een doelgroep die specifiek voldoet aan de criteria van Nieuwe Per"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nieuwe Perspectieven bij een selectieve

doelgroep

In hoeverre is Nieuwe Perspectieven effectiever dan reguliere interventies als er

wordt uitgegaan van een doelgroep die specifiek voldoet aan de criteria van

Nieuwe Perspectieven?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Door: Suzanne van Velden Studentnummer: 12279153 Begeleider: dhr. dr. M. J. Noom Tweede beoordelaar: mw. dr. M. Hoeve

(2)

2

Abstract

Objectives: The intervention New Perspectives (NP) is aimed at preventing that

adolescents at onset of a criminal career will develop persistent delinquent behavior. Previous studies did not find consistent significant moderate effects when examined the effectiveness of NP. The study aim of the present study was to examine whether the intervention NP was more effective compared to care as usual when focused on a selection of participants who match the criteria for participation in NP. Methods: The adolescents (N = 101) aged 12 to 19 years were randomly assigned to either the intervention group (NP, n = 47) or the control group (Care As Usual, n = 54) and were asked to fill in multiple questionnaires. The outcome measures used in the present study were delinquency and aggressive behavior. The data at four points in time were analyzed using repeated measures ANOVA. Results: No significant differences were found between the effects over time from NP and CAU when focused on a selective group of participants. Conclusion: This means NP was not more effective in reducing delinquency and aggressive behavior compared to CAU for adolescents who matched the criteria for NP. However, given that the selection of participants made in the present study may not be adapted to NP in the best possible way, cautious interpretation of the results is needed.

(3)

3

Nieuwe Perspectieven bij een selectieve doelgroep

Criminaliteit draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij (Adams & Serpe, 2000) . Tevens hebben delinquente jongeren vaker gezondheids- en interpersoonlijke problemen en ondervinden zij problemen op educatief gebied (De Vries, Hoeve, Asscher, & Stams, 2014). Zo heeft jeugddelinquentie een negatieve invloed op het afronden van een opleiding en latere mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Ter voorkoming dat jongeren terecht komen in de criminaliteit of dat zij afglijden naar ernstiger of persistent delinquent gedrag is het van belang dat er tijdig wordt ingegrepen aan de hand van effectieve (preventieve) interventies die passend zijn bij deze doelgroep en de problematiek (De Vries, Hoeve, Wibbelink, Asscher, & Stams, 2017).

Nieuwe Perspectieven (NP) is een preventieve interventie die zich richt op jongeren die zijn vastgelopen of dreigen vast te lopen en maatschappelijke overlast veroorzaken, hetgeen zich uit in (de neiging tot) delinquent gedrag (NJI, 2020). Eerder onderzoek toonde aan dat NP een effectieve interventie is, onder andere voor het reduceren van delinquentie. Echter was er geen meerwaarde gevonden voor NP in vergelijking met reguliere interventies. Een mogelijke verklaring daarvoor was dat een te brede doelgroep de interventie aangeboden heeft gekregen. Het huidige onderzoek had als doel in kaart te brengen in hoeverre NP effectiever is dan reguliere interventies, als een selectie gemaakt wordt van de doelgroep, die specifiek voldoet aan de criteria van NP.

Delinquent gedrag bij jongeren is te definiëren als strafbaar gedrag van jongeren tot en met 24 jaar waarmee zij bepaalde, in wetboeken vastgestelde, normen overtreden. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het plegen van geweld, vandalisme, stelen, overvallen en bedreigen (Politie, z.j.). Gedurende de afgelopen tien jaar is de jeugdcriminaliteit met ruim de helft afgenomen. In 2018 stonden er per 1000 minderjarigen 12,9 geregistreerd als verdachte van een misdrijf. Een jaar eerder was dit aantal 15,4 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). Echter,

(4)

4 dit betreft gegevens op basis van de registraties door de politie. Uit onderzoek naar zelfgerapporteerde criminaliteit blijkt dat deze cijfers hoger uitvallen. Ruim een derde van 12- tot en met 17-jarigen gaf aan in het voorafgaande jaar schuldig geweest te zijn aan het plegen van één of meerdere delicten (Van der laan & Goudriaan, 2016). Iemand slaan zonder verwonding, iemand slaan met verwonding als gevolg en iemand bedreigen waren de meest gerapporteerde geweldsdelicten binnen deze groep. Jongeren die reeds delinquent gedrag vertonen op jonge leeftijd hebben een grotere kans om geleidelijk meer verstorend en strafbaar gedrag te laten zien naarmate zij ouder worden, wat kan leiden tot een continuering van het delinquente gedrag in de volwassenheid (Loeber, Burke, & Pardini, 2009). Daarom is het van belang om middels preventieve interventies vroegtijdig in te grijpen zodat er voorkomen kan worden dat jongeren (verder) het criminele pad op gaan.

De Vries, Hoeve, Assink, Stams, en Asscher (2014) hebben aan de hand van een meta-analyse onderzoek gedaan naar de effectiviteit van preventieve interventies voor jongeren die risico lopen op (persistent) delinquent gedrag. In deze meta-analyse hebben zij 39 studies opgenomen en hebben zij zich gericht op de uitkomstmaten: delinquentie, het plegen van strafbare feiten of recidive. Uit de meta-analyse is gebleken dat preventieve interventies een bescheiden positief effect hebben op het voorkomen van persistent delinquent gedrag bij jongeren (d=0.24). Dit is een bescheiden effect en komt overeen met een vermindering in delinquent gedrag van ongeveer 13% ten opzichte van reguliere interventies of geen interventies. Echter, onder specifieke condities kan preventie tot grotere positieve effecten leiden. Het opstellen van gedragscontracten, het vergroten van opvoedingsvaardigheden door middel van oudertrainingen en het uitvoeren van de interventies in een gezins- of multimodaal format zorgt voor de grootste effecten in het voorkomen van ernstig delictgedrag. Groepsinterventies en intensieve interventies hadden een nadelig effect op jongeren waarbij

(5)

5 sprake is van een laag risico op herhaling van delictgedrag. Het is van belang dat de intensiviteit van de interventie aansluit bij het risico van de jongere (De Vries et al., 2014).

Nieuwe Perspectieven (NP) is een preventieve kortdurende interventie, uitgevoerd door Spirit Jeugd en Opvoedhulp voor jongeren van ongeveer 12 tot 23 jaar die risico- of licht crimineel gedrag vertonen. Het doel van deze interventie is bijdragen aan verbetering op meerdere leefgebieden van de jongeren en te voorkomen dat deze jongeren (verder) afglijden richting criminaliteit. Bij deze jongeren is er veelal sprake van problemen op meerdere leefgebieden, zoals in het gezin, de vriendengroep, op school en in de wijk. Nieuwe Perspectieven onderscheidt zich van reguliere hulpverlening door het outreachende karakter en de vasthoudende werkwijze waarbij de interventiewerker ook buiten kantoortijden beschikbaar is voor de jongere. Outreachend houdt bij NP in dat de interventiewerker de jongere benadert en er niet wordt uitgegaan van zelfstandigheid en motivatie vanuit de jongere zelf. Daarnaast houdt vasthoudend bij NP in dat de interventiewerker de jongere steeds opnieuw probeert te motiveren om door te gaan met het NP-traject. Het voornaamste doel van de interventiewerker is de jongere te bewegen en te motiveren tot reflectie over zijn leven en het aanpakken van mogelijkheden die hij heeft om een positieve verandering te bewerkstelligen. Tot slot zijn andere (sub)doelen: het voorkomen van recidive, het realiseren van een veilige situatie voor de jongere, herstel van positieve sociale contacten in gezin en omgeving, toeleiding naar werk/school/dagbesteding, het op orde brengen van de financiën en het optimaliseren van de gezondheidssituatie (Methodiek Nieuwe Perspectieven, z.j.).

NP is gebaseerd op het theoretisch kader van het Risk Need Responsivity (RNR) model (Andrews, Bonta, & Hoge, 1990). Eén van de eerste kenmerken van NP is dat er voorafgaand aan de interventie risicotaxatie plaatsvindt. Aan de hand van het risico van de jongere wordt er een module aangeboden (NPP of NP Plus). Deze modules verschillen in intensiviteit, wat maakt dat er aangesloten kan worden bij het risico op recidive van de jongere. Met dit kenmerk voldoet

(6)

6 NP aan het ‘risicoprincipe’ van het RNR-model. Een tweede kenmerk van NP is dat de specifieke criminogene factoren van de jongere in kaart worden gebracht. De interventie richt zich dan vervolgens op deze factoren en probeert hierin verandering aan te brengen. Hierdoor voldoet NP aan het ‘behoeften principe’. Tot slot wordt de interventie afgestemd op de specifieke kenmerken van de jongere, zijn/haar achtergrond en de mate van motivatie, wat maakt dat er aan het ‘responsiviteitsprincipe’ wordt voldaan (De Vries, Hoeve, Asscher, & Stams, 2018).

Eerder evaluatieonderzoek naar de effectiviteit van NP heeft laten zien dat NP bijdraagt aan het terugdringen van delinquent gedrag en zorgt voor verbetering binnen verschillende levensgebieden, zoals in het gezin, op school en leeftijdsgenoten (Buysse, Van den Andel, & Van Dijk, 2008; Geldorp, Groen, Hilhorst, Burmann, & Rietveld, 2004; Noorda & Veenbaas, 1997). Zo bleek uit het onderzoek van Noorda en Veenbaas (1997) dat 72% van 300 jongeren een afname in delinquent gedrag liet zien. Echter ontbrak in bovengenoemde studies een controlegroep, wat maakt dat het onzeker is of de positieve resultaten in zijn geheel toe te schrijven waren aan de interventie (De Vries et al., 2017). Een onderzoek waarin wel een controlegroep is opgenomen is het onderzoek van de Vries en collega’s (2017). Uit dit onderzoek is gebleken dat Nieuwe Perspectieven effectief is, maar niet effectiever dan andere interventies (controlegroep) voor jongeren met risico- en licht crimineel gedrag op het gebied van crimineel- en probleemgedrag, bindingen met het sociale netwerk, ouderlijk opvoedgedrag, schoolfunctioneren en sociale en cognitieve vaardigheden. Op de korte termijn heeft NP geen betere of slechtere uitkomsten laten zien in vergelijking met reguliere interventies. Echter, op lange termijn bleek NP succesvoller met betrekking tot de ouder-kind relatie. Daarnaast recidiveerden de jongeren die NP hebben gevolgd, minder snel dan de jongeren die reguliere interventies hebben gevolgd. Tevens bestond er geen verschil tussen jongens en meisjes,

(7)

7 verschillende leeftijden en etniciteiten op het gebied van effectiviteit. Tot slot bleken algemeen werkzame factoren, zoals motivatie, niet van invloed te zijn op de effectiviteit.

Een reden voor het verschijnsel dat NP niet effectiever is dan reguliere interventie kan worden gezocht in het risicoprincipe (De Vries, 2017). De Vries suggereerde dat de intensiteit van de interventie mogelijk niet goed aansluit bij het risico van de jongeren en jongeren met een laag risico een té intensieve interventie krijgen. Daarentegen zouden jongeren waarbij sprake is van een hoog risico meer baat hebben bij een intensieve langdurige interventie. Het niet volledig naleven van het risicoprincipe kan een negatief effect hebben op de effectiviteit van NP (De Vries et al., 2018). Wanneer NP wordt uitgevoerd bij een meer homogene en beter passende doelgroep, dan is de veronderstelling dat NP in die opzet effectiever zou kunnen zijn dan reguliere interventies.

Het doel van het huidige onderzoek was om in kaart te brengen wat de effectiviteit van de interventie Nieuwe Perspectieven is in vergelijking met reguliere interventies, als de jongeren in de interventie zo goed mogelijk aansluiten bij de doelgroep van NP. De volgende vraag stond in huidig onderzoek centraal: ‘In hoeverre is de interventie Nieuwe Perspectieven (NP) effectiever dan een reguliere interventie als we daarbij uitgaan van een doelgroep die specifiek voldoet aan de criteria van NP?’ Op grond van bovenstaande literatuur werd verwacht dat NP effectiever is dan een reguliere interventie voor de jongeren die specifiek tot de doelgroep van NP behoren. Bij de jongeren die niet tot de NP doelgroep behoren werd geen verschil in effectiviteit verwacht tussen NP en CAU.

(8)

8

Methode

Participanten

Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de data van 101 jongeren, waarvan 68 jongens en 33 meisjes. De participanten zijn op willekeurige wijze toegewezen aan de interventie Nieuwe Perspectieven (experimentele groep, n = 47) of aan een reguliere interventie (controle groep, n = 54). Voor de start van de interventie was de gemiddelde leeftijd van de adolescenten 15.58 (SD = 1.53, range = 12.3-19.3). De meerderheid van de participanten is geboren te Amsterdam (76.2%). Bij 72 jongeren was er reeds sprake van een hulpverleningsgeschiedenis bij aanvang van de interventie (71.3%) en 67 jongeren hebben aangegeven met politie in aanraking te zijn geweest voordat de interventie startte (66.3%). In Tabel 1 is een uitgebreid overzicht van de achtergrondgegevens van de participanten weergegeven. Tabel 1 Achtergrondgegevens participanten (N=101) % (n) Geslacht Jongen Meisje 67.3 (68) 32.7 (33) Etniciteit Surinaams Marokkaans Nederlands Overig 26.7 (27) 23.8 (24) 20.8 (21) 28.7 (29)

(9)

9 Geboorteplaats Amsterdam Suriname Overig Onbekend 76.2 (77) 2.0 (2) 11.1 (11) 10.9 (11) Hulpverleningsgeschiedenis Ja Nee 71.3 (72) 28.7 (29) Politiecontact Ja Nee Onbekend 66.3 (67) 18.8 (19) 14.9 (15)

Hoogst behaalde niveau

Praktijkonderwijs VMBO VMBO-t/HAVO HAVO HAVO/VWO VWO Speciaal onderwijs MBO 4.0 (4) 28.7 (29) 8.9 (9) 4.0 (4) 2.0 (2) 5.9 (6) 3.0 (3) 43.5 (44)

Het huidige onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een reeds bestaande dataset afkomstig van het effectiviteitsonderzoek naar Nieuwe Perspectieven door De Vries en collega’s (2014). De participanten zijn geworven gedurende de periode 2011 tot en met 2013 op vijf verschillende locaties van een jeugdzorgaanbieder in de regio van Amsterdam. Om deel te kunnen nemen aan het onderzoek moest er bij de adolescenten sprake zijn van de volgende

(10)

10 criteria: (1) leeftijd 12 tot 23 jaar, (2) het ervaren van problemen op meerdere verschillende gebieden (school, familie, vrienden, vrije tijd), (3) risico voor het ontwikkelen van een deviante levensstijl, zoals adolescenten met antisociale problematiek, ‘first time offenders’ en adolescenten die meermaals met de politie in aanraking zijn gekomen wegens lichte vergrijpen zoals winkeldiefstal. Jongeren met een IQ onder de 70, ernstige psychiatrische problematiek, een lange geschiedenis van delicten, een drugs- en/of alcoholverslaving en jongeren zonder verblijfsvergunning werden uitgesloten voor deelname aan het onderzoek.

Doelgroepsbepaling

De beoogde doelgroep van NP bestaat primair uit jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar bij wie er sprake is van meervoudige problematiek op meerdere leefgebieden en bij wie sprake is van meerdere politiecontacten. In het huidige onderzoek is de keuze gemaakt een selectie te maken van een beperkte doelgroep, die zo goed mogelijk aansluit bij de criteria voor NP en deze te operationaliseren aan de hand van de kenmerken politiecontact en hulpverleningsgeschiedenis. De jongeren vielen in de NP-doelgroep wanneer er zowel sprake was van eerder politiecontact voor aanvang van het onderzoek en wanneer er sprake was van een hulpverleningsgeschiedenis. Om binnen de geoperationaliseerde doelgroep te vallen, diende er sprake te zijn van een combinatie van deze twee kenmerken.

Design

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een Randomized Controlled Trial (RCT). De jongeren werden op willekeurige wijze toegewezen aan één van de twee condities: de experimentele conditie of de controle conditie. De experimentele groep kreeg de interventie Nieuwe Perspectieven aangeboden door Spirit Jeugd en Opvoedhulp en de controlegroep kreeg een reguliere interventie aangeboden door Spirit Jeugd en Opvoedhulp of een andere

(11)

11 jeugdhulpaanbieder. Tot slot is het onderzoek goedgekeurd door de Ethiek Commissie van de Universiteit van Amsterdam. Het goedkeuringsnummer is: 2011-CDE-01.

Meetinstrumenten

Sociodemografische kenmerken. Deze vragenlijst gaf inzicht in de sociodemografische kenmerken van de adolescenten en hun ouder, waaronder sekse, leeftijd en etniciteit. De vragen omvatten verschillende gebieden zoals woon- en werksituatie, gezinssituatie, educatie, vrijetijdsbesteding, middelengebruik en eerdere en huidige hulpverlening.

Agressie. Om inzicht te krijgen in het eventuele agressieve gedrag van de adolescenten

is er gebruik gemaakt van de ‘Buss-Durkee Hostility Inventory’ (BDHI-D; Buss & Durkee, 1957). Deze vragenlijst is een zelfrapportage instrument en wordt gebruikt bij het meten van hostiliteit en de neiging tot agressief gedrag bij jongeren. De vragenlijst bestaat uit 40 stellingen met een tweepuntsschaal. De antwoordopties zijn: ‘waar’ en ‘niet waar’. De items zijn verdeeld over 3 schalen: indirecte agressie (naar binnen gerichte agressie, onderdrukte vijandigheid, ingehouden agressie), directe agressie (gedragsmatig objectief herkenbare agressie, fysieke of verbale uitingen van agressie) en sociale wenselijkheid. De sociale wenselijkheid schaal is in huidig onderzoek niet gebruikt, aangezien inzicht in de sociale wenselijkheid is verkregen door middel van een aparte vragenlijst. Een voorbeeld van een item is: ‘’als iemand mij eerst slaat, sla ik terug’’. De COTAN heeft de BDHI-D geëvalueerd. De normen, betrouwbaarheid en begripsvaliditeit worden als goed beoordeeld, de criteriumvaliditeit als voldoende. Voor de directe agressie schaal gold op T1 een Cronbach’s alfa van α = 0.77, op T2 α = 0.70 en op T3 α = 0.71. Voor de indirecte agressie schaal was dit op T1 α = 0.79, op T2 α = 0.85 en op T3 α = 0.83 (De Vries et al., 2017).

(12)

12

Delinquent gedrag. Om inzicht te krijgen in het eventuele delinquente gedrag van de

adolescenten is er gebruik gemaakt van de Zelfrapportage delinquent gedrag (ZDG). Deze vragenlijst is ontwikkeld door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum WODC ten behoeve van de Monitor Zelfrapportage Jeugddelinquentie (Van der Laan & Blom, 2006). Met behulp van deze vragenlijst is de prevalentie en de frequentie van het plegen van verschillende delicten gemeten. De vragenlijst bestaat uit 36 items die ingedeeld zijn in 7 categorieën: ‘vernieling/openbare orde delicten’, ‘vermogensdelicten’, ‘agressie/geweldsdelicten’, ‘wapenbezit’, ‘internetdelicten’, ‘drugsdelicten’ en ‘overtredingen’. De vragen bestaan consequent uit vijf domeinen van functioneren: het individu, gezin, school, vrienden en woonomgeving. De antwoord categorieën bestaan uit ‘ja’ en ‘nee’. Bij een aantal zwaarder aangemerkte delinquente gedragingen wordt doorgevraagd of jongeren dit alleen of in vereniging hebben gedaan en zo ja met wie en of de jongere hierbij onder invloed was van kalmerende middelen, zoals alcohol of drugs. Een voorbeeld van een item is: “Heb je ooit iemand verwond met een mes of een ander wapen?” De Cronbach’s alfa op T1 was α = 0.80, op T2 was deze α = 0.62 en op T3 α = 0.88 (De Vries et al., 2017).

Externaliserend probleemgedrag. Om inzicht te krijgen in het eventuele

externaliserende probleemgedrag van de adolescenten is er gebruik gemaakt van de ‘Sociaal-Emotionele Vragenlijst’ (SEV; Scholte & van der Ploeg, 2007). Middels dit instrument worden problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de jongeren gemeten. Het gaat om gedragsbeoordelingen van ouders en andere betrokkenen zoals leerkrachten. Op vier gebieden wordt de sociaal-emotionele problematiek van jongeren vastgesteld: aandachtstekort met hyperactiviteit, sociale gedragsproblematiek (opstandig gedrag, agressie en grensoverschrijdend gedrag), angstig en stemmingsverstoord gedrag en autistisch gedrag. Deze vier gebieden worden uitgevraagd aan de hand van 72 items. De items bestaan uit beschrijvingen van concrete gedragingskenmerken. De eerste drie basisschalen zijn weer

(13)

13 opgedeeld in subschalen. Aandachtstekort met hyperactiviteit bestaat uit de subschalen: aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit (T1 α = .93, T2 α =.90, T3 α = .92). De basisschaal sociale gedragsproblemen bestaat uit oppositioneel-opstandig gedrag, agressief gedrag en antisociaal gedrag (T1 α = .94, T2 α = .95, T3 α = .94). De schaal angstig en stemmingsverstoord gedrag bestaat uit angstig gedrag in het algemeen, sociaal-angstig gedrag en angstig-depressief gedrag. Antwoorden kunnen gegeven worden op een vijfpuntsschaal, waarbij 0=het gedrag komt niet voor, 1= het gedrag komt af en toe voor, 2= het gedrag komt geregeld voor, 3= het gedrag komt vaak voor en 4= het gedrag komt zeer vaak/dagelijks voor (Scholte & Van der Ploeg, 2007). Een voorbeeld van een item is: “Uw kind is snel afgeleid”.

Nieuwe Perspectieven

De jongeren die NP aangeboden kregen, werden voor de duur van drie maanden zeer intensief begeleid waarna er tevens een nazorgtraject van drie maanden volgde. De interventiewerker zocht de jongere op in zijn of haar eigen omgeving of er werd afgesproken op een plek die door de jongere als prettig wordt ervaren, zoals op straat of in een café. De interventiewerker zocht de jongere gemiddeld drie keer per week op, wat maakt dat er sprake is van een hoge contactfrequentie. Tevens draagt de interventiewerker er zorg voor dat hij of zij dag en nacht bereikbaar is voor de jongere.

Binnen NP worden er vier fases doorlopen. In fase 0 staan de basisvoorwaarden om het programma NP uit te voeren centraal. In deze fase draait het voornamelijk om de kennis, ervaring en het probleemoplossend vermogen van de interventiewerkers. Binnen fase 1 staan aanmelding, intake en het doen van onderzoek centraal. Jongeren kunnen worden aangemeld door instanties of kunnen zichzelf aanmelden. Aan het einde van deze fase dient de problematiek van de jongere duidelijk in kaart te zijn gebracht. In de volgende fase, fase 2, wordt er gewerkt aan oplossingen. Deze fase neemt ongeveer acht weken in beslag en is gericht

(14)

14 op het vinden van oplossingen om de problematiek aan te pakken en hier in de praktijk mee aan de slag te gaan. De laatste fase is de nazorgfase, fase 3. Ondersteuning in eventueel nieuw ontstane situaties en reflectie spelen hierin een belangrijke rol.

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek ontvingen zowel de jongere als de ouder een informatiebrief en werd er een toestemmingsformulier ondertekend. Gegevens van de jongeren en hun ouder(s) zijn verzameld door middel van vragenlijsten op vier meetmomenten: voor de start van de interventie (T1), 3 maanden na de start van de interventie (T2), 6 maanden na de start van de interventie (T3) en een jaar na de start van de interventie (T4). De gegevens van de jongeren zijn verzameld in het kader van de behandeling. De vragenlijsten werden in de eigen omgeving van de jongeren afgenomen, door middel van een boekje of via een computerprogramma. De onderzoeker kwam bij de jongeren thuis zodat de drempel voor deelname aan het onderzoek verkleind werd en de participanten begeleid konden worden tijdens het invullen. Naast huisbezoeken was het ook mogelijk om op school af te spreken of bijvoorbeeld op kantoor bij de ouder. Na ieder meetmoment kreeg de jongere, als blijk van dank voor deelname, 20 euro. Voor de ouder was deze beloning 10 euro.

Data-analyse

Allereerst heeft er data-inspectie plaatsgevonden van de achtergrond– en onderzoeksvariabelen. De achtergrondvariabelen bestonden uit de volgende variabelen: leeftijd, geslacht, conditie, etniciteit, hoogst genoten opleiding, politiecontact en hulpverleningsgeschiedenis. De onderzoeksvariabelen bestonden uit delinquentie en agressie. Van bovenstaande variabelen zijn door middel van frequentietabellen de centrum- en spreidingsmaten bekend.

(15)

15 Vervolgens is er getoetst of de twee onderzoekscondities (de groep die reguliere interventies heeft gevolgd en de groep die NP heeft gevolgd) van te voren al van elkaar verschilden. Voor continue variabelen is dit getoetst aan de hand van een onafhankelijke t-toets, voor categorische variabelen aan de hand van een chi-kwadraat toets. De assumpties waaraan moest worden voldaan voor het uitvoeren van de onafhankelijke T-toets zijn dat de scores onafhankelijk van elkaar zijn en dat er per groep sprake is van een normale verdeling. Daarnaast moet er binnen de data gelijkheid van varianties zijn. Aan de hand van histogrammen is de normaalverdeling bepaald en aan de hand van de Levene’s Test for quality of variances is de gelijkheid van variantie vastgesteld. Tot slot is de onderzoeksvraag getoetst met een variantie-analyse (ANOVA) met herhaalde metingen, waarbij de hypothese getest werd door het interactie-effect tussen verandering over tijd en conditie.

De data-analyse is uitgevoerd aan de hand van de Statistical Package for the Social Sciences versie 23.0.Voor de analyses in de huidige studie werd een significatieniveau van α = .05 aangehouden.

Resultaten Beschrijvende statistiek

Een overzicht van de beschrijvende statistieken van de variabelen agressie en delinquentie is te zien in Tabel 2, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de experimentele groep (NP) en de controle groep (CAU). Daarbij is tevens onderscheid gemaakt tussen de vier meetmomenten.

Randomisatie

Om te kunnen vaststellen of de twee condities, de groep die de interventie Nieuwe Perspectieven heeft gevolgd en de groep die reguliere interventies heeft gevolgd, a priori op een aantal variabelen verschilden, zijn er statistische analyses uitgevoerd. Uit de onafhankelijke

(16)

16 t-toets bleek dat er geen significant verschil was tussen de beide condities met betrekking tot agressie op het eerste meetmoment (t = 0.905, df = 99, p = .368), delinquentie op het eerste meetmoment (t = 0.990, df = 99, p = .325) en leeftijd (t = -0.489, df = 99, p = .626). Tevens is uit de Chi-Kwadraat toets gebleken dat er geen significant verschil was tussen de twee condities in de verdeling van sekse (χ2 (1, N = 101) = 0.489, p = .485), etniciteit (χ2 (3, N = 101) = 3.337,

p = .343), hulpverleningsgeschiedenis (χ2 (1, N = 101) = 0.050, p = .824), opleidingsniveau (χ2

(3, N = 100) = 0.830, p = .842) en tot slot politiecontact (χ2 (1, N = 86) = 0.442, p = .506). Deze uitkomsten indiceren dat de experimentele - en de controlegroep op bovenstaande factoren voordat het onderzoek startte niet significant van elkaar verschilden en dat er dus sprake is van een gelijke verdeling tussen de condities van de variabelen agressie, delinquentie, leeftijd, sekse, etniciteit, hulpverleningsgeschiedenis, opleidingsniveau en politiecontact. Dit heeft als gevolg dat eventuele verschillen in behandelresultaten tussen de condities niet aan verschillen in deze variabelen kunnen worden toegeschreven, maar aan het type interventie dat de jongeren hebben ontvangen.

Tabel 2

Beschrijvende statistiek van agressie en delinquentie, opgesplitst naar experimentele groep NP en controle groep CAU

Voormeting (T1) Tussenmeting (T2) Nameting (T3) Follow-up (T4)

N M SD N M SD N M SD N M SD Agressie NP 47 0.519 0.180 47 0.532 0.177 47 0.493 0.178 47 0.506 0.188 CAU 54 0.554 0.201 54 0.535 0.192 54 0.504 0.203 54 0.503 0.188 Delinquentie NP 47 0.894 1.591 40 0.600 1.033 43 0.302 0.674 41 0.512 1.003 CAU 54 1.296 2.360 51 0.745 1.294 52 0.981 2.421 48 0.479 0.967

(17)

17

Doelgroepsbepaling

Er is gekozen om de NP doelgroep te operationaliseren aan de hand van de criteria hulpverleningsgeschiedenis en politiecontact. Aan de hand van deze specifieke criteria is een onderscheid gemaakt in doelgroep: NP doelgroep en overige doelgroep. De jongeren bij wie er al sprake was van een hulpverleningsgeschiedenis en die, voordat de interventie startte, tevens met politie in aanraking zijn geweest, werden in de NP doelgroep (N=53) opgenomen. 33 jongeren voldeden niet aan deze criteria. Zij zijn om deze reden niet opgenomen in de NP doelgroep en vielen onder ‘overige doelgroep’. Van de jongeren die Nieuwe Perspectieven hebben gevolgd, valt ongeveer de helft binnen de NP doelgroep (52.5%). Een overzicht van de participanten onderverdeeld in conditie en doelgroep is te zien in Tabel 3.

Tabel 3

Participanten onderverdeeld in conditie en doelgroep

Doelgroep

NP doelgroep Overige doelgroep Totaal

Conditie Experimentele conditie (NP) 26 16 42

Controle conditie (CAU) 27 17 44

(18)

18

Variantie-analyse

De hypothese was dat alleen de jongeren die tot de doelgroep behoren, bij NP een beter resultaat lieten zien in vergelijking met CAU. Bij de jongeren die niet tot de NP doelgroep behoren werd geen verschil in effectiviteit verwacht tussen NP en CAU. De hypothese is getoetst in een drieweg interactie tussen tijd, conditie en doelgroep.

Om dit effect te toetsen is een variantie-analyse met herhaalde metingen uitgevoerd. Bij het uitvoeren van de variantie-analyse aan de hand van vier meetmomenten is tijd opgevoerd als within subject factor en zijn conditie (experimentele conditie of controle conditie) en doelgroep (wel of niet passend bij NP doelgroep) opgevoerd als between subject factoren.

Allereerst is de analyse uitgevoerd met de variabele agressie op de vier meetmomenten. Aan de assumptie wat betreft sphericiteit is voldaan (X(5) = .972, p = .809). Ook is middels histogrammen vastgesteld dat er sprake was van een normale verdeling bij de variabele agressie. Er is geen significant hoofdeffect gevonden voor tijd (F (3, 246) = 1.858, p = .137). Dit betekent dat de groep jongeren als geheel geen significante verbetering over tijd lieten zien op het gebied van agressie. Ook is er geen significant interactie-effect aangetoond tussen tijd en conditie (F (3, 246) = .203, p = .894). Dit indiceert dat de interventie Nieuwe Perspectieven geen meerwaarde heeft op het gebied van agressie in vergelijking met andere reguliere interventies. Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is onderzocht of er sprake was van een significante drieweg interactie tussen tijd, conditie en de specifieke NP doelgroep. Uit de analyse bleek geen significant interactie-effect: F(3, 246) = .376, p = .771. Hieruit kan worden opgemaakt dat Nieuwe Perspectieven niet significant effectiever is in het verminderen van agressie dan reguliere interventies voor adolescenten die specifiek aan de doelgroep van NP voldoen.

(19)

19 Vervolgens is de variantie-analyse uitgevoerd met de variabele delinquentie op de vier meetmomenten. Aangezien Mauchly’s test aantoonde dat aan de assumptie wat betreft sphericiteit niet werd voldaan (X(5) = .652, p = <.001), zijn de vrijheidsgraden voor Greenhouse-Geisser gecorrigeerd. Daarnaast is de variabele delinquentie niet normaal verdeeld, wat maakt dat de resultaten met voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd.

Er is een significant hoofdeffect gevonden voor tijd (F(2.31,159.51) = 6.586, p = <.05). Dit betekent dat de jongeren een significante verbetering over tijd lieten zien in de mate van delinquentie, wat betekent dat ze rapporteerden over tijd minder delicten te plegen. Tussen tijd en conditie werd geen significante interactie gevonden (F(2.31,159.51) = .518, p = .623). Dit betekent dat Nieuwe Perspectieven geen meerwaarde heeft op het gebied van verminderen van delinquentie ten opzichte van reguliere interventies. Om tot slot een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is in kaart gebracht of er sprake was van een significante drieweg interactie tussen tijd, conditie en de specifieke NP doelgroep. Uit de analyse bleek dat dit niet het geval was: F(2.31,159.51) = .738, p = .498. Hieruit kan worden geconcludeerd dat Nieuwe Perspectieven niet significant effectiever is in het verminderen van delinquentie dan reguliere interventies voor de jongeren die specifiek behoren bij de doelgroep van NP.

Discussie

Het doel van huidig onderzoek was om te onderzoeken of, wanneer er een groep wordt samengesteld waarvoor Nieuwe Perspectieven expliciet bedoeld is, er een verschil zichtbaar zou zijn tussen NP en reguliere interventies. Nieuwe Perspectieven heeft een brede doelgroep geïncludeerd. Gedacht werd dat door middel van het maken van een selectie van deze doelgroep aan de hand van specifieke criteria die het best passend werden geacht bij NP, NP voor deze groep effectiever zou zijn. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal stond, was: ‘in hoeverre is de interventie Nieuwe Perspectieven (NP) effectiever dan een reguliere interventie

(20)

20 als we daarbij uitgaan van een doelgroep die specifiek voldoet aan de criteria van NP?’ In dit onderzoek is gebruik gemaakt van agressie en delinquentie als uitkomstmaten en is de doelgroep geoperationaliseerd aan de hand van de criteria eerder politiecontact en het hebben van hulpverleningsgeschiedenis.

In overeenstemming met eerder onderzoek door onder andere De Vries en collega’s (2017), waarin werd gevonden dat NP bijdraagt aan het terugdringen van delinquent gedrag, bleek uit de resultaten dat er bij zowel de jongeren die NP volgden als de jongeren die reguliere interventies volgden, sprake was van een vermindering op het gebied van delinquentie (Buysse, Van den Andel, & Van Dijk, 2008; Geldorp, Groen, Hilhorst, Burmann, & Rietveld, 2004; Noorda & Veenbaas, 1997). Echter bleek Nieuwe Perspectieven geen meerwaarde te hebben ten opzichte van reguliere interventies op het gebied van agressie en delinquentie. Tevens is in het huidige onderzoek naar voren gekomen dat de jongeren die volgens criteria het best zouden passen bij NP niet meer baat hadden bij NP dan bij een reguliere interventie. Tevens had deze groep jongeren niet meer profijt van NP dan de jongeren die niet aan de criteria voldeden en dus vielen onder de overige doelgroep. Dit betekent dat, het maken van een selectie van de doelgroep aan de hand van de kenmerken politiecontact en hulpverleningsgeschiedenis, niet heeft gezorgd voor een verhoging van de effectiviteit van NP ten opzichte van reguliere interventies. Dit resultaat indiceert een verwerping van de hypothese dat alleen de jongeren, die tot de NP doelgroep behoren, bij NP een beter resultaat zouden laten zien in vergelijking met reguliere interventies, dan de jongeren die niet tot de doelgroep behoren.

Een verklaring voor deze uitkomst zou kunnen zijn dat de doelgroep, zoals deze geselecteerd is in het huidige onderzoek, toch niet het beste afgestemd is op NP en/of dat de afstemming op NP in dit onderzoek niet op de best mogelijke manier is geoperationaliseerd. De groep jongeren is in het huidige onderzoek geselecteerd aan de hand van twee criteria (politiecontact en hulpverleningsgeschiedenis). Dit betekent dat binnen de groep de jongeren

(21)

21 op in ieder geval deze twee kenmerken overeenkomen. Dit neemt niet weg dat zij op een tal van andere kenmerken wel degelijk van elkaar zouden kunnen verschillen, wat de groep alsnog heterogeen maakt. Het hebben van heterogeniteit binnen onderzoek kan minder goede zichtbare effecten als gevolg hebben. De ene jongere zou namelijk wel kunnen profiteren van de interventie en een andere jongere niet. Inzicht in de ‘waarom-vraag’ ontbreekt. Daarnaast is in het huidige onderzoek gewerkt met een reeds bestaande dataset, wat maakt dat het onderzoek enkel kon worden uitgevoerd met de variabelen die hierin waren opgenomen. De dataset beschikte over relatief weinig variabelen die gebruikt konden worden om de doelgroep te operationaliseren of bleken niet werkbaar. Uit een beperkt aantal variabelen is uiteindelijk gekozen voor politiecontact en hulpverleningsgeschiedenis. Wellicht zouden andere kenmerken, die niet zijn opgenomen in de dataset behorend bij het huidige onderzoek, meer aansluiten bij de doelgroep van NP. Extra inzicht is hierin van belang.

Buiten de mogelijke heterogeniteit binnen de geoperationaliseerde doelgroep is er tevens sprake van heterogeniteit op andere gebieden. Ten eerste beoogt Nieuwe Perspectieve een adaptieve interventie te zijn, wat inhoudt dat de uitvoering van de interventie wordt aangepast aan de problematiek van de jongeren. Kort gezegd: hoe meer problematiek, hoe meer ‘bemoeienis’ vanuit de interventie. Binnen de interventie wordt er dus al rekening gehouden met de ernst van de problematiek en de aanpak. Dit betekent dat de interventie niet op een eenduidige manier wordt uitgevoerd. Daarnaast bevindt zich binnen de reguliere interventies ook heterogeniteit. De groep jongeren die reguliere interventies ontving, kregen verschillende interventies aangeboden. Dit kan betekenen dat er binnen de groep reguliere interventies, sterkere en zwakkere interventies zijn opgenomen. Dit maakt dat er binnen deze heterogeniteit een verscheidenheid bestaat aan alternatieve verklaringen waar onderzoekstechnisch geen zicht op is. Al met al zou de heterogeniteit binnen de verschillende gebieden voor minder goede

(22)

22 zichtbare onderzoekseffecten kunnen zorgen en zouden de uitkomsten van huidig onderzoek hierdoor beïnvloed kunnen zijn.

Daarnaast geeft het merendeel van de jongeren (58.4%) aan op het eerste meetmoment dat zij in de afgelopen periode geen delicten hebben gepleegd, wat maakt dat het groepsgemiddelde voor delictgedrag zeer laag is. Wanneer er bij aanvang van de interventie niet of nauwelijks sprake is van delictgedrag bij de jongeren, kan de vraag gesteld worden in hoeverre dit delictgedrag nog verder kan afnemen. Als er al sprake is van een afname in delictgedrag, zal dit een kleine afname zijn, aangezien er in zeer beperkte mate ruimte is voor verbetering. Doordat er enkel in beperkte mate verbetering op kan treden, zullen er ook minder snel significante verschillen gevonden tussen de verschillende groepen en interventies.

Sterke en zwakke punten van het onderzoek

Huidig onderzoek wordt gekenmerkt door een aantal sterke punten. Allereerst werd er in dit onderzoek gebruik gemaakt van zowel een experimentele- als een controlegroep en was er sprake van willekeurige toewijzing. De experimentele groep kreeg de interventie NP en de controlegroep kreeg een reguliere interventie aangeboden. Het opnemen van een controlegroep in onderzoek heeft als gevolg dat de waargenomen effecten enkel zijn toe te schrijven aan de gevolgde interventie en niet te wijten zijn aan spontane veranderingen. Tevens zijn in dit onderzoek op vier verschillende momenten metingen verricht, wat maakt dat er inzicht kan worden verkregen in zowel de korte – als de lange termijn effecten en in het verloop van deze eventuele effecten. Dit heeft als voordeel dat in kaart gebracht kan worden welke invloed de interventie daadwerkelijk op een jongere heeft gehad nadat er een langere tijd verstreken is en de jongere niet meer actief bezig is met de interventie. Tot slot heeft de afname van gegevens van de participanten in de natuurlijke setting plaatsgevonden, wat bijdraagt aan de externe validiteit van dit onderzoek.

(23)

23 Naast sterke punten, heeft huidig onderzoek ook enkele limitaties. Allereerst is er geen duidelijk kader wat betreft het karakter van de interventie. De interventie beoogt een preventieve interventie te zijn, maar includeert jongeren die al met politie in aanraking zijn geweest en al zijn vastgelopen op meerdere gebieden. Anderzijds krijgen jongeren die nog geen politiecontacten hebben gehad de intensieve begeleidingsstijl van NP. De vraag kan hierbij gesteld worden in hoeverre NP daadwerkelijk het risico principe in acht neemt en aansluit op de beoogde doelgroep. De inclusiecriteria van NP zijn erg breed, wat maakt dat er een heterogene onderzoeksgroep is ontstaan. Dat maakt dat het lastiger is om groepen goed onderling te vergelijken.

Tot slot is er met name gebruik gemaakt van zelfrapportage. De jongeren dienden de vragenlijsten zelf in te vullen, wat maakt dat de uitkomsten wellicht niet betrouwbaar zijn. Op onderwerpen zoals agressie en delictgedrag is het aannemelijk dat jongeren hier niet geheel eerlijk over zijn en zij zullen dan ook eerder geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden. Dit heeft als gevolg dat de gerapporteerde scores op agressief gedrag en delictgedrag lager uit zouden kunnen vallen dan dat in werkelijkheid het geval is. Tevens is bij zelfrapportage de valkuil dat de jongeren de vragen niet goed begrijpen en zij de vragen anders interpreteren dan hoe deze bedoeld zijn. Dit zorgt voor een afname op het gebied van betrouwbaarheid.

Klinische implicaties

Er is in huidig onderzoek geen bewijs gevonden voor de veronderstelling dat het maken van een selectie van de doelgroep op specifieke criteria (hulpverleningsgeschiedenis en politiecontact) zorgt voor betere uitkomsten van NP in vergelijking met reguliere interventies. Met inachtneming van de resultaten uit huidig onderzoek en uit reeds bestaand onderzoek, blijft de vraag bestaan: ‘bestaan er bepaalde subgroepen die mogelijk wel meer profijt hebben van Nieuwe Perspectieven?’ Nieuwe Perspectieven is een effectieve interventie gebleken, wat maakt dat de interventie in de praktijk nog steeds ingezet kan worden. Echter, van belang is om

(24)

24 in de praktijk goed na te blijven denken over de best passende doelgroep zodat de meest maximale behandelresultaten behaald kunnen worden voor deze groep. Tevens is het van belang na te denken in hoeverre NP ingezet kan worden als preventieve interventie. NP is een intensieve interventie die, met inachtneming van het risico principe, afgestemd zou moeten worden aan de hand van het risico en de mate van problematiek van de jongere. Mogelijk sluit de hoge intensiviteit van de interventie niet goed aan bij de beoogde doelgroep en is deze intensiviteit niet passend bij een interventie die zich presenteert als een preventieve interventie. Al met al is meer inzicht in de best passende doelgroep in de praktijk van belang.

Aanbevelingen voor verder onderzoek

Er is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van Nieuwe Perspectieven en eventuele moderatoren. Van belang is om dit ook in de toekomst te blijven doen zodat er meer inzicht kan worden verkregen in de subgroep waarvoor NP het best passend is. Het nog nauwkeuriger kijken naar de doelgroep van NP en hier onderzoek naar blijven doen zou hieraan kunnen bijdragen.

Tevens hebben voorgaande onderzoeken gebruik gemaakt van kwantitatief onderzoek. Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen, in tegenstelling tot wat de afgelopen periode veelal is uitgevoerd, ook gebruik te maken van kwalitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek kan in kaart gebracht worden hoe de interventie en de daarbij behorende intensiviteit per individu wordt ervaren en bestaat er de mogelijkheid tot doorvragen. Op deze manier kan er meer informatie worden verkregen dan wanneer er enkel gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten. Er zou mogelijk beter inzicht komen in de doelgroep en wat werkt voor wie, wat bijdraagt aan de hoogst haalbare behandeluitkomsten. Ondanks dat kwalitatief onderzoek in vergelijking met kwantitatief onderzoek meer tijd in beslag neemt, zouden de uitkomsten van kwalitatief onderzoek van grote waarde kunnen zijn om van de

(25)

25 vraagtekens die momenteel bestaan rondom de effectiviteitsonderzoeken NP punten te kunnen maken.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat Nieuwe Perspectieven een effectieve interventie is gebleken die om deze reden in de praktijk nog steeds ingezet kan worden. Echter, Nieuwe Perspectieven heeft geen meerwaarde ten opzichte van reguliere interventies. Tevens is er op dit moment geen bewijs gevonden dat het idee ondersteunt dat een specifieke groep jongeren geselecteerd aan de hand van kenmerken passend bij NP meer profiteert van deze interventie. Vanwege de limitaties in huidig onderzoek en aangezien niet met zekerheid aangenomen kan worden dat de doelgroep op de best mogelijke manier is geoperationaliseerd, kunnen er geen harde conclusies getrokken worden met betrekking tot de onderzoeksvraag.

(26)

26

Literatuur

Adams, R.E. & R.T. Serpe (2000). Social integration, fear of crime, and life satisfaction.

Sociological Perspectives, 43, 605-629.

Andrews, D. A., Bonta, J., & Hoge, R. D. (1990). Classification for effective rehabilitation: Rediscovering psychology. Criminal Justice and Behavior, 17, 19-52.

Binsbergen, M. H. (1997). Motivatieontwikkeling: Een onderzoek naar motivationele factoren

in de startfase van behandeling bij jongeren in orthopedagogische settings.

Universiteit Utrecht: Faculteit Sociale Wetenschappen.

Buss, A. H., & Durkee, A. (1957). An inventory for assessing different kinds of hostility.

Journal of Consulting Psychology, 21, 343–349.

Buysse, W., Van den Andel, A., & Van Dijk, B. (2008). Evaluatie Nieuwe Perspectieven

Amersfoort 2005–2007. Amsterdam: DSP-Groep BV.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2019). Geregistreerde verdachten.

De Vries, S. L. A., Hoeve, M., Asscher, J. J., & Stams, G. J. (2014). The effects of the prevention program ‘New Perspectives’ (NP) on juvenile delinquency and other life domains: study protocol for a randomized controlled trial. BMC Psychology, 2:10.

(27)

27 De Vries, S. L. A., Hoeve, M., Assink, M., Stams, G. J. J. M., & Asscher, J. J. (2014).

Practitioner review: Effective ingredients of prevention programs for youth at risk of persistent juvenile delinquency: Recommendations for clinical practice. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 56, 108-121.

De Vries, L. A., Hoeve, M., Wibbelink, C. J. M., Asscher, J. J., & Stams, G. J. J. M. (2017). A randomized controlled trial of the effectiveness of the youth crime prevention program “New Perspectives” (NP): Post-treatment changes and moderator effects.

Children and Youth Services Review, 82, 413-426.

De Vries, L. A., Hoeve, M., Asscher, J. J., & Stams, G. J. M. (2018). The long-term effects of the youth crime prevention program “New Perspectives” on Delinquency and

Recidivism. International Journal of Offender Therapy and Comparative

Criminology, 62, 3639-3661.

Geldorp, M., Groen, H., Hilhorst, N., Burmann, A., & Rietveld, M. (2004). Evaluatie Nieuwe

Perspectieven 1998–2003. Amsterdam: DSP-groep.

Loeber, R., Burke, J.D., & Pardini, D.A. (2009). Development and etiology of disruptive and delinquent behavior. Annual Review of Clinical Psychology, 5, 291–310.

Noorda, J. J., & Veenbaas, R. H. (1997). Eindevaluatie Nieuwe Perspectieven Amsterdam

(28)

28 Politie. (z.j.). Jeugdcriminaliteit. Verkregen op 2 maart, 2020, van

https://www.politie.nl/themas/jeugdcriminaliteit.html#alinea-title-wat-is-jeugdcriminaliteit

Prochaska, J. O., & Velicer, W. F. (1997). The transtheoretical model of health behavior change. American Journal of Health Promotion, 12, 38-48.

Prochaska, J.O., DiClemente, C.C. & Norcross, J.C. (1992). In search of how people change: Applications to addictive behaviors. American Psychologist, 47(9), 1102-1114.

Scholte, E.M., Ploeg, J.D. van der (2007). Handleiding Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van Binsbergen, M.H. (2003). Motivatie voor behandeling. Ontwikkeling van

behandelmotivatie in een justitiële instelling. Apeldoorn: Garant.

Van der Laan, A. M., & Blom, M. (2011). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010 [Juvenile Delinquency 1996-2010]. Den Haag, The Netherlands: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.

Van der Laan, A. & Goudriaan, H. (2016). Monitor Jeugdcriminaliteit. Ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit 2007-2015. Den Haag: WODC.

Van der Laan, A.M. & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie: risico’s en bescherming;

bevindingen uit de WODC monitor zelfrapportage jeugdcriminaliteit 2005. Den Haag: WODC.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The study used an integrative literature review as method, with a descriptive design to obtain the best evidence regarding educational strategies that promote the clinical judgement

As is evident from commentaries on Galatians and from various English translations, scholars do not agree on the meaning, rhetorical labelling and translation of the wish expressed

De gespreksvoerder kan een afweging maken tussen de draagkracht, draaglast en behoeften van het sociale netwerk en de wensen en moge- lijkheden van de aanvrager, zodat allen

Niet dat het school- vak moet worden volgepropt met weten- schap, maar het vak Nederlands zou in ieder geval voor een groter deel over de Nederlandse taal en literatuur en over het

Differently, if the increased load on processing of behaviorally neutral feature is accompa- nied by decrease in the selective bias toward action-relevant feature, this would

This paper uses an online experiment to try and estimate the willingness to pay of individuals in facing a catastrophic scenario, estimate the probability threshold above

The outcome of the qualitative research part will serve as input for quantitative part which is executed to answer the research question of this paper: ‘Do

Een grotere mate van journalistieke interventie blijkt uit een ongelijke verdeling in deze spreektijd, maar duidt ook op een verschuiving van issue-onderwerpen naar horse-race-