• No results found

Asse - Nerviërstraat 60: VIOE proefsleuvenonderzoek nieuwbouw Federale Politie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Asse - Nerviërstraat 60: VIOE proefsleuvenonderzoek nieuwbouw Federale Politie"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Asse – Nerviërsstraat 60 1

Asse - Nerviërstraat 60: VIOE proefsleuvenonderzoek nieuwbouw Federale

Politie

1. Administratieve gegevens Provincie: Vlaams-Brabant Gemeente: Asse Deelgem./gehucht: Asse Adres: Nerviërstraat 60

Kadaster: afd. 2, sie. B, perceelnrs 81L, 82P, 82T

Coördinaten: X: 137514; Y: 178571

Bouwheer: Regie der Gebouwen, Directie Vlaams-Brabant Oppervlakte projectzone: 10000 m2

Oppervlakte onderzoekszone: 2470 m2 (op perceel 81L) Datum onderzoek: 26 & 27 11 2007

Type onderzoek: prospectie met ingreep in de bodem - 3 proefsleuven Uitvoerder onderzoek: VIOE (D. Pauwels, M. Hayen, A. Dallemagne)

Complextype: nederzetting (vicus)

Datering: Romeins

2. Onderzoekskader

Het inventariserend veldonderzoek dat het onderwerp is van dit verslag kadert in het bouwdossier voor een nieuw politiekantoor voor de Federale Politie aan de Nerviërstraat 60 te Asse. De

herinrichting van het 1 ha grote terrein zal in twee fasen gebeuren: eerst wordt een nieuwbouw opgetrokken, vervolgens worden in een tweede fase wegenis, parking- en rioleringswerken

uitgevoerd. In beide fasen van het project worden de eigenlijke bouwwerken voorafgegaan door de afbraak van telkens 4 nog bestaande woningen voor politieagenten. Vermits de

bouwvergunningsaanvraag ressorteert onder art. 5 van het decreet houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium van 30 juni 1993 (gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 28 februari 2003; uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994) werd het dossier ter advies voorgelegd aan de erfgoedconsulenten van het Agentschap RO Vlaanderen - Onroerend Erfgoed.

De geplande werkzaamheden impliceren een ingreep in de bodem voor ongeveer een derde van de totale oppervlakte van de projectzone. De meest verstorende ingreep is de aanleg van een bouwput voor de nieuwbouw: over een oppervlakte van 2470 m2 zal de bodem tot maximaal een diepte van 2,5-3 m worden uitgegraven. Door het bovenvernoemde Agentschap werd een verkennend

onderzoek van 2 werkdagen georganiseerd met als doel de eventuele aanwezigheid, en desgevallend de aard en datering van archeologische resten in de bedreigde zone te toetsen. Het Agentschap contacteerde het VIOE om dit onderzoek uit te voeren.

3. Landschappelijk en bodemkundig kader

Asse ligt op de noordrand van het Brabantse leemplateau, op de rand van zandleem- en leemgronden. Het landschap wordt gekenmerkt door opeenvolging van heuveltoppen en

beekvalleien. Op één van deze ruggen, die de waterscheiding vormt tussen het Denderbekken in het zuidwesten en het Beneden-Schelde bekken in het noordoosten, wordt momenteel aan weerszijden van de huidige N9, ter plaatse van het toponiem Kalkhoven, de Romeinse vicus gelokaliseerd. De bodems op deze heuvelrug, die gevat is tussen de Kleine Wijtsbeek en de Broekbeek, worden gekarakteriseerd als droge leembodems met textuur B horizont (Aba) en in beperkte mate matig natte leembodems met textuur B horizont (Ada).

(2)

Asse – Nerviërsstraat 60 2 4. Archeologisch en historisch kader

4.1 Algemeen: de Romeinse nederzetting

De aanwezigheid van een Romeinse nederzetting te Asse is sinds lang gekend (voor overzichten zie o.m. Geubels 1987, Scheltens 1981 en Michiels 2001). Vondsten uit de Gallo-Romeinse periode zijn legio en dekken het ganse soortenspectrum. Niettemin lijdt Asse aan hetzelfde euvel dat ook andere gekende regionale Romeinse centra - wij denken aan bijv. Elewijt, Kester, Tienen - te beurt valt en dat één van de grootste onderzoekslacunes in de provinciale Romeinse archeologie

vertegenwoordigt, m.n. het quasi totale gebrek aan informatie over de nederzettingstopografie en bewoningscontinuiteit van dergelijke kernen. M.a.w., wat ons in grote mate ontbreekt is het

leefkader waarin de opgedolven vondsten werden gemaakt/verworven, gebruikt en weggegooid/aan de aarde toevertrouwd. Wat ons rest is een heel algemeen, vaag beeld - op basis van de vondsten en vergelijkbare nederzettingen- van een vicus met hout- en steenbouw langs deels gekende wegtracés, met cultus- en andere openbare voorzieningen, grafveld(en), artisanale activiteiten. Een schets van het levenstraject van de nederzetting tussen de 1ste eeuw (en mogelijk nog vroeger) en de 4de eeuw na

Chr. is vanzelfsprekend nauwelijks haalbaar.

Sinds enkele jaren wordt - o.m. onder impuls van de heemkundige vereniging Agilas - in de mate van het mogelijke werk gemaakt van het archeologisch documenteren van bedreigde terreinen. Archeologische interventies van variabele omvang werden uitgevoerd door bijv. Agilas zelf, het VIOE en de KULeuven. Een consequent inpassen van archeologisch onderzoek in de planningsfase van projecten met ingreep in de bodem is de enige manier om dit zeer grove beeld van de

nederzetting te verfijnen.

4.2 Het projectgebied: gekende archeologische waarden

Voor het projectgebied zelf waren er geen archeologisch gekende waarden. Niettemin was er een hoge archeologische verwachting op basis van informatie uit de onmiddellijke omgeving. Hieronder volgt een kort overzicht van enkele terreinen nabij de projectzone waar archeologische

waarnemingen of onderzoek gebeurden. Globaal genomen kan men stellen dat het projectgebied op ca 100 m verwijderd ligt van de zone waar algemeen de kern van de Romeinse nederzetting wordt gelocaliseerd (CAI locatie 1207, toponiem 'Kalkoven').

1) Op 30 m ten N en NW gaven de resultaten van een inventariserend proefsleuvenonderzoek door het Agentschap RO-Vlaanderen Onroerend Erfgoed in het kader van de verkaveling

Krokegemseweg II aanleiding tot een archeologisch noodonderzoek door de KULeuven over een oppervlakte van meer dan 1 ha. Voorafgaand aan dit onderzoek (2007, nog lopend) werd

aansluitend op deze zone een acuut bedreigd perceel van ca 550 m2 door het VIOE in november 2006 onderzocht (Romeins vondstmateriaal en crematiekuilen).

2) Op een 20 tal m ten ZW van de projectzone werd tijdens de aanleg van een nieuwe

Colruytvestiging een beperkte registratie uitgevoerd (CAI locatie 4697). Melding van veel Romeins bouwmateriaal.

3) Op een perceel op een 130 tal m ten ZO (CAI locatie 1929) bracht proefsleuvenonderzoek door de Heemkundige Kring Ascania in 1977 behalve heel wat Romeins vondstmateriaal ook de resten van een Romeinse weg met grachten aan het licht.

4) Op 100 tal m ten Z werd in 2005 door Agilas vzw een deel van een perceel onderzocht aan de Nerviërsstraat. Hier kwamen uitbraaksporen van een Romeins gebouw uit de 1ste eeuw na Chr.

tevoorschijn, vergelijkbaar met deze die op een naburig perceel in de 1980er jaren werden opgegraven (Magerman 2006).

5. Vraagstelling

Doelstelling van het proefsleuvenonderzoek was het toetsen van de archeologische verwachting (zie boven) dat in het projectgebied resten van de Romeinse vicus/baannederzetting van Asse aanwezig zouden zijn. De vragen die het onderzoek diende te beantwoorden waren:

(3)

Asse – Nerviërsstraat 60 3 - zijn er in de onderzoekszone archeologische grondsporen/structuren/resten aanwezig?

- wat is de aard en datering van de aanwezige archeologische resten?

- op welk niveau t.o.v. het huidige maaiveld (en in het licht van de geplande verstoring) zijn de archeologische resten leesbaar?

- Is er een relatie tussen de resten en nabijgelegen vindplaatsen? 6. Onderzoeksmethode

Als onderzoeksmethode werd er door het Agentschap geopteerd voor een proefsleuvenonderzoek. Aangezien een deel van de onderzoekszone nog steeds bebouwd/bewoond is, werd het aantal en de locatie van de sleuven volledig bepaald door de beschikbaarheid van voor onderzoek toegankelijk terrein. In samenspraak met de bouwheer - Regie der Gebouwen, Directie Vlaams-Brabant - besloot het Agentschap tot de machinale aanleg van 3 sleuven van variabele lengte op de oost- en zuidrand van de onderzoekszone:

- Sleuf 1 (zuid): 22,30 x 1, 80 m (effectieve maten: 21 x 1,80 m) - Sleuf 2 (zuid): 18,70 x 1, 80 m (effectieve maten: 16,40 x 1,80 m) - Sleuf 3 (oost): 46,45 x 1, 80 m (effectieve maten: 43 x 1,80 m)

De beperkte voorziene tijd - 2 werkdagen voor het openleggen, documenteren en terug dichten van de sleuven - in combinatie met ongunstige weersomstandigheden-, maken dat de registratie als eerder rudimentair dient te worden omschreven. In sleuven 1 en 2 werd een eerste werkvlak aangelegd op een niveau waarop een laag met Romeins vondstmateriaal opdook (40-50 cm onder huidig loopvlak). Vervolgens werden beide sleuven dieper uitgegraven tot op de ongeroerde moederbodem. Sleuf 3 werd als laatste onmiddellijk verdiept tot de ongeroerde grond. Profieltekeningen konden niet worden gemaakt: van sleuven 1 en 2 werden de zuidelijke profielwanden enigszins opgekuist en gefotografeerd. In sleuf 3 kon geen wand worden

opgeschoond, hoewel hier de leesbaarheid ervan slechter was doordat de nattere grond nog meer werd uitgesmeerd door de zijkant van de graafbak.

7. Onderzoeksresultaten 7.1 Sleuf 1

Sleuf 1 werd in eerste instantie uitgegraven tot onder een blauwgrijze compacte laag met kiezel die op ca. -40 cm onder het loopvlak ligt, uitgezonderd op de plaats van een recente verstoring

(bouwpuin, riolering) waar de laag tot op ca - 70-80 cm onder de komvormige vergraving doorloopt. De donkerbruine grond onder de blauwgrijze laag is het niveau waarop Romeins vondstmateriaal aan de oppervlakte begon te komen. Vermits zich op dit niveau noch in het sleufoppervlak noch in de profielen grondsporen aftekenden, werd de sleuf verder verdiept. Aan de Nzijde gebeurde dit tot onder de donkerbruine laag, tot op het niveau van de ongeroerde grond (d.i. ca -100-110 m onder het huidige loopvlak). Hierin tekenden zich enkele ronde en vierkante paalkuilen, waarvan sommige met houtskoolspikkels in hun vulling, alsook de aanzet van een grotere kuil of gracht. In het

sleufprofiel komt in de donkerbruine laag een zwart houtskoolrijk laagje voor, mogelijk een brandlaag van een houten (Romeinse) constructie.

Pas met het verdiepen van het zuidelijke deel dook onder de blauwgrijze laag (die hier overging in een grijsbruine laag) op 70-80 cm onder het huidig loopvlak een wegdek op. Het wegdek, dat minstens 4 m breed is en de sleuf in ZO-NW richting doorkruist, is opgebouwd uit één laag witgele steenbrokken gezet in een donkerbruine laag met dakpanfragmenten. Er werd besloten het wegdek in situ te laten voor toekomstig gedetailleerd onderzoek vermits een grondige opkuis, registratie en inzameling van klein vondstmateriaal omwille van de tijdsdruk niet mogelijk was (en het wegprofiel hoedanook in de uitgebroken kelder(s) na de afbraak van de woningen registreerbaar is). Tegen de Zrand van de weg dook opnieuw een groot grondspoor op, gelijkaardig aan de bovenvernoemde grotere kuil of gracht. Aan deze zijde van de weg werd dit spoor machinaal uitgegraven tot de ongeroerde grond, d.w.z. tot ca. 250-300 cm onder loopvlak. De kuil of gracht heeft een komvormig

(4)

Asse – Nerviërsstraat 60 4 profiel en in de vulling ervan is een kuil met schuine wanden en vlakke bodem uitgegraven. Beide sporen worden afgedekt door de donkerbruine laag waarin de weg is aangelegd: zowel de grote kuil of gracht als de latere kuil met vlakke bodem bieden een terminus post quem voor de aanleg van de weg. Behalve de voor de hand liggende mogelijkheid dat wij hier te maken hebben met twee

grachten aan weerzijden van de weg - en de gegevens uit oudere proefsleuven op een ander terrein lijken dit te bevestigen (zie 4.2.3)), is het natuurlijk niet uitgesloten dat het wegdek werd aangelegd in de vulling van één grote kuil. Op basis van het sleufprofiel blijkt alvast dat de kuil of tenminste de zuidelijke weggracht was opgevuld en vergraven vóór de aanleg van de weg.

(5)

Asse – Nerviërsstraat 60 5

Figuur 2. Sleuf 1- zuidprofiel bij wegdek 7.2. Sleuf 2

Sleuf 2 werd op dezelfde manier aangepakt als sleuf 1. Na een afgraving tot - 40 cm onder maaiveld werd ook hier werd vervolgens verdiept tot de ongeroerde bodem op ongeveer - 100 cm onder maaiveld. De teelaarde wordt gescheiden door een dun bandje gele grond van de reeds

hogervernoemde blauwgrijze laag, die op haar beurt een egaal bruine laag met o.m.

dakpanfragmentjes afdekt. Beide lagen dekken over de ganse lengte van de sleuf een grijszwart pakket af, dat op de ongeroerde bodem ligt. Dit laatstgenoemde pakket bevatte in het Z sleufprofiel een concentratie van dierlijk botmateriaal.

In het vlak tekenden zich door hun donkergrijze/zwarte vulling duidelijk de contouren af van ronde en vierkante (paal)kuilen, alsook van een grotere kuil en van een NW-ZO georiënteerde greppel.

(6)

Asse – Nerviërsstraat 60 6

Figuur 3. Sleuf 2 vlak 2, vanuit ZW: op de voorgrond enkele paalkuilen, achteraan een grote kuil en een greppel

(7)

Asse – Nerviërsstraat 60 7 7.3 Sleuf 3

In deze sleuf, die slechts summier kon geïnspecteerd worden, werden een aantal (ZW-NO?)

greppels/grachten of eventueel kuilen wiens omvang alleszins groter is dan de breedte van de sleuf, vastgesteld. De vulling, donkerbruin met soms kiezellaagjes aan de randen, bevatte Romeins

aardewerk en bouwceramiek. Deze sporen worden afgedekt door een bruine en blauwgrijze laag, die telkens ongeveer 20 cm dik zijn. Hierboven ligt een dikke gele tot lichtbruine vulling die geen vondsten bevatte en wordt afgedekt door een dunne laag teelaarde.

7.4 Vondsten

-> aanlegvondsten, vnl uit bruine laag -> beschrijving

8. Synthese

De bodemstratigrafie blijkt in de drie sleuven goed overeen te komen: de vrij dunne Ao horizont rust op een opvullingspakket van hetzij (vrij recent) puin en vulgrond hetzij enkel aangevoerde grond. Onder dit pakket komt op de drie locaties een blauwgrijze, zeer harde laag met

kiezelbijmenging voor. Deze laag dekt op haar beurt een donkerbruin tot grijszwart bruin grondpakket met Romeins vondstmateriaal af.

Deze laag herbergt de Romeinse weg en de overige grondsporen. Deze laatste groep omvat ronde en vierkante paalkuilen, kuilen en greppels/grachten. Mogelijk gaat het hier om resten van zgn.

Streifenhaüser met percelleringsgreppels of eventueel, gezien de perifere ligging, van artisanale installaties. De (weliswaar buiten context) ingezamelde metaalslakken en het dierlijk botmateriaal in sleuf 2 kunne deze hypothese ondersteunen. Het Romeinse wegdek komt overeen met de gegevens die hierover reeds vroeger op een naburig terrein werden aangereikt (zie 4.2.3)), maar of de weg in de onderzoekszone voorzien was van gelijkaardige weggrachten is nog verder te verduidelijken. De weg komt vanuit ZO richting en loopt verder in NW richting. Elk spoor ervan ontbreekt echter in het opgravingsterrein van de KULeuven, dat zich op nauwelijks 200 m ten NW en in de lijn van de weg bevindt.

9. Evaluatie en aanbevelingen voor verder onderzoek

Wij komen nu terug op de onder punt 5 geformuleerde onderzoeksvragen.

De vraag naar de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in de onderzoekszone is door het proefsleuvenonderzoek afdoende beantwoordt. Met betrekking tot de gaafheid van de sporen kunnen wij enkel verwijzen naar de ogenschijnlijk vrij goede bewaringstoestand van het Romeinse wegdek. Hoeveel de overige grondsporen geleden hebben onder latere ingrepen is momenteel nog niet uit te maken.

Het archeologische vondstmateriaal is hoofdzakelijk afkomstig uit de Romeinse laag maar kan niet aan specifieke contexten worden toegeschreven. Het betreft dus zgn. aanlegvondsten. Individuele archeologische sporen werden tijdens de interventie noch opgegraven noch bemonsterd. Toch blijken de vondsten, afgezien van het jongere intrusieve geglazuurd aardewerk en porselein,

consequent in de Romeinse periode te dateren en het typische spectrum van nederzettingsmateriaal te omvatten. De metaalslakken kunnen indicatief zijn voor ambachtelijke activiteit, hoewel dit niet noodzakelijk terplaatse hoeft te zijn gebeurd.

De archeologische sporen zijn in de drie sleuven afgedekt door een blauwgrijze laag, die zich ca 40 cm onder het huidige loopvlak bevindt.

Dat er een relatie bestaat tussen de hier behandelde resten en nabijgelegen vindplaatsen is evident: het wegtracé bijv. werd reeds vroeger in de onmiddellijke omgevinggedocumenteerd

Op basis van de stratigrafie zoals die bleek uit de sleufprofielen, met 1) verstoorde en/of

opgeworpen grond van variërende dikte, 2) blauwgrijze compacte laag en 3) bruine tot donkerbruine of grijszwarte laag, en het feit dat pas in 3) houtskoolrijke zones, concentraties bot en Romeins

(8)

Asse – Nerviërsstraat 60 8 vondstmateriaal en grondsporen/structuren voorkomen, kunnen enkele aanbevelingen voor de verdere aanpak van toekomstig onderzoek worden geformuleerd:

1. Aanleg opgravingsvlak:

- fase 1: een machinale afgraving tot net onder de blauwgrijze laag die de restanten van de Romeinse bewoning in alle drie sleuven afdekt, met eventueel bemonstering van deze laag; - fase 2: machinaal afschrapen van de bovenkant van de donkerbruine laag tot het niveau van het

Romeinse wegdek (ca. - 10-20 cm) of tot het niveau waarop grondsporen zich duidelijk aftekenen.

2. De Romeinse weg verdient in ieder geval de nodige aandacht vermits voor de eerste maal in de vicus de opbouw van een straat kan worden onderzocht. Indien de weg over de ganse werkput (met uitzondering van de bestaande kelderruimtes) is bewaard, kan het tracé en wegdek over verschillende tientallen meters worden bestudeerd. Gezien de locatie van de toekomstige werkput kunnen ook aan de NO zijde van de weg eventueel aanpalende structuren worden onderzocht.

3. Elk spoor van de weg lijkt te ontbreken op het KULeuven opgravingsareaal ten N van het projectgebied. Een hypothese is dat de weg in het noordelijke deel van het onderhavige

projectgebied uitmondde op één van de twee gereconstrueerde 'hoofdwegen' doorheen de vicus, nl. deze die vanuit het ZW Bavay in NO richting verbond met Rumst en Kontich. Door middel van enkele kleine sonderingen buiten de voorziene werkput (maar nog steeds binnen het

projectgebied) kan deze hypothese relatief eenvoudig worden geverifieerd. 10. Selectieve bibliografie

GEUBELS P. 1987: Asse-Kalkhoven in de Romeinse periode, ongepubl. lic. thesis RUGent MAGERMAN K. 2006: Archeologische noodopgraving aan de Nerviërsstraat te Asse (voorlopig verslag), in: Feniks 1, 55-60.

MICHIELS D. 2001: Asse van Ijzertijd tot Romeinse tijd. Een analytische bespreking van Asse en zijn deelgemeenten (Bekkerzeel, Kobbegem, Mollem, Relegem en Zellik), ongepubl. lic. Thesis KULeuven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Net als in haar vorige jaarverslag pleit Unia voor het updaten van de lijst met referentieambtenaren per politiezone en op federaal niveau, omdat we geen garantie hebben dat

De basismodule Wet voor leidinggevenden (2016) werd erg goed onthaald en geëvalueerd. In 2017 worden nieuwe sessies van deze basismodule geprogrammeerd. Het komt er in

De Nationale Selectiecommissie voor hogere officieren, voorgezeten door de Inspecteur-generaal, heeft als op- dracht aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken een

Wij stellen voor om, wanneer het werk definitief gegund kan worden (na het verlopen van de bezwaartermijn), samen met de architect en de directeur van VRIJDAG het voorlopig

The reason for better tolerance of PPTH is that both parents (patula and tecunumanii) have frost tolerance, therefore pure species and hybrid (PPTH) can be planted in frost

rijenbehandeling die met 67% minder middel werd toegepast dan de volveldsbehandeling leidde niet tot minder aantasting in het geval van Paraat en in het geval van Aliette..

Uit de monitoring kan worden geconcludeerd dat: − in de samenstelling van het bodemvocht geen effecten van bevloeiing tot uiting komen; − in de bodem redoxprocessen verlopen

Op grond van de gepresenteerde metingen voor de venturi-spleetdoppen en de aanvullende berekeningen voor het gebruik van een kantdop in combinatie met deze doppen wordt verwacht dat