• No results found

Het stigma omtrent depressie : de verschillen in persoonlijk- en waargenomen stigma als verklaring voor het verschil in hulpzoekgedrag tussen mannen en vrouwen met een depressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het stigma omtrent depressie : de verschillen in persoonlijk- en waargenomen stigma als verklaring voor het verschil in hulpzoekgedrag tussen mannen en vrouwen met een depressie"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H

ET STIGMA OMTRENT DEPRESSIE

De verschillen in persoonlijk- en waargenomen stigma als verklaring voor

het verschil in hulpzoekgedrag tussen mannen en vrouwen met een

depressie.

WIESKE VERBRUGGEN |10676988| WIESKEVERBRUGGEN@GMAIL.COM

BACHELORSCRIPTIE ALGEMENE SOCIALE WETENSCHAPPEN

BEGELEIDER:HYLKE DE VRIES |TWEEDE LEZER:JESPER RÖZER

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM |26 JUNI 2016

(2)
(3)

VOORWOORD

Na veel bloed, zweet en tranen kan ik met trots mijn bachelorscriptie aan u presteren. Het is het eindproduct van de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen. In deze scriptie heb ik kunnen laten zien wat ik de afgelopen jaren heb geleerd op het gebied van academische vaardigheden, het opzetten en uitvoeren van een onderzoek en interdisciplinariteit. Naast dat het belangrijk voor mij was dat ik in deze scriptie kon laten zien wat ik de afgelopen jaren heb geleerd, wilde ik ook graag iets onderzoeken wat maatschappelijk gezien erg relevant is. Dat dit belangrijk voor mij was, realiseerde ik zelf eigenlijk nog niet toen ik mij aan het oriënteren was op een onderwerp. Ik werd hier eigenlijk pas van bewust toen mijn begeleider mij hier op wees en mij er toch ook even aan herinnerde dat de wetenschappelijk relevantie ook erg belangrijk is. Naar mijn mening is het uiteindelijk gelukt om dit te combineren.

De afgelopen vijf maanden hebben veel mensen mij geholpen in dit proces en graag wil ik hen hiervoor bedanken. Allereerst wil ik graag mijn begeleider Hylke de Vries bedanken voor alle feedback, kritische vragen en zijn enthousiasme. Ook mijn tweede lezer Jesper Rözer wil ik graag bedanken voor de feedback en de hulp bij de statistische analyse. Verder wil ik mijn ouders en zussen bedanken voor alle mentale steun, motiverende woorden, het meedenken en het kritische nakijken van mijn werk. Daarnaast wil ik ook graag Roos bedanken voor het samen sparren, de emotionele ondersteuning en al de ontelbare studiesessies. Tot slot wil ik al mijn respondenten bedanken. Als zij mijn vragenlijst niet hadden ingevuld was het nooit gelukt.

Met trots kan ik nu zeggen dat mijn onderzoek is afgerond en geef ik u graag mee dat de waarheid niet moet worden verward met de mening van de meerderheid.

Wieske Verbruggen 26 juni 2017, Amsterdam

(4)

INHOUDSOPGAVE Samenvatting p. iv 1. Inleiding p. 1 2. Theoretisch kader p. 2 2.1 Introductie p. 2 2.2 Depressie p. 3

2.3 Het verschil in hulpzoekgedrag tussen mannen en vrouwen met

depressieve klachten p. 4

2.3 Verschillende visies omtrent het ontstaan van een stigma p. 5 2.4 De conceptualisatie van een stigma p. 7 2.5 De relatie tussen stigma en depressie p. 8 2.6 Stigma als mogelijke verklaring voor verschil in hulpzoekgedrag p. 9

2.7 Interdisciplinariteit p. 11

3. Probleemstelling p. 12

3.1 Doelstelling p. 12

3.2 Onderzoeksvraag en deelvragen p. 12

3.3 Wetenschappelijke- en maatschappelijke relevantie p. 14

4. Methode p. 14 4.1 Onderzoeksstrategie- en design p. 14 4.2 Onderzoeksmethode p. 15 4.3 Operationalisering p. 16 4.4 Populatie en sampling p. 17 4.5 Dataverwerking en -analyse p. 18 4.6 Ethische verantwoording p. 18 5. Resultaten p. 19 5.1 Datapreparatie p. 19 5.2 Beschrijvende statistiek p. 20

5.3 Aannames van de gepaarde t-toetsen p. 20

5.4 Gepaarde t-toetsen p. 20

5.4.1 Het verschil omtrent stereotypering p. 21 5.4.2 Het verschil omtrent afkeuring p. 22 5.4.3 Het verschil omtrent discriminatie p. 23 5.5 Aannames omtrent lineaire regressie p. 25 5.6 Resultaten omtrent de lineaire regressies p. 25

(5)

6. Conclusie p. 26 6.1 Antwoord op de hoofdvraag p. 26 6.2 Discussie p. 28 6.3 Evaluatie p. 30 7. Literatuurlijst p. 31 8. Bijlagen p. 36

8.1 Criteria van een depressie p. 36

8.2 Schematisch overzicht van de operationalisering p. 37

8.3 Onderzoeksinstrument p. 38

8.4 Resultaten omtrent homoskedasticiteit p. 45 8.5 Resultaten omtrent stereotypering p. 46

8.6 Resultaten omtrent afkeuring p. 48

8.7 Resultaten omtrent discriminatie p. 50 8.8 Resultaten omtrent willekeurige fouttermen p. 52 8.9 Resultaten omtrent de lineaire regressies p. 53

(6)

SAMENVATTING

Depressie is de meest voorkomende mentale ziekte in Nederland, waarbij mannen in vergelijking tot vrouwen minder vaak hulp zoeken voor deze klachten. In het algemeen is angst voor een stigma een reden waardoor mensen geen hulp durven te zoeken. De onderzoeksvraag van deze interdisciplinaire studie kan worden geformuleerd als: ‘Hoe ziet in Nederland het verschil in stigmatisering tussen mannen en vrouwen met een depressie eruit?’. Door hier onderzoek naar te doen is er getracht een verklaring te geven voor het verschil in hulpzoekgedrag wat betreft mannen en vrouwen met een depressie.

In dit onderzoek werd een kwantitatieve onderzoeksstrategie gehanteerd, waarbij de data zijn verzameld met behulp van een online vragenlijst. De populatie bestond uit volwassen Nederlanders die nooit zijn gediagnosticeerd met een depressie. Uiteindelijk hebben 181 mensen de vragenlijst ingevuld. Vervolgens zijn er verschillende gepaarde t-toetsen en lineaire regressies uitgevoerd, waarbij is gekeken naar de concepten ‘stereotypering’, ‘afkeuring’ en ‘discriminatie’. Na het analyseren van de resultaten van de verschillende statistische toetsen bleek dat mannen met een depressie, in vergelijking tot vrouwen, door de respondenten significant meer worden gestereotypeerd en afgekeurd voor het hebben van een depressie. Deze verschillen kwamen overeen met de verwachting dat het stigma vooral is gebaseerd op de ideeën omtrent eigenschappen en het tonen van emoties betreft traditionele genderrollen. Op het gebied van discriminatie bleek er geen significant verschil te zijn tussen mannen en vrouwen met een depressie. Al met al kan worden geconcludeerd dat mannen met een depressie, in vergelijking tot vrouwen met een depressie, significant meer worden gestigmatiseerd. Dit resultaat geeft nieuwe inzichten in situatie betreft het stigma omtrent depressie in Nederland en kan een verklaring bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag.

(7)

1.INLEIDING

Uit meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2016) blijkt dat ruim 1 miljoen Nederlanders het afgelopen jaar een depressie heeft gehad (p. 1). Hiermee is depressie de meest voorkomende mentale ziekte in Nederland en naar schatting zal deze ziekte in 2030 wereldwijd tot de top drie van aandoeningen met grootste ziektelast behoren (De Graaf et al., 2016, p. 36; Mathers & Loncar, 2006, p. 1). De aandacht voor deze ziekte is de afgelopen jaren toegenomen (RIVM, 2017, p. 1). Zo werd afgelopen januari voor de tweede keer het Depressiegala georganiseerd met als doel aandacht te geven aan deze ziekte en het praten over depressieve klachten te normaliseren (www.depressiegala.nl). Deze aandacht is noodzakelijk, omdat veel mensen met depressieve klachten uit angst voor een stigma geen hulp durven te zoeken (Corrigan, 2004, p. 614; Boardman et al., 2011, p. 267; Boerema et al., 2016, p. 2; Bijl & Ravelli, 2000, p. 606). Kortgezegd is een stigma het negatief labelen van een ander, omdat die persoon in jouw ogen als deviant kan worden beschouwd en hierdoor beschouwt men deze persoon als minderwaardig (De Goei, 2006, p. 11; Wilterdink & van Heerikhuizen, 2012, p. 121-123).

Wat betreft hulp zoeken voor depressieve klachten blijken er tussen mannen en vrouwen grote verschillen te zijn (Verweij & Houben-van Herten, 2013, p. 6; CBS, 2016, p. 1). Zo gaan bijvoorbeeld vrouwen in vergelijking tot mannen twee keer zo vaak naar de huisarts voor depressieve klachten. Daarnaast zoeken vrouwen in vergelijking tot mannen ook vaker hulp in de Geestelijke Gezondheidszorg (Verweij & Houben-van Herten, 2013, p. 6). In het verleden is er al onderzoek gedaan naar mogelijke verklaringen voor waarom mannen, in vergelijking tot vrouwen, minder vaak hulp zoeken voor hun depressieve klachten. Zo wordt als verklaring gegeven dat mannen minder snel geneigd zijn om hulp te zoeken, omdat zij vaker full time werken en hierdoor minder tijd hebben om een afspraak met een psycholoog te maken (Möller-Leimkühler, 2002, p. 6). Een andere mogelijke verklaring voor het verschil in hulpzoekgedrag is het positieve verband tussen sociaaleconomische status en gezondheid. Hierbij wordt gezondheid in verband gebracht met een hoge sociaaleconomische status en wordt ongezondheid, zoals lijden aan een ziekte, in verband gebracht met een lage sociaaleconomische status. Dit verband is sterker aanwezig bij mannen dan bij vrouwen. Het effect hiervan is dat mannen hierdoor eerder de neiging hebben om hun symptomen te ontkennen om zo mogelijke daling van status te voorkomen. Het is onduidelijk of dit bewust of onbewust gebeurd. Door het ontkennen van de symptomen wordt de noodzaak van hulp minder snel ingezien (Möller-Leimkühler, 2002, p. 7).

(8)

Echter kunnen de verwachtingen vanuit de samenleving over hoe mannen en vrouwen zich dienen te gedragen ook een verklaring bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag (Möller-Leimkühler, 2002, p. 7). Zo wordt namelijk vanuit de traditionele genderrollen verwacht dat mannen bijvoorbeeld zelfredzaam zijn en het hierdoor voor mannen in vergelijking tot vrouwen minder sociaal geaccepteerd is om hulp te gaan zoeken (Gray, 2011, p. 453). Wanneer mannen met een depressie besluiten om hulp te gaan zoeken, kan het gevolg hiervan zijn dat zij in vergelijking tot vrouwen met een depressie meer worden gestigmatiseerd. Deze studie gaat hierop in en tracht meer inzicht te geven in het verschil in stigma. Hiermee wordt gepoogd een mogelijke verklaring te bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag van mannen en vrouwen met een depressie.

Het is relevant om hier naar te kijken, omdat onderzoek naar de impact van gender op gezondheid een relatief nieuw onderzoeksveld is, waarbij tot op heden voornamelijk onderzoek is gedaan naar gezondheid in combinatie met het vrouwelijke gender (Möller-Leimkühler, 2002, p. 1-2). Echter is het belangrijk dat er meer aandacht wordt besteed aan onderzoek naar de impact van de mannelijke gender op gezondheid en hierbij specifiek te kijken naar de relatie tussen stigma en hulpzoekgedrag (Möller-Leimkühler, 2002, p. 1-2). Bovendien kunnen de resultaten van dit onderzoek in Nederland worden gebruikt voor het reduceren van het stigma omtrent depressie, zodat mensen met een depressie uiteindelijk vaker hulp gaan zoeken voor hun depressieve klachten (Boardman et al., 2011, p. 267).

Alvorens de hoofd- en deelvragen zullen worden gepresenteerd, zullen eerst recent wetenschappelijke publicaties met betrekking tot de concepten depressie, stigma, hulpzoekgedrag en gender worden besproken. De populatie van dit onderzoek bestaat uit volwassenen die nooit gediagnosticeerd zijn met een depressie. De data zijn verzameld door middel van een online vragenlijst en naderhand zijn er gepaarde t-toetsen uitgevoerd. Deze toetsen zullen inzicht geven in de mate van verschil in stigmatisering en hoe dit verschil er precies uitziet. Vervolgens zijn er een zestal lineaire regressies uitgevoerd. Deze regressie zullen inzicht geven in wat de invloed is van de controlevariabelen op de mate van stigmatisering.

2.THEORETISCH KADER

2.1INTRODUCTIE

In dit theoretisch kader zullen de concepten depressie, hulpzoekgedrag, stigma en gender centraal staan. Deze concepten zullen aan de hand van recent wetenschappelijke publicaties

(9)

worden besproken. Hierbij zullen deze concepten vanuit verschillende perspectieven worden belicht om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen met betrekking tot de recente literatuur betreft deze concepten. Daarbij zal worden besproken hoe deze verschillende perspectieven zullen worden gebruikt in dit onderzoek. Vervolgens zullen de onderlinge relaties tussen deze concepten worden beschreven.

2.2DEPRESSIE

De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is het meest gebruikte classificatiesysteem om een depressie te diagnosticeren. Volgens de DSM is depressie een veel voorkomende mentale ziekte waarbij, tenminste twee weken, gedurende het grootste deel van de dag iemand verlies in plezier of interesse heeft en/of iemand last heeft van een neerslachtige stemming (Parekh, 2017, p. 1; Rigter, 2013, p. 359). Naast dat een individu last heeft van een van deze hoofdsymptomen, moet een individu ook last hebben van minimaal vijf andere symptomen, zoals bijvoorbeeld moeheid of gebrek aan concentratie (Parekh, 2017, p. 1; Rigter, 2013, p. 359). Een overzicht van alle criteria is te vinden in bijlage 8.1. Wanneer iemand minder dan vijf symptomen heeft kan het worden omschreven als een lichte depressie en wanneer iemand aan één van de criteria voldoet kan het worden omschreven als depressieve klacht (American Psychiatric Association, 2000, p. 1). Rigter (2013) stelt dat in Nederland, net zoals in veel andere Westerse landen, de klachten van een depressie voornamelijk worden geuit door middel van emotie en gevoelens (p. 369). Enkele voorbeelden hiervan zijn je niks waard voelen, over alles geïrriteerd raken en het idee hebben dat alles fout gaat en dat jij de schuldige hier van bent.

Uit de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2016) blijkt dat ruim 1 miljoen Nederlanders het afgelopen jaar een depressie heeft gehad. Dit komt neer op ongeveer 6% van de inwoners (p. 1). Verder blijken vrouwen in vergelijking tot mannen vaker te kampen met een depressie, namelijk 9% van de vrouwen tegenover 6% van de mannen (CBS, 2016, p. 1). Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de risicofactoren voor het ontstaan van een depressie. Rigter (2013) stelt namelijk dat vrouwen meer kans hebben op bepaalde risicofactoren, zoals seksueel misbruik of incest, en hierdoor een grotere kans hebben op het ontwikkelen van een depressie (Rigter, 2013, p. 372). Daarbij blijkt uit onderzoek van Stegenga (2011) dat deze risicofactoren een grotere impact hebben op vrouwen. Dit heeft mogelijk te maken met dat vrouwen door hun hormoonhuishouding biologisch gezien kwetsbaarder zijn dan mannen. Hierdoor hebben vrouwen over het algemeen meer kans op het ontwikkelen van een depressie (p. 38, 42 & 44).

(10)

Al met al kan worden geconcludeerd dat depressie een veel voorkomende mentale ziekte is, waarbij vrouwen in vergelijking tot mannen vaker kampen met een depressie. In de volgende paragraaf zal worden besproken wat mannen en vrouwen vervolgens doen met deze klachten. 2.3 HET VERSCHIL IN HULPZOEKGEDRAG TUSSEN MANNEN EN VROUWEN MET DEPRESSIEVE KLACHTEN

Het is belangrijk dat mensen met een depressie professionele hulp zoeken, omdat des te langer een depressie voortduurt, des te groter de kans is dat iemand last krijgt van overwicht, hart- en vaatziekten en/of diabetes (Rigter, 2013, p. 376). Verder kan een onbehandelde depressie later in het leven terugkeren en vergroot het de kans op middelenmisbruik, doodswensen en suïcide (Rigter, 2013, p. 376).

In Nederland wordt een behandeling bij een psycholoog volledig vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekering indien er een verwijzing is van de huisarts (www.zorgverzekeraarwijzer.nl). Echter blijkt dat er in Nederland relatief weinig gebruik wordt gemaakt van deze professionele hulp. Zo hebben in 2013 maar 2,5% van de vrouwen een bezoek gebracht aan de huisarts voor depressieve klachten en gingen maar 1,2% van de mannen om deze reden naar de huisarts. Vrouwen gaan dus twee keer zo vaak naar de huisarts, terwijl ze maar 1,5 keer zo vaak last hebben van een depressie. Verder zoeken vrouwen in vergelijking tot mannen vaker hulp in de Geestelijke Gezondheidszorg, namelijk nog geen 1% van de mannen tegenover bijna 2% van de vrouwen (Verweij & Houben-van Herten, 2013, p. 6). Tot slot gebruikten in 2015 vrouwen vaker antidepressiva in vergelijking tot mannen, namelijk ongeveer 8% van de vrouwen tegenover 4% van de mannen (CBS, 2016, p. 1).

Zoals eerder besproken zijn er in het verleden al onderzoeken gedaan naar mogelijke verklaringen voor waarom mannen in vergelijking tot vrouwen minder vaak hulp zoeken voor hun depressieve klachten. Hierbij kwam naar voren dat enerzijds mannen minder vaak hulp zoeken, omdat zij vaker full time werken en hierdoor minder tijd hebben om een afspraak te maken met een psycholoog (Möller-Leimkühler, 2002, p. 6). Anderzijds is gebleken dat het positieve verband tussen sociaaleconomische status en gezondheid bij mannen sterker aanwezig is dan bij vrouwen. Uit angst voor een mogelijke daling van status zullen mannen de symptomen van een depressie meer ontkennen. Het gevolg hiervan is dat mannen minder vaak hulp gaan zoeken (Möller-Leimkühler, 2002, p. 7). Echter stelt Möller-Leimkühler (2002) dat stigmatisering ook een mogelijke verklaring zou kunnen bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag van mannen en vrouwen met een depressie, maar dat daar tot op heden nog geen wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan (Möller-Leimkühler, 2002, p. 7). Alvorens

(11)

wordt uitgelegd hoe dit mogelijk een verklaring zou kunnen bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag, zal eerst worden besproken wat een stigma is en hoe dit zich verhoudt tot mensen met een depressie.

2.4VERSCHILLENDE VISIES OMTRENT HET ONTSTAAN VAN EEN STIGMA

Goffman (1963/2007) is een van de eerste wetenschappers die onderzoek deed naar stigma’s. Hij definieert een stigma als het discrediteren van een individu naar aanleiding van een bepaald attribuut (p. 1525). Ofwel het hebben van een bepaalde eigenschap kan ertoe leiden dat de zogeheten ander het individu als minderwaardig beschouwd (De Goei et al., 2006, p. 11). Goffman is van mening dat een stigma ontstaat wanneer er een discrepantie is tussen wat een individu moet zijn, ofwel virtual social identity, en wat een persoon daadwerkelijk is, ofwel actual social identity (Goffman, 1963/2014, p. 362). Verder stelt hij dat er twee soorten stigma’s zijn, namelijk het discredited stigma en het discreditable stigma. Bij het discredited stigma draait het om de gestigmatiseerde persoon die ervan uitgaat dat de discrepantie tussen beide sociale identiteiten bekend is bij de ander. Hierbij is het van belang dat het individu dat wordt gediscrediteerd de discrepantie zo minimaal mogelijk doet ogen om zo hiermee zo min mogelijk als minderwaardig te worden beschouwd. Bij het een discreditable stigma draait het erom dat de zogeheten ander niet weet dat er geen overeenkomst is tussen beide sociale identiteiten en hierbij is het voor het individu met de depressie van belang dat dit ook zo blijft (p. 362). Een voorbeeld hiervan is dat een individu geen hulp gaat zoeken om zo ervoor te zorgen dat anderen niet weten dat er een discrepantie is.

Na de definitie van Goffman (1962/2007) zijn er andere wetenschappers voort gaan borduren op deze visie en hebben hier hun eigen visie aan toegevoegd. Zo benaderen Jones et al. (1984/2001) een stigma vanuit een psychologisch perspectief en gaan zij uit van een relatie tussen stereotypering en stigma. Jones et al. zijn van mening dat een individu eerst stereotypes vormt door bepaalde eigenschappen aan een groep te verbinden en vervolgens bepaalt welke van deze eigenschappen afwijkend zijn. Een voorbeeld hiervan is dat depressie als afwijkende eigenschap wordt beschouwd. Vervolgens moet er een verbinding worden gemaakt met deze negatieve stereotypering en de eigenschap van een individu. Ofwel de ander vindt dat het hebben van een depressie afwijkend is en dit individu heeft een depressie. Aan de hand daarvan wordt een persoon gestigmatiseerd ofwel in de ogen van de ander als minderwaardig beschouwd (p. 365). De overeenkomst tussen het perspectief van Jones et al. en het perspectief van Goffman is dat beide perspectieven ervanuit gaan dat een bepaalde eigenschap ertoe kan leiden dat een individu als minderwaardig wordt beschouwd. Het verschil is echter dat Goffman

(12)

dit bekijkt vanuit het individu met de depressie die hierdoor als minderwaardig wordt beschouwd en Jones et al. dit bekijken vanuit de ander die van mening is dat het individu door het hebben van een depressie als minderwaardig beschouwd moet worden (Weiss et al., 2006, p. 279).

Crocker et al. (1998/2007) zijn het eens met Jones et al. en Goffman betreffende de discreditering naar aanleiding van het beschikken van een ongewenste eigenschap. Echter benaderen zij het stigma vanuit een sociologisch perspectief en beschouwen een stigma als een sociaal construct (Yang et al., 2007, p. 1525). Dit betekent dat zij ervan uitgaan dat een stigma een sociaal fenomeen is dat tot stand is gekomen door de betekenis die mensen aan dit fenomeen geven (Bryman, 2012, p. 33). Hiermee stellen Crocker et al. (1998/2007) dat door interacties binnen de samenleving betekenis wordt gegeven aan het stigma en dat deze ideeën op individueel niveau worden overgenomen (p. 1525). Zo kan bijvoorbeeld in de samenleving het idee heersen dat mensen met een depressie onverantwoordelijk zijn en dit gedachtegoed neemt een individu dan over. Doordat het fenomeen tot stand komt in de samenleving kan de invulling van het stigma omtrent mensen met een depressie over tijd en per samenleving verschillen (Yang et al., 2007, p. 1528). In paragraaf 2.6 zal worden besproken wat er bekend is het stigma met betrekking tot depressie in Nederland.

Link en Phelan (2001/2007) bekijken een stigma net zoals Crocker et al. vanuit een macroperspectief en benadrukken het structuralistische perspectief wat betreft het ontstaan van stigma’s. Zo stellen zij dat economisch en politiek beleid ertoe kunnen leiden dat stigma’s ontstaan (p. 1525). Wanneer bijvoorbeeld door de overheid wordt bepaald dat mensen met een depressie niet stemgerechtigd zijn, omdat zij vinden dat deze mensen niet in staat zijn om een verantwoordelijke keuze te maken, kunnen inwoners van die samenleving deze gedachte overnemen en hier verwachtingen over opstellen (Gray, 2011, p. 494).

De besproken wetenschappelijke literatuur laat zien dat er verschillende ideeën zijn over het ontstaan van een stigma. Er is getracht om van al deze verschillende perspectieven de overeenkomsten te behouden en verschillen tussen de perspectieven samen te voegen tot een nieuw perspectief omtrent stigma. Dit resulteert in het volgende perspectief. In dit onderzoek zal ervan uit worden gegaan dat het stigma omtrent depressie sociaal geconstrueerd is, waarbij de samenleving heeft bepaald dat bijvoorbeeld het hebben van een depressie als afwijkend kan worden beschouwd. Hier is voor gekozen, omdat de invulling van het stigma omtrent depressie verschilt over tijd en per samenleving en dit bedrukt dat dit fenomeen binnen een samenleving wordt geconstrueerd (Yang et al., 2007, p. 1528). Daarbij wordt ervan uitgegaan dat beleid hierop invloed kan uitoefenen. Het daadwerkelijk stigmatiseren vindt plaats in de interactie

(13)

tussen de persoon met een afwijkend eigenschap, ofwel depressie, en de ander. Hierbij heeft de ander een verbinding gemaakt tussen de afwijkende eigenschap dat is bepaald door de samenleving en de eigenschap van het individu zelf. Het gevolg hiervan is dat het individu met de afwijkende eigenschap, ofwel depressie, wordt gestigmatiseerd en hiermee als minderwaardig wordt gezien. In de volgende paragraaf zal worden besproken hoe een stigma kan worden geconceptualiseerd zodat er onderzoek naar gedaan kan worden.

2.5DE CONCEPTUALISATIE VAN EEN STIGMA

In veel verschillende disciplines wordt onderzoek gedaan naar stigma’s. Hierdoor zijn er veel verschillende manieren om een stigma te conceptualiseren en te onderzoeken (Link & Phelan, 2001/2007, p. 365). Aansluitend bij de definitie die wordt gebruikt in dit onderzoek is gekozen om het stigma te onderzoeken vanuit de visie van Boerema et al. (2016). Ten grondslag aan deze visie ligt het sociaalpsychologische perspectief omtrent een stigma van Corrigan en Watson (2002). Zij stellen dat een stigmatisering een proces is dat bestaat uit stereotypering, afkeuring en discriminatie. De eerste stap in het proces van stigmatiseren is stereotypering. Bij stereotypering draait het om een gedeelde opvatting vanuit de samenleving over een bepaalde groep. Deze stereotypes kunnen positief of negatief zijn (Gray, 2011, p. 494). Mensen maken gebruik van stereotypes, omdat het een efficiënte manier is om verwachtingen op te stellen (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Een voorbeeld van een stereotypering omtrent mensen met een depressie is dat ze gewelddadig zouden zijn.

De volgende stap in het proces van stigmatiseren is dat een individu bij zichzelf vaststelt of hij of zij het eens is met de gedeelde opvattingen die heersen in de samenleving. Wanneer dit het geval is en een individu het dus hiermee eens is, zal het individu de ander met de depressie als minderwaardig gaan beschouwen (Corrigan & Watson, 2002, p. 16).

De laatste stap van het proces van stigmatiseren is discriminatie. Hierbij handelt een individu daadwerkelijk naar de afkeuring (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Een voorbeeld van discriminatie is iemand met een depressie niet aannemen, omdat het individu het eens is met het idee dat mensen met een depressie gewelddadig zouden zijn. Uit onderzoek van Van Weeghel et al. (2015/2017) blijkt dat in Nederland zeven van de tien mensen met een psychische aandoening het gevoel te hebben te worden gediscrimineerd. Zo blijkt dat zij bijvoorbeeld het idee hebben dat zijn moeilijker aan een baan kunnen komen. Echter is er in de huidige literatuur nog geen onderzoek gedaan naar discriminatie in Nederland wat betreft mensen met een depressie.

(14)

Boerema et al. (2016) zijn van mening dat dit proces van stigmatisering ten grondslag ligt aan het zelfstigma, het waargenomen stigma en het persoonlijke stigma (p. 2). Het zelfstigma kan worden gedefinieerd als mensen met een depressie die het stigma omtrent mensen met een depressie internaliseren (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Het zelfstigma kan dus worden gezien als self-fulfilling prophecy, waarbij een individu met depressie zich gaat gedragen naar wat zij denken dat de stereotypes wat betreft mensen met deze mentale ziekte zijn (Ottati et al., 2005, p. 110). Het waargenomen stigma kan worden omgeschreven als de opvattingen van het merendeel van de samenleving over mensen met een depressie. Het persoonlijke stigma kan worden gedefinieerd als de opvattingen van een individu over mensen met een depressie (Boerema et al., 2016, p. 2).

Er is gekozen voor de conceptualisatie van Boerema et al. (2016), omdat deze conceptualisatie het meest aansluit bij de definitie van een stigma die in dit onderzoek wordt gehanteerd. Zo wordt er namelijk enerzijds rekening gehouden met het discrediteren door middel van afkeuring en discriminatie op individueel niveau. Anderzijds is er ook aandacht voor het sociaal constructivistische perspectief waarbij de stereotypes door de samenleving worden gevormd. Het zelfstigma zal niet worden meegenomen in dit onderzoek, omdat dit onderzoek tracht inzicht te verschaffen in hoe de maatschappij kijkt naar mensen met een depressie en niet naar hoe mensen met een depressie hun eigen afwijkende attribuut beoordelen. In het volgende paragraaf zal worden besproken wat er bekend is over de relatie tussen stigma en het hebben van een depressie.

2.6DE RELATIE TUSSEN STIGMA EN DEPRESSIE

Uit verschillende onderzoeken is naar voren gekomen dat stigmatisering negatieve gevolgen heeft voor de mentale gezondheid van een individu met een depressie. Dit komt omdat zij zich door het stigma sociaal geïsoleerd voelen, minder zelfvertrouwen ervaren, zich ellendig voelen en minder sociale kansen krijgen (Crisp et al., 2001, p. 4; Corrigan, 2004, p. 614; Boerema et al., 2016, p. 2). Verder blijkt uit diverse onderzoeken dat mensen met een depressie minder snel geneigd zijn om hulp te gaan zoeken uit angst voor stigmatisering (Corrigan, 2004, p. 614; Boardman et al., 2011, p. 267; Bijl & Ravelli, 2000, p. 606; Boerema et al., 2016, p. 2).

Wanneer er verder wordt gekeken naar de relatie tussen stigma en depressie in Nederland blijkt uit onderzoek van Reynders et al. (2014) dat de respondenten een positieve houding hebben tegenover mensen die hulp zoeken voor hun psychische problemen. Echter hebben de respondenten wel het idee dat andere mensen in de Nederlandse samenleving hier negatiever tegenover staan. Dit kan worden geconcludeerd, omdat er ook sprake is van een

(15)

waargenomen stigma omtrent hulp zoeken voor psychische problemen (p. 235). Echter wordt in dit onderzoek geen aandacht besteed aan een eventueel verschil in houding tegenover mannen die hulp zoeken voor hun psychologische problemen en vrouwen die hiervoor hulp zoeken.

Verder is er in de huidige literatuur weinig bekend over welke stigmatiserende ideeën er in Nederland heersen over mensen met een depressie. In andere Westerse landen is hier al wel onderzoek naar gedaan. Yang et al. (2007) stellen dat binnen Westerse samenlevingen grote overeenkomsten zijn in de betekenis, de invulling en de gevolgen van een stigma (p. 1528). Om deze reden zal recent wetenschappelijke literatuur uit andere Westerse samenlevingen worden besproken. Zo is men in het Verenigd Koninkrijk over het algemeen van mening dat mensen met een depressie moeilijker zijn om mee te praten, onvoorspelbaar zijn, nooit van de depressie af zullen komen, gevaarlijk zijn, zelf schuldig zijn aan de depressie en niet zullen genezen door een behandeling (Crips et al., 2001, p. 4). Uit het onderzoek van Boardman et al. (2011) blijkt dat men in Australië van mening is dat mensen met een depressie zelf schuldig zijn aan het ontstaan van een depressie en zwak, overgevoelig en gek zijn (p. 272). Corrigan en Watson (2002) stellen dat men in Engeland en Amerika over het algemeen van mening is dat mensen met een depressie onverantwoordelijk zijn, kinderachtig zijn en je bang moet zijn voor mensen met een depressie en dat je ze daarom beter kunt vermijden. Verder komt naar voren dat men van mening is dat mensen met een depressie zelf verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en herstellen van deze ziekte (p. 17). Echter worden er in de bovengenoemde onderzoeken geen onderscheid gemaakt in geslacht en geeft het dus geen inzicht in of er anders wordt gedacht over mannen en vrouwen met een depressie. Ondanks dat de bovenstaande onderzoeken niet in Nederland zijn uitgevoerd, kan deze informatie wel bijdragen aan de opzet van dit onderzoek. Dit vormt een logische stap, omdat er in Nederland geen inzichten zijn omtrent de invulling van stereotypering en door de onderzoeken van andere Westerse landen te gebruiken kan er wel deductief te werk worden gegaan.

2.7STIGMA ALS MOGELIJKE VERKLARING VOOR VERSCHIL IN HULPZOEKGEDRAG

Zoals is besproken stelt Möller-Leimkühler (2002) dat stigmatisering mogelijk een verklaring zou kunnen bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag van mannen en vrouwen met een depressie (p. 7). Ten grondslag aan haar argument ligt het concept ‘gender’. Gender wordt vaak als synoniem beschouwd voor het begrip sekse, maar dit is incorrect. Sekse verwijst namelijk naar het indelen van mannen en vrouwen op basis van biologisch geslacht. Gender verwijst daarentegen naar de sociale betekenis die gekoppeld is aan de biologische verschillen tussen

(16)

mannen en vrouwen (Keister & Southgate, 2012, p. 258-259). Hierbij zijn er vanuit de samenleving verwachtingen opgesteld over hoe een man en een vrouw zich dient te gedragen. Het fenomeen gender is net zoals stigma een sociaal construct en hierdoor kan de invulling van deze verwachtingen over tijd en per cultuur verschillen (Keister & Southgate, 2012, p. 258-260, & 274; Gray, 2011, p. 568).

Gender zou op twee manieren een verklaring kunnen bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag. Allereerst zou dit te maken kunnen hebben met de eigenschappen die bij de verschillende genderrollen behoren. Zo wordt vanuit traditioneel perspectief verwacht dat mannen een zogeheten masculiene genderrol aannemen. Dit wordt gekenmerkt door eigenschappen als dominantie, onafhankelijk, moedig, succesvol, rationeel, competitief en onaantastbaar (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5; Gray, 2011, p. 604; Stets & Burke, 2000, p. 2). Daarbij worden jongens al van jongs af aan geleerd zelfstandig problemen op te lossen en ligt er meer druk op zelfredzaamheid bij jongens in vergelijking tot meisjes (Gray, 2011, p. 453). Van vrouwen wordt vanuit een traditionele visie verwacht dat zij een zogeheten feminiene genderrol aannemen. Deze genderrol wordt gekenmerkt door eigenschappen als zorgzaamheid, tonen van genegenheid, gericht op samenwerking, voorzichtig, plichtsgetrouw en behoedzaam (Stets & Burke, 2000, p. 2; Gray, 2011, p. 453 & 568). Al met al kan vanuit deze visie worden gesteld dat wanneer mannen hulp zoeken voor depressieve klachten dit in tegenstrijd is met de verwachting vanuit de samenleving dat mannen zelfredzaam en onafhankelijk zijn. Het gevolg hiervan kan zijn dat mannen met een depressie, in vergelijking tot vrouwen met een depressie, hierdoor meer worden gestigmatiseerd.

Ten tweede kan het ook te maken hebben met verwachtingen met betrekking tot de manier van emotie tonen die past bij de verschillende genderrollen. Zo wordt vanuit een traditioneel perspectief verwacht dat mannen voornamelijk gevoelens als boosheid en agressie tonen. Wanneer een man bijvoorbeeld gevoelens als zwakte, hulpeloosheid en bedroefdheid ervaart, wordt van hem verwacht dit te uiten door middel van agressie (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5; Hess et al., 2000, p. 610; Gray, 2011, p. 568). Van vrouwen daarentegen wordt verwacht dat zij over het algemeen veel emoties tonen en hierbij ligt de nadruk op blijheid, verdriet en angst (Hess et al., 2000, p. 610). De klachten van een depressie passen daarom meer bij de verwachting omtrent emotie uiting van vrouwen dan emotie uiting van mannen. Dit kan ertoe leiden dat mannen de verkeerde diagnose krijgen, omdat zij de depressieve klachten anders uiten (Rigter, 2013, p. 369; Möller-Leimkühler, 2002, p. 6-7). Vanuit deze visie kan worden gesteld dat het uiten van de emoties horend bij een depressie tegenstrijdig is met de vanuit de samenleving gestelde verwachting dat mannen deze emoties niet tonen aan de

(17)

buitenwereld. Het gevolg hiervan kan zijn dat mannen met een depressie hierdoor meer worden gestigmatiseerd.

Al met al zou het zo kunnen zijn dat mannen met een depressie meer worden gestigmatiseerd dan vrouwen met een depressie en dat dit te maken heeft met de verwachtingen omtrent eigenschappen en het tonen van emoties die passen bij een masculiene genderrol. Wanneer mannen inderdaad meer worden gestigmatiseerd, zou dit hen kunnen weerhouden om hulp te gaan zoeken. Deze studie tracht daarom inzicht te verschaffen in de mate van verschil in stigmatisering omtrent mannen met een depressie en vrouwen met een depressie.

2.8INTERDISCIPLINARITEIT

In dit onderzoek staat de mentale ziekte depressie centraal. Deze ziekte wordt in dit onderzoek belicht vanuit een sociologisch perspectief, doordat er wordt gekeken naar het stigma betreft deze mentale ziekte en wordt bekeken of dit in overeenkomst is met de gestelde verwachting wat betreft de traditionele genderrollen. Zoals besproken is stigma een complex sociaal constructivistisch concept dat vanuit veel verschillende perspectieven kan worden belicht, geconceptualiseerd en onderzocht (Link & Phelan, 2001/2007, p. 365). Er is getracht om van al deze verschillende perspectieven de overeenkomsten te behouden en de verschillen tussen de perspectieven samen te voegen tot een nieuw perspectief omtrent stigma. Dit heeft geresulteerd in het perspectief dat het proces van stigmatiseren op verschillende schaalniveaus plaatsvindt. Het proces begint op macroniveau, waarbij door interacties binnen de samenleving wordt bepaald hoe mensen met een depressie worden gestereotypeerd (Corrigan & Watson, 2002, p. 16; Yang et al., 2007, p. 1525). Vervolgens wordt op microniveau bepaald of een persoon het eens is met deze stereotypering. Wanneer dit het geval is wordt de persoon met de depressie afgekeurd en als minderwaardig beschouwd (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Tot slot kan een individu hiernaar handelen en een persoon met een depressie discrimineren (Corrigan & Watson, 2002, p. 16).

Wat dit onderzoek interdisciplinair maakt is dat het gehele proces van stigmatiseren wordt meegenomen in deze studie. Er wordt bestudeerd wat een interactief proces op macroniveau voor uitwerking heeft op microniveau en hoe een persoon met een depressie hier gevolgen van kan ervaren. Het is belangrijk om het concept stigma interdisciplinair te benaderen, omdat enkel vanuit één perspectief, door bijvoorbeeld enkel naar stereotypering te kijken, geen alomvattend beeld met betrekking tot het stigma kan worden gecreëerd. Alleen op deze manier kan worden onderzocht of mannen met een depressie daadwerkelijk meer worden gestigmatiseerd en dit een verklaring kan geven voor het verschil in hulpzoekgedrag.

(18)

3.PROBLEEMSTELLING

3.1DOELSTELLING

Zoals eerder besproken zoeken mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie minder vaak hulp voor hun depressieve klachten (Verweij & Houben-van Herten, 2013, p. 6; CBS, 2016, p. 1). Het is belangrijk dat mensen met een depressie professionele hulp krijgen, omdat de kans op lichamelijke klachten, middelenmisbruik, doodswensen en suïcidaliteit groter wordt naarmate de depressie langer duurt (Rigter, 2013, p. 376). Het doel van deze studie is om te achterhalen hoe het verschil in stigmatisering omtrent mannen en vrouwen met een depressie eruitziet. Hiermee wordt getracht een verklaring te bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag tussen mannen en vrouwen met depressieve klachten.

3.2ONDERZOEKSVRAAG EN DEELVRAGEN

Om de doelstelling van dit onderzoek te behalen is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Hoe ziet in Nederland het verschil in stigmatisering tussen mannen en vrouwen met een depressie eruit?’. Met deze onderzoeksvraag wordt getracht op twee manieren inzicht te verschaffen in het verschil in stigmatisering. Enerzijds wordt getracht inzicht te geven in het verschil in invulling van het stigma omtrent mannen en vrouwen met een depressie. Hierbij wordt bijvoorbeeld beoordeeld of mannen in vergelijking tot vrouwen inderdaad meer worden omschreven als agressief. Anderzijds wordt er getracht inzicht te geven in de grootte van deze verschillen. Hoe dit wordt gemeten zal in paragraaf 4.3 worden besproken. Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn er drie deelvragen opgesteld. Deze deelvragen zijn gebaseerd op het eerder besproken sociaalpsychologische perspectief van Corrigan en Watson (2002) omtrent een stigma.

De eerste deelvraag is geformuleerd als: ‘Hoe ziet in Nederland het verschil in stereotypering wat betreft mannen en vrouwen met een depressie eruit?’. In deze deelvraag staat stigma als sociaal construct centraal en het draait om het waargenomen stigma (Boerema et al., 2016, p. 2). Hierbij wordt dus op macroniveau op het gebied van eigenschappen als gevolg van het hebben van een depressie en het gebied van behandeling van een depressie bekeken welke stereotypes binnen de samenleving zijn ontwikkeld omtrent mannen en vrouwen met een depressie (Crocker et al., 1998/2007, p. 1525; Yang et al., 2007, p. 1525). De verwachting is dat mannen met een depressie meer worden gestereotypeerd dan vrouwen met een depressie. Dit heeft te maken met de masculiene genderrol die wordt gekenmerkt door onder andere onafhankelijkheid, zelfredzaamheid en het uiten van emotie door middel van

(19)

agressie (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5; Gray, 2011, p. 568 & 604; Stets & Burke, 2000, p. 2; Hess et al., 2000, p. 610). De hypotheses zijn als volgt geformuleerd:

H0: In Nederland worden mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie niet meer gestereotypeerd voor het hebben van een depressie.

H1: In Nederland worden mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie meer gestereotypeerd voor het hebben van een depressie.

De tweede deelvraag is als volgt geformuleerd: ‘Hoe ziet in Nederland het verschil in afkeuring omtrent mannen en vrouwen met een depressie eruit?’. In deze deelvraag staat het persoonlijke stigma centraal (Boerema et al., 2016, p. 2). Hierbij wordt op microniveau bekeken hoe een individu een persoon met een depressie beoordeelt (Jones et al., 1984/2001, p. 365). Ook in deze deelvraag zal specifiek worden gekeken naar de visie omtrent behandeling en eigenschappen als gevolg van het hebben van een depressie. Verder geldt ook bij deze deelvraag dat de verwachting is dat mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie meer worden afgekeurd en hiermee meer als minderwaardig worden beschouwd. Dit heeft te maken met de masculiene genderrol die wordt gekenmerkt door onder andere onafhankelijkheid, zelfredzaamheid en het uiten van emotie door middel van agressie (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5; Gray, 2011, p. 568 & 604; Stets & Burke, 2000, p. 2; Hess et al., 2000, p. 610). De hypotheses zijn als volgt geformuleerd:

H0: In Nederland worden mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie niet meer afgekeurd voor het hebben van een depressie.

H1: In Nederland worden mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie meer afgekeurd voor het hebben van een depressie.

De derde, tevens laatste deelvraag is geformuleerd als: ‘Hoe ziet in Nederland het verschil in discriminatie omtrent mannen en vrouwen met een depressie eruit?’. In deze deelvraag wordt bekeken of het afkeuren van mensen met een depressie ook daadwerkelijk wordt omgezet in discriminerend gedrag. Hierbij wordt zowel naar het persoonlijke stigma als het waargenomen stigma gekeken (Boerema et al., 2016, p. 2). Verder kunnen er op basis van de besproken literatuur geen specifieke verwachtingen worden opgesteld omtrent het discrimineren van mensen met een depressie wat betreft gender en luiden de hypotheses als volgt (Baert et al., 2016, p. 247; Boerema et al., 2016, p. 7).

H0: Er is in Nederland op het gebied van discriminatie geen verschil tussen mannen en vrouwen met een depressie.

H1: Er is in Nederland op het gebied van discriminatie een verschil tussen mannen en vrouwen met een depressie.

(20)

3.3WETENSCHAPPELIJKE- EN MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE

Het is wetenschappelijk relevant om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag, omdat de impact van gender op gezondheid een relatief nieuw onderzoeksveld is. Tot op heden is binnen dit onderzoeksgebied voornamelijk onderzoek gedaan naar gezondheid in combinatie met een feminiene genderrol (Möller-Leimkühler, 2002, p. 1 & 2). Zowel Möller-Leimkühler (2002) als Beart et al. (2016) beargumenteren dat het belangrijk is om onderzoek te doen naar de impact van een masculiene genderrol op gezondheid. Hierbij geeft Möller-Leimkühler (2002) aan dat het belangrijk is om specifiek te kijken naar de relatie tussen stigma en hulpzoekgedrag. Zij stelt namelijk dat een verschil in stigma mogelijk een verklaring zou kunnen bieden voor het verschil in hulpzoekgedrag, maar dat hier momenteel nog geen onderzoek naar is gedaan. Dit onderzoek tracht in te spelen op deze behoefte (p. 7).

Daarnaast geven Nederlandse organisaties die zich inzetten voor stigma reductie aan behoefte te hebben aan Nederlands wetenschappelijk onderzoek betreft stigma’s in verschillende doelgroepen. In hun nieuwe beleid willen zij zich namelijk gaan richten op doelgroepsgerichte voorlichting, omdat dit effectiever blijkt voor het reduceren van stigma’s in vergelijking met voorlichting over stigma’s die niet doelgroepgericht is (Kienhorst, 2014, p. 23 & 28). Het is van belang dat zij over nauwkeurige wetenschappelijke informatie beschikken, omdat wanneer de informatie over stigma’s niet volledig is en deze informatie wel wordt gebruikt voor educatieve doeleinden dit kan leiden tot een tegenovergesteld effect waarbij het stigma toeneemt (Kienhorst, 2014, p. 7). Echter, wanneer de resultaten wel nauwkeurig inzicht geven, is de informatie voor de organisaties wel bruikbaar. In dit onderzoek wordt getracht nauwkeurige wetenschappelijke informatie te bieden en hiermee wordt gepoogd bij te dragen aan stigmareductie, zodat mensen met een depressie eerder geneigd zijn om hulp te gaan zoeken (Boardman et al., 2011, p. 267).

4.METHODE

4.1ONDERZOEKSSTRATEGIE- EN DESIGN

Voor het behalen van het doel van dit onderzoek zou deze studie zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve onderzoeksstrategie kunnen toepassen. Echter is er gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksstrategie, omdat dit de mogelijkheid biedt om in een korte tijd veel data te verzamelen en er zo tot op zekere hoogte gegeneraliseerde uitspraken kunnen worden gedaan over het stigma omtrent depressie (Bryman, 2012, p. 35-37). Verder staat een constructivistische ontologie centraal, omdat ervan uit wordt gegaan dat de concepten

(21)

depressie, gender en stigma sociaal geconstrueerd zijn (Bryman, 2012, p. 33). Daarnaast staat een positivistische epistemologie centraal, omdat wordt getracht op een objectieve manier informatie te verzamelen om uiteindelijk zo gegeneraliseerde uitspraken te kunnen doen (Bryman, 2012, p. 28). Verder is in dit onderzoek deductief te werk gegaan, doordat de huidige literatuur over het stigma omtrent depressie in andere Westerse samenlevingen is gebruikt en is er vervolgens getoetst of dit ook van toepassing was in de Nederlandse samenleving (Bryman, 2012, p. 24-25).

Tot slot had dit onderzoek een experimenteel onderzoeksdesign kunnen hanteren, omdat dit bijvoorbeeld de mogelijkheid biedt om te testen of mensen met een depressie worden gediscrimineerd door de respondenten (Bryman, 2012, p. 56). Echter zijn er ook nadelen aan dit design. Zo is het lastig om binnen het tijdsbestek veel data te verzamelen en zou hierdoor minder gegeneraliseerde uitspraken kunnen worden gedaan (Bryman, 2012, p. 51). Daarnaast zijn stereotypering en afkeuring door middel van een experimenteel onderzoeksdesign lastig te onderzoeken. Omdat dit onderzoek tracht een alomvattend beeld te creëren over het stigma in Nederland, is om deze reden gekozen voor een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Dit houdt in dat er twee verschillende groepen met elkaar zijn vergeleken op hetzelfde tijdstip (Bryman, 2012, p. 76).

4.2ONDERZOEKSMETHODE

De data van deze studie zijn verzameld met behulp van een online vragenlijst. Er is hiervoor gekozen, omdat de respondent zo zelf een geschikt moment kan uitkiezen voor het invullen van de vragenlijst en de respondent hierdoor zo min mogelijk wordt belast. Het invullen van de vragenlijst kost ongeveer tien minuten. Verder is er gekozen voor een online vragenlijst, omdat stigma een gevoelig onderwerp kan zijn. Door niet face-to-face de data te verzamelen is het mogelijk dat de respondenten hierdoor minder sociaal wenselijk zullen antwoorden (Bryman, 2012, p. 233). Echter heeft een online vragenlijst ook een nadeel. Respondenten kunnen namelijk bij onduidelijkheden over de vragenlijst niet geholpen worden en dit kan leiden tot missing data. Echter geeft dit wel het voordeel dat er hierdoor geen sprake is van inter-interviewer variabiliteit (Bryman, 2012, p. 234-235). Alvorens de vragenlijst is toegestuurd naar de respondenten, is eerst een pilot vragenlijst verspreid onder de doelgroep. Hierbij is bijvoorbeeld beoordeeld of er onduidelijkheden waren en of de antwoordmogelijkheden klopten (Bryman, 2012, p. 263). Het uiteindelijke onderzoeksinstrument in terug te vinden in bijlage 8.3.

(22)

4.3OPERATIONALISERING

Zoals in het theoretisch kader is beschreven, is er kozen voor het sociaalpsychologisch perspectief van Corrigan en Watson (2002) betreft de conceptualisering van een stigma. Dit houdt in dat de concepten kunnen worden omschreven als ‘stereotypering’, ‘afkeuring’ en ‘discriminatie’. De verschillende dimensies zijn hierbij geformuleerd naar aanleiding van Dutch Depression Stigma Scale. Dit is oorspronkelijk een Australisch meetinstrument en Boerema et al. (2016) hebben dit instrument vertaald naar het Nederlands. Na het uitvoeren van de analyse bleek het instrument valide en intern consistent en hierdoor geschikt voor gebruik in Nederland (p. 2). Het nadeel van dit instrument is dat er een maximum is voor de mate van stigma. Dit komt omdat iedere stelling wordt gescoord tussen de één en de vijf en alle stellingen bij elkaar een maximale score oplevert. Echter is er in de realiteit geen maximum voor de mate van stigma en wordt gerealiseerd dat hier rekening mee moet worden gehouden bij de vertaling naar de realiteit.

Het instrument aangevuld met al eerder besproken literatuur betreft eigenschappen en het tonen van emoties omtrent traditionele genderrollen (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5-7; Gray, 2011, p. 453, 568 & 604; Stets & Burke, 2000, p. 2; Hess et al., 2000, p. 610). Daarnaast is het instrument aangevuld met al eerder besproken literatuur betreft het stigma omtrent depressie (Crips et al., 2001, p. 4; Boardman et al., 2001, p. 272; Corrigan & Watson, 2002, p. 17). Er is gekozen om het instrument op deze manier aan te vullen, omdat er hierdoor beter antwoord kan worden gegeven op de hoofdvraag. Daarnaast worden de resultaten van andere Westerse samenlevingen meegenomen, omdat er weinig bekend is over het stigma omtrent depressie in Nederland. Mogelijk zouden er overeenkomsten kunnen zijn in het stigma en biedt dit de mogelijkheid om deductief te werkt te gaan (Yang et al., 2007, p. 1528; Bryman, 2012, p. 24-25). Het operationaliseringsschema is te vinden in bijlage 8.2.

Het concept ‘stereotypering’ heeft betrekking op de gedeelde opvattingen vanuit de samenleving over een bepaalde groep en hiermee wordt er op macroniveau gekeken naar het stigma omtrent depressie (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Dit concept bestaat uit twee dimensies. De eerste dimensie heeft betrekking op stereotypering wat betreft de eigenschappen als gevolg van het hebben van een depressie. Een voorbeeld indicator hiervan is: ‘De meeste mensen geloven dat mannen met een depressie gevaarlijk zijn’. De tweede dimensie heeft betrekking op stereotypering wat betreft behandeling van deze ziekte. Een voorbeeld indicator hiervan is ‘De meeste mensen geloven dat mannen met een depressie zelf verantwoordelijk zijn voor het herstellen van deze ziekte’.

(23)

Het concept ‘afkeuring’ wordt bestudeerd of een individu het eens is met de gedeelde opvattingen over een bepaalde groep en hiermee wordt op microniveau gekeken naar het stigma omtrent depressie (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Bij dit concept zijn dezelfde dimensies geformuleerd. Zo heeft de eerste dimensie betrekking op de afkeuring wat betreft de eigenschappen als gevolg van het hebben van een depressie. Een voorbeeld indicator hiervan is: ‘Ik ben van mening dat mannen met een depressie zwak zijn’. De tweede dimensie heeft betrekking op de afkeuring wat betreft behandeling van de ziekte. Een voorbeeld indicator hiervan is: ‘Ik ben van mening dat mannen met een depressie zwak zijn wanneer ze hulp zoeken voor hun depressieve klachten’.

Het laatste concept is ‘discriminatie’ en dit heeft betrekking op het daadwerkelijk handelen naar aanleiding van de afkeuring (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). De eerste dimensie kan worden omschreven als waargenomen discriminatie, waarbij het gaat om hoe men op macroniveau denkt dat er in Nederlandse samenleving wordt gehandeld jegens iemand met een depressie. Een voorbeeld indicator hiervan is: ‘De meeste mensen zouden een man niet aannemen wanneer ze weten dat hij depressief is geweest’. Bij de tweede dimensie draait het om de persoonlijke discriminatie, waarbij het gaat om het gedrag van een individu op microniveau jegens iemand met een depressie. Een voorbeeld indicator hiervan is: ‘Ik zou een man niet aannemen, omdat die persoon depressief is geweest’.

4.4POPULATIE EN SAMPLING

De onderzoekspopulatie van deze studie zijn Nederlanders van 18 jaar en ouder. Er is gekozen om enkel volwassenen deel te laten nemen aan dit onderzoek, omdat mensen onder de 18 jaar mogelijk de kenmerken van iemand met een depressie nog niet goed kunnen herkennen. Hierdoor zouden zij mogelijk een andere mening hebben over mensen met een depressie (Rigter, 2013, p. 359). Verder is er naar respondenten gezocht die nooit gediagnosticeerd zijn met een depressie. Er is namelijk in dit onderzoek getracht inzicht te verschaffen in hoe de maatschappij kijkt naar mensen met een depressie en niet naar hoe mensen met een depressie zelf hun afwijkende attribuut beoordelen (Corrigan & Watson, 2002, p. 16). Echter is dit in de vragenlijst niet duidelijk gemaakt en konden mensen die ooit gediagnosticeerd zijn met een depressie de vragenlijst invullen. Er is hiervoor gekozen om zo een mogelijk gevoel van stigmatisering te voorkomen. Naderhand zijn deze respondenten verwijderd uit de dataset.

Er is getracht om data te verzamelen van minimaal 75 vrouwen en 75 mannen. Daarbij is gepoogd om bij beide groepen rekening te houden met een balans in geslacht, leeftijd en opleidingsniveau (Bryman, 2012, p. 187). De respondenten zijn door middel van random

(24)

sampling benaderd. Hierbij ontvingen zij via het internet een link van de vragenlijst en is gevraagd of zij mee zouden willen doen aan het onderzoek. Door gebruik te maken van random sampling kunnen hierdoor mogelijk meer gegeneraliseerde uitspraken worden gedaan over het stigma wat betreft depressie (Bryman, 2012, p. 187). Verder is er ook gebruik gemaakt van snowball sampling, waarbij aan respondenten is gevraagd of zij de vragenlijst verder zouden willen verspreiden (Bryman, 2012, p. 716).

4.5DATAVERWERKING EN -ANALYSE

Na het verzamelen van de data is deze informatie ingevoerd in SPSS. Vervolgens zijn de data geprepareerd om de informatie te kunnen analyseren. Hoe de data precies zijn geprepareerd zal worden besproken in paragraaf 5.1. Na het prepareren van de data zijn allereerst beschrijvende analyses uitgevoerd en is er gecontroleerd of de data voldoet aan de aannames van de toetsen die zullen worden uitgevoerd. Vervolgens zijn er een aantal gepaarde t-toetsen uitgevoerd. Hier is voor gekozen, omdat het inzicht kan geven in verschil tussen twee verschillende condities waarbij dezelfde respondenten zijn gebruikt (Field, 2013, p. 364). Bij deze gepaarde t-toetsen kan de onafhankelijke variabele in dit onderzoek worden geformuleerd als ‘geslacht’ en de afhankelijke variabele kan worden geformuleerd als ‘stigma’. Hierbij is ‘geslacht’ vanuit een traditionele visie een nominale binaire variabele (Field, 2013, p. 11). De variabele ‘stigma’ is een numerieke ratio variabele (Field, 2013, p. 11).

Vervolgens zijn er een zestal lineaire regressies uitgevoerd. Deze regressies geven inzicht in hoeverre de controlevariabelen van invloed zijn geweest op de mate van stigmatisering. De controlevariabelen die zijn meegenomen in dit onderzoek zijn ‘leeftijd’, ‘opleidingsniveau’, ‘iemand kennen met de diagnose depressie’, ‘iemand kennen met de diagnose depressie die hiervoor behandeld is’, ‘in een relatie zijn’ en ‘medische achtergrond’. Deze variabelen zijn geformuleerd aan de hand van de Dutch Depression Stigma Scale (Boerema et al., 2016, p. 6).

4.6ETHISCHE VERANTWOORDING

Zoals eerder is besproken kan stigma een gevoelig onderwerp zijn en is het belangrijk om hier rekening mee te houden. Omdat het onderwerp gevoelig kan zijn, kunnen de respondenten namelijk sociaal wenselijk gaan antwoorden (Bryman, 2012, p. 233). Om dit zo veel mogelijk te voorkomen zijn er verschillende stappen gezet. Zo is allereerst duidelijk gemaakt dat deelname van het onderzoek volledig anoniem is. Ook is er aangeven dat er geen goede of slechte antwoorden zijn. Daarnaast is er bewust voor gekozen om het woord ‘stigma’ niet te

(25)

gebruiken en is getracht de vraagstelling zo subtiel mogelijk te formuleren. Tot slot is er bewust voor gekozen om de respondenten eerst te bevragen naar wat zij denken dat de mening van andere Nederlanders is. Daarna wordt pas naar hun eigen mening omtrent mensen met een depressie gevraagd. Hiermee is gepoogd om de respondenten eerst op hun gemak te stellen, zodat zij hierdoor mogelijk minder sociaal wenselijk antwoord zullen geven. Na de analyse van de data kan worden bekeken of de respondenten daadwerkelijk sociaal wenselijk hebben geantwoord.

Naast dat er rekening is gehouden met de gevoeligheid van het onderwerp van deze studie, is er ook gepoogd de respondenten minimaal te belasten. Zo is er gebruik gemaakt van online vragenlijsten, zodat de respondenten zelf een geschikt moment konden uitkiezen voor het invullen van de vragenlijst. Tot slot is getracht om de respondenten niet te misleiden. Dit is bewerkstelligd door voor het invullen van de vragenlijst uit te leggen waar het onderzoek over gaat.

5.RESULTATEN

In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden besproken. Allereerst zal er aandacht worden besteed aan de beschrijvende statistiek. Vervolgens zullen de aannames van de gepaarde t-toetsen worden behandeld. Daarna zullen de resultaten van de gepaarde t-t-toetsen aan de hand van de deelvragen worden besproken. Tot slot zullen de zes lineaire regressies en de bijpassende aannames worden besproken.

5.1DATAPREPARATIE

Uiteindelijk hebben in totaal 181 respondenten de vragenlijst ingevuld. Zoals aangegeven zijn de respondenten die ooit gediagnosticeerd zijn met een depressie verwijderd uit de dataset. Hier is voor gekozen, omdat dit onderzoek beoogd inzicht te verschaffen in hoe de Nederlandse maatschappij kijkt naar mensen met een depressie en niet naar hoe mensen met een depressie zelf hun afwijkende attribuut beoordelen. Na het verwijderen van de respondenten die ooit gediagnosticeerd zijn met een depressie bleven er 161 respondenten over. Verder is er ook gekeken naar missing data, maar hiervan was geen sprake. Ook was het niet nodig om vragen te hercoderen. Tot slot zijn er nieuwe variabelen gevormd. Dit is gedaan aan de hand van de operationaliseringtabel die is te vinden in bijlage 8.2.

(26)

5.2BESCHRIJVENDE STATISTIEK

Van de 161 respondenten zijn er 69 man (43%) en 92 vrouw (57%). De gemiddelde leeftijd was 34,74 en de spreiding liep uiteen van 18 tot 69 jaar. Daarnaast waren er 114 respondenten hoogopgeleid (71%), 45 respondenten middelbaar opgeleid (28%) en 2 respondenten laagopgeleid (1%). Deze indeling is gemaakt aan de hand van de classificatie die de Nederlandse overheid gebruikt (RIVM, 2017, p. 1). Verder waren 112 respondenten (70%) op dat moment in een relatie. Van de 161 respondenten kenden 118 respondenten (73%) iemand in hun omgeving die gediagnosticeerd is met een depressie en kenden 114 respondenten (71%) iemand in hun omgeving die gediagnosticeerd is met een depressie en hiervoor behandeld is. Tot slot hebben 37 respondenten (23%) een medische achtergrond.

5.3AANNAMES VAN DE GEPAARDE T-TOETSEN

Voordat de verschillende gepaarde t-toetsen uitgevoerd konden worden, is gecontroleerd of de data voldoet aan de aannames van deze toets. Wat betreft de eerste aanname omtrent uitbijters zijn er geen uitbijters mogelijk, omdat er gebruik is gemaakt van Likertschaal. Daarna is gekeken naar de aanname omtrent normaliteit. Hier is aan voldaan, omdat de centrale limietstelling stelt dat wanneer er meer dan dertig respondenten mee doen aan een onderzoek de steekproefverdeling normaal is verdeeld (Field, 2013, p. 168-170). Tot slot is er gekeken naar de aanname betreft homoskedasticiteit. Na het uitvoeren van een Levene’s test is gebleken dat alle variabelen niet significant zijn, dus de variabelen zijn homoskedastisch. Deze gegevens zijn terug te vinden in bijlage 8.4. Uiteindelijk is er voldaan aan alle aannames die behoren bij de gepaarde t-toets. In de volgende paragraaf zullen de resultaten van de gepaarde t-toetsen worden besproken.

5.4GEPAARDE T-TOETSEN

Allereerst is er getoetst of er een verschil is in stigmatisering betreft mannen en vrouwen met een depressie. Na het uitvoeren van een gepaarde t-toets is gebleken dat mannen met een depressie (M = 91.22, SE = 1.64) meer worden gestigmatiseerd dan vrouwen met een depressie (M = 87.37, SE = 1.47). Dit verschil, 3.86, BCa 95% CI [2.72, 5.04], is significant t(160) = 6.29, p = .000, en heeft een klein effect, d = 0.21. Dit resultaat voldoet aan de vooraf opgestelde verwachting. Aan de hand van de deelvragen zal nu worden besproken hoe deze verschillen er verder uitzien.

(27)

5.4.1HET VERSCHIL OMTRENT STEREOTYPERING

Allereerst is er beoordeeld of er volgens de respondenten een verschil is in stereotypering omtrent mannen en vrouwen met een depressie. Na het uitvoeren van de gepaarde t-toets is gebleken dat mannen met een depressie (M=46.04, SE=0.89) meer worden gestereotypeerd dan vrouwen met een depressie (M=42.88, SE=0.77). Dit verschil, 3.16, BCa 95% CI [2.33, 4.00], is significant t(160) = 7.19, p = .000, en heeft een klein effect, d = 0.32. Hiermee wordt de alternatieve hypothese aangenomen en komt dit resultaat overeen met de vooraf opgestelde verwachting.

Vervolgens is er op dimensieniveau bekeken of er ook significante verschillen te ontdekken zijn. Hierbij is eerst gekeken naar de dimensie ‘stereotypering omtrent eigenschappen als gevolg van het hebben van een depressie’. Na het uitvoeren van de gepaarde t-toets blijkt dat mannen met een depressie (M=17.44, SE=0.33) meer worden gestereotypeerd dan vrouwen met een depressie (M=16.29, SE=0.29). Dit verschil, 1.15, BCa 95% CI [0.77, 1.55], is significant t(160) = 5.60, p = .000, en heeft een klein effect, d = 0.28. Vervolgens is bestudeerd hoe dit significante verschil er op indicatorniveau uitziet. Zo blijkt dat vrouwen met een depressie significant hoger scoren op de eigenschap overgevoelig en dat mannen met een depressie significant hoger scoren op de eigenschappen agressief, onverantwoordelijk, gevaarlijk, moeilijk om mee te praten, kinderachtig en eng. De resultaten van deze t-toetsen zijn schematisch weergegeven in bijlage 8.5. Echter moet er wel een kanttekening worden geplaatst bij deze resultaten. Zowel bij vrouwen als bij mannen met een depressie hebben de respondenten het idee dat in Nederland deze stereotypes niet van toepassing zijn. De gemiddeldes variëren namelijk tussen de 2.14 en 3.37 en dit houdt in dat de gemiddeldes variëren tussen ‘oneens’ en ‘neutraal’. Deze cijfers zijn terug te vinden in de bijlage 8.5.

Tot slot is bestudeerd of er op de dimensie ‘stereotypering omtrent behandeling van depressie’ ook significante verschillen zijn. Na het uitvoeren van de gepaarde t-toets blijkt dat mannen met een depressie (M = 17.44, SE = 0.33) meer worden gestereotypeerd dan vrouwen met een depressie (M = 16.29, SE = 0.29). Dit verschil, 1.15, BCa 95% CI [0.77, 1.53], is significant t(160) = 5.60, p = .000, en heeft een klein effect, d = 0.31. Vervolgens is bestudeerd hoe dit significante verschil er op indicatorniveau uitziet. Hieruit blijkt dat mannen met een depressie significant hoger scoren op dat ze zwak zijn wanneer ze hulp zoeken en dat zij aan niemand zullen vertellen dat ze dat last hebben van depressieve klachten. Vrouwen met een depressie scoren significant hoger op zelf verantwoordelijk zijn voor het herstellen van de ziekte en zelf verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de depressie. De resultaten van deze gepaarde t-toetsen zijn schematisch weergegeven in bijlage 8.5. Echter moet er een

(28)

kanttekening worden geplaatst bij deze resultaten. Ook hier blijkt dat de respondenten van mening zijn dat deze stereotypes niet echt van toepassing zijn in Nederland. De gemiddeldes variëren namelijk tussen de 2.12 en 3.31 en dit houdt in dat de gemiddeldes variëren tussen ‘oneens’ en ‘neutraal’. Enkel op de vraag of mannen met een depressie aan niemand anders zullen vertellen dat zij last hebben van depressieve klachten was het gemiddelde 3.71 en neigt dit dus naar ‘eens’. Deze cijfers zijn terug te vinden in de bijlage 8.5.

Concluderend laten de bovengenoemde bevindingen zien dat in Nederland mannen met een depressie meer worden gestereotypeerd dan vrouwen met een depressie en dit voldoet aan de vooraf opgestelde verwachting. Echter moet er wel rekening worden gehouden met het gegeven dat de respondenten denken dat in Nederland deze stereotypering niet van toepassing is.

5.4.2HET VERSCHIL OMTRENT AFKEURING

In de tweede deelvraag is beoordeeld of er significante verschillen zijn tussen mannen en vrouwen met een depressie wat betreft afkeuring. Dit houdt in dat er is gekeken naar hoe de respondenten zelf denken over mannen en vrouwen met een depressie. Na het uitvoeren van een gepaarde t-toets blijkt dat mannen met een depressie (M = 31.65, SE = 0.74) in vergelijking met vrouwen met een depressie (M = 30.86, SE = 0.66) meer worden afgekeurd voor het hebben van een depressie. Dit verschil, 0.79, BCa 95% CI [0.23, 1.46] is significant, t(160) = 2.77, p = .006, en heeft een zeer klein effect, d = 0.09. Hiermee wordt de alternatieve hypothese aangenomen en komt dit resultaat overeen met de vooraf opgestelde verwachting.

Vervolgens is bestudeerd of er op dimensieniveau ook significante verschillen te ontdekken zijn. Eerst is er gekeken naar de dimensie ‘afkeuring omtrent eigenschappen als gevolg van het hebben van een depressie’. Na het uitvoeren van de gepaarde t-toets blijkt dat mannen met een depressie (M = 19.52, SE = 0.54) in vergelijking tot vrouwen met een depressie (M=18.99, SE=0.48) meer worden afgekeurd. Dit verschil, 0.52, BCa 95% CI [0.01, 0.85], is significant t(160) = 2.57, p = .011, en heeft een zeer klein effect, d = 0.09. Vervolgens is bestudeerd hoe dit significante verschil er op indicatorniveau uitziet. Zo blijkt dat vrouwen met een depressie significant hoger scoren op de eigenschap gek en dat mannen met een depressie significant hoger scoren op de eigenschappen overgevoelig, agressief en gevaarlijk. De resultaten van deze gepaarde t-toetsen zijn schematisch weergegeven in bijlage 8.6. Echter moet er een kanttekening worden geplaatst bij deze resultaten. Zowel bij vrouwen met een depressie, als bij mannen met een depressie geven de respondenten aan mensen met een depressie niet af te keuren. De gemiddeldes variëren namelijk tussen de 1.52 en 2.61 en dit houdt in dat de

(29)

gemiddeldes variëren tussen ‘oneens’ en ‘neutraal’. Deze cijfers zijn terug te vinden in bijlage 8.6.

Tot slot is er gekeken naar het verschil in afkeuring omtrent het behandelen van een depressie. Na het uitvoeren van de gepaarde t-toets blijkt dat mannen met een depressie (M = 12.13, SE = 0.28) in vergelijking tot vrouwen met een depressie (M = 11.06, SE = 0.26) meer worden afgekeurd. Dit verschil, 0.27, BCa 95% CI [-0.19, 0.59] is niet significant, t(160) = 1.70, p = .092, en heeft een zeer klein effect, d = 0.08. Hoewel mannen en vrouwen met een depressie op deze dimensie niet van elkaar verschillen is er toch voor gekozen om op indicatorniveau verder te toetsen. Hier is voor gekozen, omdat er mogelijk op indicatorniveau significante verschillen te vinden zijn. Deze verschillen kunnen dan worden vergelijken met de verschillen betreft stereotypering omtrent het behandelen van een depressie. Na het uitvoeren van de gepaarde t-toetsen bleek dat vrouwen met een depressie significant hoger scoren op de indicator ‘nooit zullen genezen van de depressie’. Mannen scoren significant hoger op de indicator ‘aan niemand vertellen dat ze depressieve klachten hebben’. Deze resultaten zijn weergegeven in bijlage 8.6. Ook bij deze resultaten geldt dat de respondenten zowel mannen als vrouwen met een depressie niet afkeuren. De gemiddeldes variëren namelijk tussen de 1.31 en 2.80 en dit houdt in dat de gemiddeldes variëren tussen ‘helemaal oneens’ en ‘neutraal’. Deze cijfers zijn terug te vinden in de bijlage 8.6.

Aan de hand van de bovengenoemde resultaten kan worden geconcludeerd dat de respondenten mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie meer worden afgekeurd. Dit komt overeen met de vooraf opgestelde verwachting. Echter blijkt ook bij deze deelvraag dat de respondenten mensen met een depressie niet afkeuren.

5.4.3HET VERSCHIL OMTRENT DISCRIMINATIE

Tot slot is er bestudeerd of er significante verschillen zijn tussen mannen en vrouwen met een depressie wat betreft discriminatie. Na het uitvoeren van een gepaarde t-toets blijkt dat mannen met een depressie (M = 13.55, SE = 0.32) minder worden gediscrimineerd dan vrouwen met een depressie (M = 13.63, SE = 0.32). Dit verschil, -0.09, BCa 95% CI [-0.39, 0.20] is niet significant, t(160) = -0.60, p = .0549, en heeft een klein effect, d = -0.02. Hiermee wordt de nulhypothese aangenomen. Hoewel het verschil niet significant is, is er voor gekozen om op dimensieniveau door te gaan toetsen, omdat er mogelijk verschillen zijn tussen discriminatie op macro- en microniveau.

Allereerst is gekeken naar discriminatie op macroniveau. Dit houdt in dat er is gekeken naar in hoeverre de respondenten denken dat mannen en vrouwen met een depressie in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Mannen of vrouwen bleken inderdaad geen significant hogere daling van het aantal glazen alcohol te hebben dan het andere geslacht wanneer er trek naar alcohol bij kick-situaties werd

Er zijn verschillen in stress respons tussen mannen en vrouwen aangetoond; de HPA-as activiteit is hoger in vrouwen, oestrogenen hebben een effect op de PFC regulatie, tijdens

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Voor deze behandeling kan worden gekozen als het zaad te slecht is (minder dan 1 miljoen beweeglijke zaadcellen per zaadlozing) of als reageerbuisbevruchting één of twee keer

Important is that most risk factors are related to age, but other authors are well- known with the fact that a low self-image, a lack of control, anxiety and a depressive coping

Het grootste deel van het vastgestelde loonverschil is niet te wijten aan een verschil in directe uitbe- taling van mannen en vrouwen, maar aan onder meer de verschillen in

Dit betekent dat ook wanneer er sprake is van een hoge mate van identificatie met de referentiegroep er geen significant verschil is tussen de deelnemers die de tekst hebben