• No results found

Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen of mannen met een depressie meer worden gestigmatiseerd dan vrouwen met een depressie. Hiermee werd getracht een verklaring te geven voor het verschil in hulpzoekgedrag van mannen en vrouwen met een depressie. Naar aanleiding van de resultaten kan worden geconcludeerd dat mannen met een depressie inderdaad meer worden gestigmatiseerd dan vrouwen met een depressie. Dit resultaat komt overeen met de gestelde verwachting.

Om verder antwoord te geven op de vraag hoe het verschil in stigma er dan precies uitziet, zijn er verschillende interessante resultaten naar voren gekomen. Zo blijkt allereerst dat de respondenten van mening zijn dat in de Nederlandse samenleving mannen met een depressie significant meer worden gestereotypeerd dan vrouwen met een depressie. Deze stereotypes komen over het algemeen overeen met de verwachtingen betreft de traditionele genderrollen (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5-7; Gray, 2011, p. 453, 568 & 604; Stets & Burke, 2000, p. 2; Hess et al., 2000, p. 610). Verder blijkt dat des te hoger de leeftijd van de respondent, des te minder de respondent van mening is dat mensen met een depressie in Nederland worden gestereotypeerd. Echter is dit effect niet naar voren gekomen bij het concept afkeuring, ofwel het is niet zo dat des te hoger de leeftijd van de respondent, des te minder deze respondent mensen met een depressie afkeurt. Vanuit de huidige literatuur kunnen er voor deze resultaten

geen verklaring worden gegeven en wordt er daarom aangeraden hier een vervolgstudie naar te doen.

Wanneer deze resultaten worden vergeleken met wat de respondenten zelf voor mening hebben over mannen en vrouwen met een depressie komt naar voren dat mannen in vergelijking tot vrouwen significant meer worden afgekeurd voor het hebben van een depressie. Echter zijn er wel minder significante verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot stereotypering op macroniveau. Een verklaring hiervoor kan zijn dat mensen met betrekking tot stigma graag willen dat zij overkomen als een ruimdenkend persoon (Corrigan et al., 2014, p. 187). Door van mening te zijn dat er niet veel verschil is tussen mannen en vrouwen met een depressie kan worden gesteld dat een individu zich minder vasthoudt aan de traditionele visie omtrent genderrollen en hiermee als ruimdenkend kan worden beschouwd (Eliason & Hughes, 2004, p. 638). De verschillen die wel significant zijn, zijn over het algemeen gebaseerd op de verwachtingen betreft traditionele genderrollen (Möller-Leimkühler, 2002, p. 5-7; Gray, 2011, p. 453, 568 & 604; Stets & Burke, 2000, p. 2; Hess et al., 2000, p. 610). Ook is naar voren gekomen dat de mate van stereotypering over het algemeen hoger ligt dan de mate van afkeuring. Ook dit kan worden verklaard vanuit het idee dat mensen wat betreft stigma graag als ruimdenkend willen overkomen (Corrigan et al., 2014, p. 187). Immers, door te stellen dat andere mensen minder ruimdenkend zijn, ofwel aangeven dat andere mensen meer stereotyperen, kunnen ze hun eigen ruimdenkendheid benadrukken. Tot slot is er naar voren gekomen dat sommige verschillen op het gebied van stereotypering anders zijn vormgegeven op het gebied van afkeuring. Zo heerst bijvoorbeeld het idee dat vrouwen met een depressie significant overgevoeliger zijn, maar worden mannen significant meer afgekeurd voor overgevoeligheid. Het is onduidelijk waarom de verschillen anders zijn vormgegeven en er kan vanuit de huidige literatuur geen verklaring voor worden gegeven.

Wat betreft het discrimineren van mensen met een depressie hebben de respondenten met betrekking tot de Nederlandse politiek het idee dat er significant minder wordt gestemd op een vrouw met een depressie in vergelijking tot een man met een depressie. Dit kan worden verklaard vanuit het idee omtrent traditionele genderrollen. Zo blijkt uit onderzoek van Sanbonmatsu (2002) dat men het idee heeft dat vrouwen over het algemeen over minder geschikte eigenschappen beschikken voor het bekleden van een positie in de politiek en hierdoor stemmen mensen over het algemeen minder vaak op een vrouw. Wanneer een vrouw dan ook nog eens depressief is, zou een vrouw hierdoor mogelijk als nog meer ongeschikt kunnen worden beschouwd (Sanbonmatsu, 2002, p. 31; NOS, 2017, p. 1). Vervolgens is gekeken of de respondenten mannen en vrouwen met een depressie discrimineren en hierin

blijkt geen significant verschil te zijn. Al met al blijkt op het gebied van discriminatie dat mannen met een depressie even veel worden gediscrimineerd als vrouwen met een depressie. Enkel wanneer er op indicatorniveau wordt gekeken, blijkt dat men het idee heeft dat vrouwen op het gebied van politiek meer wordt gediscrimineerd. Echter wordt daar niet naar gehandeld op individueel niveau.

Al met al blijkt dat mannen met een depressie in vergelijking tot vrouwen met een depressie meer worden gestigmatiseerd. Hierbij komt naar voren dat dit vooral komt doordat mannen met een depressie significant meer worden gestereotypeerd en afgekeurd voor het hebben van een depressie. Op het gebied van discriminatie blijkt er geen significant verschil te zijn. De bovengenoemde resultaten benadrukken de meerwaarde van interdisciplinair onderzoek. Het onderzoek geeft namelijk inzicht in hoe een sociaal fenomeen een andere uitwerking heeft op de ideeën die er binnen de samenleving heersen en op hoe mensen hier zelf over denken en naar handelen. Door op verschillende niveaus te kijken naar de uitwerking van het stigma, is er hierdoor een completer beeld gecreëerd wat betreft het stigma met betrekking tot depressie in Nederland en kan hierdoor beter worden begrepen hoe een persoon met een depressie hier gevolgen van kan ervaren.

6.2DISCUSSIE

Echter moeten er ook verschillende kanttekeningen worden geplaatst bij de bovengenoemde conclusies. Zo is besproken dat mannen met een depressie meer worden gestigmatiseerd dan vrouwen met een depressie, maar er komt ook naar voren dat men op het gebied van stereotypering, afkeuring en discriminatie mensen met een depressie niet stigmatiseert. Dit komt doordat alle gemiddeldes variëren tussen ‘helemaal oneens’ en ‘neutraal’. Hoewel is getracht sociaal wenselijk antwoorden te voorkomen zou dit wel een verklaring kunnen bieden voor dit resultaat (Bryman, 2012, p. 233). Volgens Corrigan et al. (2014) kunnen mensen namelijk sociaal wenselijk antwoord gegeven, omdat ze wat betreft stigma graag als een ruimdenkend persoon willen overkomen (p. 187). Een andere verklaring hiervoor is dat Nederland wordt gekenmerkt door een hoge mate van tolerantie. Dit houdt in dat in Nederland er over het algemeen acceptatie is voor verschillen tussen mensen (Buruma, 2007, p. 73, 80- 81). Vanuit dit idee kan worden gesteld dat in de Nederlandse samenleving mensen niet stigmatiseren, omdat binnen de samenleving verschillen tussen mensen wordt geaccepteerd. Deze twee verklaringen zouden kunnen worden onderzocht in een vervolgstudie door middel van experimenteel onderzoek. Tot slot zou het ook zo kunnen zijn dat er in Nederland bepaalde ideeën zijn over mensen met een depressie en deze niet zijn meegenomen in dit onderzoek

(Bryman, 2012, p. 24). In een inductieve kwalitatieve vervolgstudie zou dit door middel van interviews achterhaald kunnen worden. Er wordt aanbevolen om in een vervolgstudie te onderzoeken welke verklaring een antwoord kan bieden voor deze interessante bevinding.

Verder moet erop worden gewezen dat de verdeling van het opleidingsniveau van de respondenten niet een goede weerspiegeling is van de verdeling van het opleidingsniveau in Nederland (RIVM, 2017, p. 1). Dit zou mogelijk kunnen resulteren in een vertekend beeld. In een vervolgstudie zou dit meegenomen kunnen worden en worden getracht een betere sample te creëren, zodat er meer gegeneraliseerde uitspraken gedaan kunnen worden (Bryman, 2012, p. 187). Daarnaast kan ook worden getracht een nog betere verdeling tussen de hoeveelheid mannelijke en vrouwelijke respondenten te maken. Tot slot wordt aangeraden om in een vervolgstudie een grotere sample te nemen, omdat in dit onderzoek minder dan 1% van de volwassen Nederlanders hebben deelgenomen (CBS, 2017, p.1). Door in een vervolgstudie een grotere sample te nemen, kunnen ook hierdoor meer gegeneraliseerde uitspraken gedaan worden over het stigma omtrent depressie in Nederland (Bryman, 2012, p. 197).

Daarnaast is er in dit onderzoek ervoor gekozen om mensen met de diagnose depressie niet mee te nemen in dit onderzoek. Echter is het aannemelijk dat er wel respondenten zijn meegenomen in het onderzoek die de diagnose van depressie hadden kunnen krijgen, maar uit angst voor een stigma zich niet hebben laten diagnosticeren (Corrigan, 2004, p. 614; Boardman et al., 2011, p. 267; Boerema et al., 2016, p. 2; Bijl & Ravelli, 2000, p. 606). Er is toch gekozen om de lijn te trekken bij de diagnose van depressie, omdat het ethisch niet verantwoord voelt om zonder scholing aan de hand van zelfreportage te bepalen of iemand ooit depressief is geweest. Tot slot wordt er aangeraden om meer onderzoek te doen naar het discrimineren van mensen met een depressie. Momenteel is hier nog weinig over bekend en om deze reden bestond het concept ‘discriminatie’ uit weinig indicatoren.

Hoewel er verschillende kanttekeningen zijn geplaatst heeft dit onderzoek een bijdrage geleverd aan het relatief nieuw onderzoekveld met betrekking tot gender en gezondheid. Daarbij heeft het inzicht gegeven in hoe het stigma met betrekking tot depressie in Nederland van toepassing is. Verder toont dit onderzoek ook verschillende interessante resultaten die momenteel niet verklaard kunnen worden vanuit wetenschappelijke literatuur en wordt hiermee benadrukt dat er nog veel onderzoek mogelijk is in dit onderzoeksveld. Ook kunnen de resultaten van dit onderzoek worden gebruikt voor educatieve doeleinden betreft stigma reductie. Er wordt aangeraden om hierbij specifiek aandacht te hebben voor stigma reductie met betrekking tot mannen met een depressie. Door hier educatie over te geven wordt getracht

het stigma omtrent mannen met een depressie te reduceren en ervoor te zorgen dat mannen vaker hulp gaan zoeken voor hun depressieve klachten.

6.3EVALUATIE

Terugkijkend op het gehele scriptieproces is er sprake geweest van zowel meevallers als tegenvallers. Om bij het begin van het proces te beginnen, viel het mij tegen om een geschikt onderwerp te vinden. Het heeft mij veel tijd gekost om een onderwerp te vinden wat ik interessant vond en onderzoekbaar was. Hoewel ik naar mijn idee al vroeg genoeg hiermee begonnen was, heb ik hiervan geleerd om in het vervolg nog eerder te beginnen met oriënteren, zodat het mogelijk is om eerder met de rest van het onderzoek te beginnen. Toen de knoop eenmaal was doorgehakt, was het nog veel lees- en denkwerk voordat ik tot een hoofdvraag kwam die wetenschappelijk relevant was. Na de goedkeuring van mijn onderzoeksvoorstel, was de volgende stap in het proces het ontwikkelen van het onderzoeksinstrument. Het was erg fijn dat er al een vragenlijst bestond om het stigma omtrent depressie te meten. Deze vragenlijst heb ik aangepast, zodat de vragenlijst ook geschikt was voor mijn onderzoek. Echter heeft dit nog veel werk en tijd gekost, omdat ik er gaandeweg achter kwam dat er veel haken en ogen zitten aan het onderzoeken van een stigma. Echter heeft dit er wel toe geleid dat ik veel heb geleerd over het ontwikkelen van een goed onderzoeksinstrument, waarbij veel rekening moet worden gehouden met de gevoeligheid van een onderwerp.

Toen het instrument eenmaal af was, viel het mij heel erg mee hoe makkelijk het werven van respondenten ging. Hierdoor had ik genoeg tijd om in SPSS aan te slag te gaan met de data. Van tevoren had ik bedacht dat dit niet het moeilijkste onderdeel zou zijn van het gehele proces, maar bleek dit anders te zijn. Hoewel ik al vaker met SPSS had gewerkt, was dit ver weggezakt en duurde het een tijd voordat het allemaal weer terugkwam. Toen de toetsen eenmaal waren uitgevoerd ging het vrij snel en heb ik veel tijd gehad om de literatuur opnieuw in te duiken om de interessante resultaten te verklaren. Echter was het lastig om bruikbare literatuur te vinden, omdat dit nog zo’n nieuw onderzoeksveld is. Hiervan heb ik geleerd dat het discussiëren met mensen over interessante bevinden erg zinvol is en heeft mij soms geholpen om op nieuwe ideeën voor mogelijke verklaringen te komen.

Al met al is het een zeer leerzaam proces geweest en ben ik tegen dingen aangelopen waarvan ik van tevoren niet had gedacht dat het een obstakel zou zijn. Dit heeft er echter wel voor gezorgd dat ik veel heb geleerd over het opzetten en uitvoeren van een onderzoek. Ik ben trots dat het gelukt is om zelfstandig het onderzoek van het begin tot het einde uit te voeren.

7.LITERATUURLIJST

American Psychiatric Association (2000). De diagnose depressie DSM-IV. Geraadpleegd op 5 maart, 2017, via www.depressie.org.

Baert, S., Visschere, de S., Schoors, K., Vandenberghe, D. & Omey, E. (2016). First depressed, then discriminated against? Social Science & Medicine, 170, p. 247-254.

Bijl, B. & Ravelli, A. (2000). Psychiatric morbidity, service use, and need for care in the general population: results of the Netherlands mental health survey and incidence study. American Journal of Public Health, 90, p. 602-607.

Boardman, F., Griffiths, F., Kokanovic, R., Potiriadis, M., Dowrick, C. & Gunn, J. (2011). Resilience as a response tot he stigma of depression: A mixed methods analysis. Journal of Affective Disorders, 135, p. 267-276.

Boerema, A., Zoonen, van K., Cuijpers, P., Holtmaat, C., Mokkink, L., Griffiths, K. & Kleiboer, A. (2016). Psychometric properties of the Dutch Depression Stigma Scale (DSS) and associoations with personal and perceived stigma in a drepressed and comunity sample. Plos One, 11, p. 1-16.

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford: Oxford University Press.

Buruma, Y. (2007). Dutch tolerance: On drugs, prostitution, and euthanasia. Crime and Justice in The Netherlands, 35, p. 73-113.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). Meer dan 1 miljoen Nederlanders had depressie. Geraadpleegd op 5 maart, 2017, via www.cbs.nl.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Bevolking: Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat, 1 januari. Geraadpleegd op 17 juni, 2017, via www.cbs.nl.

Corrigan, P. & Watson, A. (2002). Understanding the impact of stigma on people with mental illness. World Psychiatry, 1, p. 16-20.

Corrigan, P. (2004). How stigma interferes with mental health care. Americam Psychologist, 59, p. 614-625.

Corrigan, P., Bink, A., Fokuo, J. & Schmidt, A. (2015). The public stigma of mental illness means a difference between you and me. Psychiatry Research, 226, p. 186-191. Crisp, A., Gelder, M., Rix, S., Meltzer, H. & Rowlands, O. (2001). Stigmatisation of people

with mental illnesses. BJPsych, 177, p. 4-7.

Crocker, J., Major, B. & Steele, C. (1998). Aangehaald in Yang, L., Kleinman, A., Link, B., Phelan, J., Lee, S. & Good, B. (2007). Culture and stigma: Adding moral experience to stigma theory. Social Science & Medicine, 64, p. 1524-1535.

Eliason, M. & Hughes, T. (2004). Treament counselor’s attitudes about lesbian, gay, bisexual, and transgendered clients: Urban vs. rural settings. Substance use & misuse, 39, p. 625- 644.

Field, A. (2013). Discovering statistics: Using IBM SPSS statistics. Los Angeles: Sage Publications.

Goei, de L., Plooy, A. & Weeghel, van J. (2006). Ben ik goed in beeld? Handreiking voor de bestrijding van stigma en discriminatie wegens een psychische handicap (Trimbos- instituut). Utrecht: Trimbos-instituut.

Goffman, E. (1963). Aangehaald in Ritzer, G. & Stepnisky, J. (2014). Sociological theory. Colombus: McGraw-Hill International Edition.

Goffman, E. (1963). Aangehaald in Yang, L., Kleinman, A., Link, B., Phelan, J., Lee, S. & Good, B. (2007). Culture and stigma: Adding moral experience to stigma theory. Social Science & Medicine, 64, p. 1524-1535.

Graaf, de R., Have, ten M. & Dorselaer, van S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking: NEMESIS-s opzet en eerste resultaten (Trimbos-instituut). Utrecht: Trimbos-instituut.

Gray, P. (2011). Psychology. New York: Worth Publishers.

Hess, U., Senécal, S., Kirouac, G., Herrera, P., Philippot, P. & Kleck, R. (2000). Emotional expressivity in men and women: Stereotypes and self-perceptions. Cognition and Emotion, 14, p. 609-642.

Jones, E., Farina, A., Hastorf, A., Markus, H., Miller, D., Scott, R. (1984). Aangehaald in Link, B. & Phelan, J. (2001). Conceptualizing stigma. Annu. Rev. Sociol, 27, p. 363-385. Keister, L. & Southgate, D. (2012). Inequality: A contemporary approach to race, class, and

gender. New York: Cambridge University Press.

Kienhorst, G. (2014). Wegwijzer stigmabestrijding in de ggz: Gids naar praktijken die werken. Lessen, praktijken en voorbeelden (Toolkit Antistigma-interventies). Onbekend: Toolkit Antistigma-interventies.

Link, B. & Phelan, J. (2001). Aangehaald in Yang, L., Kleinman, A., Link, B., Phelan, J., Lee, S. & Good, B. (2007). Culture and stigma: Adding moral experience to stigma theory. Social Science & Medicine, 64, p. 1524-1535.

Mathers, C. & Loncar, D. (2006). Projections of global mortality and burden of disease from 2002 to 2030. Plos medicine, 3, p. 2001-2030.

Möller-Leimkühler (2002). Barriers to help-seeking by men: A review of sociocultural and clinical literature with particular reference to depression. Journal of Affective Disorders, 71, p. 1-9.

Nederlands Jeugdinstituut (2017). Depressie: Definitie. Geraadpleegd op 5 maart, 2017, via www.nji.nl.

NOS (2017, 6 februari). Te weinig vrouwen in de Tweede Kamer. Geraadpleegd op 14 juni, 2017, via www.nos.nl.

Ottati, V., Bodenhausen, van G. & Newman, L. (2005). On the stigma of mental illness: Practical strategies for research and social change. Washington: American Psychological Association.

Parekh, R. (2017). What is depression? (American Psychiatric Association). Geraadpleegd op 5 maart, 2017, via www.psychiatry.org.

Reynders, A., Kerkhof, A., Molenberghs, G. & Audenhove, van C. (2014). Attitudes and stigma in relation tot help-seeking intentions for psychological problems in low and high suicide rate regions. Soc Psychiatry Epidemiol, 49, p. 231-239.

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

RIVM (2017). Trends in de toekomst: Depressie. Geraadpleegd op 16 mei, 2017, via www.eengezondernederland.nl.

Sanbonmatsu, K. (2002). Gender stereotypes and vote choice. American Journal of Political Science, 46, p. 20-34.

Stegenga, B. (2011). Epidemiology of major depressive disorder. Oisterwijk: Uitgeverij BOXPress.

Stets, J. & Burkje, P. (2000). Encyclopedia of sociology: Femininity/masculinity. New York: Macmillan.

Verweij, G. & Houben-van Herten, M. (2013). Bevolkingtrends 2013: Depressiviteit en antidepressie in Nederland (Centraal Bureau voor de Statistiek). Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Weeghel, van J., Pijnenborg, M., Veer, van ’t J. & Kienhorst, G. (2015). Aangehaald in Samen sterk zonder stigma (2017). Wat is een stigma? Cijfers spreken. Geraadpleegd op 20 juni, 2017, via www.samensterkzonderstigma.nl.

Weiss, M., Ramakrishna, J. & Somma, D. (2006). Health-related stigma: Rethinking concepts and interventions. Psychology, Health & Medicine, 11, p. 277-287.

Wilterdink, N. & Heerikhuizen, van B. (2012). Samenlevingen: Inleiding in de sociologie. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv.

Yang, L., Kleinman, A., Link, B., Phelan, J., Lee, S. & Good, B. (2007). Culture and stigma: Adding moral experience to stigma theory. Social Science & Medicine, 64, p. 1524- 1535.

8.BIJLAGEN