• No results found

De relatie tussen gewoontevorming en individuele verschillen in eetstijlen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen gewoontevorming en individuele verschillen in eetstijlen"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen gewoontevorming en individuele

verschillen in eetstijlen

Opleiding: Psychologie

Bachelorspecialisatie: Klinische psychologie Datum: 22 juli 2015

Plaats: Amsterdam, Nederland

Begeleiders: Colene Zomer MSc & dr. Sanne de Wit Auteur: Sanne Theijsmeijer

(2)

Abstract

In deze studie werd de relatie tussen gewoontevorming en individuele verschillen in eetstijlen onderzocht. Aan de studie namen 37 participanten deel. Er was een eendaagse en een driedaagse conditie. Verwacht werd dat participanten in de driedaagse conditie meer gewoontegedrag zouden vertonen dan de participanten in de eendaagse conditie. Dit werd getest door middel van de Slips of action task. Deze taak werd gevolgd door een devaluatie procedure waarbij de participanten zo veel mogelijk popcorn of smarties moesten consumeren. Vervolgens werd er gemeten hoe vaak de participanten nog drukten voor de snack die was gedevalueerd. Eetstijlen werden in deze studie gemeten met de

Dutch Eating Behavior Questionnaire. Verwacht werd dat participanten die meer

gewoontegedrag zouden vertonen hoger zouden scoren op extern eetgedrag. De resultaten van deze studie hebben bovenstaande hypotheses niet kunnen bevestigen.

(3)

Inleiding

Stelt u zich voor: u zit op de bank een film te kijken met een zak chips op schoot. De film is een tijdje bezig en u zit helemaal in het verhaal. Net als u nog een handje chips wilt pakken, ziet u dat u de hele zak al opgegeten heeft. Herkenbaar? Dit is een typisch voorbeeld van gewoontevorming in het dagelijks leven. Veel mensen hebben de gewoonte om iets te snacken bij de televisie. Een gewoonte wordt hierbij gedefinieerd als een herhaaldelijk uitgevoerde handeling volgend op bepaalde stimuli. Deze handeling had in het verleden belonende gevolgen en wordt vrijwel automatisch uitgevoerd (Neal et al., 2006). In de obesogene omgeving waarin we leven worden we continu geconfronteerd met stimuli die invloed hebben op ons eetgedrag zoals een steeds groter aanbod van kant-en-klaar maaltijden in de supermarkt schappen en een toenemend aantal fastfoodketens in het straatbeeld (Dagevos & Munnichs, 2007). Deze omgeving bevordert ongezond eetgedrag en het aantal mensen met overgewicht blijft groeien (World Health Organization, 2015). Dit proces heeft er aan bijgedragen dat in 2012 meer dan 30 procent van de Nederlanders matig overgewicht had en 10 procent leed aan ernstig overgewicht, ofwel obesitas. Overgewicht wordt geassocieerd met negatieve gezondheidsuitkomsten zoals diabetes type 2, meer kans op hart en vaatziekten en een lagere levensverwachting. Daarnaast leidt overgewicht ook tot meer psychologische klachten zoals angst en depressie (Centraal Bureau voor de statistiek, 2014). Echter, niet iedereen die in deze obesogene samenleving leeft lijdt aan obesitas. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er interindividuele

verschillen zijn in de mate waarin mensen een gewoonte ontwikkelen, de zogeheten ‘habit

propensity’. De mate van habit propensity zou gerelateerd kunnen zijn aan eetgedrag

doordat mensen met een hogere mate van habit propensity eerder bepaalde (ongezonde) eetgewoontes vormen. Het is van belang om dit te onderzoeken zodat de interventies tegen obesitas aangepast kunnen worden wanneer gewoontevorming inderdaad gerelateerd blijkt

(4)

te zijn aan bepaald eetgedrag. In dit onderzoek zal daarom de relatie tussen gewoontevorming en verschillende eetstijlen onderzocht worden.

Het Ontstaan van een Gewoonte.

Het ontstaan van een gewoonte is te verklaren met behulp van de dual process

theory (Kahneman, 2003).Volgens deze theorie zijn er twee processen: het doelgerichte

proces en het gewoonteproces. Het doelgerichte proces houdt in dat een respons (R) op een stimuli (S) alleen plaatsvind wanneer de respons leidt tot een doel (D). Dit proces verloopt bewust en is gericht op een bepaalde uitkomst. Als men echter herhaaldelijk dezelfde respons op een bepaalde stimuli vertoond (S-R), ontstaat er een gewoonte. Er is dan een associatie gevormd tussen de respons en situationele stimuli. De respons wordt hierdoor automatisch geactiveerd wanneer de stimulus zich presenteert (Wood & Neal, 2007). Wanneer deze associatie erg sterk is en de handeling tot een positieve uitkomst leidt, is het moeilijk om van de gewoonte af te wijken (Wood & Neal, 2007). Als je iedere dag als je langs de bakker loopt (S) een croissantjes koopt (R) , zal je deze ook kopen wanneer je geen honger hebt. Het gedrag wordt bij een gewoonte dus uitgevoerd ongeacht de waarde van de uitkomst (De Wit & Dickinson, 2009).

Gewoontes, Context en Waarde van de Uitkomst.

Dat gewoontes een sterke invloed op eetgedrag hebben en dat dit gewoontegedrag afhankelijk is van context blijkt uit het onderzoek van Neal, Wood, Wu en Kurlander (2011). Uit dit onderzoek bleek dat participanten die de gewoonte hadden om popcorn te eten in de bioscoop evenveel aten van popcorn die al een week oud was als van verse popcorn, terwijl ze hadden aangegeven de oude popcorn minder lekker te vinden. Hieruit blijkt dat ze het gewoontegedrag uitvoerden ongeacht de waarde van de uitkomst. Ze aten de oude popcorn echter alleen wanneer ze zich in de bioscoopzaal bevonden, en niet wanneer ze zich in een andere omgeving bevonden. Participanten die niet de gewoonte

(5)

hadden om popcorn te eten in de bioscoop aten veel minder van de oude popcorn dan van de verse. Hieruit blijkt het belang van de context. Eerder onderzoek naar de vorming van gewoontes wanneer de uitkomst geen waarde meer heeft is uitgevoerd met ratten, onder andere door Dickinson, Balleine, Watt, Gonzales en Boakes (1995). Bij mensen werd dit proces onder andere onderzocht door Horstmann, Dietrich, Mathar, Pössel, Villringer en Neumann (2014). In dit onderzoek werden participanten getraind om op knoppen te drukken voor verschillende snacks. Vervolgens werd de uitkomst gedevalueerd door middel van verzadiging van een van de aangeboden snacks. Devaluatie hield hierbij in dat de snack geen waarde meer had voor de participanten, omdat ze al zoveel van de snack hadden gegeten dat ze geen trek meer hadden in de snack. Hierna werd opnieuw gemeten hoe vaak ze op de knoppen drukten voor de snacks. Uit het onderzoek bleek dat

participanten met een hoog BMI met een hogere frequentie bleven drukken voor de snack waarvan ze verzadigd waren dan participanten met een lager BMI. In het onderzoek van Tricomi, Balleine en O’Doherty (2009) werd ook onderzoek gedaan naar de vorming van gewoontes wanneer de uitkomst geen waarde meer heeft. In dit onderzoek werd de uitkomst eveneens gedevalueerd door middel van verzadiging van een van de twee

aangeboden snacks. Het bleek dat participanten die gewoontes hadden gevormd ook na de devaluatie een respons bleven tonen als gevolg op de stimulus. In dit onderzoek zal een deel van het onderzoek van Tricomi et al.(2009) worden gerepliceerd, er zal echter niet gekeken naar de neurale activiteit van de participanten. De vorming van gewoontes wordt gemeten met de Slips–of-Action task uit Tricomi et al.(2009). In deze taak worden

participanten getraind om zo vaak mogelijk op de linker of rechtertoets van een

toetsenbord te drukken als ze een beloning willen. De linkertoets is hierbij gekoppeld aan een specifieke snack, en de rechtertoets is gekoppeld aan een andere snack. De respons is dus afhankelijk van de stimulus. Het doel is dat er een gewoonte wordt gevormd,

(6)

waardoor de participanten nog steeds voor een beloning drukken wanneer deze geen waarde meer heeft. Uit de resultaten van Tricomi et al.(2009) bleek dat participanten uit de 1-daagse conditie minder gewoontegedrag vertoonden dan de participanten uit de 3-daagse conditie. De verwachting is dat dit resultaat ook in dit onderzoek gevonden zal worden. Wanneer het gedrag doelbewust zou blijven, zouden de participanten minder reageren op de snack die ze niet meer lekker vonden, dan op de niet- gedevalueerde snack. Echter, als de participanten gewoontegedrag hadden gevormd, zouden zij onafhankelijk van de uitkomstvariabele met dezelfde frequentie blijven reageren.

Eetgedrag en Gewoontes.

Eetgedrag werd in eerdere onderzoeken vaak onderzocht door de hoeveelheid voedsel die participanten aten te meten of door het meten van het consumeren van een bepaald soort voedsel zoals fastfood (Ji &Wood, 2007; Verplanken, 2006). Door het eetgedrag van participanten te observeren kan het gedrag van de participanten echter beïnvloed worden. Daarnaast ligt de focus van dit onderzoek op de relatie tussen gewoontevorming en eetgedrag naar aanleiding van stimuli in een bepaalde context, verder aangeduid als extern eetgedrag. In dit onderzoek is er daarom gebruik gemaakt van de Dutch Eating Behavioral Questionnaire (DEBQ) om eetgedrag te meten. De DEBQ is een vragenlijst die onderscheid maakt tussen drie verschillende soorten eetgedrag, namelijk extern eetgedrag, emotioneel eetgedrag en lijngericht eetgedrag (Van Strien et al., 1986). Extern eten is eetgedrag na het ervaren van voedsel gerelateerde stimuli in een context. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om de geur van een warme appeltaart die net uit de oven komt of het zien van een schaaltje met bonbons. Wanneer er sprake is van extern eten gaan mensen over op eten na het zien van voedsel gerelateerde stimuli, onafhankelijk van hoeveel honger ze hebben. Emotioneel eten houdt in dat iemand extreem veel gaat eten als reactie op een emotie die ervaren wordt zoals angst, boosheid of verdriet. Er zijn

(7)

ook mensen die juist hun eetlust verliezen wanneer ze bepaalde emoties ervaren (Van Strien et al., 1986). Lijngericht eetgedrag is dieet- gerelateerd eetgedrag. Het gaat bij lijngericht eetgedrag om het verminderen van de calorie inname om op deze manier af te vallen of het gewicht onder controle te houden. De verwachting is dat de participanten die in dit onderzoek meer gewoontegedrag vertonen, een hogere score zullen hebben op de externe eetstijl. Extern eetgedrag wordt namelijk getriggerd door stimuli in een bepaalde context. Stimuli en context spelen een belangrijke rol bij de vorming van gewoontes zoals eerder in deze inleiding genoemd. Gedurende het gehele onderzoek zullen de participanten zich in dezelfde context bevinden. Ook zullen de participanten blootgesteld worden aan stimuli zoals de plaatjes van de snacks en de geur, kleur en smaak van de snacks die dienen als beloning. Participanten die hoog scoren op extern eetgedrag zullen gevoelig zijn voor dit soort stimuli en daardoor eerder een stimulus- respons gewoonte vormen. Emotioneel eetgedrag is naar verwachting niet gerelateerd aan het vertonen van meer of minder gewoontevorming. Het onderzoek zal plaatsvinden in een neutrale omgeving die geen specifieke emoties oproept en ook het uitvoeren van de taken zal geen emoties oproepen. Wanneer participanten hoog of laag scoren op de schaal van emotioneel

eetgedrag zal dit de vorming van gewoontes dus niet beïnvloeden. Of lijngericht eetgedrag meer of minder zal zijn bij participanten die veel gewoontegedrag vertonen is moeilijk in te schatten. Enerzijds zullen participanten die de intentie hebben om te diëten of te letten op hun calorieopname bewust met eten bezig zijn en daardoor minder gewoontegedrag vertonen. De verwachting is dan dat deze participanten eerder doelbewust gedrag vertonen dan gewoontegedrag, aangezien de beloningen waar ze voor drukken snacks zijn.

Anderzijds zegt een hoge score op lijngericht eetgedrag niets over de mate waarin

participanten daadwerkelijk succesvol zijn in het uitvoeren van dit lijngerichte eetgedrag. Over lijngericht eetgedrag kan dus geen duidelijke hypothese gevormd worden.

(8)

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek dat we hebben uitgevoerd deden 38 participanten mee.

Participanten konden zelf kiezen of ze wilden deelnemen aan de 1-daagse of de 3- daagse conditie. De 1-daagse conditie bestond uit 29 participanten, en de 3-daagse conditie bestond uit 9 participanten. De onderzoekspopulatie bestond vooral uit

psychologiestudenten die studeren aan de Universiteit van Amsterdam. De participanten werden door middel van proefpersoon punten beloond voor hun deelname.

De leeftijd van de participanten lag tussen de 18 en 33 jaar. Een voorwaarde voor de deelname aan het onderzoek was dat de participanten popcorn en smarties lustten. Aan deze voorwaarde moest voldaan worden om ervoor te zorgen dat de participanten ook echt waarde toekennen aan deze beloningen en dat ze er graag voor willen werken. Daarnaast hebben we participanten met een eetstoornis uitgesloten van deelname. De participanten kregen de instructie dat ze minimaal 2 uur voor de aanvang van het onderzoek niets mochten eten. In totaal zijn er 6 participanten uitgesloten, de gegevens van deze

participanten zijn niet meegenomen in de data analyse. Ter bevestiging van deelname aan het onderzoek is er via de mail contact opgenomen met de participanten.

Materiaal

De Meting van Gewoontevorming.

Om gewoontevorming te meten hebben we de Slips of action task uit het onderzoek van Tricomi et al.(2009) afgenomen. De Slips of action task bestaat uit 12 taak blokken (20 seconden) en 8 rust blokken (20 seconden). Alle taken werden uitgevoerd op de computer in een afgesloten kamer. Tijdens een taak blok werd er een fractal image getoond. Deze fractal image was gekoppeld aan een linker of rechter knop. De juiste knop werd met een

(9)

geel vierkant aangegeven. De Z-toets op het toetsenbord stond voor links en de M- toets stond voor rechts. De participanten moesten zo vaak mogelijk op de juiste toets drukken voor een beloning. Deze stimulus- respons- uitkomst associaties bleven het hele

experiment gelijk. Als beide blokjes zwart bleven hadden de participanten even pauze. Wanneer ze weer op Enter drukten werd de taak weer gestart. Beloningen werden

gegeven volgens een VI 10- s schema (dit houdt in dat er elke seconde een kans van 0.1 is dat de beloning gegeven word, en dat er gemiddeld elke 10 seconden een beloning wordt gegeven, met elke seconde een gelijke kans op beloning). De beloningen werden

gebaseerd op het aantal keer dat de participant drukte. Wanneer de participant een beloning kreeg verscheen er een plaatje van smarties of popcorn in beeld (1000 milliseconden). De beloningen werden aan het einde van elke trainingssessie geconsumeerd door de participanten. De volgorde van de blokken was pseudo- gerandomiseerd, de blokken waren nooit twee keer achter elkaar hetzelfde. De

uitkomstmaat van de taak was het aantal keer drukken per seconde. De Slips of action task stond geprogrammeerd in het programma Presentation 16.3.

De Meting van Eetstijlen.

De Dutch Eating Behavior Questionnaire (van Strien et al., 1986) werd gebruikt om eetstijlen te meten. Deze test, verder aangeduid als de DEBQ, bestaat uit 33 vragen over drie verschillende eetstijlen. Deze eetstijlen zijn: lijngericht eten, emotioneel eten extern eten. Een van de vragen is “Als u niets te doen hebt, krijgt u dan zin om iets te eten?” Deze vraag hoort bij de eetstijl emotioneel eten. De vragen worden gescoord op een 5-punts Likert schaal, die loopt van 1(zelden) tot 5 (heel vaak). Als maat voor elke eetstijl werd de somscore berekent van de items over de betreffende eetstijl. De DEBQ werd afgenomen via Qualtrics.

(10)

De vragen over honger en de mate van zin in de snacks werden gescoord met behulp van een Likert-schaal. De Likert schaal voor honger liep van 1 (heel erg vol) tot 10 (heel erg hongerig). Om de mate van zin te bepalen werd er een Likert schaal gebruikt die liep van 1 (heel erg onaangenaam) tot 10 (heel erg aangenaam). De vragen werden afgenomen via Qualtrics.

Het BMI van de Participanten en het Wegen van de Snacks.

Om het BMI van de participanten te kunnen berekenen wogen we de participanten op een weegschaal. Daarnaast hebben we een meetlint aan de muur bevestigd om de lengte van de participanten te meten. Voor het wegen van de snacks voor en na de consumptie gebruikten we een keukenweegschaal.

De Meting van Inhibitiecontrole.

Met de Stop signaal taak werd inhibitiecontrole gemeten (Logan, Schachar & Tannock, 1997). Inhibitiecontrole werd gemeten voor de bachelorthese van een medestudent. In deze taak moesten de participanten naar het midden van het computerscherm kijken. Ze moesten zo snel mogelijk op de spatiebalk drukken wanneer zij een vierkantje in het midden van het beeld zagen verschijnen zagen (go trials). Wanneer de participant een rood kruisje in het midden van het beeld zag verschijnen, moest hij juist niet op de spatiebalk drukken en moest hij zijn respons inhiberen (stop trial) De reactietijd gaf vervolgens aan hoe snel de respons geinhibeerd werd. De participanten kregen eerst een aantal oefen trials alvorens de echte Stop signaal taak begon. De Stop signaal taak bestond uit 4× 64 trials en stond geprogrammeerd in het programma Inquisit.

De Meting van Impulsiviteit.

De Barrat Impulsiveness Scale (Patton, Stanford, & Barratt, 1995) werd gebruikt om impulsiviteit te meten. Impulsiviteit werd eveneens gemeten voor de bachelorthese van een medestudent. Motor impulsiviteit, aandachts impulsiviteit en non planning

(11)

impulsiviteit zijn de drie factoren van impulsiviteit die worden gemeten door de BIS. De test bestaat uit 30 vragen die worden gescoord op een 4 punts Likert schaal. De schaal loopt van 1(bijna nooit/ nooit) tot 4 (bijna altijd/altijd). “Ik plan karweien met veel zorg” is een van de vragen uit de BIS die hoort bij non planning impulsiviteit. De BIS werd afgenomen via Qualtrics.

Procedure

De procedure die gevolgd is in dit onderzoek is grotendeels overeenkomstig met de procedure van Tricomi et al.(2009). Bij aanvang van het onderzoek kregen de

participanten een instructieformulier met uitleg over het onderzoek. Ook kregen zij een

informed consent, waarin vermeld werd dat ze te allen tijde af konden zien van deelname

aan het onderzoek. Hierna vulden de participanten hun demografische gegevens in. Vervolgens vulden ze een vragenlijst in waarin gevraagd werd hoeveel honger ze hadden en hoeveel zin ze hadden in popcorn en smarties. Nadat de participanten de vragenlijst hadden ingevuld volgden de trainingssessies van de Slips of action task. De eendaagse conditie betrof een kortdurende training waarbij participanten deelnamen aan twee blokken training van 8 minuten. In de driedaagse conditie namen participanten deel aan een uitgebreidere training die bestond uit vier blokken training van 8 minuten.

Participanten in deze conditie namen deel aan deze vier blokken training per dag op drie opeenvolgende dagen. De participanten die deelnamen aan de driedaagse conditie kregen hiermee zes keer zoveel training als de participanten in de eendaagse conditie. De

participanten kregen de volgende instructie: “Je gaat zo het snoepjesspel spelen. Je krijgt

een plaatje in beeld te zien die altijd met een linker of een rechter knop gekoppeld is. De juiste knop wordt in beeld aangegeven in het geel. De Z-toets staat voor links en de M-toets staat voor rechts. Hoe vaker je op een knop drukt, hoe groter de kans dat je een

(12)

zwart blijven dan heb je even pauze. Klik op Enter om de taak te starten. Straks zie je weer start in beeld staan, Dit betekent dat je heel even pauze hebt, als je er weer klaar voor bent dan mag je weer op start drukken.”

Na de laatste trainingssessie kregen de participanten een aflevering te zien van de serie Modern Family, die ongeveer 20 minuten duurde. De participanten bevonden zich hierbij nog steeds in de afgesloten computerruimte. De participanten kregen de volgende instructie: “Hier is een bak met smarties/popcorn voor tijdens het kijken van de serie. Het

is heel belangrijk dat deze bak leeg is aan het eind van de serie. Probeer dus zo veel mogelijk hiervan te eten.” Het doel was dat de participant verzadigd werd van de

aangeboden snack. De devaluatie werd hierna getest door middel van een 3 minuten durende extinctie test. Deze extinctie test was hetzelfde als de eerdere trainingssessies, maar er werden hierbij geen beloningen gegeven. De extinctie test was kort van duur om te voorkomen dat de participanten door zouden krijgen dat er geen beloningen meer gegeven werden. De extinctietest werd uitgevoerd om gewoontevorming te meten. De operationalisatie van gewoontevorming was de verschilscore tussen het aantal responsen per seconde tijdens de laatste trainingsfase en het aantal responsen per seconde tijdens de extinctiefase.

Na de extinctie test werden de schaaltjes met popcorn en smarties bij de

participanten weggehaald, en volgden nogmaals de vragen over de mate van honger en de mate van aangenaamheid van de snacks. Deze vragen werden elke dag na de

trainingssessie afgenomen. Na deze taken en vragen volgde de Stop signaal taak. Hierna werd het onderzoek vervolgd met twee vragenlijsten: de DEBQ en de BIS. Deze werden gerandomiseerd aangeboden aan participanten. Na het invullen van deze vragenlijsten werden de participanten gewogen en werd hun lengte gemeten. Als laatste kregen de participanten een debriefing over het onderzoek. Wanneer de participanten klaar waren,

(13)

werden de snacks gewogen om te kijken hoeveel te participanten hiervan hadden geconsumeerd.

Resultaten

Demografische Gegevens.

Van de 38 participanten rapporteerden twee participanten uit de eendaagse conditie minder dan 2 uur voor aanvang van de test gegeten te hebben. Een participant uit de eendaagse conditie rapporteerde in het verleden een eetstoornis gehad te hebben. Ook gaf een participant aan last te hebben van een kater tijdens het onderzoek. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de data analyse. De honger en zin schaal is bij een participant uit de driedaagse conditie niet op alle dagen afgenomen. De gegevens van deze participant zijn ook niet meegenomen in de data analyse. In totaal zijn de gegevens van 5 participanten niet meegenomen in de data analyse. De data analyse werd uitgevoerd over 33 participanten. Van enkele participanten ontbraken er een aantal gegevens zoals de lengte en het gewicht van de participant of het aantal responsen per seconde in een

trainingsfase. Gezien het kleine aantal participanten is ervoor gekozen deze participanten niet uit te sluiten van de data analyse. Om deze reden kan het aantal vrijheidsgraden in de analyses wisselen.

Een chi squared test werd uitgevoerd om te bepalen of geslacht gelijk was verdeeld over de twee condities. De chi squared test was niet significant X2(1, N= 33) =.797, p= .372. Hieruit bleek geen verband tussen geslacht en conditie, de verdeling van geslacht was gelijk verdeeld over de eendaagse en de driedaagse conditie. Om te bepalen of de BMI waardes van de participanten verschilden in de twee condities werd een

independent samples t-test uitgevoerd. Levene’s test for equality of variance was niet significant p=.172 wat inhield dat er gelijkheid in variantie was. Gemiddeld hadden

(14)

participanten in de eendaagse conditie een BMI van 23.90 (SD= 4.74). De participanten in de driedaagse conditie hadden een gemiddeld BMI van 22.56 (SD=1.86). Dit verschil was niet significant t(30)=.725, p= .474. De independent samples t-test werd ook uitgevoerd om de leeftijd in de twee condities te vergelijken. Levene’s test for equality of variance was niet significant p=.390 wat inhield dat er gelijkheid in variantie was. In de eendaagse conditie was de gemiddelde leeftijd 23.48 (SD=3.27) en in de driedaagse conditie was de gemiddelde leeftijd 21.63 (SD=2.39). Dit verschil was niet significant t(31)=1.478, p= .150.

Een independent samples t-test werd gebruikt om de mate van honger voor en na de devaluatie te meten. Levene’s test for equality of variance was niet significant voor de voormeting van honger p=.668 wat inhield dat er gelijkheid in variantie was. In de

eendaagse conditie scoorden de participanten gemiddeld 6.17 voor honger voorafgaand de devaluatie (SD=1.70). In de driedaagse conditie scoorden de participanten gemiddeld 4.63 voorafgaand aan de devaluatie (SD=1.51). Dit verschil was significant t(31)= 2.28 p= 0.03. Levene’s test for equality of variance was ook niet significant voor de nameting van honger p=.870, er was opnieuw gelijkheid van variantie. In de eendaagse conditie

scoorden de participanten gemiddeld 3.48 voor honger na de devaluatie (SD=1.76). In de driedaagse conditie scoorden de participanten gemiddeld 2.43 na de devaluatie (SD=1.62). Dit verschil was niet significant t(30)= 1.42, p=.166.

Naast de independent samples t-test om honger te meten werd er een repeated

measures ANOVA gebruikt om de mate van zin in de snacks voor en na de devaluatie te

meten. Het interactie effect van tijd, snack en waarde van de snack was significant F(1, 28)=11.81, p=.002. Uit een independent samples t-test bleek dat de participanten die smarties kregen tijdens de devaluatie meer zin in de smarties hadden voor de devaluatie (M=6.93, SD=2.96), dan na de devaluatie(M=2.21, SD=2.04), t(29)= 4.94, p=< 0.01. De

(15)

participanten die popcorn kregen tijdens de devaluatie gaven ook aan meer zin in popcorn te hebben voor de devaluatie (M=5.71, SD=2.37), dan na de devaluatie (M=3.00,

SD=2.12), t(29)= -2.25, p= 0.032. De interactie tussen tijd, snack, conditie en waarde van

de snack was niet significant, F(1, 28)=.306, p=.585. De afname van zin in een snack verschilde niet per conditie.

Ook werd er een independent samples t-test gebruikt om een vergelijking te maken tussen de hoeveelheid geconsumeerde smarties en de hoeveelheid geconsumeerde popcorn tijdens de devaluatie. Levene’s test for equality of variance was niet significant p=.489 wat inhield dat er gelijkheid in variantie was. Gemiddeld consumeerden participanten tijdens de devaluatie meer gram smarties (M=84.20, SD=19,92), dan popcorn (M=56.44,

SD=24.96). Dit verschil was significant t(31)= -3,48, p=.002.

De Meting van Gewoontevorming.

Een repeated measures ANOVA werd uitgevoerd om te meten of de devaluatie procedure de response-rate per seconde in de twee condities verschillend had beïnvloed tussen de laatste sessie van de training en de extinctietest. Er werd hierbij gekeken naar de verschilscore tussen de twee condities. Op deze manier werd gewoontevorming gemeten. De between subject variabele was conditie. De within subject variabelen waren tijd en waarde van de snack. Uit de repeated measures ANOVA bleek geen significant

hoofdeffect van value op het aantal responsen per seconde, F(1, 31)=.440, p=.512. Het interactie effect tussen de value van de snacks en conditie was significant, F(1, 31)

=4.262, p=.047. In de extinctiefase was het gemiddelde aantal responsen voor de snack die niet gedevalueerd was 4.07 (SD=1.90) in de eendaagse conditie en 2.82 (SD=2.25) in de driedaagse conditie. Het gemiddeld aantal responsen in de extinctiefase voor de snack die gedevalueerd was, was hoger (M=3.30, SD=2.14) in de eendaagse conditie dan in de driedaagse conditie(M=2.46, SD=2.30). Dit indiceert dat er een verschil in effect was van

(16)

conditie op de waarde van de snack. Tijd bleek geen significant hoofdeffect te hebben op aantal responsen per seconde, F(1, 31)=2.701, p=.110. Daarnaast was er geen significant interactie effect tussen tijd en conditie F(1, 31) =3.054, p =.090. Dit indiceert dat er geen verschil in effect was van conditie op de metingen voor en na de devaluatie. Het interactie effect tussen de devalued/ valued waarde van de snacks en tijd was significant F(1, 31)= 7.681, p=.009. Uit een paired samples t-test bleek een gemiddeld verschil van -.231 (SD=.83) tussen het aantal responsen in het laatste blok voor de gedevalueerde snack en de snack die niet gedevalueerd was. Dit verschil was niet significant F(1,31)= -1.582,

p=.124. Tussen het aantal responsen in de extinctiefase voor de gedevalueerde snack en de

snack die niet gedevalueerd was zat een gemiddeld verschil van .687 (SD=1.17). Dit verschil was significant F(1,31)= 3.316, p=.002. Dit geeft aan dat er verschil was in aantal responsen tussen de niet gedevalueerde snack en de gedevalueerde snack. De drieweg interactie tussen tijd, waarde van de snack en conditie was niet significant

F(1,31)=.002, p=.961. De hypothese dat participanten meer gewoontegedrag zouden

vertonen in de driedaagse conditie dan in de eendaagse conditie wordt dus niet bevestigd. In figuur 1 wordt het aantal responsen per seconde weergegeven voor de valued snack en de devalued snack in de eendaagse en de driedaagse conditie.

Figuur 1. Het aantal responsen per seconde van participanten voor zowel de valued als de

devalued snacks. 0 1 2 3 4 5 1daags 3daags Aa nt al r esp on sen p er sec on de

Valued snack

voor dev na dev 0 1 2 3 4 5 1daags 3daags Aa nt al r esp on sen p er sec on de

Devalued snack

voor dev na dev

(17)

De vorming van gewoontegedrag werd zoals eerder genoemd geoperationaliseerd door te kijken naar de verschilscore tussen het aantal responsen per seconde tijdens de laatste trainingsfase en het aantal responsen per seconde tijdens de extinctiefase. Om de relatie tussen eetgedrag te analyseren werd er een regressieanalyse uitgevoerd. Het regressiemodel met de verschilscore als afhankelijke variabele en de DEBQ score op emotioneel eetgedrag, DEBQ score op extern eetgedrag en de DEBQ score op dieetgericht eetgedrag als onafhankelijke variabelen is niet significant, F(3, 29) =.183 , p=.907. Het regressiemodel is dus niet bruikbaar om de mate van gewoontevorming te voorspellen. Slechts 2 procent van de mate van gewoontevorming kan voorspeld worden op grond van de DEBQ score op emotioneel eetgedrag, DEBQ score op extern eetgedrag en de DEBQ score op dieetgericht eetgedrag (R²=.02). Tabel 1 laat de waardes zien van het

regressiemodel.

Tabel 1.

Lineair model van de voorspellers voor de verschilscore tussen het aantal responsen per seconde tijdens de laatste trainingsfase en de extinctiefase.

b SE b Beta t p Constant .16 3.11 .05 p=.959 DEBQ emotioneel .01 .03 .03 .15 p=.893 DEBQ lijngericht .03 .04 .13 .65 p=.518 DEBQ extern -.04 -.10 -.10 -.45 p=.657 Noot. R²=.02

Uit bovenstaande waardes blijkt dat er geen significant verband is tussen de drie eetstijlen en de verschilscore. Dit houdt in dat volgens de uitkomsten geen van de drie eetstijlen gerelateerd is aan gewoontevorming.

Discussie

In deze studie werd de relatie tussen gewoontevorming en eetgedrag onderzocht. De belangrijkste hypothese van dit onderzoek was dat participanten in de driedaagse

(18)

conditie, zoals eerder werd gevonden in het onderzoek van Tricomi et al.(2009). Uit de resultaten van dit onderzoek bleek echter dat er geen verschil was tussen de twee condities in de mate van gewoontevorming. Participanten in de driedaagse conditie gingen niet vaker door met reageren voor de gedevalueerde snacks dan de participanten in de eendaagse conditie. Ook voor de hypothese dat mensen die hoog scoren op extern eetgedrag meer gewoontegedrag vertonen werd geen bewijs gevonden.

De bevinding dat er geen verschil was tussen de twee condities in de mate van gewoontevorming werd mogelijk beïnvloed door het aantal participanten in het onderzoek. Het verschil tussen de twee condities kon niet goed gemeten worden aangezien er maar zeven deelnemers deelnamen aan de driedaagse conditie. De participanten in de

driedaagse conditie kregen al meer proefpersoonpunten dan de participanten in de eendaagse conditie, maar dit motiveerde participanten nog niet genoeg om voor de driedaagse conditie te kiezen. In vervolgonderzoek zou de ongelijke verdeling tussen de condities opgelost kunnen worden door het onderzoek voor de driedaagse conditie door te laten gaan totdat het aantal participanten gelijk is aan het aantal participanten in de

eendaagse conditie.

Een tweede factor die invloed kan hebben gehad op de resultaten is de omgeving waarin het onderzoek plaatsvond. In dit onderzoek bevonden de participanten zich in een afgesloten computerkamer, terwijl de participanten in het onderzoek van Tricomi et al.(2009) de testen uitvoerden terwijl ze in een fMRI scanner lagen. Bij het maken van een fMRI scan bevinden mensen zich in een lange afgesloten tunnel en moeten ze zo stil mogelijk blijven liggen. Dit kan een stressvolle ervaring zijn voor participanten, die invloed kan hebben gehad op de mate van gewoontevorming. Om te bepalen of de mate van gewoontevorming beïnvloed wordt door het uitvoeren van de testen in de fMRI

(19)

met gebruik van een controlegroep. In dit onderzoek moeten de participanten random worden toegewezen aan een conditie waarin de participanten de testen uitvoeren in de fMRI scanner of een conditie waarbij de participanten de testen uitvoeren buiten een fMRI scanner.

De bevinding dat er geen verband werd gevonden tussen extern, emotioneel en lijngericht eetgedrag en gewoontevorming, zou verklaard kunnen worden door de vragen in de DEBQ. Veel vragen in de DEBQ gaan namelijk over bepaalde context en emoties waar mensen zich niet bewust van zijn. Een vraag uit de DEBQ is bijvoorbeeld: “Als het eten lekker ruikt en er goed uit ziet, neemt u dan een grotere portie dan u gewend bent?” Een andere vraag is “Als u ongerust, bezorgd of gespannen bent, hebt u dan zin om iets te eten?” Participanten zullen dit gedrag misschien wel vertonen, maar zich hier niet bewust van zijn en dus niet op de vragenlijst invullen dat ze dit gedrag vertonen. In

vervolgonderzoek zouden eetstijlen onderzocht kunnen worden met behulp van impliciete taken, zoals bijvoorbeeld de Implicit Association Test (Greenwald et al., 1998). De IAT is een test die gebruikt wordt om attitudes en overtuigingen te meten die mensen niet willen rapporteren of waar ze zich niet bewust van zijn. De test wordt onder andere gebruikt om attitudes over homoseksualiteit, sekseverschillen en stereotypes te meten, maar kan ook gebruikt worden om eetstijlen te onderzoeken. In plaats van woorden als ‘homoseksueel’ en ‘heteroseksueel’ kunnen er dan eet gerelateerde woorden gebruikt worden zoals ‘lijnen’ en ‘patat’.

Samenvattend zou het onderzoek van Tricomi nogmaals gerepliceerd moeten met worden met inachtneming van bovenstaande aanpassingen om een juiste conclusie te kunnen trekken. In deze nieuwe replicatie kan dan opnieuw getest worden of er een verband is tussen gewoontevorming en eetstijlen.

(20)

NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-3939-wm.htm

Dagevos, H. & Munnichs, G. (2007). De obesogene samenleving : maatschappelijke perspectieven op overgewicht. Amsterdam University Press.

De Wit, S. & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: a case for animal-human translational models. Psychological Research 73: 463–476. Dickinson, A., Balleine, B., Watt, A., Gonzalez, F. & Boakes, R.A. (1995).

Motivational control after extended instrumental training. Animal Learning and

Behavior, pp. 197–206.

Greenwald, A.G., Mcghee, D.E., Schwartz, J.L.K. & Kruglanski, A.W. (1998). Measuring Individual Differences in Implicit Cognition: The Implicit Association Test.

Journal of Personality and Social Psychology, Vol.74(6), pp.1464-1480.

Hogarth, L. & Chase, H.W. (2010). Parallel Goal-Directed and Habitual Control of Human Drug-Seeking: Implications for Dependence Vulnerability. Journal of

Experimental Psychology: Animal Behavior Processes, pp.261-276.

Horstmann, A., Dietrich, A., Mathar, D., Pössel, M., Villringer, A. & Neumann, J. (2014). Slave to habit? Obesity is associated with decreased behavioural sensitivity to reward devaluation. Appetite, Vol.87, pp.175-183.

Ji, M.F. & Wood, W. (2007). Purchase and consumption habits. Not necessarily what you intend. Journal of Consumer Psychology, 17, pp. 261–276.

Kahneman, D.(2003). A Perspective on Judgment and Choice: Mapping Bounded Rationality. American Psychologist, Vol.58(9), p.697-720.

Neal, D.T., Wood, W., Wu, M., & Kurlander, D. (2011). The pull of the past: When do habits persist despite conflict with motives? Personality and Social Psychology

Bulletin, 37, 1428–1437.

Neal, D.T., Wood, W. & Quinn, J.M. (2006). Habits: A Repeat Performance. Current

Directions in Psychological Science, Vol.15, pp.198-202.

Patton, J.H., Stanford, M.S. & Barratt, E.S. (1995). Factor structure of the Barratt impulsiveness scale. Journal of Clinical Psychology, 51, pp. 768–774 Tricomi, E., Balleine, B. & O’Doherty, J. (2009). A specific role for posterior

dorsolateral striatum in human habit learning. Eur. J. Neurosci., 29, 2225–2232. Verplanken, B.(2006) Beyond frequency. Habit as mental construct. British Journal of

Social Psychology, 45, pp. 639–656.

Van Strien, T., Frijters, J. E. R., Berger, G. P. A. & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5, 295-315.

Wood, W., & Neal, D. T. (2007). A new look at habits and the interface between habits and goals. Psychological Review, 114, 843–863.

Wood, W., Quinn, J.M., Kashy, D.A. & Devine, P. (2002). Habits in Everyday Life: Thought, Emotion, and Action. Journal of Personality and Social

Psychology,Vol.83(6), pp.1281-1297.

World Health Organization. (2015). Opgehaald van

http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/

(21)

Toen ik hoorde dat ik een onvoldoende had voor het bachelorproject vond ik dit wel jammer, maar ik begreep het wel toen ik de feedback las. Na het gesprek over de herschrijving heb ik een planning gemaakt en heb ik de these opgedeeld in stukken zodat ik de feedback per onderdeel kon verwerken. De inleiding vond ik het lastigste deel om aan te passen, ik had vooral moeite met de argumentatie. Bij de resultaten raakte ik gefrustreerd omdat ik niet snapte waarom de vrijheidsgraden niet klopten. Dit bleek te komen doordat er bij verschillende participanten data ontbreekt. Ik heb ervoor gekozen om niet al deze participanten te excluderen omdat er al vrij weinig participanten waren. Bij de discussie heb ik mijn argumenten aangepast of aangevuld en het argument over de zoute popcorn geschrapt. Ik hoop dat de argumentatie en onderbouwing in de discussie nu beter is dat eerst. Ik ben blij dat ik de kans heb gekregen om mijn these te verbeteren en ik hoop dat mijn these nu voldoende is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Banken en verzekeraars ontwikkelen hun nieuwe producten gro- tendeels sequentieel (of parallel, maar geïsoleerd van elkaar) en slechts zelden worden klanten en externe gebruikers

Daarbij wordt geen rekening gehouden met het feit dat sommige vonnissen niet op korte termijn tot uitvoering komen vanwege celtekorten.. Uiteindelijk komen deze vonnissen wel tot

Die belastingpligtige se redelike vooruitsig om ’n wins te maak sal gewoonlik bewys kan word deur die voorlegging van ’n lewensvatbaarheidstudie (uitvoerbaarheidstudie) van

De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: Op welke manier kunnen verliezen in de productie worden meegenomen in de berekening voor het rendement voor een verbetering van

Eén van de grootste uitdagingen van het onderzoek is om de drie in hoofd- stuk 1 genoemde, onderling verschillende interventies zo te beschrijven, dat het niet alleen mogelijk is

interventions, the actual implementation of these interven- tions into various settings lags behind. The effectiveness of Psyfit.nl, an online mental fitness program based on

-Beiden zijn pathogenen (ziekteverwekkers) waartegen ons lichaam

vitamines zijn organische stoffen en komen dus uit de levende natuur, terwijl mineralen anorganische stoffen zijn en dus uit de dode natuur komen... Oplosbaar in water of