• No results found

Leidt meer beheersing tot meer vertrouwen? : experimenteel onderzoek naar interfirmrelaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leidt meer beheersing tot meer vertrouwen? : experimenteel onderzoek naar interfirmrelaties"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Amsterdam Business School

Leidt meer beheersing tot meer vertrouwen?

Experimenteel onderzoek naar interfirmrelaties

Name: Aziz el Barnoussi

Student number: 10416161

Supervisor: dr. ir. Bianca Groen

Co supervisor: Prof. dr. Victor Maas

Date: 21-juni-2015

Word count: 16629

MSc Accountancy & Control, specialization Control

(2)

2 Statement of Originality

This document is written by student [Aziz el Barnoussi] who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

3

Erkenning

Ik ben dank verschuldigd aan vele individuen zonder wie ik niet in staat was om deze

masterscriptie te schrijven.

Allereerst, wil ik mijn warme waardering uitspreken naar dr. ir. Bianca Groen voor haar

onuitputtelijke feedback en haar inspiratie. Daarnaast wil ik dr. Sanjay Bissessur danken voor

zijn hulp bij het helder krijgen en op touw zetten van het experiment en voor het faciliteren van

de afname van de experimenten tijdens zijn colleges.

Een dankwoord gaat uit naar mijn broertje Msc. Abdelhakim el Barnoussi en mijn vrienden

voor hun interesse en tips.

Haast overbodig omdat het vanzelfsprekend is, wil ik mijn liefdevolle ouders immens danken

omdat ze onvoorwaardelijk aan mijn kant staan, in mij geloven en steunen.

Last but not least, mijn vrouw Mr. Naziha Bouhid, woorden schieten tekort om mijn

waardering voor jou uit te drukken. Zonder jou was ik nooit zo ver gekomen! Immens dank

voor je hulp en opoffering!

(4)

4

Abstract

By use of an experiment this paper investigated how trust (in interfirm relationships) develops and what the role of control is. The research aimed to seek for relations between the development of interfirm trust and the cooperation phases which a company can run through during an interfirm relation: initiation phase and the intermediate phase (without contract). Thus, there is the use of 2 (weak and strong control system) X 2 (initiation phase and intermediate phase) experiment to investigate the influence of the cooperation phase and the use of control on the inter-firm confidence.

Based on my previous research el Barnoussi (2015), Van der Meer-Kooistra and Vosselman (2009), Dekker (2004) and Tomkins (2001) there was the expectation of a non-linear relationship between trust and control. The results of the experiment indicate that at the beginning of the relationship there is a positive relationship between trust and control which is a confirmation. Besides there is an indication that as an evolutionary process, at an intermediate phase of cooperation, control is less important and replaced by trust.

It is also revealed that when partners who trust each other, start to apply control, this has a direct negative impact on the intefirm trust.

(5)

5

Contents

1. Inleiding ... 7

1.1 Theoretische assumpties ... 7

1.2 Diverse perspectieven van beheersing en vertrouwen ... 8

2 Theoretisch kader ... 9

2.1 Vertrouwen ... 9

2.2 Beheersing ... 10

2.3 Vertrouwen en beheersing ... 11

2.3.1 Niveaus van vertrouwen en beheersing ... 12

2.4 Hypothese ontwikkeling ... 14 3 Research method ... 16 3.1 Participanten ... 16 3.2 Instrument ... 18 3.2.1 Experimenteel ontwerp ... 19 3.2.2 Manipulatie checks ... 24 3.2.3 Controle variabelen ... 25 3.3 Data analyse ... 26 4. Resultaten ... 27 4.1 Betrouwbaarheid vragenlijsten ... 28

4.1.1 betrouwbaarheid ‘algemeen vertrouwen’ (bijlage 3) ... 28

4.1.2 Betrouwbaarheid vragenlijst ‘beïnvloedingsfactoren respondenten’ (bijlage 4) ... 29

4.2 Nulhypothese, ‘de mate van beheersing en/of samenwerking fase hebben een significant effect op het interfirm vertrouwen’. ... 30

4.3 H1Het gebruik van bindende overeenkomsten leidt tot een hoger vertrouwensniveau 31 4.4 H2: Trust vervangt beheersing later in de interfirm samenwerking ... 33

4.5 H3: het formaliseren van een samenwerking in latere fase samenwerking heeft een negatieve impact op interfirm vertrouwen... 34

5. Discussie ... 37

6. Conclusie ... 38

6.1 Beperkingen en suggesties voor verder onderzoek ... 40

Bijlage ... 45

Bijlage 1 algemene instructie ... 45

Bijlage 2 vragenlijst ’ beïnvloeding factoren respondenten’ ... 46

Bijlage 3 vragenlijst ‘vertrouwen in het algemeen’ ... 47

Bijlage 4 casus groep 1 ... 48

(6)

6 bijlage 6 casus groep 3 ... 50 Bijlage 7 casus groep 4 ... 51

(7)

7

1. Inleiding

Het centrale doel van deze studie is om empirisch bewijs te leveren van de impact van beheersing op vertrouwen in een interfirm relatie. Hierbij is aandacht uitgegaan naar de drie wetenschappelijke perspectieven van de relatie tussen beheersing en vertrouwen (substitutie/complementair/interactie) en getoetst. Dit is de eerste empirische studie die alle drie de perspectieven gecombineerd

onderzoekt (Vlaar, 2006), bovendien is slechts een handvol experimentele studies verricht naar de relatie tussen beheersing en vertrouwen (Abbeele, 2006).

Onder invloed van globalisering en de technologie revolutie, is de afgelopen decennia het gebruik van interfirm-samenwerkingen sterk toegenomen (Anderson en Sedatole, 2003). De wetenschappelijke interesse liegt er dan ook niet om, er is veel belangstelling voor beheersing in met name

uitbestedingsrelaties (Van der Meer-Kooistra, Vosselman, 2009b). In 1996 riep Hopwood op tot meer intensief onderzoek naar de relatie tussen vertrouwen en beheersing in horizontale interfirm relaties en meer de nadruk te leggen op de rol van informatie binnen deze vorm van samenwerking. Ondanks de grote belangstelling, is er nog steeds een groot aantal allianties die falen gezien de tekortkomingen in management accounting en control systemen (Chua en Mahama, 2007). Veel van deze

mislukkingen zijn terug te voeren tot een gebrekkige samenwerking door het ontbreken- of geringe vertrouwen tussen partners (Das & Teng, 1998).

1.1 Theoretische assumpties

Karakteristiek aan interfirm relaties is het risico van het delen van gevoelige informatie (Dekker, 2003a). Om opportuun gedrag te voorkomen kunnen organisaties diverse control systemen gebruiken, men kan control systemen gebruiken die gebaseerd zijn op een bureaucratisch mechanisme (contractuele afspraken) of control systemen die meer gericht zijn op

marktmechanismen waarmee men doormiddel van (financiële) prikkels de partner tot een positieve samenwerking probeert te bewegen (Van der Meer-Kooistra en Vosselman, 2000; Dekker, 2004). Men probeert doormiddel van een combinatie van positieve- en negatieve prikkels, eventueel aangevuld met contracten om te voorkomen dat een partner misbruik maakt van gevoelige informatie om eenzijdig te profiteren van de samenwerking. Veel van de wetenschappelijke bijdragen zijn gedaan vanuit de Economische theorie, men gaat er derhalve van uit dat actoren primair hun eigen belang dienen tenzij zij prikkels krijgen om anders te doen. De agency theorie heeft een centrale rol in de meeste management accounting studies, derhalve zijn de meeste studies uit de economische

(8)

8 de agent, waarbij de principaal zijn eigen belang voorop zal stellen wat uitmond in opportunistisch gedrag. Organisaties die samenwerken dienen dus afdoende vertrouwen te hebben in de wederpartij dat het opportuun gedrag zich niet zal voordoen, want niet alle mogelijke risico’s en toekomstige ontwikkelingen zijn immers vast te leggen in een contract (Langfield-Smith, 2008). Dit vertrouwen kan aanwezig zijn tussen partners of kan opgebouwd worden door inzet van beheersingsmaatregelen afhankelijk van de duur van de samenwerking, type transacties en mate van onzekerheid waarmee een transactie gepaard gaat.

1.2 Diverse perspectieven van beheersing en vertrouwen

In de Accounting literatuur lezen we dat afhankelijk van de situatie ‘vertrouwen’ en ‘beheersing’ complementair of substituten zijn (el Barnoussi, 2015; Vlaar, 2006), afhankelijk van de situatie en de inhoud van de samenwerking zoals hiervoor is beschreven. In een longitudinale casestudie hebben Woolthuis e.a. (2005) laten zien dat deze relatie zowel complementair als substituut kan zijn. Aan het begin is de samenwerking nog broos en zal relationeel vertrouwen een grote rol moeten spelen. Terwijl in een later stadium meer formalisering mogelijk is zonder dat dit afbreuk doet aan het vertrouwensniveau. Er zijn ook onderzoekers die stellen dat, als de aard van de transactie en de omstandigheden zo zijn dat beheersing niet of nauwelijks effectief zal zijn, dan dienen de partijen de samenwerking te bouwen op vertrouwen (Van der Meer-Kooistra, Vosselman, 2009b).

We zien in dit verband dat vertrouwen meerdere doelen kan dienen, behalve dat het in interactie met beheersing, gedurende de duur van de samenwerking groeit en hierdoor beheersing op den duur kan vervangen, kan het ook als alternatief dienen als beheersing niet toereikend is of inefficiënt, dan wel teveel kosten met zich mee brengt dat een samenwerking onder die voorwaarden onrendabel blijkt te zijn. Het lijkt er op dat er sprake is van een dynamische relatie tussen vertrouwen en beheersing, gedurende de samenwerking ontwikkelen beheersing en vertrouwen zich vaak in tegengestelde richting, vertrouwen neemt toe en beheersing neemt af. Vertrouwen en beheersing interacteren als twee afzonderlijke variabelen, er zijn enkele studies die deze relatie gevonden hebben zoals

Vosselman en Van der Meer-Kooistra (2009) en Coletti et al. (2005). Het ontbeert de studie van Coletti (2005) echter aan typische interpersoonlijke acties, zij hebben gebruik gemaakt van het ‘gevangene dilemma spel' om interactie met vertrouwen te simuleren (Van den Abbeele, 2006). Deze studie biedt hierdoor geen diep inzicht in de werking van vertrouwen en beheersing in interactie met informatie in interfirm relaties. Lang niet alle studies bevestigen de complementaire relatie, Malhotra en

Murnighan (2002) hebben een tegengesteld resultaat gevonden in hun experimenteel onderzoek (trust-game), formalisering beperkt volgens hen de ontwikkeling van vertrouwen. Uit meerdere onderzoeken blijkt (el Barnoussi, 2015) dat de context waarbinnen de samenwerking plaats vind grote invloed heeft op de werking van beheersing en vertrouwen. Desondanks is er in de literatuur een

(9)

9 groot gebrek aan gecontroleerde experimenten waarmee de contextuele invloeden kunnen

uitgeschakeld worden en slechts de invloed van beheersing op vertrouwen in een horizontale samenwerking gedurende de verschillende fasen bestudeerd kan worden. Tevens is er gebrek aan studies die de rol van informatie in dit proces exploreren, ondanks dat meerdere wetenschappers deze noodzaak hebben vertolkt (Langfield-Smith en Smith, 2003; Dekker, 2004; Tomkins, 2001) is hier tot nog toe weinig literatuur over beschikbaar (Van der Meer-Kooistra en Vosselman, 2004).

Informatie delen is een belangrijke governance mechanisme voor interfirm relaties (Das & Teng, 2001a; Van der Meer-Kooistra & Vosselman, 2000). In dit experiment staat centraal hoe formalisering van het delen van informatie invloed heeft op vertrouwen in een interfirm relaties. Dit onderzoek poogt deze leemte in de wetenschappelijke literatuur (gedeeltelijk) op te vullen door de interactie tussen vertrouwen en beheersing te onderzoeken gedurende de verschillende fasen van de samenwerking gecombineerd met verschillende beheersing niveaus. Dit leidt tot de vraag: ‘welke invloed heeft (de mate van) beheersing gedurende de verschillende samenwerkingsfasen op het vertrouwen en op de join-profit’?

Het artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 vindt er een aanvullende evaluatie plaats van de relevante literatuur en worden hypothesen geformuleerd. In paragraaf 3 wordt de research methode uiteengezet en in paragraaf 4 laten we de resultaten zien en worden de hypothesen getest. Ten slotte in paragraaf 5 de discussie en enkele conclusies.

2 Theoretisch kader

In het theoretisch kader worden de definities vertrouwen en beheersing nader toe gelicht en wordt de discussie uitgediept door nader in te gaan op de diverse vormen van beheersing. Tevens wordt stil gestaan bij de verschillende wetenschappelijke perspectieven over vertrouwen en beheersing.

2.1 Vertrouwen

Het begrip vertrouwen heeft door de tijd verschillende betekenissen gekregen vanuit de sociale wetenschappen, voor een overzicht en/of samenvatting hiervan verwijs ik naar el Barnoussi (2015). Het begrip vertrouwen is een lastig te omvatten en te beschrijven begrip, het kent vele dimensies (2009, p. 5). Volgens Dekker (2010, p. 25) is dit te wijten aan het feit dat vertrouwen een subjectief begrip is. Vanuit de psychologie wordt vertrouwen door Rousseau e.a. (1998, p. 5) beschreven als een psychologische toestand die streeft om onzekerheid te accepteren uitgaande van het positieve van de ander. Met andere woorden, er wordt bewust een zeker risico geaccepteerd. Vanuit de accounting wordt vertrouwen anders gedefinieerd. Nooteboom (2002, p. 45) stelt dat vertrouwen de bereidheid

(10)

10 van mensen is om in afhankelijkheidsrelaties het risico te ondergaan dat anderen hen zullen kwetsen, met de verwachting dat dit niet zo zal zijn, zelfs als er gepercipieerde mogelijkheden en prikkels daartoe bestaan. Verder geeft Nooteboom (2002, pp. 10-12) aan dat vertrouwen een intrinsieke waarde heeft als dimensie van relaties die om zichzelf wordt gewaardeerd als onderdeel van een wijder begrip van welzijn en kwaliteit van leven. Meijboom e.a. (2004, p. 37) vullen aan dat vertrouwen de intentie is om elkaar te vertrouwen in situaties waarbij er opportunistisch gedrag kan optreden.

2.2 Beheersing

Wat voor vertrouwen geldt, gaat ook op voor beheersing. Veel economen hebben zich aan het definiëren van het begrip beheersing gewaagd. Bijvoorbeeld Das en Teng (2001, pp. 251-283) stellen dat beheersing, een op regulatie gebaseerde wijze is voor het behalen van doelen. Vervolgens is er de uitgebreidere definitie van Mintzberg (1994, p. 20), hij beschrijft beheersing als het geheel aan regels, procedures, contracten en budgeten. Voorts een soortgelijke definitie van Mockler, hij stelt dat beheersing een systematische wijze van prestatiestandaarden is om tot de planningsdoelstellingen te komen. Hoewel in de economische wetenschap vertrouwen geen rol van betekenis speelt, kunnen economische systemen niet functioneren zonder vertrouwen (Nooteboom, 1997). Om een interfirm-samenwerking op touw te zetten, leunen sommige organisaties op beheersingsmechanismes, anderen vinden het belangrijker vinden om de business partner te vertrouwen i.p.v. te controleren.

De meest gebruikelijke theoretische framework in Accounting research is de transaction cost

economics (TCE), deze theorie is gebaseerd op de assumptie dat managers beheersing toepassen om kosten te minimaliseren. Hierbij zijn de voorbereidingen die getroffen worden ter formalisering van de relatie, zoals contracten en service level agreements ook kosten, net zoals de kosten van het

monitoren en eventuele sancties. Volgens TCE zal een organisatie een governance structuur kiezen waarbij de minste kosten gemoeid zijn (Williamson, 1985; Williamson, 1991). Deze kosten worden beïnvloedt door specificiteit van de bezittingen (asset-specificity), de mate van transactieonzekerheid, en transactie frequentie en bepaalde menselijke karakteristieken zoals begrensde rationaliteit, opportunisme en risico neutraliteit. Volgens Vosselman et.al. (2009) komt het opportunistisch gedrag, beschreven in de TCE theorie voort uit informatie-asymmetrie. Een voorbeeld is dat een leverancier meer informatie heeft dan de afnemer over (kwaliteit) het product en kan verborgen tekortkomingen verzwijgen. Om agency problemen het hoofd te bieden maken business partners veelal gebruik van management control (beheersing), bijvoorbeeld het gebruik van contracten is geroutineerd in koper-verkoper relaties. In veel allianties en joint-ventures dicteren contracten de voorwaarden van samenwerking.

(11)

11 Management control en management control systemen zijn er in vele varianten en types, er zijn management control systemen die gericht zijn op het binnen de perken houden van kosten zoals budgetten en incentive systemen (Nicolaou, 2011), maar ook systemen waarmee het delen van informatie en integreren van informatie wordt gereguleerd (Johnston en Vitale, 1998). Dit omvat ook elektronic data interchange, CRM en supply chain management systemen (Barua, Konana, Whinston, en Yin, 2004). Interfirm informatie systemen zijn essentieel voor het faciliteren en het beheersen van de informatie excange tussen business partners en zeer belangrijk voor de ontwikkeling van

vertrouwen (Gulati en Singh, 1998).

Blumberg (2001) onderscheid vier categorieën van beheersing. Allereerst afspraken over mogelijke conflictbeslechting door een derde partij, indien de interfirm partners in een dispuut terecht komen dan kan deze neutrale derde bemiddelen en zelfs bindende uitspraken doen. De tweede

beheersingsvorm begrensd de handelingsvrijheid van de partners, men kan bijvoorbeeld afspraken maken over een geheimhoudingsverklaring of een exclusiviteitscontract. De derde categorie van beheersing strekt tot het oplossen van de informatie asymmetrie door de verplichting tot het delen van essentiële informatie zoals open book accounting. Ten slotte kunnen er ook afspraken gemaakt worden prestaties en daaraan gekoppelde beloningen/incentives. Een beheersingsmaatregel zonder sancties of dreigementen, er zijn twee vormen te onderkennen: exit threats en voice threats. Exit threats zijn er om te voorkomen dat de partner overstapt naar een andere business partner, terwijl voice threats proberen om reputatieschade te voorkomen.

2.3 Vertrouwen en beheersing

De exacte werking van informatie beheersingssystemen op vertrouwen tussen business partners is niet helder. Tot heden suggereert wetenschappelijk onderzoek dat dit soort beheersingsmechanismen zowel positieve als negatieve effecten kunnen hebben op de interfirm partner vertrouwen (e.g., Vlosky, Wilson, and Vlosky 1997; Grossman 2004; Wang and Wei 2007; Velez, Sanchez, and Alvarez-Darder 2008, in Nicolaou, 2011).

Zoals eerder in dit rapport is beschreven, trachten veel bedrijven de risico’s en onzekerheden die gepaard gaan met interfirm-samenwerkingen te mitigeren door gebruik te maken van management control mechanismes, zoals hiërarchie, regulaties en contracten (Williamson, 1975). De risico’s en onzekerheden komen voort uit afwijkende belangen van de samenwerkende partijen, een ieder streeft naar de hoogst haalbare winst voor zijn organisatie, dit agency probleem wordt met name door aanhangers van de TCE-theorie aangehaald ter legitimering van het toepassen van management control.

(12)

12 Het argument dat vertrouwen en beheersing substituten van elkaar zijn, conflicteert met de bewering dat ze complementaire mechanismen zijn (Costa en Bijlsma-Frankema 2007). De aanhangers van de verschillende paradigma’s komen tot verschillende opvattingen met betrekking tot vertrouwen en beheersing. Het substitutie perspectief is met name sterk aanwezig onder aanhangers van de economische theorie (Costa en Bijlsma-Frankema, 2007). Terwijl het complementair perspectief met name leeft bij aanhangers van de ‘Institutional Theory’ zoals Bachman (Oomsels, Porumbescu, Bouckaert en Tobin, 2012, p.6). In een meervoudige casestudie vinden Klein-Woolthuis et al. (2005) zelfs beide effecten (in Vlaar, 2006). Zij beschrijven hoe vertrouwen ervoor zorgt dat het contract open en flexibel kan blijven, in een andere case laten zij zien ‘hoe vertrouwen en contracten elkaar wederzijds kunnen versterken en complementeren’ (Klein-Woolthuis et al., 2005, p. 834).

Tomkins (2001) beschrijft de relatie tussen vertrouwen en informatie gedurende de verschillende fasen van de relatie levenscyclus in een U-vorm: in het begin van de relatie zal het vertrouwen broos zijn en beheersing en informatie noodzakelijk, terwijl ze later in de relatie substituten worden. Tomkins (2001) beargumenteert dat op een gegeven moment er een redelijke omkering komt in de relatie tussen beheersing en vertrouwen, maar hij negeert het feit dat vertrouwen voorkomt uit geleerde interactieve positieve ervaringen en dat dit proces gefaciliteerd is door informatie

uitwisseling en beheersing (Abbeele, 2006). Ondanks dat de impact van informatie uitwisseling tussen partners op vertrouwen, minder goed is onderzocht, zijn er enkele onderzoeken die wel de rol van bijvoorbeeld accounting op vertrouwen hebben onderzocht, Vosselman et.al (2009) leveren enkele suggesties op dat accounting kan bijdragen tot ontwikkeling van beperkt vertrouwen tussen partners. Accounting heeft zich bewezen als belangrijke functie in relationele signalering en dus in het bouwen van vertrouwen, het genereert informatie om (gezamenlijk) problemen op te lossen, om informatie te delen voor allocatie doeleinden, voor coöperatie en support in een behoefte situatie (Vosselman & Van der Meer-Kooistra, 2004; in Abbeele, 2006).

2.3.1 Niveaus van vertrouwen en beheersing

Tot zover hebben wij de rol van informatie op vertrouwen beschreven in een interfirm relatie, het is echter ook belangrijk om stil te staan bij de mate van formalisering (beheersing). Een contract is een overeenkomst tussen twee of meer competente partijen waar een aanbod is gedaan en geaccepteerd, en iedere partij profiteert (Malhotra en Murnighan, 2002). Het contract kan oraal, geschreven of gewoon duidelijk begrepen zijn, volgens de Nederlandse wetgeving zijn zowel mondelinge als schriftelijke overeenkomsten bindend (art. 6:213 BW). Veel van de overeenkomsten in het handelsrecht zijn niet van dwingend aard, maar aanvullend recht, het is hierdoor wenselijk dat afspraken geschreven worden om het dwingend karakter te verkrijgen. Zoals deze definitie doet vermoeden bestaan er dus verschillende soorten contracten waarvan sommige dienen te worden

(13)

13 ingeschreven. Geschreven overeenkomsten tussen vrije handelspartners zijn de gemakkelijkst

afdwingbaar door wetgeving (Elkouri en Elkouri, 1985). Het is vanzelfsprekend dat mondelinge afspraken of ‘handshakes’ veel lastiger te bewijzen in een eventuele rechtszaak dan schriftelijke afspraken, dus zijn ze geneigd om in het handelsverkeer als minder bindend te zijn. Verschillende soorten overeenkomsten, leiden logischerwijs tot verschillende gevolgen, met name met het oog op interfirm vertrouwen. Het akkoord gaan met bindende of niet-bindende overeenkomsten geeft een indicatie weer van de intentie om samen te werken en stimuleert individuen om hun afspraken na te komen (Kerr en Kaufman-Gilliland, 1994). Beide type overeenkomsten zouden dus samenwerking moeten stimuleren, onzekerheid wegnemen en opportunisme reduceren.

Bindende overeenkomsten

Contracten, of formalisering in het algemeen kunnen een positieve werking hebben op de

ontwikkeling van coöperatie en positieve intenties in het begin stadium van een samenwerking. In bepaalde situaties kan een hoge mate van beheersing leiden tot een verhoging van het prestatie-vertrouwen, de beheersing leidt in die gevallen tot zekerheid en integriteit tussen partners en de intentionele betrouwbaarheid wordt dan ondervangen door het samenwerkingscontract (zie el Barnoussi, 2015). Woolthuis e.a. (2002) stellen dat de invloed van formalisering mede afhankelijk is van de intentie en inhoud van het contract. Formalisering kan volgens Woolthuis e.a. ook gezien worden als de intentie om samen te werken om zekerheid te garanderen. Dit impliceert dat

beheersing in het begin van een relatie vertrouwen vervangt, aangezien het vertrouwen nog dient te groeien (Abbeele, 2006).

Echter het direct formaliseren van een samenwerking kan ook interactie tussen partners beperken, de wil of intentie om elkaar te beoordelen als betrouwbaar of integer ebt hierdoor weg, waardoor de onderliggende vertrouwen zich niet ontwikkelt (Malhotra en Murnighan, 2002).

Bindende overeenkomsten zijn in veel sectoren zeer gebruikelijk, vooral in interfirm business relaties, waar de inzet hoger is.

(14)

14 Niet-bindende overeenkomsten

Desondanks vormen niet-bindende, informele afspraken of overeenkomsten tussen individuen en organisaties de basis van veel samenwerkingen (Powell, Koput en Smith-Doerr, 1996). Omdat niet-bindende overeenkomsten, geen wantrouwend signaal geven richting de business partner kunnen deze zeer effectief zijn in het opbouwen van vertrouwen tussen partners, want wanneer een partner zich zonder dwang (bindende overeenkomst) toch houdt aan de afspraak dan heeft dit een sterker effect op het vertrouwen dan in het geval van het nakomen van dwingende overeenkomsten. Daarnaast hebben niet-bindende overeenkomsten het voordeel dat ze weinig kosten met zich

meebrengen in tegenstelling tot formele overeenkomsten, ook dit kan als een positief signaal worden opgevat door de handelspartners.

2.4 Hypothese ontwikkeling

Uitgaande van de TCE kunnen we stellen dat het niet vanzelfsprekend is dat de belangen tussen (potentiele) partners gelijk zijn. Er is sprake van het probleem van informatie asymmetrie tussen de principaal en de agent, de agent zal proberen om misbruik te maken van de informatievoorsprong om de eigen belangen zo goed mogelijk te dienen, al gaat dit ten koste van de partner (opportunistisch gedrag). Deze onzekerheid kan opgevangen worden door formalisering en/of door vertrouwen zoals in paragraaf 2.3 is beschreven.

Als men onvoldoende initiële vertrouwen heeft in de handelspartner aan het begin van een

samenwerking dan zal dit negatieve effecten hebben op de prestaties en de coöperatie, men zal voor de keuze komen te staan om, of de samenwerking te beëindigen of deze te formaliseren. Dit soort samenwerkingen kunnen bijzonder effectief zijn als er dus voldoende vertrouwen is tussen de

partners bij aanvang en de belangen niet tegengesteld aan elkaar zijn (Crawford, 1998; in Malhotra en Murnighan, 2002). Daarentegen kunnen partners gemakkelijk weglopen en er zijn geen krachtige incentives die de partner afschrikken om hem te doen besluiten om in het belang van de partner te handelen. In die zin kan een samenwerking op basis van niet-bindende overeenkomsten het vertrouwen tussen partners doen afnemen. Als het wantrouwen onvoldoende wordt opgevangen door formalisatie, is er geen fundament waarop het vertrouwen zich kan ontwikkelen, dan is de kans groot dat de partijen het eigen belang voorop stellen en het belang van de samenwerking op de achtergrond (Vosselman en Van der Meer-Kooistra, 2009).

(15)

15 Figuur 1, schematische weergave hypothese 1

Hypothese 1 In de beginfase van een (duale) interfirm samenwerking leidt het gebruiken van

bindende overeenkomsten tot meer vertrouwen, dan het gebruik van niet-bindende overeenkomsten (complementair perspectief).

Als er vertrouwen is tussen partners dan leidt dit tot meer coöperatie tussen partners (Jap en Anderson, 2003). In andere onderzoeken wordt gewezen op de andere voordelen van vertrouwen, zoals minder bureaucratie (Lau en Rowlinson, 2009) en lagere transactiekosten (Nooteboom, 1997). Wanneer partners elkaar vertrouwen kan men sneller schakelen en door de betere coördinatie leidt dit tot een hogere efficiëntie (Hatzakis, 2009). Bovendien zal vertrouwen, indien goed onderhouden en continu bevestigd, leiden tot meer informatiedeling tussen partners (Chow, 2008). Tomkins (2001) beargumenteert dat als partners al langere tijd met elkaar samenwerken er op een gegeven moment een redelijke omkering komt in de relatie tussen vertrouwen en beheersing, vertrouwen zal

beheersing vervangen.

(16)

16 Hypothese 2 In de gevorderde fae van de samenwerking vervangt vertrouwen, beheersing. Er is geen verschil in de output tussen beheersing in de beginfase en vertrouwen in de gevorderde fase van de samenwerking (substitutie perspectief).

Partners zullen niet onnodige kosten maken om de samenwerking te formaliseren, hiermee ook het risico te lopen om een waardevolle relatie te beschadigen (Dekker, 2004). Als partners ondanks het bestaan van vertrouwen toch besluiten om eenzijdig meer beheersingsmaatregelen te nemen, dan kan dit opgevat worden als een niet-gelegitimeerd wantrouwen, waardoor het ten koste gaat aan vertrouwen. Als één van de partijen een overdaad aan beheersingsmaatregelen neemt, dan zal de intrinsieke motivatie bij de andere partij en de betrokkenheid verminderen (Enzle en Anderson, 1993). Figuur 3, schematische weergave hypothese 3

Hypothese 3

Het invoeren van beheersing in de gevorderde fase van de samenwerking, wordt gezien als een vertrouwensbreuk en heeft hierdoor een negatieve impact op het delen van informatie, het vertrouwen en de joint-profit (interactie perspectief).

3 Research method

Experimenteel onderzoek is met name nuttig om te onderzoeken hoe management accounting praktijken het gedrag- en besluitvormingsproces van individuen in organisaties beïnvloedt (Sprinkle, 2003; Waller, 1995).

3.1 Participanten

Zoals eerder beschreven zal gebruik gemaakt worden van een experiment met als participanten, deeltijdstudenten van de master in accounting en control aan de Universiteit van Amsterdam. Studenten zijn geschikt om mensen uit de praktijk te vervangen (Ashton en Kramer, 1980). Te meer

(17)

17 omdat de studenten vier dagen in de week werken en slechts één in dag in de week studeren, het grootste deel van de studenten heeft meer dan 5 jaar ervaring in het bedrijfsleven en werkt als controller in een grote onderneming. Bovendien werken de studenten in zeer uiteenlopende

bedrijfstakken waardoor zij een goede afspiegeling vormen van de populatie. Om de drie hypothesen te toetsen zijn de studenten opgedeeld in 4 groepen. Groep 1 en 2 zijn even groot, ieder 22

respondenten, waarvan 28 mannen en 14 vrouwen, de gemiddelde werkervaring is 8.8 jaar, de meeste respondenten (32 respondenten) werken bij een bedrijf met meer dan 500 medewerkers.

Tabel 1 statistieken groep 1 en 2

aantal Percentage < 100 medewerkers 5 11.90% > 100 medewerkers 5 11.90% > 500 medewerkers 32 76.20% Mannen 28 66.70% Vrouwen 14 33.30% < 5 jaar werkervaring 17 40.50% 5-10 jaar werkervaring 11 26.20% 10-15 jaar werkervaring 9 21.40% 15-20 jaar werkervaring 3 7.10% 20-25 jaar werkervaring 1 2.40% > 25 jaar werkervaring 1 2.40%

Wat betreft groep 3 en 4, deze bestaan uit elk 17 respondenten, waarvan 23 mannen en 11 vrouwen, de gemiddelde werkervaring in groep 3 is 9,4 jaar tegen 7.17 jaar in groep 4. De verdeling mannen/vrouwen is ongeveer gelijk verdeeld over de twee groepen; groep 3, 6 vrouwen en groep 4, 5 vrouwen.

Tabel 2 statistieken groep 3 en 4

aantal percentage < 100 medewerkers 8 23.50% > 100 medewerkers 7 20.60% > 500 medewerkers 19 55.90% Mannen 23 67.60% Vrouwen 11 32.40% < 5 jaar werkervaring 17 50.00% 5-10 jaar werkervaring 8 23.50% 10-15 jaar werkervaring 2 5.90% 15-20 jaar werkervaring 4 11.80% 20-25 jaar werkervaring 2 5.90% > 25 jaar werkervaring 1 2.90%

Er is niet veel verschil qua grootte en spreiding van dames en heren. Er is geen verschil qua opleidingsniveau, dit is verzekerd door te putten uit dezelfde klassen in dezelfde leerjaar en studierichting en bovendien zijn de groepen gecategoriseerd d.m.v. randomisatie.

(18)

18

3.2 Instrument

De participanten zaten in een collegezaal van de UVA, ze kregen ruim de tijd om de instructies goed te lezen en hadden de mogelijkheid om beperkte uitleg te vragen ter verheldering van de casus. Het experiment vond plaats onder supervisie van de volgende docenten: dr. S.W. Bissessur en dr. ing. B. Groen. De participanten werd geïnstrueerd om in de collegezaal te blijven tot het experiment voorbij was en werden verzocht om niet met anderen te overleggen of te spreken. Tevens kregen de

studenten een geschreven instructie zoals in Bijlage 1 is opgenomen waarin kort de bedoeling werd uiteengezet. Bij onduidelijkheden met betrekking tot het experiment, hadden studenten de

mogelijkheid om vragen te stellen ter verduidelijking. Er werd slechts geantwoord op vragen die geen richting bevatten naar een bepaald antwoord.

In het experiment is gebruik gemaakt van een trust game waarbij informatie wordt gedeeld. De participanten worden ad. random geselecteerd en in één van de vier groepen gezet, de deelnemers hebben de mogelijkheid om geen overeenkomst te sluiten. Door randomisatie kan de invloed van persoonlijkheid, ervaring en leeftijd beperkt worden.

Er is er voor gekozen om een simulatie te creëren door kandidaten voor te houden dat ze

verschillende bedragen kunnen verdienen aan de overeenkomsten. Zij hebben ruim de tijd om te besluiten of ze een overeenkomst sluiten partij 2 of partij 3 of geen partij. Wanneer de studenten ongeacht de conditie, besluiten om een overeenkomst te sluiten met partij 2, dan is er sprake van vertrouwen. Als men voor een samenwerking met partij 3, wordt de overeenkomst met partij 2 dus geschonden en is er geen sprake van vertrouwen, hetzelfde geldt als de deelnemers ervoor kiezen om met geen enkele partij zaken te doen, dan duidt dit op een gebrek aan vertrouwen. De deelnemers hebben niet de mogelijkheid om andere condities te vragen en moeten zich schikken in de condities zoals gecreëerd in de casus.

figuur 4 condities Geen relationeel vertrouwen, niet-bindende overeenkomst (zwakke beheersing) Geen relationeel vertrouwen, bindende overeenkomst (krachtige beheersing) Wel relationeel vertrouwen, geen overeenkomst, (geen beheersing)

Conditie 1 Conditie 2 Conditie 3

Wel relationeel vertrouwen, met formalisering

(wel beheersing)

(19)

19 3.2.1 Experimenteel ontwerp

In het experiment wordt gebruik gemaakt 1 afhankelijke variabel; de interfirm-vertrouwen dit is de output van het experiment. Het interfirm-vertrouwen is hetgeen wat bestudeerd wordt in dit experiment en waarvan verwacht wordt dat het verandert door aan de onafhankelijke variabelen te draaien. In dit experiment zijn de onafhankelijke variabelen; control-level en de life-cycle stage van de interfirm relation, dus er wordt verwacht dat de mate van beheersing en samenwerkingsfase van invloed zijn op het interfirm-vertrouwen. Ondanks dat ze niet van materieel belang zijn voor de hypotheses uit dit onderzoek, drie moderators toegevoegd aan het model om de effect van de moderators op de dependent variabel te meten. Daarnaast kan door het wel opnemen van deze variabelen de ‘fit’ van het model verbeterd worden en met grotere zekerheid gezegd kan worden dat de relatie van A op B causaal is en niet via andere variabelen verloopt. Deze zijn niet onafhankelijk omdat ze niet gebruikt worden bij de manipulatie van het experiment.

figuur 5 schematische weergave van het onderzoek ontwerp

Bij het ontwerpen van een experiment dient men alle stappen van de wetenschappelijke methode te volgen, van het opstellen van valide hypothesen die relevant en getest kunnen worden, het gebruiken maken van control variabelen en de juiste statistische testen, tot het waarborgen van de interne validiteit door de mogelijke bedreigingen hiervan te onderkennen. Baker (2008) noemt vijf effecten die de betrouwbaarheid van een experiment kunnen bedreigen: ‘halo effect’, ‘rater bias’, ‘central tendency’, ‘leniency effect’, en ‘stricktness effect’. In het ontwerp van het experiment is rekening gehouden met deze mogelijke bedreigingen. De halo effect bijvoorbeeld is gereduceerd door schalen te gebruiken die meerdere elementen meten,

Process

(un) cooperative behavior Opportunistic behavior

Outcomes (dependent)

(dis)Trust

Participant variables (moderators)

Experience level, position, Gender…..

Independent variables

Control level

(20)

20 maar ook door op verschillende manieren het effect te meten en testen (manipulatiechecks). De ‘rater bias’, speelt in het experiment geen rol aangezien ik de deelnemers niet kan beïnvloeden, de studenten gaan zonder voorkennis en zonder de toedracht en bedoeling van het experiment te weten aan de slag met de casus en krijgen geen feedback over de door hun gekozen

antwoorden/suggesties. De manipulatiechecks zijn ook om die reden achteraf pas na het maken van de casus uitgedeeld aan de deelnemers, zodat ze de bedoeling van het experiment niet zouden raden. Het risico op de central tendency is minimaal doordat er geen extreme waarden uit het experiment kan komen, de studenten hebben slechts de keuze uit drie mogelijkheden, dus door het gebruiken van voor gedefinieerde vragenlijsten en mogelijke antwoorden (likert scale) wordt voorkomen dat er extreme waarden in de data terecht komt. Het effect van de leniency is zoveel mogelijk gelimiteerd door de studenten van te voren op het hart te drukken dat de resultaten anoniem verwerkt zullen worden in de resultaten en dat een antwoord dus niet herleid kan worden tot een bepaalde student, de resultaten van de individuele studenten niet openbaar worden gemaakt en er bovendien geen ‘goed’ of ‘fout’ gegeven kan worden op de casus. Bovendien wordt het deels opgevangen door de manipulatie checks waarin o.a. wordt gemeten in hoeverre de respondenten hebben gehandeld zoals ze in een ‘echte’ situatie ook zouden doen. Hetzelfde geldt voor de stricktnes effect, deze wordt namelijk veroorzaakt door hetzelfde gedrag, men wil een bepaald gewenst antwoord geven omdat men denkt dat het juiste antwoord is. Dit is zoals eerder gezegd voorkomen door de studenten te informeren dat het uiteindelijk gekozen antwoord niets zegt over de capaciteiten van de student.

Om de construct validiteit te waarborgen is o.a. gebruik gemaakt van een pre-tests om

eventuele tekortkomingen in het experiment vroegtijdig op te sporen en te kijken of de test wel helder is en hetgeen meet wat gemeten moet worden. Hiervoor zijn twee groepen van ieder 21 studenten, twee casussen voorgelegd die lijken op de casussen in bijlage 4 en 5. Hiermee is conform hypothese 1 getest wat het verschil is tussen de 2 groepen.

Zoals uit de ANOVA blijkt, is er geen significant verschil tussen groep 1 en 2; F(1,42)=0.34, p >0.10. De respondenten hebben dus geen significante afwijking vertoont in de beoordeling van de betrouwbaarheid van de partner. Voorts is achteraf ook een manipulatietest afgenomen om het vertrouwen in het algemeen bij de studenten te meten (bijlage 3). Deze data geeft de

mogelijkheid om de construct validity te meten, aangezien dit het dichts in de buurt komt bij h et echte vertrouwensniveau van de deelnemers. Door deze resultaten te vergelijken met het vertrouwensniveau wat gemeten is in de casussen kan bepaald worden in hoeverre de casussen

(21)

21 daadwerkelijk het vertrouwen hebben gemeten. Uit de regressieanalyse die ge bruikt is om deze data te testen komt naar voren dat het construct zwak is: r-squarre 0.36, F(8,12)=0.56.

Ondanks dat de casussen met grote zorg zijn samengesteld leidt een gesprek met de

respondenten tot grote inzicht of de boodschap die voor ogen was wel goed is overgekomen. Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de casussen zijn derhalve interviews afgenomen bij een meerdere respondenten. In deze gesprekken zijn de 2 verschillende casussen uitvoerig

besproken en is nagegaan in hoeverre de bedoeling en strekking van de casussen helder is geworden voor de deelnemers. Veel van de studenten begrepen onvoldoende uit de pre-test, dat speler 2 in casus 1, ook opportunistisch gedrag kan vertonen. Daarnaast was niet duidelijk dat er niet twee keuzes zijn (speler 2 en speler 3), maar dat er nog één derde belangrijke keuzemogelijkheid is, namelijk om geen informatie delen met speler 2, noch speler 3. Dus de respondenten dachten dat zij voor een keuze stonden tussen enerzijds het vertrouwen van speler 2 of anderzijds opportunistisch gedrag te vertonen door in zee te gaan met speler 3. Om deze redenen is er voor gekozen om in de casus te verduidelijken dat opportunistisch gedrag vertoont kan worden door zowel speler 2 als speler 3 en hiermee een minstens gelijke risico gepaard gaat, dit is als volgt opgelost:

Om dit product samen te ontwikkelen dien je informatie uit te wisselen, echter zijn er geen contracten of clausules die voorkomen dat speler 2 noch speler 3 uw informatie misbruiken om vervolgens het product eenzijdig op de markt te brengen en uw deel van de winst opstrijken, aangezien u slechts een mondelinge afspraak hebt met speler 2 en (nog) geen afspraken met speler 3.

Daarnaast is gebleken dat het geschetste verschil in opbrengst in de casus te klein en niet concreet genoeg was om echt verschil uit te maken. Er ging een zwakke incentive uit de financiële keuzes die de respondenten voor is gehouden. Eén deelnemer verklaarde dat als het verschil minimaal het dubbele was geweest, zou overwegen om te kiezen voor speler 3 en zich zodoende toch opportunistisch te gedragen. Hierdoor is de opzet veranderd door sterkere financiële prikkels te geven voor het vertonen van opportunistisch gedrag, door de opbrengst in geval van een samenwerking met speler 3 te verdubbelen. Daarnaast is uit de interviews

gebleken dat de verstrekte informatie niet erg helder is overgekomen op de respondenten, hierdoor konden studenten geen goede keuze maken, dit is als volgt opgelost:

Speler 3 heeft u onlangs ook benaderd voor een samenwerking, deze blijkt ook te beschikken over de noodzakelijke informatie. Gezien de betere distributiekanalen van speler 3, zal een samenwerking met hem, waarschijnlijk leiden tot een verdubbeling van de winst t.o.v. speler 2, €1.000.000. U heeft nog geen concrete afspraken gemaakt met speler 3 in tegenstelling tot speler 2.

(22)

22 En nogmaals bij de keuzes die de deelnemers maken, verduidelijkt dat het gepaard gaat met een specifieke winst:

Deelt u uw informatie met speler 2 of speler 3 of met geen van beiden? Geen informatie delen: mogelijke omzet: €250.000 informatie delen met speler 2 : ….. mogelijke omzet: €500.000 informatie delen met speler 3 : ….. mogelijke omzet: €1.000.000

Om deze reden is de casus gewijzigd en opgeknipt in 2 gedeeltes, het eerste gedeelte beschrijft drie uitgangspunten die ook weer terugkomen in de drie keuzemogelijkheid en het tweede gedeelte omschrijft de mogelijke gevolgen voor de keuze. Om de informatie beter te

rangschikken en helderder te communiceren is gebruik gemaakt van bullets en alinea’s waarmee de casussen beter gestructureerd zijn.

Ten slotte is de verbeterde casus besproken met dr. S.W. Bissessur die een aantal belangrijke opmerkingen heeft gemaakt met betrekking tot de vorm en lay-out van de casussen en de exit-test. De input van de respondenten voortvloeiend uit de interviews en de input en feedback van dr. S.W. Bissessur heeft geleidt tot de casus zoals is gebruikt bij het experiment. Ten slotte is voor de audittrail de naam en studentnr toevoegt:

Naam:

Studentnr:

De definitie van vertrouwen is vorm gegeven in een twee-partijen-interactie dat bekend is als de ‘trust-game’ (Dasgupta, 1998). In dit spel kan persoon 1 ervoor kiezen om persoon 2 (niet) te vertrouwen, echter anders dan het traditionele ‘trust-game’ is dat zowel persoon 1 als persoon 2 de mogelijkheid hebben om zich opportunistisch te gedragen en tevens een escape hebben door met een derde persoon te handelen. Dit geeft veel beter de werkelijkheid weer, aangezien opportunistisch gedrag vaak voortkomt uit het kunnen behalen van grotere winsten als men afwijkt van de afspraken en ervoor kiest om zaken te doen met een derde partij. Dus in

tegenstelling tot het traditioneel trust game waarbij persoon A en B er beiden goed aan zouden doen om elkaar te vertrouwen, omdat ze zo tot de hoogste joint-profit komen, is ervoor gekozen om een andere simulatie te creëren, die beter bij de empirie past. In een werkelijke situatie heeft men de keuze uit vele business partners en is men niet perse gebonden aan éé n partij, bovendien kan men vaak hogere winsten behalen door met andere partijen samen te werken. Het wijkt tevens af van de ‘Prisoners dilemma’ omdat men opvolgende besluiten kan nemen,

(23)

23 partij 1 weet niet wat partij 2 heeft gekozen en visa versa, dus de transactie wordt gekenmerkt door grote mate van onzekerheid. Dit is een accurate weergave van vertrouwen, aangezien persoon 1 ervoor de keuze heeft om de onzekerheid te accepteren en zich kwetsbaar op te stellen naar persoon 2 (Mayer, Davis en Schoorman, 1995). Bovendien voorkomt het toevoegen van speler 3, dat de deelnemers aan het experiment, de bedoeling van het experiment raden en hierdoor sociaal wenselijk gedrag gaan vertonen. Om te voorkomen dat de deelnemers uit mijn gedrag of woorden kunnen afleiden wat het onderzoeksdoel is, is de verbale instructie zeer beperkt tot noodzakelijke kennis over de tijd die zij hebben en de vorm van het experiment.

In dit experiment is ervoor gekozen om een opzet aan te houden van een joint-venture

samenwerking waarbij twee partners gezamenlijk één product ontwikkelen en het noodzakelijk voor de samenwerking is om informatie uit te wisselen. In het experiment is gekozen voor een horizontale alliantie structuur, in de literatuur worden verschillende alliantie structuren onderscheiden: horizontale-, verticale-, en diagonale allianties (Langfield-Smith, 2008). Een horizontale alliantie is een samenwerking tussen partners uit dezelfde industrie en op gelijke niveau (Langfield-Smith, 2008).

De resultaten worden gemeten middels de keuze die de studenten maken, als de student ervoor kiest om geen samenwerking aan te gaan met geen enkele partij dan is de company profit slechts (€250.000). Bij een samenwerking met partij 2 kan het dubbele verdient worden

(€500.000), wat logisch is, aangezien partij 2, 50% van ontbrekende informatie heeft. Echter als de student zich opportunistisch gedraagt en in zee gaat met partij 3, dan k an hij de grootste winst behalen namelijk het dubbele van een samenwerking met partij 2; (€1.000.000), door middel van deze verhouding is er een realistische nabootsing van empirische situaties gecreëerd, aangezien men door samenwerken betere resultaten kan bereiken en men vaak door

opportunistisch gedrag nog grotere winsten kan behalen, bovendien staat tegenover een hogere opbrengst vaak een hoger risico en wordt speler 1 getriggerd om zich opportuun te gedragen, want het levert immers veel op.

Zoals eerder gezegd is er gebruik gemaakt van 2 (beheersing: niet-bindende- en bindende beheersing) X 2 (initiatiefase en gevorderde fase) X 1 (van niet bindende naar bindende beheersing) experiment om de invloed van de samenwerkingsfase op het inzetten van beheersing en de interactie met het delen van gevoelige informatie, te onderzoeken. In H1 is groep 1 de control group en groep 2 de experiment group. In H2 is groep 2 de control group en

(24)

24 groep 3 de experiment group. In H3 is groep 1 de control group en groep 3 de experiment group. In H4 is groep 3 de control group en groep 4 de experiment group.

figuur 6 relatie dependent variables en hypothesen

3.2.2 Manipulatie checks

Experimenten falen vaak omdat de afhankelijke variabele niet succesvol wordt gemanipuleerd, dit kan voorkomen worden door pilot-tests te doen en door manipulatiechecks.

Vragen zijn ontworpen om te bepalen of de independent variable succesvol is gemanipuleerd.

Vragenlijst vertrouwen

Om de mono method bias te voorkomen wordt ook het algemene vertrouwensniveau van de

deelnemers gemeten. Om te bepalen of dit geen invloed heeft op de onderzoeksresultaten wordt dus ook de predispositie van vertrouwen gemeten. De effecten van deze tweede vragenlijst worden gemeten door middel van Cohen’s D. Zo wordt Cohen’s D onder andere ook gebruikt om predispositie voor bijvoorbeeld stress te meten en de stressbeleving in een bepaalde omgeving (Limm et al., 2011).

In deze paper is ervoor gekozen om in navolging van Zasada (2013) de vragenlijst van Nicolaou et al. (2011) te hanteren. Dit is vanwege de praktische overweging dat dit de enige vragenlijst is die voldoet aan de eerder beschreven deelconcepten en in meerdere onderzoeken succesvol is gebruikt met bovendien een hoge Cronbach’s Alpha. Tevens kunnen de resultaten van deze vragenlijst gemakkelijk verwerkt worden doormiddel van statistiek omdat de vragen gemeten worden op een Likert-scale. De

(25)

25 oorspronkelijke lijst van Nicolaou (2011) bestaat uit zes vragen, twee vragen per deelconcept, Zasada (2013) heeft hier twee vragen aan toegevoegd:

 4 vragen per deelconcept van vertrouwen om de predispositie met betrekking tot vertrouwen in het algemeen te meten;

 4 vragen per deelconcept van vertrouwen om interfirm vertrouwen te meten;

Veel onderzoekers hebben een poging gedaan om een model te creëren waarmee vertrouwen in het algemeen en vertrouwen in organisaties gemeten kan worden. Om tot meetinstrumenten te komen is vertrouwen door sommige onderverdeeld in drie deelconcepten (Nicolaou et al. 2011): benevolence, integrity en competence. Door anderen weer onderverdeeld in twee deelconcepten (Emsley & Kidon, 2007) benevolence en integrity. Deze deelconcepten hebben een complementaire relatie; een zeer competente business partner met een lage integriteit zal immers geen vertrouwen krijgen (Bidault et al., 2007; in Zasada, 2013). Deze twee deelconcepten zullen later dmv een factor analyse getest worden.

Vragenlijst ‘beïnvloeding factoren’

Mensen gedragen zich in stressvolle situaties anders dan zij normaal gesproken doen. Hierdoor kan een test druk leggen op de schouders van de deelnemers en zij hierdoor anders kunnen reageren dan normaal gesproken. Om te meten of de deelnemer gestrest was, wordt na afloop van de test een vraag gesteld of de deelnemer tevreden is met het antwoord dat hij gegeven heeft en zich er kalm onder voelt. Mensen geven vaak sociaal wenselijk antwoorden op vragen en kunnen zich in groepsverband anders gedragen dan wanneer ze alleen zijn. Om te bepalen in hoeverre de

onderzoeksresultaten zijn beïnvloedt door sociaal wenselijk gedrag is achteraf doormiddel van een scala aan vragen bepaald in hoeverre deze invloeden hebben meegespeeld.

De studenten beantwoorden na afloop van het experiment, op een likert-scale gemeten met schalen van 1 tot 5, vijf vragen om te bepalen (bijlage 2):

 of ze de casus helder en duidelijk vonden  Motivatieniveau

 Stressniveau

 wat de kans is dat ze in één echte situatie hetzelfde zouden handelen

3.2.3 Controle variabelen

De invloed van het geslacht op de dynamische interactie tussen vertrouwen en beheersing in interfirm relaties, is tot nog toe vrijwel onbelicht gebleven. Vanuit de psychologie is uit studies gebleken dat er nauwelijks verschillen zijn tussen vrouwen en mannen met betrekking tot vertrouwen (Kimmel en

(26)

26 Carnevale, 1980), desondanks is het interessant om vanuit een interfirm dimensie te analyseren of we tot dezelfde onderzoeksresultaten zullen komen. Want uit de literatuur blijkt dat er wel verschil is tussen mannen en vrouwen in het omgaan met risico’s. Mannen hebben over het algemeen een grotere risk appetite dan vrouwen (Vericourt et.al., 2013). Volgens Vericourt (2013) zijn er goed gedocumenteerde verschillen in risk gedrag tussen mannen en vrouwen (Byrnes et al., 1999,Croson and Gneezy, 2009 and Harris et al., 2006). In veel domeinen, over verschillende functies en taken, zijn mannen geneigd een grotere bereidheid te hebben voor risico. Byrnes et al. (1999) heeft meer dan 150 papers over gender verschillen m.b.t. risico geanalyseerd en geconcludeerd dat over het algemeen, mannelijke participanten meer bereid zijn om risico’s te nemen dan vrouwen (p. 377). Deze geobserveerde verschillen bevatten betrouwbare, niet alleen in laboratoria studies, maar ook in settings uit de echte wereld (Vericourt et.al. 2013). Andere control variabelen die opgenomen zullen worden, zijn de werkervaring en de bedrijfsgrootte waarvoor de student werkzaam is. Het is

aannemelijk dat de oudere respondenten door de levenservaring en ervaring in het bedrijfsleven meer vanuit de praktijk redeneren in tegenstelling tot de respondenten met minder ervaring, deze zullen meer vanuit de theorie beredeneren. Er is geen control variabel opgenomen van de

vooropleiding, omdat alle participanten op hetzelfde studieniveau zitten (WO- denkniveau).

3.3 Data analyse

Het is lastig om veld data te gebruiken om de effecten van management accounting systemen op de deelnemers te testen (Ittner en Larcker, 2001), bedrijven staan niet moedwillige tegenover het afstaan van informatie over de door hun gebruikte management control systemen en bovendien kan de correlatie tussen de dependent en independent variabelen ruis bevatten zoals measerement bias. Eigenlijk kan door de betrouwbaarheid van het meetinstrument volstaan worden met simpele variantie berekeningen, echter zal om de betrouwbaarheid te verhogen gebruik gemaakt worden van gedetailleerde regressie analyses om bijvoorbeeld de covariantie te bepalen van de onafhankelijke variabelen. Het unieke aan experimenteel onderzoek is dat het de mogelijkheid biedt om de

onafhankelijke variabelen te manipuleren of te controleren, om op die manier enkelvoudige causale effecten op vertrouwen te isoleren en de werking goed te analyseren. De interne consistentie van de questionnaires is getest middels een Cronbach’s Alpha en een Factor analyse, op deze wijze is gegarandeerd dat ze een richting op wijzen en hetzelfde construct meten. De correlatie tussen de casus, predispositie in vertrouwen, vertrouwen in het samenwerkingsverband moet minimaal 0.6 zijn op de schaal van Pearsons correlatiecoëfficiënt. Om de reliability van de questionnaires te

waarborgen moet de Cronbach’s Alpha minimaal 0.7 zijn. De data resulteren uit de experimenten afgenomen bij de verschillende onderzoeksgroepen zullen vergeleken worden door ANOVA en

(27)

27 ANCOVA’s. Ten slotte zullen de resultaten uit de trustgame vergeleken worden met de vragenlijsten om te bepalen in hoeverre het experiment ‘echt’ vertrouwen heeft gemeten.

4. Resultaten

Allereerst zijn de betrouwbaarheidschecks uitgevoerd conform de methodes beschreven in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 om te bepalen of de instrumenten betrouwbaar zijn. Uit de correlatieanalyse komt naar voren dat een aantal variabelen correleren, waarvan één relatie zeer sterk correleren; partner integrity en partner trust, r= ,839 p < ,001. Dit duidt erop dat deze vragen waarschijnlijk hetzelfde meten, het is ook niet verwonderlijk dat de partner trust samenhangt met de partner integrity. tabel 4: correlatietabel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 1 duidelijkheid. Casus ,364** 0,01 ,252** 0,17 0,17 0,12 0,16 0,21 0,12 0,15 0,09 0,13 -0,11 -0,07 -0,06 2 Motivatie ,364** ,271* ,332** -0,03 0,10 0,08 -0,04 0,04 0,14 0,10 -0,02 0,08 -0,13 -0,06 0,09 3 Stress 0,01 ,271* 0,12 -0,10 0,11 -0,01 0,05 -0,01 -0,09 -0,04 -0,11 -0,06 0,01 -,246** -0,02 4 realistische. Casus ,252 ** ,332** 0,12 0,19 0,13 0,06 0,16 0,10 0,09 0,10 0,13 0,10 0,10 -,240** -0,05 5 realistisch. Gedrag 0,17 -0,03 -0,10 0,19 -0,04 0,05 0,17 0,14 0,10 0,21 0,17 0,13 0,14 -0,05 -0,04 6 Benevolance 0,17 0,10 0,11 0,13 -0,04 ,381** ,464** ,308** ,347** ,329** ,516** ,331** -0,10 0,02 0,07 7 Integrity 0,12 0,08 -0,01 0,06 0,05 ,381** ,688** ,312** ,402** ,555** ,266** ,649** -0,19 0,01 0,14 8 Competence 0,16 -0,04 0,05 0,16 0,17 ,464** ,688** ,413** ,401** ,569** ,421** ,601** -0,19 0,01 0,04 9 Trust 0,21 0,04 -0,01 0,10 0,14 ,308** ,312** ,413** ,508** ,405** ,423** ,412** 0,08 ,322** 0,01 10 partner. benevolance 0,12 0,14 -0,09 0,09 0,10 ,347 ** ,402** ,401** ,508** ,532** ,452** ,463** -0,04 ,277* 0,05 11 partner. Integrity 0,15 0,10 -0,04 0,10 0,21 ,329** ,555** ,569 ** ,405** ,532** ,506** ,839** -0,04 0,13 0,12 12 partner. competence 0,09 -0,02 -0,11 0,13 0,17 ,516 ** ,266** ,421** ,423** ,452** ,506** ,471** -0,03 0,08 -0,05 13 partner. Trust 0,13 0,08 -0,06 0,10 0,13 ,331 ** ,649** ,601** ,412** ,463** ,839** ,471** -0,07 0,17 0,07 14 Bedrijfs- Grootte -0,11 -0,13 0,01 0,10 0,14 -0,10 -0,19 -0,19 0,08 -0,04 -0,04 -0,03 -0,07 -0,05 0,17 15 geslacht -0,07 -0,06 -,246** -,240** -0,05 0,02 0,01 0,01 ,322** ,277* 0,13 0,08 0,17 -0,05 -0,14 16 werkervaring -0,06 0,09 -0,02 -0,05 -0,04 0,07 0,14 0,04 0,01 0,05 0,12 -0,05 0,07 0,17 -0,14 N= 78

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

(28)

28 4.1 Betrouwbaarheid vragenlijsten

Alvorens de vragenlijsten gebruikt kunnen worden zal eerst de betrouwbaarheid bepaald moeten worden. Dit zal gebeuren door in ieder geval een Cronbach analyse voor beide vragenlijsten en een factoranalyse voor vragenlijst ‘algemeen vertrouwen’.

4.1.1 betrouwbaarheid ‘algemeen vertrouwen’ (bijlage 3)

Ondanks dat uit andere onderzoeken is gebleken dat vragenlijst 1 een zeer betrouwbare vragenlijst is gebleken is, zal de vragenlijst allereerst getest worden middels een Cronbach analyse en vervolgens middels een factor analyse.

Middels het berekenen van de Cronbach Alphas van de 8 componenten die ‘vertrouwen in het algemeen’ en ‘interfirm vertrouwen’ meten;

- benevolance, integrity, competence en trust

- partner benevolance, partner integrity, partner comeptence en partner trust

Net zoals uit de andere studies is gebleken, scoren de items voor het vertrouwen in het algemeen een α > 0.7.

Een waarde boven de 0,7 is wenselijk en geeft hele betrouwbare waardes weer. Soms kun je de alpha verbeteren door een item te verwijderen, maar voor deze vragenlijst is dat slechts marginaal.

Het tweede construct van deze vragenlijst meet het vertrouwen in de partner, α > 0.7.

Doormiddel van de Factor analyse kunnen we kijken of er onderliggende factoren zijn in variabelen of items. Factoren die een soortgelijke patroon hebben worden bij elkaar geplaatst, zodat we 1 factor hebben. De vragenlijst bestaat uit 8 items, waarvan 4 items gaan over vertrouwen in het algemeen (predispositie) en 4 over vertrouwen in de partner (partner-trust), dus als het goed is moeten we 2 categorieën hebben waarbij de vier factoren geclusterd worden in één van de 2 categorieën. Uit onderstaande factoranalyse komen inderdaad 2 factoren naar voren die de variantie in het model verklaren, dit zijn tevens de 2 deelconcepten van trust die beschreven zijn in het theoretisch kader: benevolance en integrity en tijdens eerdere onderzoeken zijn opgevallen.

(29)

29 Tabel 5 Factor analyse vragenlijst 1 ‘vertrouwen in het algemeen’

% of variance total % of variance

Benevolance 51,531 3,029 37,86 Integrity 17,159 2,466 30,83 Competence 10,529

Trust 8,262

Partner-benevolance 5,972

Partner-integrity 3,015

Partner-competence 1,859

Partner-trust 1,674

benevolance integrity Benevolance 0,93 Integrity 0,83 Competence 0,75 Trust 0,57 Partner-benevolance 0,58 Partner-integrity 0,86 Partner-competence 0,83 Partner-trust 0,85

De variabelen zullen opgedeeld worden conform de tweedeling die hierboven zichtbaar is:

benevolance= 37,86, integrity= 30,83. Enerzijds zullen de gemiddelden van; Integrity, competence, partner-integrity en partner-trust gebundeld worden als één construct voor de regressie analyse en anderzijds; benevolance, trust, partner-benevolance, partner-competence als één construct.

4.1.2 Betrouwbaarheid vragenlijst ‘beïnvloedingsfactoren respondenten’ (bijlage 4)

Gezien het feit dat geen geschikte vragenlijst is gevonden in de literatuur die meet in hoeverre de studenten gemotiveerd en realistisch reageren op het experiment is ervoor gekozen om er een zelf te ontwikkelen. Door de beperkte tijd is geen mogelijkheid geweest om deze vooraf te testen.

Middels deze vragenlijst is bepaald in hoeverre de respondenten het experiment als begrijpelijk hebben ervaren, de mate van motivatie en stress en ten slotte hoe realistisch het experiment is. De tweede vragenlijst heeft tot doel om te meten in hoeverre de respondenten de casus helder en duidelijk vonden, de mate van motivatie, stressniveau. Ten slotte wordt gekeken of de studenten de casus realistisch hebben bevonden en of het aannemelijk is dat zij in een echte situatie hetzelfde gedrag zouden vertonen.

(30)

30 duidelijkheid Motivatie stress

Realistisch

casus Realistisch gedrag

gemiddelde 5,40 5,60 1,67 6,07 5,10

Mediaan 5,50 6,00 1,00 6,50 5,00

Modus 5,00 5,00 1,00 7,00 6,00

standaarddeviatie 1,29 1,08 1,24 1,18 1,53

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is over het algemeen de casus als zeer duidelijk bevonden, 5.40 op een schaal van 7. Daarnaast hebben de deelnemers de casus als realistisch (5,59) bevonden en is het aannemelijk dat zij in een realistisch situatie exact op dezelfde wijze handelen (6). De studenten hebben aangegeven dat zij erg gemotiveerd waren (5,6) maar niet gestrest (1,66) tijdens het maken van de casus. Deze uitkomsten zijn veelbelovend en versterken de validiteit van het experiment aanmerkelijk.

4.2 Nulhypothese, ‘de mate van beheersing en/of samenwerking fase hebben een significant effect op het interfirm vertrouwen’.

Alvorens de h1, h2 en h3 getest worden is gekeken of de twee independent variabelen

(beheersingsniveau en samenwerkingsfase) überhaupt een effect genereren, anders zou het testen van h1, h2 en h3 overbodig zijn.

Omdat gebruik is gemaakt van twee independent variables en de interactie effecten belangrijk zijn om te testen, is ervoor gekozen om de nul hypothese te toetsen door middel van een regressie analyse. Alvorens de regressie analyse is gedraaid is eerst getest of de data normaal verdeelt is om te bepalen of de lineaire regressie tool gebruikt kan worden. De Levene’s test van gelijke variantie is niet apart gebruikt, omdat de t-testen deze analyse incorporeren. Uit de regressie analyse blijkt een statistische significantie F(2,75)= 3,770 en statistische significantie van p <,05.

Tabel 7 regressieanalyse nulhypothese

Model

Standardized

Coefficients Sig. Collinearity Statistics

Beta Tolerance VIF

1 (Constant) ,000

IV 1** ,429 ,008 ,503 1,989

IV 2* -,337 ,035 ,503 1,989

a. Dependent Variable: DV, IV 1: beheersingsniveau, IV 2: samenwerking fase ** Sig level < 0,01, * Sig level < ,05, n=78

(31)

31 Uit de resultaten kunnen we de volgende score afleiden R2 = ,094. Doormiddel van de Durbin-Watson test wordt gekeken of er geen sprake is van serial correlation= 1,765, wat duidt op dat dit geen problemen moet opleveren. Uit de significantie test, p= < ,05 is op te maken dat dat de nul hypothese niet verworpen moet worden. Beide onafhankelijke variabelen verklaren ongeveer 9% van de

variantie. Ten slotte kan opgemaakt worden uit de collinearity test dat er ook geen problemen zijn met multi collinearity; Tolerance = > ,2 en VIF < 10.

4.3 H1: Het gebruik van bindende overeenkomsten leidt tot een hoger vertrouwensniveau Uit de nulhypothese uit paragraaf 2 is een statistisch significant resultaat naar voren gekomen, echter is nog niet duidelijke welke richting dit heeft. Dit zal getest worden door h1, h2 en h3.

Om h1 te testen is een experiment afgenomen onder 44 studenten. Om te bepalen of er significante verschillen zijn tussen vertrouwen in conditie 1 en conditie 2, zijn de resultaten verwerkt middels een oneway ANOVA test. In hypothese 1 is het effect van krachtige- en zwakke beheersing in de beginfase van de samenwerking op de samenwerking geanalyseerd. Er wordt in de casus een duidelijk verschil aangebracht tussen niet-bindende en bindende overeenkomst door het verschil in risico te duiden en mogelijke gevolgen voor de student. Verwacht wordt dat de resultaten uit de cases met niet-bindende overeenkomsten een lager vertrouwensniveau zullen weergeven dan bij cases 2, waarbij een

bindende overeenkomst wordt beschreven. De hypothese is getest door allereerst een oneway anova, door de means van beide groepen met elkaar te vergelijken is gebleken dat er een significant verschil is van een F(1,40)=4.56, p <0.05. Deze waardes impliceren dat de hypothese niet verworpen wordt. Er wordt een veel hogere mean genoteerd bij groep 1 (zwakke beheersing) wat duidt op meer opportunisme in tegenstelling tot groep 2 waar een mean wordt genoteerd die erop duidt dat vrijwel alle deelnemers vertrouwen hebben geuit in de samenwerking/partner.

Ondanks dat de resultaten uit de oneway ANOVA zeer duidelijk en overtuigend zijn is het noodzakelijk om de resultaten te controleren voor andere variabelen die een mogelijke invloed hebben gehad op de verschillen tussen groep 1 en groep 2. Door middel van een ancova analyse kan gekeken worden hoe groot de covariantie is. Zoals in de methode is beschreven, is data verzameld over de

werkervaring, geslacht en bedrijfsgrootte van het bedrijf waar de deelnemer voor werkt. Tabel 8 ANCOVA hypothese 1

Dependent Variable: vertrouwen (trustgame)

Source F Sig. Partial Eta Squared Groepen (IV) 6,87 ,016 ,26 Ervaring 3,79 ,014 ,49 Geslacht 2,11 ,162 ,10 Bedrijfsgrootte 2,32 ,124 ,19

(32)

32 Uit de Ancova blijkt dat de covariantie slechts een klein effect heeft op de relatie tussen de control groep en de experiment groep, het eerder gevonden significant resultaat uit de Anova blijft staan; P < ,05. Verder is slechts één control variabel een significant effect heeft, de ervaring; F(3,793) p < .05, partial η2 = 0,48. Het feit dat ervaring invloed heeft op het vertrouwen, is in lijn met de

verwachtingen en is geen bijzondere uitkomst. Er is tot heden weinig onderzoek gedaan naar de invloed van werkervaring op vertrouwen.

De questionnaires zijn toegevoegd aan dit onderzoek om te bepalen of de uitkomsten uit de trust game betrouwbaar zijn. De questionnaires zijn gemeten op een likert scale van 1 t/m 7. Door middel van het hanteren van de eerder genoemde constructen is een regressie uitgevoerd om te bepalen welke gedeelte van de variantie wordt verklaard door de toevoegde variabelen. De uitkomsten van de trustgame worden ondersteund door de vragenlijsten; ‘vertrouwen in algemeen’ en ‘partner vertrouwen’ en zodoende ondersteuning voor hypothese 1.

Tabel 9 Gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten, DV= vertrouwen (trustgame)

onafhankelijke variabelen model 1 model 2 model 3 model 4 model 5

control-variabelen Predispositie vertrouwen, 4 items partner-vertrouwen 4 items beinvloedings-factoren beheersingsniveau Predispositie vertrouwen -0,339** partner vertrouwen -0,505*** beïnvloedingsfactoren -0,2 Beheersingsniveau (IV) -0,323** controle variabelen Geslacht -0,253 Werkervaring -0,053 grootte bedrijf -0,19 R square 0,104 0,115 0,255 0,04 0,104 R square change 0,011 0,14 -0,215 0,064 *** p < ,01 ** P < ,05, n=42

Het 5e model is zoals verwacht significant, F (1,41)=4,654; p<0,05 en veroorzaakt ongeveer 10% van de variantie. Hetzelfde geldt voor het derde model, F (1,41)= 13,686; P< ,05 en is verantwoordelijk

(33)

33 voor ongeveer 25% van de variantie. Tevens is het tweede model significant, F (1,41)= 5,181; p < ,05 en is verantwoordelijk 11,5 % van de variantie.

4.4 H2: Trust vervangt beheersing later in de interfirm samenwerking

Voor de tweede hypothese is een experiment afgenomen onder 34 studenten. Om te bepalen of er significante verschillen zijn tussen vertrouwen in conditie 2 en conditie 3, zijn de resultaten verwerkt middels een oneway Anova test, aangezien het twee onafhankelijke groepen studenten zijn die even groot zijn en dezelfde kenmerken hebben, kan worden volstaan met deze eenvoudige test. Bij groep 2 was eerder casus 2 afgenomen. In hypothese 2 wordt verwacht dat in de gevorderde fase van de levenscyclus van de samenwerking, vertrouwen steeds meer beheersing gaat vervangen, dus wordt beheersing minder belangrijk. Men weet wat van de partner verwacht kan worden en heeft immers een jarenlange vruchtbare handelsrelatie. Het is onaannemelijk dat iemand dit op het spel zal zetten door zich opportunistisch te gedragen. Bovendien geeft dit aanleiding om de partner te vertrouwen, het vertrouwen wordt immers al jaren bevestigd. Uit de oneway Anova is geen significant verschil gevonden F(1,33)=.194, p >0.05 in het interfirm-vertrouwen (DV) tussen de groepen 2 en 3. De hypothese is getest door de mean van beide groepen met elkaar te vergelijken en zodoende hoeft de hypothese niet verworpen te worden

Tabel 10 Ancova: dependent Variable: vertrouwen (trustgame)

Source Mean Square F Sig.

Partial Eta Squared groepen (IV) 30110,9 ,672 ,422 ,033 geslacht 187826,1 4,193 ,054 ,173 Ervaring 74736,3 1,669 ,188 ,294 Bedrijfsgrootte 17660,1 ,198 ,823 ,035

a. R Squared = ,591 (Adjusted R Squared = ,325) b. Computed using alpha = ,05

Uit de Ancova analysis blijkt dat het eerder gemeten resultaat stand houdt, er is nog steeds geen significant verschil gemeten tussen groep 2 en 3, p > ,05. Daarnaast zien we dat slechts geslacht een significant effect heeft; geslacht, p < ,010 partial η2 = ,173; ervaring; p < .05, partial η2 = ,294;; bedrijfsgrootte; p < ,010 partial η2= ,035.

Om te bepalen in hoeverre de resultaten uit de trustgame experiment ondersteund worden door de questionnaires is tevens een regressie analyse. Zowel model 2, 3 als 4 hebben geen significant effect, dus is er geen ondersteuning voor de resultaten uit het trustgame voor hypothese 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het belang van een stuk extra natte natuur is op deze locatie groter dan een extra stuk droge natuur (waterberging, vergroting van het habitat bijzondere soorten). De omwonenden

De maatschappelijke relevantie van deze thesis ligt daarom in het feit dat de overheid, scholen, Ngo’s en overige instanties die nauw betrokken zijn bij dit maatschappelijk

Dit betekent oog hebben voor de behoeften en mogelijkheden van iedereen en alle buurtbewoners datgene laten doen, waar ze goed in zijn en wat ze graag doen.. Paul:

'Met een groep van zo'n twaalfleerlingen hebben we het over de school, de ontwikkeling van de school en de activiteitenweek' Niet alleen leerlingen, maar ook ouders worden

stuurde ik u mijn hoofdlijnennotitie loondispensatie Participatiewet (Kamerstukken II, 34 352, nr. Hierin zette ik in grote lijnen uiteen hoe ik het kabinetsvoornemen

Gelyk als men heeft gezien, Binnen Amsterdam geschien, Van een Dogter fraay van Leden, En haar Ouders welgesteld, Wierd van een Jonkman gevreden, Waar op zy haar zinnen steld..

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

In dit hoofdstuk is een aantal thema’s toegelicht waarbij een samenwerkingsambassadeur kan ondersteunen, zoals het uitwerken van een ladder voor een duurzaam verdienmodel,