• No results found

Wetsvoorstel Langdurig Toezicht en Vrijheidsbeperking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wetsvoorstel Langdurig Toezicht en Vrijheidsbeperking"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERSCRIPTIE STRAFRECHT

Wetsvoorstel Langdurig Toezicht en Vrijheidsbeperking

Naam Alae Eddine Lotfi

Studentnummer 10262369

Betreft Masterscriptie strafrecht

Datum 10-07-2015

Jaar 2014-2015

(2)

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord pag. 4

Hoofdstuk I Inleiding

1.1 Inleiding pag. 5-6

1.2 Onderzoeksdoel pag. 6-7

1.3 Opbouw van het onderzoek pag. 7-8

Hoofdstuk II Wijzigingen in het wetsvoorstel langdurig toezicht ter verruiming van de toezichttermijnen

2.1 Inleiding pag. 9

2.2.1 Achtergrond TBS pag. 9-11

2.2.2 Beëindiging huidige tbs-maatregel pag. 11-12

2.3.1 Huidige v.i. regeling pag. 12-13

2.3.2 Proeftijden in ar.15c Sr pag. 14

2.4.1 Wetsvoorstel langdurig toezicht pag. 14

2.4.2 Achtergrond wetsvoorstel pag. 14-16

2.4.3 Voorgenomen wijzigingen pag. 16-17

2.4.4 Wijzigen van huidig art. 38j Sr pag. 17-18

2.4.5 Opheffing van onderscheid proeftijden in art.15c Sr

pag. 18-19

2.4.6 Introductie van art.38z Sr pag. 19-21

Hoofdstuk III Artikel 2 Vierde Protocol EVRM

3.1 Inleiding pag. 22

3.2 Verschil en grens tussen art. 5 EVRM en art. 2 VP EVRM: vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking

pag. 22-23

3.2.1 Grens tussen art. 5 en 2 VP EVRM uit jurisprudentie EHRM

pag. 24-25

3.2.2 Kwalificatie zelfstandige maatregel pag. 25-28

3.3 Artikel 2 VP EVRM pag. 29-30

3.3.1 Beperkingsclausule art. 2 VP EVRM pag. 30

3.3.2 Bij wet voorzien pag. 30

3.3.3 Noodzakelijk in een democratische samenleving

pag. 31

3.3.4 Doelcriteria pag. 31-32

3.4 Zelfstandige maatregel getoetst aan art. 2 VP EVRM

pag. 32-33

3.4.1 Is de maatregel bij wet voorzien? pag. 33-34

3.4.2 Is de maatregel noodzakelijk in een democratische samenleving?

pag. 35-36

3.4.3 Is de maatregel noodzakelijk in een democratische samenleving: proportionaliteit en subsidiariteit

pag. 36-38

3.4.4 Is de maatregel in het belang van een of meerdere doelcriteria?

pag. 39

3.5 Tussenconclusie pag. 39-40

Hoofdstuk IV Artikel 8 EVRM

(3)

4.2 Artikel 8 EVRM pag. 41-42

4.3 Zelfstandige maatregel in relatie tot art. 8 EVRM

pag. 42-43

4.4 Beperking van artikel 8 EVRM pag. 43-44

4.4.1 Bij wet voorzien pag. 44-45

4.4.2 Noodzakelijk in een democratische samenleving

pag. 45

4.4.3 Doelcriteria pag. 45

4.5 Maatregel getoetst aan artikel 8 EVRM pag. 46

4.5.1 Is de maatregel bij wet voorzien? pag. 46-47

4.5.2 Is de maatregel noodzakelijk in een democratische samenleving:

proportionaliteit?

pag. 47-49

4.5.3 Is de maatregel in het belang van een of meerdere doelcriteria? pag. 49-50 4.6 Tussenconclusie pag. 50 Hoofdstuk V Conclusie 5.1 Inleiding pag. 51-52 5.2 Conclusie pag. 52-54 Literatuurlijst pag. 55-60

(4)

VOORWOORD

Deze scriptie is geschreven in het kader van de masteropleiding Publiekrecht, traject strafrecht, aan de Universiteit van Amsterdam. De verhouding tussen nationale wet- en regelgeving en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geniet al geruime tijd mijn interesse. Het was dan ook de bedoeling om in dit kader een passend onderwerp te kiezen waar ik mee aan de slag kon. Bij het zoeken naar een geschikt onderwerp trok het wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking inhoudelijk mijn aandacht. Er waren ook andere onderwerpen waar ik naar had gekeken maar die prikkelden mij niet voldoende. Bij het schrijven van een scriptie van deze omvang leek het naar mijn mening enigszins verstandig om een onderwerp te kiezen waar je niet snel op uitgekeken raakt.

Het schrijven van deze scriptie was mij niet gelukt zonder de kennis die ik heb opgedaan tijdens mijn bachelor- en masteropleiding aan de Universiteit van

Amsterdam. Ik wil dan ook alle docenten bedanken die mij gedurende deze periode hebben onderwezen in het recht. Mijn speciale dank gaat uit naar mijn

scriptiebegeleider dhr. dr. Denis Abels voor zijn begeleiding en feedback gedurende de totstandkoming van deze scriptie. Niet eerder had ik een scriptie van deze omvang geschreven en de uitstekende ondersteuning van dhr. Abels heeft mij zonder meer in staat gesteld om dit te verwezenlijken. Ook heeft dhr. Abels als docent mij

onderwezen in het strafrecht tijdens het tweede jaar van mijn bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam. Die lessen hebben geleid tot mijn interesse voor het strafrecht.

Tot slot wil ik nog een dankwoord richten tot mijn familie en vrienden voor hun voortdurende aanmoedigingen door al die jaren heen. De steun die ik van hen heb ontvangen zal ik nooit vergeten.

(5)

HOOFDSTUK I INLEIDING

1.1 Inleiding

Het huidige kabinet-Rutte II heeft in zijn regeerakkoord van 29 oktober 2012 aangekondigd dat recidive teruggedrongen moet worden door passende straffen en tijdige resocialisatie.1 Veiligheid wordt een kerntaak van de overheid genoemd en in het kader hiervan wordt een aantal voorgenomen maatregelen aangekondigd.2 Een van deze maatregelen heeft betrekking op het mogelijk maken van levenslang toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten.3 Het kabinet heeft hier werk van gemaakt door een wetsvoorstel in te dienen om levenslang toezicht op zeden- en

geweldsdelinquenten mogelijk te maken. Uit het wetsvoorstel langdurig toezicht wordt duidelijk dat niet alleen zeden- en geweldsdelinquenten te maken kunnen krijgen met levenslang toezicht maar ook uitbehandelde terbeschikkinggestelden behoren tot de doelgroep van het wetsvoorstel.4

Het wetsvoorstel langdurig toezicht is erop gericht om de maatschappelijke veiligheid te vergroten en recidive terug te dringen onder uitbehandelde tbs’ers en zeden- en geweldsdelinquenten.5 De terugkeer van met name zedendelinquenten in de

maatschappij zorgt vaak voor flink wat opschudding in de samenleving en dan vooral in de gemeente waar de zedendelinquent gehuisvest zal worden. Neem bijvoorbeeld de situatie van Benno L., een zwemleraar die veroordeeld was voor een zedendelict. Zijn voornemen om zeker een jaar in Leiden te komen wonen lokte een demonstratie uit van tientallen mensen voor zijn woning.6 In de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel langdurig toezicht wordt ook gewezen op de maatschappelijke onrust die ontstaat als gevolg van de terugkeer van een zedendelinquent in de maatschappij na een vrijheidsstraf of terbeschikkingstelling.7

Ter bestrijding van recidive onder voormalige tbs-gestelden en zeden- en geweldsdelinquenten stelt het wetsvoorstel een aantal wijzigingen voor. Deze

1

Regeerakkoord ‘Bruggen Slaan’, pag. 26

2

Idem.

3

Idem, 27

4

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 2

5

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 7

6

http://nos.nl/artikel/611976-opstootje-bij-huis-benno-l-leiden.html

7

(6)

wijzigingen voorzien in het uitbreiden van bestaande maatregelen en het introduceren van een nieuwe maatregel. De wijzigingen luiden als volgt:

- het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bij de terbeschikkingstelling, waardoor langduriger - en indien noodzakelijk levenslang - toezicht mogelijk wordt; - het gelijktrekken van de minimumduur van de proeftijd van de bijzondere

voorwaarden met de minimumduur van de proeftijd van de algemene

voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Het onderscheid tussen de beide proeftijden in artikel 15c Sr wordt dus opgeheven. Verder wordt de mogelijkheid opgenomen in de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling om de proeftijd te verlengen;

- de introductie van een zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor tbs-gestelden van wie de terbeschikkingstelling (definitief) is geëindigd en voor zware

geweldsdelinquenten en voor zedendelinquenten van wie de gevangenisstraf is geëindigd of van wie de voorwaardelijke invrijheidstelling na een

gevangenisstraf is geëindigd. Bij deze maatregel worden op de persoon

toegesneden voorwaarden gesteld om aan zijn gedrag te werken of ten aanzien van zijn bewegingsvrijheid in de samenleving.8

1.2 Onderzoeksdoel

De aanleiding tot het onderzoek verricht in deze scriptie is het wetsvoorstel langdurig toezicht en de voorgenomen wijzigingen die daarin zijn aangekondigd om levenslang toezicht mogelijk te maken. De voorgenomen wijzigingen van het wetsvoorstel langdurig toezicht om permanent toezicht mogelijk te maken roept vragen op met betrekking tot de rechten van de delinquent. Het belang van maatschappelijke veiligheid staat tegenover fundamentele rechten van de delinquent. In de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt steeds gewezen op het belang van het vergroten van de maatschappelijke veiligheid en het terugdringen van recidivegevaar. Met betrekking tot de rechten van de delinquent wordt betoogd dat de voorgestelde beperkingen noodzakelijk zijn om het doel van het wetsvoorstel te verwezenlijken.

8

(7)

Bovendien zullen de rechten van de delinquent voldoende gewaarborgd zijn wanneer het wetsvoorstel inwerking zal treden.

In deze scriptie wordt onderzocht welke rechten van de delinquent in het geding komen en of de beperkingen van deze rechten legitiem zijn. Dit wordt gedaan in het licht van het Europees verdrag van de Rechten van de Mens, waaruit een aantal fundamentele rechten van toepassing zijn met betrekking tot het wetsvoorstel. Het onderzoek moet een antwoord geven op de volgende probleemstelling:

‘Hoe verhoudt het wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking zich tot de rechten van veroordeelden verankerd in art. 2 Vierde Protocol, 5 en art. 8 EVRM.’

Het wetsvoorstel langdurig toezicht zal getoetst worden aan het recht van de delinquent onder art. 2 VP EVRM en art. 8 EVRM. Artikel 2 VP EVRM ziet op de bewegingsvrijheid van een persoon, terwijl art. 8 EVRM het recht op privacy bevat.

1.3 Opbouw van het onderzoek

Allereerst worden in hoofdstuk twee de bestaande regelingen besproken die relevant zijn met betrekking tot het wetsvoorstel langdurig toezicht. Zo wordt verduidelijkt waar de wijzigingen van het wetsvoorstel op zien. Het gaat dan om de huidige TBS- en v.i.-regeling; die worden veranderd op basis van het wetsvoorstel.

In hoofdstuk drie wordt eerst uitgelegd hoe de zelfstandige maatregel zich verhoudt met artikel 5 EVRM. Vervolgens wordt de zelfstandige maatregel getoetst aan artikel 2 VP EVRM. De zelfstandige maatregel kan namelijk voorwaarden bevatten die inbreuk maken op het recht op vrije verplaatsing van de delinquent. Te denken valt aan het gebiedsverbod of een beperking van het recht om het land te verlaten. Ook een verhuisplicht behoort tot de voorwaarden die invulling geven aan de zelfstandige maatregel. De zelfstandige maatregel maakt daarmee mogelijk inbreuk op de

bewegingsvrijheid van de delinquent. Er wordt onderzocht of zo een inbreuk op het recht van art. 2 VP EVRM legitiem is. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een korte tussenconclusie.

(8)

In hoofdstuk vier komt het recht op privacy van art. 8 EVRM aan de orde. Ook op dit recht lijkt de zelfstandige maatregel een inbreuk te kunnen maken indien de maatregel uit een voorwaarde zoals een contactverbod zal bestaan. Hierdoor kan de delinquent gehinderd worden in het ontwikkelen van relaties met andere personen. In dit

hoofdstuk wordt uitgelegd waarom het recht op privacy relevant is met betrekking tot de zelfstandige maatregel en of de inbreuk op dit recht legitiem is. Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een korte tussenconclusie.

In hoofdstuk vijf volgt de conclusie en de aanbeveling. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de probleemstelling aan de hand van de bevindingen van deze scriptie.

(9)

HOOFDSTUK II WIJZIGINGEN IN HET WETSVOORSTEL LANGDURIG TOEZICHT TER VERRUIMING VAN DE TOEZICHTTERMIJNEN

2.1 Inleiding

Het wetsvoorstel ‘langdurig toezicht’, ingediend door oud-staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, beoogt onder meer wijzigingen door te voeren in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de

toezichttermijnen op voormalige tbs’ers en zeden- en geweldsdelinquenten. Ook introduceert het wetsvoorstel langdurig toezicht een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Alvorens wordt overgegaan tot bespreking van het wetsvoorstel, dat in deze scriptie uitvoerig aan bod zal komen, wordt eerst kort een aantal relevante aspecten van de huidige TBS- en v.i.-regeling belicht, zoals de voorlopers van deze regelingen. Dit is relevant omdat twee van drie voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel langdurig toezicht verband houden met de

terbeschikkingstelling en voorwaardelijke invrijheidsstelling. Vervolgens wordt in kaart gebracht welke veranderingen het wetsvoorstel beoogt door te voeren. Het zijn dus voornamelijk drie onderdelen die aan bod zullen komen.

2.2.1 Achtergrond TBS

Om de herkomst van TBS te kunnen achterhalen moeten we ver terug in de tijd. De ontstaansgeschiedenis kan verdeeld worden in drie grote tijdsfases. Nadat er vijf jaar was gewerkt aan het ontwerpen van ons Wetboek van Strafrecht werd dit ingevoerd in 1886. De ontwerpers hadden besloten om het sanctiestelsel te laten bestaan uit

straffen en een vrijheidsbenemende maatregel voor meerderjarigen, namelijk de strafrechtelijke plaatsing in een krankzinnigengesticht in art. 18 lid 2 Sr (oud).9 Al snel werd echter duidelijk dat het sanctiestelsel door zijn eenvoud niet voldoende toereikend was ten aanzien van daders die ontoerekeningsvatbaar waren of met psychische stoornissen te kampen hadden.

De wetgever besloot om in 1928 de Psychopatenwetten te introduceren.10 In de Psychopatenwetten werd de maatregel van TBR, terbeschikkingstelling van de

9

Blad 2007, pag. 293-294

10

(10)

regering, opgenomen.11 Deze maatregel was bestemd voor zowel

ontoerekeningsvatbare als verminderd toerekeningsvatbare daders. Ten aanzien van de ontoerekeningsvatbare dader bleef plaatsing in een krankzinnigengesticht (zoals voorheen) nog steeds een mogelijkheid. Indien de rechter dit in een individueel geval ontoereikend zou vinden ten aanzien van de veiligheid van de maatschappij dan kon hij in plaats daarvan TBR opleggen. Ook een combinatie van beide maatregelen was een mogelijkheid voor de rechter, waarbij de TBR aansluitend zou volgen op de plaatsing in het krankzinnigengesticht.12

Bij de verminderd toerekeningsvatbare dader kon ook TBR opgelegd worden, maar dan in combinatie met een straf. De dader diende namelijk bestraft te worden voor zijn schuld aan het strafbare feit, hoe klein deze ook mocht zijn.13

TBR met dwangverpleging werd door de wetgever gekwalificeerd als een ultimum remedium vanwege zijn zeer ingrijpend karakter. Daarom kleefden er drie

voorwaarden aan het opleggen van TBR met dwangverpleging. Deze waren in het kort:

1. Er moest sprake zijn van een psychische stoornis bij de dader;

2. De mogelijkheid om TBR op te leggen was gekoppeld aan bepaalde delicten; deze bestonden uit misdrijven maar ook overtredingen zoals bedelen en herhaalde dronkenschap;

3. Tot slot moest oplegging van TBR het belang van de openbare orde dienen; hierin zien we dan ook de grondslag van het TBR terug. De samenleving moest beschermd worden tegen de gevaren die uitgingen van de psychisch gestoorde dader. TBR met dwangverpleging werd als een geschikt middel gezien om de samenleving te beschermen tegen deze verminderd

ontoerekeningsvatbare dader. Hiermee werden ook de twee functies van TBR gediend: het beschermen van de samenleving en behandelen van de dader.14

Naast de variant met dwangverpleging had de rechter ook de keuze om de TBR met voorwaarden toe te passen. De TBR werd dan onder bepaalde voorwaarden niet ten 11 Kelk 2015, pag. 347 12 Hofstee 2003, TBS, pag. 8 13 Kelk 2015, pag. 348 14 Hofstee 2003, TBS, pag. 8-9

(11)

uitvoer gelegd. Deze voorwaarden bestonden altijd uit de algemene voorwaarde dat de betreffende persoon zich moest onthouden van het plegen van een strafbaar feit binnen een proeftijd van ten hoogste drie jaren. Daarnaast konden er ter aanvulling bijzondere voorwaarden worden gesteld, zoals het betalen van schadevergoeding.15

We maken een sprong naar 1988; toen werd de ‘Wet herziening TBR’ namelijk een feit en spraken we niet meer van TBR maar TBS.16 Behalve de naamswijziging veranderden er meer aspecten. Zo werd in art.37a Sr bepaald dat TBS alleen opgelegd kan worden indien het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke

omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.17 Dit artikel kunnen we overigens nog steeds terugvinden in ons Wetboek van Strafrecht, al is het artikel wel aangevuld met enkele specifieke misdrijven. Oplegging van TBS werd dus gekoppeld aan zwaardere misdrijven gezien het criterium van vier jaar.

2.2.2 Oplegging en beëindiging huidige tbs-maatregel

Op dit moment kan een rechter tbs opleggen aan een delinquent indien er, net zoals dat het geval was in 1928 bij de Psychopatenwetten, voldaan is aan drie criteria welke afgeleid kunnen worden uit art. 37a Sr, namelijk:

1. er moet bij de dader sprake zijn geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van het begaan van het strafbare feit;

2. het begane feit moet een misdrijf betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de

Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet;

3. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.

15 Hofstee 2003, TBS, pag. 10 16 Blad 2005, pag. 295 17 Hofstee 2003, TBS, pag. 24

(12)

Op grond van de huidige regeling in art. 38j Sr toetst een rechter gedurende de periode van voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege of de maatregel verlengd dient te worden. De rechter kan de maatregel telkens met een jaar dan wel twee jaren verlengen tot een maximumduur van negen jaren, zo leest art. 38j lid 2 Sr. Gedurende deze negen jaren kan verpleging volgens art. 38j lid 2 Sr worden hervat indien zich er een situatie voordoet als bedoeld in art. 38k Sr, bijvoorbeeld wanneer de veiligheid van anderen in gevaar is. Uit art. 38j lid 3 Sr volgt dat de tbs-maatregel na afloop van de maximum verlengingsduur van negen jaren van rechtswege eindigt.

2.3.1 Huidige v.i. regeling

Op 1 juli 2008 is de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden. Daarvoor gold de Wet vervroegde invrijheidstelling. Deze werd echter vervangen omdat er onder meer kritiek was op het feit dat een toegekende vervroegde invrijheidstelling niet kon worden herroepen.18 Dit werd als problematisch gezien omdat de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde niet kon worden herroepen in het geval hij een strafbaar feit pleegt tijdens de periode van invrijheidstelling. Daarom geldt vanaf 1 juli 2008 de regel dat voorwaardelijke invrijheidstelling altijd gepaard gaat met de algemene voorwaarde dat de

veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit in de periode van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit wordt ook wel de proeftijd genoemd. Bovendien kunnen ook bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling.19 Bij bijzondere voorwaarden moet gedacht worden aan het verbod op contact leggen met bepaalde personen of instellingen, of een verbod om zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden.20 Ook werd het als onwenselijk gezien dat de regeling van vervroegde invrijheidstelling van toepassing was op vrijheidsstraffen van ten minste zes

maanden.21 Dit zou betekenen dat voor korte vrijheidsstraffen van een duur tussen de zes maanden en een jaar er slechts over zeer korte periodes vervroegde

18 https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/30513_wijziging_van_de_vervroegde 19 Aanwijzing v.i. 20

Aanwijzing v.i., paragraaf 2.3

21

(13)

invrijheidstelling werd verleend.22 In deze gevallen kon er enkel in een zeer korte periode invulling worden gegeven aan de voorwaarden verbonden aan de vervroegde invrijheidstelling van betrokkene.23 Met het oog op voorkomen van recidive werd dit als problematisch beschouwd.24 De nieuwe v.i.-regeling moest daarom van toepassing zijn op vrijheidsstraffen van een langere duur dan zes maanden.

De nieuwe v.i.-regeling geldt voor geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen met een duur van meer dan 1 jaar. Voor vrijheidsstraffen met een duur van tussen de 1 jaar en 2 jaar vindt voorwaardelijke invrijheidstelling plaats wanneer de

vrijheidsbeneming ten minste 1 jaar heeft geduurd en van het nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde is ondergaan. Voor vrijheidsstraffen van 2 jaar of meer vindt v.i. plaats wanneer van de straf twee-derde is ondergaan.25

Nu er voorwaarden worden gesteld aan de invrijheidstelling van een veroordeelde, moet er ook toezicht worden gehouden op naleving van die voorwaarden. Het is de reclassering die in samenwerking met het openbaar ministerie controleert of de veroordeelde zich houdt aan de voorwaarden die waren verbonden aan zijn vervroegde invrijheidstelling.26

Overigens zijn er ook enkele uitzonderingen waarbij voorwaardelijke

invrijheidstelling niet van toepassing is. Deze uitzonderingen staan voornamelijk vermeld in art.15 Sr, in dit artikel is de v.i. geregeld. Zo is v.i. niet van toepassing op:

- gevangenisstraffen die bestaan uit een voorwaardelijk gedeelte; - gevangenisstraffen met een tijdsduur van minder dan een jaar; - tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis;

- minderjarige verdachten;

- vreemdelingen is die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

22 Idem. 23 Idem. 24 Idem, pag. 7-8 25 Aanwijzing v.i. 26 Uitvoeringsbesluit v.i.

(14)

2.3.2 Proeftijden in ar.15c Sr

Een veroordeelde moet zich tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling houden aan bepaalde voorwaarden binnen een proeftijd. De regels met betrekking tot de proeftijd zijn terug te vinden in art.15c Sr. In het eerste lid van dit artikel valt te lezen dat de proeftijd ingaat op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen de algemene voorwaarde en de eventuele bijzondere voorwaarde(n). De proeftijd van de algemene voorwaarde is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. Dus als de

voorwaardelijke invrijheidstelling een tijdsduur van 14 maanden omvat, dan geldt er een proeftijd van ook 14 maanden. De proeftijd van de algemene voorwaarde

bedraagt ten minste 1 jaar, ook indien de periode waarover voorwaardelijke

invrijheidstelling wordt verleend minder is dan 1 jaar; dit is dus een minimumduur. Ten aanzien van de proeftijd van een bijzondere voorwaarde is de regel dat het openbaar ministerie hierover gaat, maar dat de duur ten hoogste gelijk is aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend; dit is weer een maximumduur.

2.4.1 Wetsvoorstel langdurig toezicht

Het wetsvoorstel langdurig toezicht is op 1 november 2013 ingediend bij de Tweede Kamer en door een meerderheid op 18 september 2014 aangenomen.

Op het moment van schrijven wordt het wetsvoorstel nog behandeld in de Eerste Kamer. Allereerst zal de achtergrond van het wetsvoorstel aan bod komen; met name het recidivegevaar van bepaalde ex-delinquenten staat daarin centraal. Vervolgens worden de wijzigingen genoemd in het wetsvoorstel besproken; daarbij gaat het om drie aspecten.

2.4.2 Achtergrond wetsvoorstel

Het wetsvoorstel langdurig toezicht richt zich op het terugdringen van recidive en vergroten van de maatschappelijke veiligheid.27 Het is de bedoeling dat de

samenleving zo goed mogelijk beschermd wordt tegen delinquenten die terugkeren in de maatschappij en kampen met een hoog risiconiveau op recidive.28 Het gaat dan om

27

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 1-2

28

(15)

de categorieën voormalige tbs-gestelden en overige zeden- en geweldsdelinquenten.29 Het huidige kabinet ziet het recidivegevaar van deze groepen als een probleem dat niet opgelost kan worden met de huidige wettelijke handvatten. Het gaat dan om de toezichttermijnen; die zouden te kort zijn waardoor de resocialisatie van deze groepen niet altijd optimaal kan verlopen.30 Het wetsvoorstel past ook bij het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’, waarin onder meer valt te lezen dat er initiatieven worden genomen om levenslang toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten mogelijk te maken.31 In het wetsvoorstel wordt een aantal maatregelen voorgesteld dat hierna wordt besproken. Aan de hand van deze maatregelen zou een rechter beter in staat zijn, of althans meer ruimte krijgen, om het gedrag van de desbetreffende delinquent te sturen en in te perken.32 Dit draagt bij aan het doel van het wetsvoorstel, namelijk het beschermen van de samenleving tegen recidive-gevaar onder zeden- en geweldsdelinquenten. Er was eerst onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor langdurig toezicht alvorens het wetsvoorstel werd ingediend. Met name het Wetenschappelijk

Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft bij het doen van onderzoek een belangrijke rol vervuld.33 Het WODC heeft rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de wettelijke mogelijkheden van langdurig toezicht in andere landen zoals buurland Duitsland maar ook Canada.34 Ook heeft het WODC onderzoek verricht naar de recidive van tbs-gestelden tot achttien jaar na uitstroom uit de tbs. Uit dit onderzoek blijkt dat bij uitgestroomde tbs-gestelden het percentage recidivisten over de tijd toeneemt.35 Deze toename is sterker bij zedendelinquenten dan bij

niet-zedendelinquenten. Bij zedendelinquenten bedraagt het percentage recidivisten met een zeer ernstig delict drie jaar na uitstroom 10,1%, na 9 jaar bedraagt het percentage 20,5% en na 18 jaar uitstroom uit de tbs is dit percentage gegroeid tot 30,5%.36 Bij niet-zedendelinquenten (hoofdzakelijk geweldsdelinquenten) bedraagt het percentage recidivisten met een zeer ernstig delict drie jaar na uitstroom 9,5%, na 9 jaar is dit

29

Idem.

30

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 22-23

31

Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’, pag. 27

32

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 2

33

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 17-23

34

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 17

35

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 21

36

(16)

16,1% en na 18 jaar 20,5% (zie figuur 1).37 Aan de hand van deze cijfers acht het huidige kabinet zich dus genoodzaakt om de toezichttermijnen op zeden- en geweldsdelinquenten te verlengen.

Figuur 1: Uit B. van Gestel, L.M. van der Knaap en A. Hendriks, m.m.v. C.H. de Kogel, M.H. Nagtegaal en S. Bogaerts, Toezicht buiten de muren, een systematische review van extramuraal toezicht op tbs-gestelden van vergelijkbare groepen, WODC, 2006.

2.4.3 Voorgenomen wijzigingen

Om langdurig toezicht mogelijk te maken moet er een aantal wijzigingen

plaatsvinden. In de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel wordt gewezen op de volgende onderdelen:

- het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bij de terbeschikkingstelling, waardoor langduriger - en indien noodzakelijk levenslang - toezicht mogelijk wordt; - het gelijktrekken van de minimumduur van de proeftijd van de bijzondere

voorwaarden met de minimumduur van de proeftijd van de algemene

voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Het onderscheid tussen de beide proeftijden in artikel 15c Sr wordt dus opgeheven. Verder

37

(17)

wordt de mogelijkheid opgenomen in de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling om de proeftijd te verlengen;

- de introductie van een zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor tbs-gestelden van wie de terbeschikkingstelling (definitief) is geëindigd en voor zware

geweldsdelinquenten en voor zedendelinquenten van wie de gevangenisstraf is geëindigd of van wie de voorwaardelijke invrijheidstelling na een

gevangenisstraf is geëindigd. Bij deze maatregel worden op de persoon

toegesneden voorwaarden gesteld om aan zijn gedrag te werken of ten aanzien van zijn bewegingsvrijheid in de samenleving.38

Deze drie onderdelen zullen apart worden besproken in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk.

2.4.4 Wijzigen van huidig art. 38j Sr

Het eerste onderdeel betreft het wijzigen van huidig art. 38j Sr dat ziet op verlengen van de tbs in geval van voorwaardelijke beëindiging en de totale duur van de

voorwaardelijke beëindiging van de tbs. Artikel 38j Sr luidt als volgt:

1. In geval van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kan de terbeschikkingstelling telkens met een jaar, dan wel met twee jaren, worden verlengd.

2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging bedraagt ten hoogste negen jaren.

3. Indien de in het tweede lid bedoelde termijn is verstreken, zonder dat een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 38k is gegeven, eindigt de terbeschikkingstelling van rechtswege.

Het gaat hier om voorwaardelijke beëindiging van tbs met dwangverpleging; deze vorm is opgenomen in art. 38b Sr. De rechter kan de tbs met dwangverpleging

voorwaardelijk beëindigen. Hierbij kan de rechter, indien hij dat noodzakelijk acht, de maatregel steeds jaarlijks of per twee jaar verlengen tot een maximumduur van negen jaren, aldus art. 38j lid 2 Sr. Deze maximumtermijn van de voorwaardelijke

38

(18)

beëindiging moet geschrapt worden om zo de tbs-maatregel die is opgelegd aan betrokkene langer voort te laten duren dan negen jaar indien de rechter dat

noodzakelijk acht.39 Door afschaffing van de maximumtermijn uit art. 38j lid 2 Sr is de rechter niet meer gebonden aan de tijdsperiode van 9 jaar waarbinnen verlengd kan worden. Hierdoor kan de rechter de voorwaardelijke beëindiging steeds blijven

verlengen totdat het recidiverisico van betrokkene is afgenomen tot een aanvaardbaar niveau.40 In de Memorie van Toelichting wordt betoogd dat de periodieke rechterlijke toetsing het effect zal hebben dat de voorwaardelijke beëindiging in het licht van de noodzakelijkheid en proportionaliteit niet langer zal duren dan nodig is.41

Tegelijkertijd wordt ook voorkomen dat de voorwaardelijke beëindiging van tbs van rechtswege kan eindigen.

2.4.5 Opheffing van onderscheid proeftijden in art.15c Sr

Door de inwerkingtreding van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling op 1 juli 2008 komen alleen gedetineerden die veroordeeld zijn tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste 1 jaar in aanmerking voor een invrijheidstelling onder voorwaarden. Een gedetineerde zit dan 2/3 van zijn opgelegde gevangenisstraf uit waarna hij zijn strafrestant in vrijheid onder toezicht van de reclassering mag doorbrengen. Voor gevangenisstraffen tussen een en twee jaren komt een gedetineerde in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling indien de

vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het strafrestant een-derde gedeelte is ondergaan.42

Ten aanzien van de algemene voorwaarde geldt er een proeftijd met een

minimumduur van 1 jaar, zo valt te lezen in art.15c lid 2 Sr. Ten aanzien van de proeftijd van de bijzondere voorwaarden geldt niet een soortgelijke regel. De proeftijd van een bijzondere voorwaarde kent dus geen minimumduur van 1 jaar zoals dat het geval is bij de proeftijd van de algemene voorwaarde. In gevallen van

gevangenisstraffen korter dan twee jaar betekent dit dat er maar een beperkte periode beschikbaar is om aan gedragsverandering te werken met behulp van bijzondere

39

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 23

40

Idem.

41

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 8

42

(19)

voorwaarden.43 Daarom wordt voorgesteld om het onderscheid in art. 15c Sr tussen de duur van de proeftijd van de algemene voorwaarde en de bijzondere voorwaarde(n) op te heffen en een gemeenschappelijke minimumduur in te voeren. Hierdoor zal er in alle gevallen een proeftijd gelden van ten minste een jaar, ook ten aanzien van kortere vrijheidsstraffen.

Bovendien krijgt de rechter de mogelijkheid om, op vordering van het openbaar ministerie, de proeftijd te verlengen met ten hoogste twee jaren.44 Deze mogelijkheid tot verlenging wordt opgenomen in art.15c lid 3 Sr. Als het gedrag van veroordeelde niet in de initiële proeftijd voldoende is verbeterd, dan kan het OM dus bij de rechter vorderen om de proeftijd te verlengen zodat bijvoorbeeld een behandeling kan worden voortgezet.

2.4.6 Introductie van art.38z Sr

In het wetsvoorstel wordt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende

maatregel geïntroduceerd. Deze maatregel wordt opgenomen in een nieuw art. 38z Sr, dat als volgt zal gaan luiden:

Artikel 38z

1. Ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kan de rechter, ambtshalve of op vordering van het

openbaar ministerie, een verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen indien die verdachte bij die rechterlijke uitspraak: a. ter beschikking wordt gesteld als bedoeld in de artikelen 37a of 37b;

b. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of meer is gesteld;

c. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een misdrijf als omschreven in de artikelen 240b, 248c, 248d, 248e, 250, 273f, 317, eerste lid.

43

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 24

44

(20)

2. Bij de vordering tot oplegging van de maatregel legt de officier van justitie een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies over van een reclasseringsinstelling.

In het nieuwe wetsartikel valt in lid 1 te lezen dat de zelfstandige maatregel kan worden ingesteld tegen beide categorieën tbs-gestelden, namelijk de personen met tbs met dwangverpleging en tbs met voorwaarden. Zoals gezegd is de zelfstandige maatregel onder meer bedoeld om het gedrag te kunnen beïnvloeden van de desbetreffende veroordeelde. Een dergelijke maatregel kan als volgt uitzien:

1. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek

2. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;

3. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;

4. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;

5. het deelnemen aan een gedragsinterventie;

6. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten; 7. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.45

Daarnaast dient de zelfstandige maatregel ook de bewegingsvrijheid van de veroordeelde in de samenleving te kunnen beperken indien nodig. Gedacht moet worden aan de volgende maatregelen:

1. een locatieverbod; 2. een contactverbod; 3. een meldplicht;

4. een beperking van het recht om Nederland te verlaten

5. een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald gebied te vestigen.46

45

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 34

46

(21)

De zelfstandige maatregel kan bestaan uit een combinatie van bovengenoemde voorwaarden.47 Met betrekking tot de duur van de maatregel is besloten dat deze twee, drie, vier of vijf jaren kan bedragen.48 Dit is echter de periodieke termijn. Het wetsvoorstel bevat geen maximumduur waardoor de maatregel steeds verlengd kan worden met twee, drie, vier of vijf jaren en het toezicht daarmee een levenslange duur kan krijgen.49 De rechter beoordeelt op basis van alle feiten en omstandigheden van het individuele geval, waaronder het gepleegde feit, of er een aanleiding is om de zelfstandige maatregel op te leggen.50 Het opleggen van de maatregel betekent niet automatisch dat die maatregel ten uitvoer zal worden gelegd na het eindigen van de tbs-maatregel, v.i. of detentie van de delinquent.51 De maatregel wordt alleen ten uitvoer gelegd indien de rechter daartoe een verzoek ontvangt van het Openbaar Ministerie. De rechter onderzoekt dan of de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is.52

47

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 35

48

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 38

49

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 58

50

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 52

51

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 52

52

(22)

HOOFDSTUK III ARTIKEL 2 VIERDE PROTOCOL EVRM

3.1 Inleiding

In het wetsvoorstel langdurig toezicht wordt er een aantal maatregelen voorgesteld dat vanwege hun ingrijpende karakter mogelijk een inbreuk maken op fundamentele rechten van de mens.53 Een van die rechten betreft de bewegingsvrijheid, verankerd in art. 2 Vierde Protocol EVRM en art. 12 IVBPR. Eerder werd in hoofdstuk twee gewezen op de zelfstandige maatregel uit het wetsvoorstel langdurig toezicht. Een dergelijke maatregel kan door de rechter inhoudelijk op verschillende manieren worden ingevuld. Zo kan de desbetreffende delinquent te maken krijgen met een verhuisgebod, gebiedsverbod of zelfs een verbod om het land te verlaten. De delinquent wordt hiermee in zijn bewegingsvrijheid beperkt en de vraag is of deze beperking juridisch gerechtvaardigd kan worden. Voor beantwoording van deze vraag zijn de voorwaarden voor beperking van de bewegingsvrijheid relevant. Deze zijn terug te vinden in art. 2 lid 3 Vierde Protocol EVRM. In dit hoofdstuk wordt de zelfstandige maatregel getoetst aan het recht op bewegingsvrijheid uit art. 2 Vierde Protocol EVRM.

3.2 Verschil en grens tussen art. 5 EVRM en art. 2 VP EVRM: vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking

Alvorens de bewegingsvrijheid aan bod komt wordt eerst art. 5 EVRM kort besproken. Reden hiervoor is het feit dat art. 5 EVRM spreekt van het recht op vrijheid en veiligheid en ontnemen van vrijheid. Daarom kan worden gedacht dat dit artikel ook relevant is voor de beoordeling van de zelfstandige maatregel. In de

Memorie van toelichting wordt ook enige aandacht besteed aan het verschil tussen art. 5 EVRM en art. 2 VP EVRM.54 Artikel 5 EVRM betreft de vrijheid om niet door de overheid te worden onderworpen aan een willekeurige arrestatie of detentie. Indien dit recht wordt beperkt dan spreken we van vrijheidsontneming.55 Dit is iets anders dan de bewegingsvrijheid in art. 2 Vierde Protocol EVRM. Hier gaat het om het recht van een persoon om zich vrijelijk te verplaatsen zonder inmenging van de overheid.

53

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 2

54

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 46

55

(23)

Beperking van dit recht wordt gekwalificeerd als vrijheidsbeperking.56 Een nadruk op het verschil tussen beide rechten is belangrijk omdat de mogelijkheden om het recht op bewegingsvrijheid te beperken verder kunnen gaan dan de mogelijke beperkingen van art. 5 EVRM.57 Een dergelijke conclusie stemt overeen met de

beperkingsmogelijkheden in art. 5 en art. 2 VP EVRM. Artikel 5 lid 1 EVRM bevat namelijk een limitatieve lijst met beperkingsmogelijkheden. Artikel 2 VP EVRM kent echter geen limitatieve opsomming van beperkingsmogelijkheden maar algemene criteria waaraan getoetst moet worden.58 Artikel 2 VP EVRM komt qua structuur overeen met art. 8-11 EVRM.59 Voldoet een maatregel aan de algemene

beperkingscriteria uit art. 2 VP lid 3 EVRM dan kan een beperking van het recht genoemd in dit artikel gerechtvaardigd worden. In art. 5 EVRM moet de maatregel echter vallen onder een van de beperkingsmogelijkheden die de limitatieve lijst verschaft onder lid 1.60

De zelfstandige maatregel wordt in dit hoofdstuk aangemerkt als een beperking op de bewegingsvrijheid en niet op het recht op vrijheid en veiligheid uit art. 5 EVRM. Deze kwalificatie wordt ook aangehouden in de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel.61 Een dergelijke kwalificatie is in lijn met de jurisprudentie van het EHRM. Of er sprake is van vrijheidsontneming in een concrete situatie hangt af van een aantal factoren, zoals de type, duur, effecten en manier van implementatie van de maatregel in kwestie.62 Of een maatregel valt onder de reikwijdte van art. 5 EVRM dan wel art. 2 VP EVRM is afhankelijk van de intensiteit van de maatregel.63 Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een aantal arresten van het EHRM.

56

Idem.

57

Marie-Noëlle Veys 2008, pag. 129

58

Harris e.a. 2014, pag. 954

59

Vande Lanotte 2005, pag. 123

60

Muller & Vegter 2009, pag. 54

61

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 46

62

Zie onder meer Ashingdane v. UK, r.o. 41; Guzzardi v. Italy, r.o. 92; Austin and others v. UK, r.o. 57; Storck v. Germany, r.o. 71

63

(24)

3.2.1 Grens tussen art. 5 en 2 VP EVRM in jurisprudentie EHRM

In de zaak Austin and others v. England ging het om een klacht van een demonstrant (Austin) die deel had genomen aan een demonstratie tegen globalisatie in London. Ook de klachten van toevallige voorbijgangers die zich nabij deze demonstratie bevonden werd door het EHRM behandeld.64 De plek waar gedemonstreerd werd was afgezet met een politiecordon waardoor het de klagers niet werd toegestaan om de plek van demonstratie te verlaten voor bijna zeven uren.65 De klagers meenden dat hiermee hun vrijheid was ontnomen zonder geldige grond omdat ze zich binnen de politiecordon moesten bevinden tegen hun wil in en dat daarmee hun recht onder art. 5 EVRM was geschonden.66 Het EHRM wees op het gegeven dat een loutere

beperking van de bewegingsvrijheid niet valt onder de reikwijdte van art. 5 EVRM maar onder art. 2 VP EVRM.67 Daarnaast oordeelde het EHRM in lijn met het

oordeel van de nationale rechter dat een tijdelijke beperking van de bewegingsvrijheid langs de publieke weg, hoe absoluut deze ook moge zijn, niet resulteert in

vrijheidsontneming.68

In de Raimondo-zaak ging het om de heer Raimondo, een bouw-ondernemer die verdacht werd van deelname aan een maffia-achtige organisatie die in de regio van Soverato (Italië) opereerde.69 Raimondo kreeg als verdachte te maken met bijzondere maatregelen van toezicht waar hij zich aan diende te houden.70 Het ging onder meer om speciaal politietoezicht in de vorm van een informatieplicht indien betrokkene zijn huis wilde verlaten, een meldplicht bij de politie op afgesproken dagen en een verbod om zich buitenshuis te bevinden tussen 21:00-07:00 uur. Indien betrokkene toch zijn huis wenste te verlaten buiten deze tijdstippen dan moest hij een geldige reden

aanvoeren en de relevante autoriteiten daarover informeren. Het EHRM oordeelde dat deze combinatie van voorwaarden gekwalificeerd moet worden als een

vrijheidsbeperkende maatregel onder art. 2 VP EVRM.71

64

Austin and others v. UK, r.o. 10-14

65 Idem, r.o. 3 66 Idem, r.o. 3 67 Idem, r.o. 57 68 Idem, r.o. 43 69

Raimondo v. Italy, r.o. 7

70

Idem.

71

(25)

In de Guzzardi-zaak ging het tevens om een maffioso die onder speciaal toezicht werd gesteld op het eiland Asinara gedurende drie jaren door de rechtbank in Milaan.72 Hij mocht het eiland niet verlaten en moest zich op het eiland houden aan een reeks van verplichtingen. Deze verplichtingen hielden onder meer in dat Guzzardi zich

tweemaal per dag moest melden bij de politie. Ook moest hij zich melden bij de politie indien hij daartoe een oproep ontving. Bovendien mocht hij zich niet buitenshuis bevinden tussen 22:00-07:00 uur en was het bezoeken van bars en nachtclubs ook verboden. Daarnaast mocht hij zich niet schuldig maken aan het bezitten of dragen van enige wapens.73 Het EHRM bepaalde dat de beperkingen die Guzzardi waren opgelegd individueel gezien niet gekwalificeerd kunnen worden als vrijheidsontnemend, maar tezamen wel zodanig ingrijpend waren dat ze onder de reikwijdte van art. 5 EVRM kunnen vallen zoals dat in casu het geval was.74 De verplichtingen kunnen in samenhang bezien een situatie vergelijkbaar met die van een open gevangenis tot effect hebben.75 Het EHRM concentreert zich dus op de

intensiteit van de maatregel. De beperkingen in casu vielen afzonderlijk niet onder de reikwijdte van art. 5 EVRM, maar de beperkingen tezamen konden wel hierin

resulteren.

3.2.2 Kwalificatie zelfstandige maatregel

De conclusie dat de zelfstandige maatregel uit het wetsvoorstel langdurig toezicht als vrijheidsbeperkend moet worden gekwalificeerd en daarmee onder de reikwijdte van art. 2 VP EVRM valt ligt in lijn met de jurisprudentie van het EHRM. Wel volgt uit het Guzzardi-arrest dat er zich een situatie kan voordoen waarin de zelfstandige maatregel gekwalificeerd dient te worden als vrijheidsontnemend indien die bestaat uit een combinatie van meerdere voorwaarden. Te denken valt dan aan de combinatie van voorwaarden uit het Guzzardi-arrest.76 De maatregel maakt dan een inbreuk op het recht op vrijheid en veiligheid van betrokkene. Er is dan sprake van een andere situatie, omdat de beperkingsclausule van art. 2 VP EVRM niet meer van toepassing is. Een inbreuk op het recht in art. 5 EVRM is alleen toegestaan in de gevallen die door de limitatieve lijst uit art. 5 EVRM lid 1 wordt voorgeschreven. Dit houdt echter

72 Guzzardi v. Italy, r.o. 12 73 Idem, r.o. 12 74 Idem, r.o. 96 75 Idem, r.o. 96 76 Idem, r.o. 12

(26)

niet in dat de zelfstandige maatregel niet onder een van de sub-gronden van art. 5 lid 1 EVRM kan vallen. In art. 5 lid 1 sub a t/m f EVRM staan de gronden voor

rechtmatige vrijheidsontneming opgesomd. Met betrekking tot de zelfstandige maatregel die bestaat uit een cumulatie van voorwaarden die gekwalificeerd kunnen worden als vrijheidsontnemend lijkt er geen sprake te zijn van een schending van art. 5 EVRM. De zelfstandige maatregel zou lijkt namelijk voldoen aan de

uitzonderingsgrond uit art. 5 lid 1 sub a EVRM; die luidt als volgt:

‘Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:

a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;

De rechter moet de zelfstandige maatregel reeds in zijn vonnis opleggen aan betrokkene.77 Hiermee ligt het rechterlijk vonnis ten grondslag aan de zelfstandige maatregel. Toepassing van art. 5 lid 1 sub a EVRM zou betekenen dat er sprake moet zijn van de volgende voorwaarden:

- Een rechtmatige detentie; - Na een veroordeling; - Door een bevoegde rechter.

Het vereiste van rechtmatigheid wordt door het EHRM zo uitgelegd dat nationale wet- en regelgeving die vrijheidsontnemend kan werken, bij toepassing ervan, voldoende toegankelijk en voorzienbaar moet zijn.78 Bij vonnis neemt de rechter alleen een besluit over het opleggen van de zelfstandige maatregel.79 Het is voor betrokkene dan nog niet duidelijk uit welke voorwaarden de maatregel zal bestaan. Ook de duur van de maatregel is voor betrokkene onbekend. De voorwaarden en duur van de maatregel komen aan bod indien de rechter de tenuitvoerlegging van de

77Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 15 78

Del Rio Prada v. Spain, r.o. 125; Baranowski v. Poland, r.o. 52; Medvedyev and others v. France, r.o. 80

79

(27)

maatregel gelast.80 De mogelijke tenuitvoerlegging vindt plaats na afloop van de detentie of v.i. van betrokkene.81 Dit roept de vraag op of een dergelijke procedure voorzienbaar is in de zin van art. 5 EVRM?

Een soortgelijke procedure deed zich voor in het arrest M. tegen Duitsland. In dit arrest klaagde M. bij het EHRM over een maatregel van preventieve hechtenis die hem werd opgelegd na afloop van zijn vijf jaar durende detentie. Onder Duitse wetgeving kan deze maatregel bij vonnis worden opgelegd aan de delinquent naast een gevangenisstraf indien voldaan is aan een aantal voorwaarden, namelijk:

- De delinquent moet zijn veroordeeld voor een gevangenisstraf van ten minste twee jaren;

- De delinquent moet in het verleden al tweemaal zijn veroordeeld voor een gevangenisstraf van ten minste een jaar in beide gevallen;

- Uit een diepgaande beoordeling van de dader en de gepleegde strafbare feiten moet blijken dat de dader een gevaar vormt voor de samenleving.82

M. werd de dupe van een wetswijziging met betrekking tot de maximumduur van de eerste periode van de preventieve hechtenis. Eerst gold namelijk een maximum termijn van tien jaren, na de wetswijziging werd deze termijn afgeschaft en kon de preventieve hechtenis levenslang duren.83 Deze maatregel van preventieve hechtenis vertoont gelijkenissen met de zelfstandige maatregel in casu. Het EHRM oordeelde dat de maatregel van preventieve hechtenis onder art. 5 lid 1 sub a EVRM viel.84 Het was voor het Hof met name van belang dat de maatregel werd opgelegd bij vonnis waarin betrokkene schuldig werd bevonden voor het plegen van een strafbaar feit en hij hiervoor tot een gevangenisstraf werd veroordeeld. 85

Het Hof vergeleek de maatregel uit de Duitse wetgeving met een maatregel uit de Noorse wetgeving waarbij personen met een verminderd mentale capaciteit in

80

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 28

81

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 29

82 M. v. Germany, r.o. 49-50 83 Idem., r.o. 52-53 84 Idem., r.o. 95-96 85 Idem., r.o. 96

(28)

preventieve hechtenis genomen kunnen worden na hun detentie in het belang van de veiligheid van de samenleving.86 Ook werd een vergelijking gemaakt met de tbs-maatregel uit de Belgische wetgeving die, naast een gevangenisstraf, ook aan de delinquent kan worden opgelegd.87 De inhoud en uitvoering van die tbs-maatregel hoefde bij oplegging niet al te zijn uitgewerkt omdat dit nauw verbonden is met de wijze waarop de delinquent zich na zijn gevangenisstraf ontwikkeld.88 Deze maatregelen vielen allen onder art. 5 lid 1 sub a EVRM.

Het EHRM oordeelde dat soortgelijke vrijheidsontnemende maatregelen als de zelfstandige maatregel onder art. 5 lid 1 sub a EVRM vielen. Dat deze maatregelen in een later stadium werden ingevuld dan wel gewijzigd werd door het Hof niet als een beletsel gezien met betrekking tot de voorzienbaarheid van de maatregel. Ten aanzien van de zelfstandige maatregel zou ook geconcludeerd kunnen worden dat die onder art. 5 lid 1 sub a EVRM valt nu de maatregel reeds bij vonnis wordt opgelegd en dit volgens de jurisprudentie van het EHRM voldoende is.

Overigens is aan de resterende voorwaarden van art. 5 lid 1 sub a EVRM voldaan. Er moet sprake zijn van een veroordeling. Hier is sprake van indien betrokkene schuldig is bevonden aan het plegen van een strafbaar feit en daarvoor wordt bestraft met een vrijheidsontnemende straf of maatregel.89 In casu zal de zelfstandige maatregel opgelegd worden bij een vonnis waarin betrokkene schuldig is bevonden aan het plegen van een zeden- of geweldsdelict. Tot slot moet het vonnis zijn uitgesproken door een daartoe bevoegde rechter. De rechter wordt bevoegd geacht in de zin van art. 5 EVRM indien hij onafhankelijk is en bevoegd om te beslissen over de

rechtmatigheid van de vrijheidsontneming.90 Ten aanzien van de zelfstandige maatregel zal dit vereiste geen problemen opleveren. Er zal dus sprake zijn van rechtmatige vrijheidsontneming onder art. 5 lid 1 sub a EVRM.

86 Idem., r.o. 94 87 Idem., r.o. 94 88

Van Droogenbroeck v. Belgium, r.o. 40

89

M v. Germany, r.o. 87

90

(29)

3.3 Artikel 2 VP EVRM

Het recht op bewegingsvrijheid houdt in dat je een recht hebt om je zonder inmenging van de overheid vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk je verblijfplaats te kiezen.91 Dit recht is terug te vinden in verschillende documenten, zoals in art. 2 Vierde Protocol EVRM, art. 12 IVBPR en art. 13 van de UVRM. Artikel 2 VP EVRM is relevant nu in het wetsvoorstel een zelfstandige maatregel is voorgesteld waarbij delinquenten te maken kunnen krijgen met een beperking van hun bewegingsvrijheid door middel van bijvoorbeeld een locatieverbod of reisverbod.92 Hiermee worden ze in hun

bewegingsvrijheid beperkt. Het roept daarom ook de vraag op of de zelfstandige maatregel niet in strijd is met art. 2 VP EVRM. Dit artikel luidt als volgt:

Artikel 2. Vrijheid van verplaatsing

1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.

2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.

3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische

samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.

Een beperking van de bewegingsvrijheid is niet per definitie onrechtmatig nu dit recht niet absoluut is.93 Artikel 2 VP lid 3 EVRM stelt namelijk dat beperkingen mogelijk

91

Artikel 2 lid 1 Vierde Protocol EVRM

92 Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 30 93 Vande Lanotte 2005, pag. 92-94

(30)

zijn mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden. 3.3.1 Beperkingsclausule art. 2 VP EVRM

De voorwaarden waaraan een maatregel moet voldoen voor beperking van het recht in artikel 2 VP EVRM staan in lid 3 van het artikel. Het gaat om de volgende

voorwaarden:

- De beperking moet bij wet zijn voorzien;

- Noodzakelijk zijn in een democratische samenleving; en

- In het belang zijn van een of meerdere doelen genoemd in het artikel

De structuur van de beperkingsclausule in art. 2 VP EVRM is vergelijkbaar met die van art. 8 t/m 11 EVRM.94

3.3.2 Bij wet voorzien

De eerste voorwaarde is dat de maatregel bij wet moet zijn voorzien. Dit houdt in dat de maatregel een grondslag moet hebben in een wettelijke bepaling van nationaal recht en dat deze wettelijke bepaling voldoende kwalitatief moet zijn.95 Het hoeft niet te gaan om een formele wet, een wet in materiële zin is ook toereikend.96 De

wettelijke bepaling is voldoende kwalitatief indien die toegankelijk en voorzienbaar is.97 Dit roept dan weer de logische vervolgvraag op wanneer een wettelijke bepaling toegankelijk en voorzienbaar is? Het toegankelijkheidsvereiste stelt dat de burger in staat moet zijn om een voldoende indicatie te krijgen van de regels die van toepassing zijn, eventueel met behulp van een deskundige.98 Het vereiste van voorzienbaarheid houdt in dat een wet zodanig duidelijk geformuleerd moet zijn dat de burger

redelijkerwijs in staat is om de gevolgen van diens handelingen te voorzien.99 Dit brengt echter niet met zich mee dat de wet zo gedetailleerd mogelijk geformuleerd dient te worden en dat die toespitst op elk individueel geval.100

94

Timishev v. Russia, r.o. 45

95

Harteveld 2004, pag. 163

96 Vande Lanotte 2005, pag. 126 97

Vande Lanotte 2005, pag. 125 en Leyla Sahin v. Turkey, r.o. 84; Rotaru v. Romania, r.o. 52; Olivieira v. The Netherlands, r.o. 47; Gochev v. Bulgaria, r.o. 46

98

Harteveld 2004 pag. 164

99

HR 27 Juni 2014, 12/04122, r.o. 4.3.3; Sunday Times v. UK, r.o. 49 100

(31)

3.3.3 Noodzakelijk in een democratische samenleving

De tweede voorwaarde stelt dat de beperking noodzakelijk moet zijn in een

democratische samenleving. Het EHRM heeft in het Sunday Times-arrest aangegeven dat een beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving indien daarmee wordt voldaan aan een dringende maatschappelijke behoefte, de beperking evenredig is aan het nagestreefde doel (proportionaliteit en subsidiariteit) en de aangevoerde gronden van de nationale autoriteiten voor de beperking in overeenstemming zijn met de relevante rechtvaardigingsgronden genoemd in het artikel dat beperkt dient te worden.101 Deze uitleg heeft het EHRM ook in andere arresten aangehouden.102

Staten hebben overigens enige beoordelingsruimte bij het bepalen of een beperking noodzakelijk is. Dat komt doordat ten aanzien van bepaalde thema’s er geen Europese consensus is met betrekking tot de inhoudelijke invulling ervan. In bijvoorbeeld het Handyside-arrest merkte het EHRM op dat over het onderwerp ‘moraal’ geen Europese consensus bestaat over wat het precies inhoudt.103 Wel gaf het EHRM aan dat de betekenis van het begrip ‘noodzakelijk’ niet gelijk gesteld moet worden met die van termen als ‘toelaatbaar’, ‘gewoon’, ‘nuttig’, ‘redelijk’ of ‘wenselijk’.104 De

urgentie van het nemen van de maatregel moet dus verder gaan dan dat. Er is met betrekking tot het begrip ‘democratische samenleving’ geen definitie te vinden in de jurisprudentie van het EHRM. Het begrip wordt dan ook bij toetsing aan het EVRM door het EHRM niet gebruikt als zelfstandig toetsingscriterium maar als richtlijn voor interpretatie van de verdragsrechten.105

3.3.4 Doelcriteria

Als derde voorwaarde moet de beperking in het belang zijn van een of meerdere doelcriteria genoemd in art. 2 VP lid 3 EVRM. Deze luiden als volgt:

- nationale veiligheid of van de openbare veiligheid; - de handhaving van de openbare orde;

- de voorkoming van strafbare feiten;

- de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden;

101

Sunday Times v. UK, r.o. 62

102

Zie bijvoorbeeld Silver and others v. UK, r.o. 97

103

Handyside v. UK, r.o. 48

104

Idem.

105

(32)

- de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Daarnaast bepaalt art. 2 VP lid 4 EVRM dat er voor het recht uit lid 2 om het (eigen) land te verlaten een extra beperkingsgrond geldt, namelijk het algemeen belang in een democratische samenleving. De zelfstandige maatregel uit het wetsvoorstel langdurig toezicht kan dus de bewegingsvrijheid van delinquenten beperken indien deze

beperking een van de gronden dient uit art. 2 VP lid 3 EVRM en mogelijk ook lid 4 indien de zelfstandige maatregel een verbod inhoudt om het land te verlaten.

3.4 Zelfstandige maatregel getoetst aan art. 2 VP EVRM

Artikel 2 VP EVRM beschermt de vrijheid van verplaatsing op het grondgebied van de Verdragsluitende staten. Dit recht is tweeledig en beschermt de vrijheid van de burger om zich vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen binnen het grondgebied van de Staat waar hij wettig verblijft.106 Daarnaast heeft de burger het recht om het eigen land te verlaten.107 De zelfstandige maatregel kan, afhankelijk van de invulling die de rechter aan de maatregel zal geven, de bewegingsvrijheid van delinquenten aantasten. Zo heeft de rechter de mogelijkheid om de veroordeelde bijvoorbeeld een verhuisplicht op te leggen of een gebiedsverbod.108 Ook een verbod om het land te verlaten behoort tot de mogelijkheden die het wetsvoorstel wil

verschaffen aan de rechter bij toepassing van de zelfstandige maatregel.109 Deze beperkingen vormen een inbreuk op de bewegingsvrijheid van de veroordeelde omdat hij zich als gevolg van dit soort beperkingen niet vrijelijk kan verplaatsen in

Nederland en mogelijk ook niet het land kan verlaten. Nu is het recht op bewegingsvrijheid niet absoluut gezien de beperkingsclausule in art. 2 lid 3 VP EVRM. De vraag is nu of de zelfstandige maatregel binnen het kader past van de beperkingsclausule in art. 2 lid 3 VP EVRM.

De zelfstandige maatregel moet bij wet zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en in het belang zijn van een of meerdere doelcriteria genoemd in art. 2 VP lid 3 EVRM. In de vorige paragraaf is reeds ingegaan op de

106

Baumann v. France, r.o. 61

107

Harris e.a. 2014, pag. 958

108

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 30

109

(33)

inhoudelijke betekenis van deze vereisten. Nu wordt onderzocht of de zelfstandige maatregel voldoet aan de criteria voor beperking van de bewegingsvrijheid van de desbetreffende delinquenten.

3.4.1 Is de maatregel bij wet voorzien?

De eerste voorwaarde hield in dat een beperking een grondslag moet hebben in het nationale recht. Daarnaast moet de grondslag voldoende kwalitatief zijn; dit is het geval indien de wet toegankelijk en voorzienbaar is.110 De burger is zo op de hoogte van de geldende regels en de gevolgen van norm-overtredend gedrag zijn voor hem voorzienbaar. Op dit moment is er nog geen sprake van een wettelijke basis omdat het onderhavige wetsvoorstel nog niet door de Eerste Kamer is aangenomen. Daarom wordt er uitgegaan van de hypothetische situatie waarbij het wetsvoorstel in werking is getreden. De zelfstandige maatregel is dan neergelegd in art. 38z van het Wetboek van Strafrecht, dit is een formele wet die gewijzigd zal worden ter implementatie van het wetsvoorstel. Deze wijziging wordt volgens de geldende regels gepubliceerd.111

In het beoogde nieuwe art. 38z Sr wordt duidelijk aangegeven bij welke delicten in geval van een veroordeling een zelfstandige maatregel kan worden opgelegd door de rechter. Het gaat dan om zeden- en zware geweldsdelicten.112 Onder zware

geweldsdelicten wordt verstaan geweldsdelicten waar een strafbedreiging van ten minste vier jaren gevangenisstraf of meer op staat.113 In art. 38ab lid 2 staan ook de voorwaarden opgesomd die gesteld kunnen worden bij toepassing van de zelfstandige maatregel. Dit artikel ziet er als volgt uit:

Artikel 38ab lid 2:

De rechter kan bij de last als bedoeld in het eerste lid één of meer van de volgende gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende voorwaarden

opnemen:

a. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken

110

Vande Lanotte 2005, pag. 125

111

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 47

112

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 30

113

(34)

aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

b. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling; c. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;

d. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;

e. het deelnemen aan een gedragsinterventie;

f. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten; g. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende; h. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;

i. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

j. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

k. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

l. een beperking van het recht om Nederland te verlaten; m. een verbod zich te vestigen in een bepaald gebied; n. de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied.

Het argument dat een veroordeelde niet van te voren weet of een opgelegde zelfstandige maatregel ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd en wat de zelfstandige maatregel precies voor hem gaat inhouden tast de rechtmatigheid van de zelfstandige maatregel niet aan omdat het niet vereist is om een wetsnorm zo specifiek te

formuleren dat die precies aansluit op elk individueel geval.114 De invulling en uitvoering van het zelfstandige maatregel zijn in de praktijk namelijk onlosmakelijk verbonden met de feiten en omstandigheden van het individuele geval.115 Daarmee is de wet zowel voldoende toegankelijk als voorzienbaar. De burger weet namelijk met welke mogelijke voorwaarden hij rekening moet houden bij een veroordeling na overtreding van een wetsbepaling.

114

Gorzelik and others v. Poland, r.o. 64

115

(35)

3.4.2 Is de maatregel noodzakelijk in een democratische samenleving? De zelfstandige maatregel moet ook noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. In de vorige paragraaf hebben we gezien dat de maatregel moet aansluiten op een dringende maatschappelijke behoefte, proportioneel en subsidiair moet zijn ten opzichte van het na te streven doel en in het belang moet zijn van een of meerdere doelcriteria genoemd in art. 2 VP lid 3 EVRM. In de Memorie van

Toelichting wordt de noodzaak van de zelfstandige maatregel toegelicht aan de hand van drie argumenten.

Ten eerste wordt er gewezen op de noodzaak om ernstige misdrijven als

zedendelicten en zware geweldsdelicten te bestrijden vanwege het karakter van dit soort delicten. Ze vormen namelijk een grote inbreuk op de geestelijke en

lichamelijke integriteit van de slachtoffers en zorgen voor maatschappelijke onrust.116 Het terugdringen van deze delicten kan geacht worden te voldoen aan een dringende maatschappelijke behoefte, wat wordt onderbouwd door recidivecijfers die suggereren dat het recidiverisico dat uitgaat van tbs-gestelden en zeden- en geweldsdelinquenten over de tijd toeneemt.117

Dit brengt ons op het tweede aangevoerde argument, namelijk dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend wordt geacht om het recidiverisico onder de desbetreffende delinquenten zo laag mogelijk te houden nadat zij terugkeren in de maatschappij.118 In de Memorie wordt gewezen op de proeftijd bij de voorwaardelijke veroordeling, voorwaardelijke invrijheidsstelling en de tbs-maatregel met voorwaarden.119 Ook wordt er in het bijzonder de nadruk gelegd op de verlengingsduur van maximaal negen jaren in geval van voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, die nu geregeld is in art. 38j lid 2 Sr.120 Na het verstrijken van de verlengingsduur eindigt de tbs-maatregel van rechtswege, aldus art. 38j lid 3 Sr. Dit wordt door het huidige kabinet als onwenselijk beschouwd. Het kan noodzakelijk zijn om een delinquent onder toezicht te houden na het verlopen van de termijn genoemd in art. 38j lid 3 Sr, maar de wet kent een dergelijke optie op dit moment niet.

116

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 48

117 Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 21 118

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 49

119

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 49

120

(36)

Het derde argument ziet op de positieve verplichtingen die Nederland heeft ter bestrijding van genoemde ernstige delicten uit hoofde van een aantal

verdragsbepalingen.121 Zo vloeien uit art. 2, 3 en 8 EVRM positieve verplichtingen voort voor de Nederlandse Staat om maatregelen te nemen ter waarborging van de gegarandeerde rechten in deze artikelen.122 In de Memorie wordt met name gewezen op de positieve verplichtingen die Staten hebben om seksueel misbruik te bestrijden vanwege de zeer grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.123 De zelfstandige maatregel moet bijdragen aan het terugdringen van het recidiverisico om zo de rechten te waarborgen die de (toekomstige) slachtoffers onder deze artikelen hebben.

3.4.3 Is de maatregel noodzakelijk in een democratische samenleving: proportionaliteit en subsidiariteit?

Naast argumenten voor invoeren van de zelfstandige maatregel moet er ook rekening worden gehouden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Met name het beginsel van proportionaliteit is van belang nu hier constant aan wordt gerefereerd door het EHRM in tal van arresten.124 Ook in de Nederlandse rechtspraak komt het proportionaliteitsvereiste aan bod bij beperking van de bewegingsvrijheid.125 De overheid moet een redelijke belangenafweging maken tussen het recht op

bewegingsvrijheid van de delinquent en het belang om de maatschappelijke veiligheid te waarborgen, waarbij het belang van de maatschappelijke veiligheid het recht op bewegingsvrijheid van de delinquent moet overtreffen.126

Uit de volgende waarborgen blijkt dat er aandacht is besteed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij het ontwikkelen van de zelfstandige maatregel. Zo is er geen sprake van een automatische oplegging van de zelfstandige maatregel

121

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 49

122

Zie Osman v. UK, r.o. 115; Assenov and others v. Bulgaria, r.o. 102; Gaskin v. UK, r.o. 42-49

123

Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, MvT, pag. 49

124

Zie bijvoorbeeld Bartik v. Russia, r.o. 46; Soltysyak v. Russia, r.o. 48; Makedonski v. Bulgaria, r.o. 39 en 45-46; Kyprianou v. Cyprus, r.o. 171; Chauvy and others v. France, r.o. 70

125

Rechtbank 's-Hertogenbosch 5 Augustus 2010 (AWB 10/1238), r.o. 43 126

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de literatuurstudie is gebleken dat er een indicatie is voor een verband tussen slachtofferschap in de jeugd van de ouders van verwaarlozing, mishandeling en/of sexueel misbruik

Vrijwel alle ouders in de overdrachtsgroep, en hun kinderen, zijn negatief tot zeer negatief over de wijze waarop de Raad voor de Kinderbescherming het onderzoek heeft uitgevoerd (Een

Verschillende sociologische theorieën over het ontstaan van criminaliteit kunnen een verklaring geven voor het feit dat werkloze jongeren met een problematisch onderwijsverleden

Voorbeeld van een toelichting: Door de veroordeelde jongeren te dwingen naar school te gaan en hun opleiding af te ronden, wordt getracht te voorkomen dat deze jongeren opnieuw

De potentiële effecten, zowel wat betreft recidive als het aantal voorkomen strafbare feiten, gelden alleen voor de groep ZAVP’s die in de periode 2004-2008 een

Doordat de ZAVP’s in deze controlegroep qua achtergrondkenmerken het evenbeeld zijn van de ISD’ers kunnen we schatten hoeveel strafzaken en geregistreerde strafbare feiten er

Figure 6: Water yield for experiments regarding the addition of supplementary water to the samples pretreated with Celluclast, Pectinex Ultra SP-L and Tween 80 Celluclast; ■

However, phytoextraction may not be applied to soils with high U, Mo and As concentrations due to the low biomass production and low metal accumulation in plant