• No results found

Politicologische expertise in de arena van klimaatverandering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Politicologische expertise in de arena van klimaatverandering"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor Eindscriptie

Politicologische expertise in de arena van

klimaatverandering

Samenvatting

Er is gezocht naar institutionele kenmerken om belangen van entiteiten getroffen door klimaatverandering, maar niet tot de demos van de democratie behoren, toch

vertegenwoordigd te kunnen laten zijn in het politieke systeem. Institutionele initiatieven om dit mogelijk te maken worden enkel ingevoerd als het volk dit wil. Daarom moet enerzijds ecologisch burgerschap worden gepromoot via deliberatieve democratie. Anderzijds vragen problemen op het snijvlak van wetenschap en politiek voor een pragmatische politieke theorie. Hierin worden voor elk nieuw probleem alle getroffen entiteiten via

articulatietechnieken betrokken en wordt er elke keer opnieuw getoetst of de huidige instituties nog wel adequaat zijn. Zo niet, dan worden deze gevormd ten behoeve van nieuwe entiteiten.

Naam: Dorien Vogelsang Studentnummer: 10252045 Docent: C.L. Kwa

Datum: 7 augustus 2014 Aantal woorden: 8736

(2)

1

Voorwoord

Deze scriptie schrijf ik ter afsluiting van de bachelor Future Planet Studies met de major Politieke Theorie & Politiek Gedrag en de minor Praktische Filosofie. Als laatste project van mijn bachelor heb ik deze drie disciplines met elkaar proberen te combineren om door middel van ethiek en politieke theorie oplossingen te zoeken voor het politieke systeem dat te maken heeft gekregen met een ingewikkeld probleem als klimaatverandering.

(3)

2

Inhoudsopgave

Inhoud

Voorwoord ... 1 Inhoudsopgave ... 2 Inleiding ... 3

DEEL I: DRIE NIEUWE VRAAGSTUKKEN ... 5

1.1. Klimaatverandering: een crisis voor de niet-menselijke natuur ... 5

1.2. Klimaatverandering: een intergenerationeel probleem ... 5

1.3. Klimaatverandering: een crisis in de wetenschap ... 6

DEEL II: DE MORELE VERPLICHTING ... 9

2.1 Intergenerationele ethiek... 9

2.2 Milieuethiek ... 10

2.2.1 Feminisme en het milieu ... 11

2.2.2 Horkmeier, Adorno en Nieuw Animisme ... 12

2.2.3 Conclusie ... 12

2.2.4 Dieren ... 13

2.3 Bestaande ethiek in relatie tot klimaatverandering ... 13

DEEL III: POLITIEKE ECOLOGIE ... 15

3.1. Politieke ecologie ... 15

3.2. Politieke ecologie volgens Latour ... 16

DEEL IV: INSTITUTIES ... 18

4.1. Spanningen democratie en ecologie ... 18

4.2. Democratie en ecologie... 19

4.3. Vertegenwoordiging belangen nieuwe entiteiten ... 19

4.4. Ecologisch burgerschap ... 21

4.5 Nieuwe rol van de wetenschap en politiek volgens Latour ... 22

4.6. Nieuwe demos ... 23

4.7. Politiek theoretisch pragmatisme ... 24

CONCLUSIE ... 26

(4)

3

Inleiding

Over de invloed van menselijke CO2-uitstoot op het klimaat bestaat onder wetenschappers nagenoeg unanimiteit. De verwachtingen zijn dat CO2-percentages in de atmosfeer zullen blijven stijgen en daarom zal de 21e eeuw hoe dan ook gekenmerkt worden door globale

temperatuurstijging en onvoorspelbare en extreme weersomstandigheden (Caney, 2005:747). Dit zal leiden tot overstromingen als gevolg van zeespiegelstijging, extreme droogtes en

watertekorten, verlies van biodiversiteit en het uit balans raken van gehele ecosystemen. Hoewel er onzekerheid bestaat over de daadwerkelijke gevolgen van klimaatverandering, moet we

beseffen dat dit ook kan betekenen dat het allemaal veel erger uitpakt dan dat nu wordt voorspeld (Gardiner, 2010:9).

Toch is gebleken dat adequate actie om klimaatverandering aan te pakken gebrekkig is (Pachauri, 2010:vii). Dat actie moeilijk is, komt doordat klimaatverandering geen eenduidig probleem is. Naast de fysieke veranderingen van de aarde, met ernstige gevolgen voor de mens, brengt klimaatverandering een heleboel andere veranderingen met zich mee. De mensheid staat voor vraagstukken waar zij nog nooit eerder voor heeft gestaan. In deze scriptie zal ik mij richten op drie problemen of vraagstukken die in grote mate door klimaatverandering aan het licht zijn gekomen. In eerste plaats is klimaatverandering een ecologische crisis en roept hiermee vragen op over de status van natuur, dieren en ecosystemen. Ten tweede is klimaatverandering een

intergenerationeel probleem. Het is een probleem dat zich, zowel oorzakelijk als met haar gevolgen, temporeel ook buiten de huidige generatie afspeelt en roept daarom vragen op over onze verantwoordelijkheid ten opzichte van toekomstige generaties. Een derde probleem is de rol van de wetenschap in de maatschappij nu zij met onzekerheden kampt die klimaatverandering met zich meebrengt.

Deze problemen geven enig inzicht in het huidige wereldbeeld: het is antropocentrisch, kortzichtig en over de wetenschap als institutie heerst onzekerheid. Omdat de drie problemen ook mede oorzaak zijn van inadequate actie om klimaatproblematiek op te lossen, is het van groot belang meer inzicht in deze problemen te krijgen en te zoeken naar een politiek systeem dat wellicht minder antropocentrisch is, rekening houdt met volgende generaties en daarbij om kan gaan met onzekerheden in de wetenschap. Daarom wordt in deze scriptie gekeken naar de entiteiten die zich door deze nieuwe vraagstukken voordoen aan de maatschappij (toekomstige generaties, natuur en de wetenschap) en wordt onderzocht op welke manier zij deel kunnen nemen aan politieke besluitvorming. Is het mogelijk deze entiteiten te vertegenwoordigen? Wat voor institutionele kenmerken zouden nodig zijn voor deze vertegenwoordiging?

(5)

4 relatie tot de politiek. Uiteindelijk zal deze literatuur met elkaar worden vergeleken en zal gezocht worden naar overeenkomsten om zo wellicht uitspraken te kunnen doen over algemene

mogelijkheden om entiteiten die tot nu toe niet worden gerepresenteerd binnen het politieke systeem een plek te geven. Hoe kunnen entiteiten zonder stem worden gerepresenteerd? Binnen de politieke theorie is er weinig ruimte voor deze entiteiten. Een literatuuronderzoek naar deze hoofdvraag is daarom ook niet gemakkelijk geweest. Hieruit heb ik geconcludeerd dat

klimaatverandering ook voor de politieke theorie een grote uitdaging is.

Het managen van klimaatverandering is voor velen een kwestie van het internaliseren van kosten. In het huidige politieke klimaat staan debatten over beleid gelijk aan debatten over economische zaken. In deze scriptie wil ik hier van af wijken en wil ik kijken naar sociale en ethische waarden. Economie is een handig instrument om een manier te vinden waarop een doel zo efficiënt mogelijk is te bereiken. Het kan ons echter nauwelijks helpen in te zien wat onze doelen zouden moeten zijn, omdat het ons laat vergeten dat er naast economische waarden nog zoveel andere waarden in het leven zijn.

Daarnaast heb ik geprobeerd deze scriptie zo allesomvattend mogelijk te maken, toch reikt het klimaatprobleem verder dan bovengenoemde problemen. Belangrijk is de ruimtelijke schaal waarop klimaatverandering plaats vindt. Hierdoor worden mensen op verre afstand, veelal in ontwikkelingslanden, getroffen door politieke besluitvorming in de Westerse wereld. Door de gelimiteerde omvang van deze scriptie wil ik me voornamelijk focussen op een nationaal politiek systeem en zal ik, ondanks dat ze ook ondervertegenwoordigd zijn in klimaatpolitiek, deze entiteiten niet specifiek behandelen.

Deze scriptie bestaat uit vier delen. In het eerste deel zullen de drie bovengenoemde problemen worden behandeld. In het tweede deel zal worden nagegaan in hoeverre wij, als

huidige generatie een morele verplichting hebben deze problemen op te lossen of in ieder geval in overweging te nemen. In het derde deel zal de politieke visie of ideologie worden besproken die nodig is om de vele crisissen van klimaatverandering oplossingen te kunnen bieden. In het vierde deel zal worden onderzocht welk politiek systeem met welke institutionele kenmerken

(6)

5

DEEL I: DRIE NIEUWE VRAAGSTUKKEN

1.1. Klimaatverandering: een crisis voor de niet-menselijke natuur

Klimaatverandering is een crisis voor de niet-menselijke natuur op allerlei niveaus: van individuen en populaties tot gehele ecosystemen (Bellard, 2012:365). Vanaf de jaren ’70 is het aantal in het wild levende dieren met een kwart tot een derde afgenomen als gevolg van klimaatverandering. Soorten kunnen zich niet goed aanpassen aan de veranderende omstandigheden en sterven hierdoor uit. Hoewel het leven op aarde verschillende massa-extincties heeft gekend, is de mate van biocide die nu aan de gang is volgens biologen niet te vergelijken met zijn voorgangers. Volgens het beste scenario sterven er 2,7 soorten per dag. In het slechtste geval zijn dit er 270 ( Whitty, 2007:2).

Klimaatverandering heeft dus ernstige gevolgen voor de biodiversiteit, maar de gevaren worden buiten de wetenschap onderschat (Whitty, 2007:2). Men is zich er niet van bewust dat uitsterving van de ene soort bijna altijd gepaard gaat met het uitsterven van andere soorten die afhankelijk waren van het bestaan van de eerste soort. Zo kan er een kettingreactie ontstaan waardoor een geheel ecosysteem kan instorten. Los van de intrinsieke waarde van natuur, die in het tweede deel zal worden besproken, is het menselijk bestaan afhankelijk van de diensten die een ecosysteem levert. Een ecosysteem is belangrijk voor de mens als leefmilieu, haar

voedselvoorziening, haar gezondheid en voor de economie. Daarnaast leveren bepaalde

ecosystemen zogenaamde climate services, zoals de tropische regenwouden. Zij zijn een belangrijk mechanisme voor de stabiliteit van het klimaat op aarde, omdat zij grote hoeveelheden CO2 kunnen opnemen (Hulme, 2009:256).

De ecologische crisis beperkt zich dus niet tot het planten- en dierenrijk. Wanneer bepaalde tipping points bereikt worden heeft dit ook ernstige gevolgen voor de mens. De mate van biodiversiteit, zowel binnen een soort als tussen de verschillende soorten, is een belangrijke factor voor de veerkracht van een ecosysteem (Bellard, 2012:366). Hoe meer soorten uitsterven hoe sneller tipping points bereikt zullen worden en hoe sneller het leefmilieu van de mens op aarde achteruit zal gaan.

1.2. Klimaatverandering: een intergenerationeel probleem

Hoewel de huidige generatie (en haar voorgangers) de grootste oorzaak is van het in rap tempo afnemen van biodiversiteit en de verstoring van waardevolle ecosystemen, zullen zij niet, of niet zo zwaar getroffen worden door ernstige achteruitgang van het leefmilieu. Deze lasten zullen moeten worden gedragen door toekomstige generaties. In deze sectie zal nader worden toegelicht dat klimaatverandering een intergenerationeel probleem is en hoe dit effectieve aanpak van

(7)

6 klimaatverandering extra lastig maakt.

Klimaatverandering is een collective action problem. Dit is een probleem dat zich voordoet wanneer collectieve actie nodig is. Het is in het algemeen belang dat iedereen mee doet, maar individueel gezien is het voordeliger, en dus rationeler, zich afzijdig te houden. Het probleem doet zich nu voor dat niemand over zal gaan tot actie, waardoor het algemeen belang lijdt onder rationele keuzes van individuen. Dit is doorgaans te overkomen door een institutie in te stellen die sancties kan opleggen, om het ook voor het individu voordeliger te laten zijn om samen te werken in plaats van te defecteren. Tot zo ver zijn oplossingen voor klimaatverandering in theorie niet al te problematisch (Gardiner, 2010:88).

Voor huidige generaties is de uitstoot van CO2 een grote drijvende factor voor de economie. De daadwerkelijke nadelige gevolgen zijn voor generaties na deze. Zo kan een CO2-molecuul wel duizenden jaren in de atmosfeer blijven. Er is sprake van een dispersie tussen oorzaak en gevolg; klimaatverandering is een uitgesteld fenomeen. Hierdoor is het niet in het algemeen belang van de huidige maatschappij klimaatverandering aan te pakken, maar betreft het een algemeen belang van generaties die nog niet geboren zijn. Democratische instituties kennen door herhaalde verkiezingen een relatief korte tijdshorizon, doordat gevolgen juist op langere termijn een politieke rol spelen treedt er een motivatieprobleem op. Hoewel gesuggereerd wordt dat landen zowel hun huidige als hun toekomstige generaties kunnen representeren (Goodin, 1992), lijkt het onmogelijk om het collective action problem temporeel te overkomen. Gardiner spreekt van een ernstig intergenerationeel collective action problem. Hierin is het voor elke generatie apart rationeel om wel te vervuilen, omdat de voordelen van vervuilen voor hun zijn en de

nadelen pas voor generaties na hen. Het collective action problem is in dit geval niet op te lossen door oprichting van corrigerende instituties (Gardiner, 2010:92).

Gardiner geeft aan dat het niet enkel de gevolgen van klimaatverandering betreft, maar dat het ook gaat om het vermoeilijken van oplossingen van klimaatproblematiek voor de volgende generaties. Het intergenerationele probleem wordt hierdoor steeds groter (Gardiner, 2010:95).

1.3. Klimaatverandering: een crisis in de wetenschap

Jamieson stelt dat we de ergste gevolgen van het broeikaseffect al zullen merken voordat de wetenschap het naar ieder zijn goedkeuren heeft kunnen bewijzen Jamieson, 2010:79) Naast dispersie tussen oorzaken en gevolgen vormen onzekerheden in de wetenschap vormen een van de grootste bedreigingen voor collectieve actie (Hulme, 2009:84) Dat, ondanks haar gevolgen, actie om klimaatverandering tegen te gaan uitblijft, komt niet enkel omdat de entiteiten die het zwaarst getroffen zullen worden buiten het huidige politieke proces vallen. Een andere

(8)

7 belangrijke oorzaak is de veranderende rol van de wetenschap die klimaatverandering van haar vraagt.

Zo’n halve eeuw geleden werd de wetenschap gezien als een project dat alle vertrouwen genoot in het ontdekken van een objectieve waarheid. Door nieuwe technieken en

ontwikkelingen zou zij steeds meer in staat zijn het menselijk welzijn te bevorderen. Dit

optimisme is 50 jaar later echter verdwenen. De wetenschap is steeds meer verweven geraakt met publieke aangelegenheden. Zij functioneert niet meer als autonoom domein, maar bestaat om sociale uitkomsten te genereren. Uitkomsten uit de wetenschap worden hierdoor steeds minder als neutrale uitkomsten gezien (Hulme, 2009:77).

Deze verandering is vooral goed zichtbaar in de klimaatwetenschap, waarin het

vertrouwen in de wetenschap de afgelopen decennia sterk is afgenomen (Latour, 2012). Dit is in eerste plaats omdat zij in zeer sterke mate betrokken is bij het publieke domein; zij stelt niet meer alleen hoe de wereld is, maar ook hoe hij zou moeten zijn (Hulme, 2009:74). Daarnaast wordt er van haar gevraagd uitspraken te doen over een zeer complex systeem: de aarde. Binnen het aardse systeem vinden zoveel interacties plaats, dat uitspraken over dit systeem altijd een grote mate van onzekerheid bevatten: het is onmogelijk precies te weten welke interacties kunnen en zullen plaatsvinden. Hierbij geldt ook nog eens dat mensen onderdeel zijn van de toekomst die wetenschappers proberen te voorspellen. Menselijk gedrag is haast niet wetenschappelijk te modelleren, waadoor er gewerkt moet worden met verschillende scenario’s (Hulme, 2009:83). Kuhn stelde al dat de praktijk van de wetenschap afhankelijk is van de context waarin zij plaatsvindt. Wetenschap kent niet enkel een methodologie, maar ook een historie, geografie en sociologie (Hulme, 2009:78). Hierdoor ontstaan wetenschappelijke revoluties en

paradigmaverschuivingen. In vroegere tijden zijn deze veranderingen vooral ontstaan uit nieuwe theoretische ondervindingen, zoals de verschuiving van het geocentrische naar het

heliocentrische wereldbeeld (Kwa, 2014:61). De huidige paradigmaverschuiving vindt echter niet plaats binnen het wetenschappelijke domein, maar wordt aangedreven door een zoektocht naar een nieuwe rol van de wetenschap in de maatschappij. Men is erachter gekomen dat de natuur niet voor zichzelf spreekt, maar via de wetenschapper. De wetenschapper is zo plotseling veranderd in een entiteit die niet meer alle vertrouwen vanuit de maatschappij geniet (Latour, 2012). De ‘normale’ gang van wetenschap is niet meer houdbaar nu gebleken is dat zij zich dient toe te passen op publieke kwesties, waar feiten onzeker zijn, waarden in het geding zijn, de belangen groot zijn en snelle besluitvorming hoogst belangrijk (Funtowicz&Ravetz, 1993:741). Klimaatverandering vraagt dus om een nieuwe rol voor de wetenschap, waarin zij wel in staat is onzekerheden naar de maatschappij te communiceren zonder publiek vertrouwen te

(9)

8 verliezen. Het hoofddoel van de (klimaat-)wetenschap is zo niet meer onzekerheden elimineren, maar juist de onzekerheden herkennen, managen en communiceren om zich zo nuttig mogelijk te maken voor de samenleving (Funtowicz&Ravetz, 1993:742). Ook dienen puur wetenschappelijke uitkomsten volgens Hulme gecombineerd te worden met lokale kennis van inheemse volken, wanneer zij over gaat op aanpassingsstrategieën (Hulme, 2009:82)

Wat de nieuwe rol van de wetenschap binnen het politieke systeem precies zou moeten zijn om weer met vertrouwen gehoord te kunnen worden, zal verderop worden besproken.

(10)

9

DEEL II: DE MORELE VERPLICHTING

Klimaatverandering is enkel een probleem wanneer we toegeven dat onze handelingen moreel beoordeelbaar zijn en dat verschillende belangen er toe doen. Daarom is het van belang ons af te vragen of wij daadwerkelijk een morele verplichting hebben tegenover toekomstige generaties en de niet-menselijke natuur.

2.1 Intergenerationele ethiek

Gardiner wordt gezien als dé filosoof van de intergenerationele ethiek. Gardiner (2010) spreekt van een verkeerd discours rondom klimaatverandering. De wetenschap en de economie spelen de grootste rol terwijl, zo stelt Gardiner, het grootste probleem een ethisch probleem is. Het gaat erom dat we verantwoordelijk (kunnen) worden gesteld voor de gevolgen van onze handelingen door kwetsbare groepen als de meest arme mensen op aarde, toekomstige generaties en niet-menselijke natuur. Het klimaatprobleem is een globaal, intergenerationeel en theoretisch

probleem. Nu deze drie factoren bij elkaar komen blijft morele actie uit. Volgens Gardiner is dit reden te gaan twijfelen aan onze huidige instituties en zelfs aan onze ethische en politieke

theorieën. Er is geen ontsnappen meer aan de morele storm die klimaatverandering met zich mee brengt (Gardiner, 2010:88) .

Jamieson (2010:334) stelt dat ons huidige waardesysteem niet meer adequaat is nu een vergaand geglobaliseerde wereld oog in oog staat met een lange termijn probleem als

klimaatverandering. Door dispersie van oorzaak en gevolg, zowel in de ruimte als in de tijd is het algemeen geldende ethische schadebeginsel niet meer houdbaar. Het is niet meer te overzien welke schade jouw handelingen waar of wanneer aanrichten.

Maar we hebben juist een morele verplichting klimaatverandering aan te pakken. Tot nu toe is klimaatverandering het grootste collective action problem waar de mensen op aarde mee te maken hebben (Gardiner, 2010:88). Gezamenlijk produceren we uitkomsten die nooit door één persoon geproduceerd of voorkomen kunnen worden. Het gebrek aan actie komt onder andere voort uit het indirecte karakter van klimaatverandering. De effecten van klimaatverandering zijn een gestegen zeespiegel, vaker voorkomende droogtes, stormen en extreme temperaturen. Deze effecten zorgen op hun beurt voor voedseltekorten, watertekorten, epidemieën en de

transformatie van economische, politieke en sociale structuren (Jamieson, 2010:317). Uiteindelijk sterven er zo miljoenen mensen aan de gevolgen van klimaatverandering, maar wordt

tegelijkertijd klimaatverandering niet genoemd als zijnde een van de oorzaken. Hierdoor mist het gevoel van morele verantwoordelijkheid.

(11)

10 Klimaatverandering betreft een probleem waarin diegene die er het meest onder zullen lijden, degene zijn die geen rol spelen in de oorzaak ervan en er daardoor ook geen morele

verantwoordelijkheid voor dragen. Shue stelt dat niks doen aan klimaatverandering moreel hetzelfde is als moedwillig een epidemie voor toekomstige generaties achterlaten, of een bom werpen zonder zich te bekommeren over wie hij zal raken (Shue, 2010:153).

2.2 Milieuethiek

Dat de ecologische crisis een groot gevaar voor de mensheid kan vormen is in zekere mate duidelijk geworden. De natuur heeft hier een instrumentele waarde voor de mens. Instrumentele waarde is dat wat waarde heeft omdat zij leidt tot iets waardevols. Als daarom gesteld wordt dat wij een morele verplichting hebben ten opzichte van toekomstige generaties, betekent dit voornamelijk dat we verplicht zijn ecosystemen gezond te houden.

Tegenover instrumentele waarde bestaat intrinsieke waarde: dat wat waarde heeft puur en alleen om zichzelf . Veel Westerse filosofieën zijn antropocentrisch en stellen dat enkel mensen intrinsieke waarde kunnen bevatten; of dat de intrinsieke waarde van mensen ver boven die van niet-mensen gaat. Al het niet-menselijke leven is enkel instrumenteel waardevol. Bryan Norton maakt hier een onderscheid tussen sterk en zwak antropocentrisme. Bij sterk antropocentrisme heeft de natuur enkel een marktwaarde, uitgedrukt in geld. Bij zwak antropocentrisme wordt gekeken naar waarden die geldwaarden overtreffen, zoals esthetische en culturele waarden of eerbied voor de natuur (Mason, 1997:287).

Vanuit milieuethische theorieën wordt gezocht naar argumenten die stellen dat de natuur ook intrinsiek waardevol is. Iets wat intrinsiek waardevol is, genereert een morele plicht dit te beschermen of in ieder geval niet te beschadigen (Brennan & Lo 2011).

Er wordt op zoek gegaan naar oorzaken voor antopocentrisme. Er wordt gesteld dat dit voorkomt uit een dominante Westerse visie. Lynn White stelt dat het Joods-christelijke geloof hiervan de oorzaak is. In de Bijbel staat geschreven dat de natuur en de dieren voor het gebruik van mensen zijn geschapen. De Bijbel schrijft dus expliciet een instrumentele waarde aan het dier en de natuur toe (Brennan & Lo, 2011).

Maar dat de natuur niet enkel dient voor het nut voor de mens wordt geïllustreerd aan de hand van het vlinderargument: wanneer een vlinder (of een ander dier) bijna is uitgestorven ga je deze niet uitroeien met de gedachten dat hij dan meer waard wordt in de collectie van

vlinderverzamelaars. Rolston leidde uit dit argument af dat het beschermen van een soort een morele plicht voor de mens is. Hij geeft een andere rol aan het religie voor de omgang met de natuur. Hij heeft de religieuze opvatting dat alle biologische processen en ecosystemen creaties van God zijn en we ze daarom met respect moeten behandelen. Alles wat God heeft gecreëerd is

(12)

11 per definitie intrinsiek waardevol (Brennen & Low, 2011).

Callicott stelt dat wanneer een natuurgebied aangetast wordt door de mens, of een natuurgebied opnieuw wordt aangelegd, dit altijd een vermindering in waarde van dit

natuurgebied betekent. Dit feit betekent dat de natuur ook een bron van intrinsieke waarde is. Er moet daarom geen waarde aan individuen worden toegekend, maar aan ecologische gehelen. In zo’n ethische visie is een ding goed wanneer het zorgt voor behoud van de integriteit, stabiliteit en schoonheid van het grotere geheel. Probleem met deze theorie is dat het ook veronderstelt dat individuen opgeofferd kunnen worden als dit het geheel ten goed komt. Zijn theorie kreeg dan ook veel kritiek en werd later aangepast door zowel het geheel als het individu binnen het geheel intrinsieke waarde te toe te kennen (Callicot, 1989)

Naess kwam in 1973 met het biosfeer egalitarisme, wat stelt dat alle levende dingen intrinsiek waardevol zijn, onafhankelijk van hun nut voor anderen. Hij wil hiermee het

atomistisch individualisme verwerpen: mensen bezitten geen aparte essentie. Hij wil in plaats van atomistisch individualisme naar een relationeel totaalbeeld van de wereld. Hij stelt hiervoor een biosferisch netwerk. Naess stelt dat de identiteit van een levend ding essentieel wordt gevormd door zijn relatie met andere dingen in de wereld (Naess, 1973). Als mensen zich gingen

conceptualiseren als in een wereld in relationele termen, zouden mensen beter met de aarde omgaan. In relationele termen wordt de wereld om ons heen ook onderdeel van ons zelf. Voor ons zelf zullen we zorgen en respect hebben, dus op het moment dat de omgeving ook onderdeel wordt van onszelf, zullen we hier ook beter voor zorgen. Een leven dichtbij de natuur zorgt voor een stijgende kwaliteit van leven.

Christopher Stone stelde dat bomen en andere natuurlijke objecten dezelfde status

moesten krijgen voor de wet als bedrijven. Als zij in de wet worden opgenomen zouden ze in hun eigen recht gerepresenteerd kunnen worden in de rechtbanken. Hierover werd door een kleine minderheid gesteld dat dit de manier was om conservatiebelangen, gemeenschapsbehoeften en belangen voor bedrijven te kunnen representeren, te bediscussiëren en een plaats te geven in de rechtbank (Brennan & Lo, 2011). Feinberg (1974) daartegen stelt dat het alleen mogelijk is dingen met een belang te representeren. Alleen dingen met een belang kunnen een juridische en morele status hebben, omdat belangen hetgeen is dat wordt gerepresenteerd.

2.2.1 Feminisme en het milieu

Feministen leggen verbanden tussen milieuvraagstukken en bredere sociale problemen over discriminatie en uitbuiting. Het feminisme kan op verschillende manier worden geïnterpreteerd. Het hoeft zich niet enkel te uiten in seksisme; volgens Collin (1974) wordt de door mannen gedomineerde cultuur in stand gehouden door vier kwesties: seksisme, racisme, klassenuitbuiting

(13)

12 en ecologische vernietiging. De onderdrukking van de vrouw kan ook leiden tot onderdrukking van de natuur, wanneer het natuurlijke wordt geassocieerd met het vrouwelijke.

Andere feministen zien het feminisme als een ideologische structuur waarbij altijd één partij conceptuele of retorische apparaten gebruikt om zijn belangen boven die van een andere partij te stellen. Dit hoeft niet alleen betrekking te hebben op de onderdrukking van vrouwen door mannen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan over de onderdrukking van dieren door mensen (Brennan &Lo,2011).

Niet elke feministische theorie spreekt over onderdrukking. Anderen spreken meer van dualisme, een dualistische manier van denken waarin de wereld wordt beschreven en begrepen in tegenstellingen. (mannelijk/vrouwelijk; reden/emotie; mens/dier; cultuur/natuur enz.) Dit dualistische denken draagt bij aan het beeld dat alles wat mannelijk is als superieur geldt over wat vrouwelijk is. Alles wat aan de mannelijke, superieure kant staat is moreel gerechtigd om van alles aan de vrouwelijke kant gebruik te maken en te domineren. Dingen aan de vrouwelijke kant zijn enkel middelen tot een ander doel.

2.2.2 Horkmeier, Adorno en Nieuw Animisme

Het positivistische beeld over de natuur, dat door wetenschap en techniek de gehele

werkelijkheid van de natuur te achterhalen is, heeft er ook voor gezorgd dat onze verwondering voor de natuur is verdwenen. Horkmeier en Adorno pleiten voor een verschuiving van een instrumenteel model van rationaliteit naar een meer humanistisch model waar ook esthetische en morele waarden van het menselijk leven een centrale rol spelen. Een dialectische synthese tussen het rationele en esthetische, morele. Met een esthetische waarde van natuur, kan de mens een esthetische houding tegenover de natuur aannemen, waarbij zij niet enkel als consumptie object wordt gezien (Brennan & Lo, 2011)

De Nieuw Animistische stroming stelt dat er een herconceptualisering moet plaatsvinden van de grens tussen mens en niet-mensen. Levende natuur bestaat niet enkel uit mensen dieren en planten, maar ook uit bergen bossen, rivieren en zelfs planeten. Hun conclusie luidt dat wanneer ontgoocheling van de natuur de oorzaak is van een destructieve en achteloze houding ten opzichte van de natuur dan kunnen esthetische en animistische herbezinning wellicht tegenwicht bieden en wellicht als inspiratie gelden voor nieuwe manier van duurzaam management (Brennan & Lo, 2011).

2.2.3 Conclusie

Een conclusie vanuit de milieu-ethiek aangaande klimaatproblematiek zou het volgende kunnen zijn. Vanuit de milieu-ethiek worden verschillende oorzaken gegeven van de milieucrisis: het Joods-christelijke geloof, de patriarchale gedachte over structuren vanuit het ecofeminisme, het

(14)

13 atomistic individualisme vanuit deep ecology of de ontgoocheling van en met de natuur vanuit het Nieuw Animisme. Welke stroming ook gelijk heeft, of welke combinatie de oorzaak zal zijn maakt in principe niet uit. Over het algemeen is de gedachte: als antropocentrisme de oorzaak is van de milieucrisis, is non-antropocentrisme dan de oplossing? Daarom zal verderop in deze scriptie gekeken worden wat de ideeën vanuit de milieuethiek kunnen betekenen voor de politiek.

2.2.4 Dieren

Is het een verplichting de belangen van dieren mee te nemen in het politieke proces? Tegenstanders beargumenteren dat omdat dieren minder intelligent zijn dan mensen, hun belangen er niet toe doen in het politieke proces. Maar dit is volgens Singer (1995) geen geldige reden. Hij stelt dat wanneer een wezen in staat is om te lijden, dit voldoende reden is zijn of haar belangen in overweging te nemen. Het is namelijk gebleken dat dieren ook een mate van

intelligentie bezitten. En tussen mensen bestaat ook verschil in intelligentie, wat nog steeds geen reden is om slimmere mensen meer rechten te geven dan de minder intelligente mensen. Hij noemt dit in navolging op racisme en seksisme: speciecism. Dit is discriminatie op basis van het behoren tot een ander soort. Dit is onrechtvaardig omdat alles wat kan lijden in overweging dient te worden genomen. Hij onderschrijft dat er belangrijke verschillen zijn tussen de mens en andere diersoorten. Dierenrechten zijn dan ook niet hetzelfde als mensenrechten, maar betreffen in ieder geval het recht om niet te lijden (Singer, 1995).

Omdat dierenethiek streeft naar rechten voor individuele dieren, zullen deze ideeën vaak in strijd zijn met milieuethiek. Volgens milieuethische theorieën is het namelijk wel moreel verantwoord om een individu op te offeren als dit het ecosysteem ten goede komt. Door de omvang van deze scriptie en de hogere relevantie van milieuethiek voor klimaatverandering, zullen dieren niet specifiek in deze scriptie worden meegenomen.

2.3 Bestaande ethiek in relatie tot klimaatverandering

Vanuit elke ethische theorie is iets wat zoveel doden als klimaatverandering tot gevolg heeft, nooit moreel acceptabel. Maar niet elke ethische theorie leent zich even goed om met een complex probleem als klimaatverandering om te gaan. Door haar individualistische aard is het Kantianisme stil over klimaatverandering. Bij Kantiaanse deontologie ligt de moraliteit van een handeling in de individuele innerlijke intentie. Door klimaatverandering is gebleken dat hoewel de intentie niet slecht is, de uitkomsten bij elkaar desastreuze gevolgen kunnen hebben. Om de moraliteit van een handeling in het licht van klimaatverandering te kunnen beoordelen vraagt het dus om niet alleen naar de intentie, maar ook naar de daadwerkelijke uitkomsten te kijken. Ook contracttheorie leent zich niet goed, omdat het juist gaat om actoren die niet mee doen met het contract en de theorie moeilijk om kan gaan met negative externalities (Jamieson,2010:315).

(15)

14 Aangaande klimaatverandering is het consequentialisme daarom een belangrijke ethische stroming. De nadruk ligt hierbij op wat we voortbrengen met onze handelingen; de best

mogelijke wereld. Jamieson (2010: 316-17) past het consequentialisme echter wel aan om het praktisch mogelijk te maken. Het betreft daarom geen berekenend consequentialisme, waarbij voor elke individuele handeling de mogelijke consequenties moeten worden uitgecalculeerd. Hiervoor is de geglobaliseerde wereld te complex geworden. Jamieson spreek daarom van een consequentialistische theorie die zich laat leiden door motieven, maximes, regels en instituties. Hierbij moet opzoek worden gegaan naar een combinatie met deugdethiek. Een handeling is volgens deze ethiek juist als zij gebeurt vanuit een motivatie of levenshouding rekening te houden met het milieu en toekomstige generaties. Dit vraagt daarom een bepaalde houding van de mens, ook wel ecologisch burgerschap genoemd, waaruit deze motivatie voortkomt. Dit begrip zal verderop worden besproken.

(16)

15

DEEL III: POLITIEKE ECOLOGIE

Bovenstaande problemen en ethische argumenten vragen om een plek in het politieke systeem. In dit deel wordt onderzocht hoe dit mogelijk is. In de klimaatwetenschap wordt dit veelal gedaan door het internaliseren van kosten en baten binnen de markt. Daar wil ik hier zoals gezegd vanaf zien. Ik wil een poging doen om vanuit bestaande theorieën te kijken of er een mogelijkheid is om de belangen van entiteiten die voortkomen uit de vraagstukken te representeren in het politieke systeem. De vraag is of entiteiten anders dan mensen binnen een definitie van politiek passen. Volgens Van der Eijk (2001:11) is politiek een sociaal verschijnsel dat alleen bestaat in de verhoudingen en interacties tussen mensen, dus voor groepen, collectiviteiten of samenlevingen. Wellicht heeft Van der Eijk in het licht van deze problematiek ongelijk en druist deze beperking eigenlijk in tegen het algemeen belang van de mens. Uit elke milieuethische theorie apart volgt namelijk één overkoepelende gedachte: als antropocentrisme de oorzaak is van de ecologische crisis, is non-antopocentrisme dan de oplossing? Zo ja, welke vorm zou ons politieke systeem dan moeten aannemen?

3.1. Politieke ecologie

Volgens Lipietz (2001) is eerst een herdefiniëring van waarden nodig voor dat een minder antropocentrische, ecologische samenleving kan ontstaan. De waarden waar men zich door zou moeten laten leiden komen voort uit de politieke ecologie. Politieke ecologie is, in navolging van het feminisme, antidualistisch en staat kort gezegd voor de opheffing, of het in vraag stellen van de tegenstelling tussen cultuur en natuur, tussen maatschappij en de aarde, tussen politiek en wetenschap. Dit standpunt komt voort uit bovenstaande crisissen en ethische vragen of de mens als soort zich niet teveel toe-eigent. De politieke ecologie kijkt daarom juist naar die problemen die door geen enkel sociaal contract of stichtingsverdrag tussen vrije burgers geregeld worden (Lipietz, 2001:228). De politieke ecologie neemt de crisissen besproken in vorig deel van deze scriptie dan ook serieus en gaat ervan uit dat de mens belangrijke grenzen heeft overschreven in de omgang met haar leefomgeving.

Ecologie is de verhouding tussen individuen van een soort, de georganiseerde activiteit van deze soort en haar omgeving. Waarbij de omgeving zowel de voorwaarde als het product van de activiteit van het soort is. (Lipietz, 2001:224-225) Ecologie is ook toe te passen op de mens en uiterst belangrijk in het benaderen van klimaatproblematiek. Het betreft hier de verhouding tussen de mens en haar milieu en hoe de mens haar milieu omvormt, terwijl dit milieu ook de voorwaarde is dat zij kan voortbestaan (Lipietz,2001:225). De mens heeft haar natuurlijke leefomgeving steeds meer beïnvloed, en is zich in plaats van te onderwerpen aan de natuur, haar

(17)

16 steeds meer naar eigen zin gaan vormen. Dit werd onder andere aangemoedigd door de vele technische ontwikkelingen. Zoals eerder vermeld, is dit optimisme halverwege de negentiende eeuw sterk afgenomen. Men is in gaan zien dat veel technische ontwikkelingen desastreuze gevolgen voor de leefomgeving konden hebben. Technische vooruitgang is niet altijd een verbetering en techniek is niet in staat alle risico’s uit te schakelen, want zij creëert altijd nieuwe (Beck, 2000). Gezocht moet daarom worden naar een nieuwe organisatie van de maatschappij, waarin de leefomgeving en de soort als geheel kunnen worden meegenomen. De maatschappij moet hier niet meer worden gezien als een organisme, maar als een netwerk. Volgens deze metafoor heeft de maatschappij een niet-hiërarchische, gedecentraliseerde werking, waarin de onderlinge beïnvloeding van individuen met haar omgeving benadrukt kan worden (Kwa, 2014). 3.2. Politieke ecologie volgens Latour

Wetenschap en politiek raken steeds meer met elkaar verbonden. Met het doel om te kunnen gaan met problemen die zich voor doen op het snijvlak van wetenschap en politiek werkt Latour (2004) in Politics of Nature een radicalere versie van politieke ecologie uit. Hierin hij pleit voor totale afschaffing van de scheiding tussen natuur en cultuur. Volgens Latour moet ecologie af van het idee dat zij een interesse in de natuur is. Ecologie moet in plaats daarvan een begrip gaan hanteren dat een eind maakt aan het begrip natuur zoals dat nu geldt. Er is nu een scheiding tussen iets wat politiek, maatschappelijk is enerzijds en iets wat natuur en feiten zijn anderzijds. Maar dit is een scheiding die op zichzelf politiek is ontstaan (Latour, 2004:13).

Latour stelt dat er zo twee vormen van representatie tegenover elkaar staan: politieke representatie en de representatie van natuur via de wetenschap in de zin van epistemologie. Via de laatste wordt de vraag beantwoord: wat is werkelijkheid van het object? Er is zo enerzijds een politiek voor en over de mensen, waarin morele kwesties een belangrijke rol spelen en anderzijds een politiek van de natuur over wat dingen daadwerkelijk zijn; hier is geen sprake van moraliteit of verantwoordelijkheid (Latour, 2004:15, 248).

Maar we vormen wel een geheel beeld van de wereld om ons heen: de

gemeenschappelijke wereld. Dit doen we via representatietechnieken. Sommigen komen van politiek, sommigen van de wetenschappen. Maar juist de ontologische scheiding tussen de wetenschap en politiek maakt het onmogelijk dat deze twee gebieden van representatie van de gemeenschappelijke wereld met elkaar kunnen communiceren (Latour,2004:15). Zo is het onmogelijk om problemen die zich op het snijvlak van de wetenschap en de politiek bevinden, zoals klimaatverandering, oplossingen te bieden.

Daarom stelt Latour dat we over moeten gaan op een andere vorm van representatie, representatie van agencies, matters of concern in plaats van matters of fact. Wat zijn matters of concern?

(18)

17 Centraal in dit begrip staat de connectie tussen twee dingen. De tonijn bijvoorbeeld, wordt met uitsterven bedreigd en staat daarom tegenwoordig op de politieke agenda. Bij discussies omtrent dit onderwerp is er geen sprake van dat als we alles van de tonijn afweten we het eens zullen worden over oplossingen omtrent dit onderwerp. Dit was vroeger het algemene idee van twee gescheiden werelden: de sociale en de natuur. Men ging er vanuit dat de wetenschap waarheden presenteert aan de politiek en dat op grond hiervan een consensus kon worden bereikt. Maar het is een onjuiste gedachte dat als we ons tot matters of fact keren consensus over de wereld mogelijk is. Dat als we maar genoeg matters of fact waarnemen, we het als politieke dieren met elkaar eens worden (Latour, 2004:79).

Doordat de wetenschap zo groot is geworden is dit idee verbroken. Dit betekent niet dat we moeten denken dat de wetenschap een sociaal construct is, maar dat de manier van hoe we naar de wereld kijken, waarin de wetenschap zich uitsluit van de politiek, niet langer houdbaar is. Omtrent klimaatverandering moeten zeven miljard mensen hun manier van leven aanpassen om dit probleem tegen te gaan, er is momenteel geen manier waarop we het hierover met elkaar eens kunnen worden. Expansie van wetenschap en technologie lijkt het juist steeds onmogelijker te maken. Klimaatverandering heeft ons daarom ten zeerste duidelijk gemaakt dat we een nieuwe wereld moeten creëren waarin wetenschappelijke feiten vanuit de klimaatwetenschap door iedereen kunnen worden geaccepteerd (Latour, 2012).

Volgens Latour is er door klimaatverandering een eind gekomen aan een

wetenschappelijk paradigma. Het is duidelijk geworden dat de natuur niet voor zichzelf spreekt maar via de wetenschapper. Het vertrouwen in de wetenschap is daardoor sterk afgenomen en daarom moet de wetenschap op zoek naar een nieuwe rol in deze wereld (Latour, 2012). Zij moet ontsnappen aan de scheiding tussen objecten en subjecten en zich focussen op de relaties tussen mensen en niet-mensen, op matters of concern. De politieke implicaties van politieke ecologie volgens Latour zullen in het volgende deel worden besproken.

(19)

18

DEEL IV: INSTITUTIES

Welk politiek systeem is nodig om deze ecologische waarden te kunnen praktiseren? Om de belangen van toekomstige generaties en de niet-menselijke natuur te vertegenwoordigen en wetenschappelijke expertise op een effectieve manier in het politieke besluitvormingsproces te brengen? Politieke ecologie is een visie die rekening houdt met de belangen van andere entiteiten. Kan deze visie samengaan met democratie?

4.1. Spanningen democratie en ecologie

In een democratie wordt geregeerd volgens de wil van het volk. Via het volk worden beslissingen genomen en hierin ligt de ultieme legitimiteit van de democratie (Dobson, 2001:61). Maar het is duidelijk geworden dat om klimaatverandering tegen te kunnen gaan, belangen of de wil van andere entiteiten ook meegenomen moeten worden in het politieke proces. De belangen van het huidige volk reiken niet veel verder dan haar directe omgeving en collectieve actie om

klimaatverandering aan te pakken blijft uit. Hoe kun je bewerkstelligen dat dit wel gebeurt? Sommigen stellen dat de democratie één van de redenen is van het niet op gang komen van effectieve actie tegen klimaatverandering. Zij wordt gekenmerkt door trage

onderhandelingen, en zo zorgt de democratie ervoor dat de risico’s steeds groter worden; dit kan de mensheid zich niet veroorloven. Klimaatdoelstellingen zijn dwingend van aard en vormen daarom een spanning met de democratie. Uit deze overtuiging is het idee van groen autoritarisme ontstaan. Hierbij wordt politieke ecologie een verplichting die ondemocratisch door een autoriteit wordt opgelegd. Zij stellen pragmatisch dat een ecologische ondergang enkel te voorkomen is door gebruik van autoritaire middelen (Shearman,2007).

De groene, ecologische politieke stromingen zijn consequentialistisch van aard. Het doel is de klimaatcrisis en al haar onderliggende problemen voor natuur en milieu, tegengaan of te voorkomen. Een democratie legt de nadruk juist op de procedure; de uitkomsten zijn van tevoren niet vastgesteld. Er bestaat een spanning tussen dit consequentialisme en proceduralisme (Saward, 1993:64).

Maar Dobson (2001:65) stelt dat er momenten zijn waarop de democratie zich wel bekommert om haar uitkomsten, namelijk wanneer de democratie zelf in gevaar wordt gebracht met die uitkomsten. Een gevaar voor de democratie is verlies van haar legitimiteit. Een

belangrijke bron voor legitimiteit is, in navolging van Rousseau, dat het volk wordt geregeerd op basis van het algemeen belang voor de samenleving. Gezien de ernstige gevolgen die

klimaatverandering kan hebben voor de samenleving kan niet gesteld worden dat zij geregeerd wordt door het daadwerkelijk algemeen belang, wanneer er vanuit de democratie geen actie wordt

(20)

19 ondernomen klimaatverandering tegen te gaan. De democratie is daarom genoodzaakt op zoek te gaan naar een procedure die wel in staat is het algemeen belang te dienen. Hoe kunnen

ecologische doelstellingen en democratie aan elkaar gekoppeld worden? Dus wat is politieke ecologie in procedurele zin? Is dit mogelijk, of is groen autoritarisme de enige oplossing? 4.2. Democratie en ecologie

Er zijn verschillende argumenten tegen groen autoritarisme aangedragen door te laten zien dat de democratie juist nodig is om ecologische doelstellingen te behalen. Eckersley gebruikt de term ecologie als “bredere verdediging van autonomie”. Je bent in deze visie pas echt autonoom wanneer menselijke en niet-menselijke wezens de vrijheid hebben te leven en zich te gedragen naar hun soort (Eckersley, 1996:222). Zo raken ze niet vervreemd van zichzelf en behouden ze de controle die bepalend is voor autonomie en vrijheid. Ecologie hoort in het argument van

Eckersley dus samen te gaan met autonomie, wat autoritarisme logischerwijs uitsluit.

In On Liberty pleit Mill voor vrijheid van meningsuiting voor iedereen. Dit is volgens hem de enige manier om dichter bij de waarheid te komen, omdat elke mening de mogelijkheid heeft waar te zijn (Mill, [1859],1963:103). Het begrip duurzaamheid en ecologische waarde zijn geen vaststaande gegevens en verschillende ethische principes kunnen met elkaar conflicteren. In navolging van Mill heeft niemand een claim op de waarheid. Zij kunnen dus niet opgelegd worden door een autoritaire macht, maar vloeien voort uit een democratisch proces. De democratie is nodig voor participatie, activisme en bewustwording en is daarom geschikter voor de politieke ecologie. Maar de huidige generatie moet bij zichzelf nagaan of zij in het publieke debat waarin waarden worden gecreëerd niet bepaalde actoren steevast uitsluit. Zeker als het om politiek ecologische waarden gaat, zijn de belangen van de niet-menselijke natuur, toekomstige generaties en de expertise van wetenschap, van groot belang. Zou het publieke debat niet uitgebreid moeten worden met de belangen van deze actoren? Hoe kan de democratie andere entiteiten dan de huidige bevolking vertegenwoordigen in het politieke besluitvormingproces?

4.3. Vertegenwoordiging belangen nieuwe entiteiten

Nu hun belangen worden beïnvloed door klimaatverandering zijn deze nieuwe entiteiten op de politieke agenda komen te staan. Deze nieuwe entiteiten worden echter niet gemakkelijk vertegenwoordigd binnen de traditionele democratische structuren (Dobson, 2001:71). Als we aannemen dat deze belangen vertegenwoordigd dienen te worden; hoe zouden politieke instellingen er dan uit moeten zien.

(21)

20 de huidige menselijke wezens. Net als dat de belangen van een kind verwikkeld zijn met die van haar ouders. Het idee van geïncorporeerde belangen lijkt in die zin legitiem, omdat het

onvermijdelijk lijkt. Maar deze gedachte komt ook overeen met hoe men vroeger over de belangen van vrouwen en slaven dacht. De man en de slavenhouder wist en bovenal bepaalde wat hun belang was (Dobson, 2001:72).

Het idee van geïncorporeerde belangen lijkt dan misschien onvermijdelijk, de

patriarchische gedachte strookt niet met fundamentele principes van de democratie. Daarnaast is het nog geen zekerheid dat de huidige mens daadwerkelijk de belangen van de niet-menselijke natuur en toekomstige generaties zullen internaliseren, of dat ze dit op de juiste zullen manier doen (Dobson, 2001:72). Zeker nu het vertrouwen in de wetenschap zo laag is.

Daarom hebben enkele politiek filosofen gezocht naar manieren om deze entiteiten meer onafhankelijk een stem te geven in de democratie. Dobson (2001) pleit voor gevolmachtigde vertegenwoordigers die verkozen worden door een gevolmachtigd electoraat, om zo de belangen van entiteiten zonder stem rechtstreeks te vertegenwoordigen. De focus bij dit initiatief ligt voornamelijk op belangen van toekomstige generaties. Maar zoals eerder vermeld komen deze in zekere mate overeen met goede omgang met de natuurlijke leefomgeving. De democratie blijft voor de rest hetzelfde werken. Verschillende gevolmachtigde vertegenwoordigers voeren campagne waarbij het gevolmachtigd electoraat deze beoordeelt en vervolgens een stem uitbrengt. De gekozen vertegenwoordigers krijgen een plek in het parlement, waar zij puur als vertegenwoordigers van de toekomstige generaties hun politieke werk doen. Dit biedt vooralsnog geen garantie dat de belangen van toekomstige generaties worden behartigd, maar draagt wel de intentie in zich en vermijdt het ondemocratische idee van geïncorporeerde belangen.

Read stelt dat er momenteel een dictatuur van het heden over de toekomst plaatsvindt. Burke zei ooit dat de maatschappij een contract is tussen de doden, de levenden en de

ongeborene (Read, 2012:4). Volgens Read moeten we de maatschappij inderdaad als een vennootschap tussen verschillende generaties zien. Zij zijn in een democratie daarom ook onderdeel van de demos. In de huidige tijd zou er, zelfs als de democratie helemaal perfect zou zijn, enkel geregeerd worden door de mensen die nu leven. Om de democratie zo rechtvaardig mogelijk te maken moeten toekomstige generaties ook mee doen in het politieke proces (Read, 2012:6).

Daarom zoekt hij naar manieren om toekomstige generaties binnen de Britse democratie te representeren. Hiervoor moeten er middels loting beschermers van de toekomstige generaties worden aangesteld en moet er een nieuwe wetgevende structuur komen waarin deze beschermers de belangen van toekomstige generaties kunnen laten horen. Deze beschermers krijgen veel

(22)

21 politieke macht; de derde wetgevende macht. Zij hebben ten eerste een veto op wetgeving als nieuwe wetten hoogstwaarschijnlijk negatieve effecten zullen hebben op toekomstige

samenlevingen. Ten tweede kunnen zij administratieve besluiten herzien als zij de toekomstige mensen beïnvloedt. Ten slotte hebben zij ook de macht wetgeving te initiëren om basisbehoeften en belangen van toekomstige generaties te waarborgen (Read, 2012:10-11).

Bovenstaande institutionele aanpassingen richten zich voornamelijk op

vertegenwoordiging van toekomstige generaties. Hierin wordt de niet-menselijke natuur indirect ook vertegenwoordigd omdat een gezond leefmilieu als fundamenteel belang voor toekomstige generaties wordt gesteld.

In haar beginselverklaring stelt de Partij voor de Dieren dat zij, als enige partij ter wereld, opereert vanuit een perspectief dat dieren, natuur en milieu centraal stelt. Zij wil in navolging van het speciecism van Singer verder kijken dan enkel belangen van eigen soort. Zij gelooft niet in het recht van de sterkste, maar wil juist opkomen voor de zwakkere in de samenleving: dieren en milieuwaarden (Partij voor de Dieren, 06-08-2014).

Maar welke politieke veranderingen je ook wilt doorvoeren, in de huidige democratie zullen de belangen van huidige menselijke wezens altijd vooraf gaan aan de belangen van andere entiteiten. Ook al komt de Partij voor de Dieren op voor de belangen van dieren en milieu, deze belangen worden enkel behartigd in die mate dat het volk op de PvdD stemt. Naar manieren om een andere entiteit te vertegenwoordigen wordt pas gezocht als dit ook een belang van het huidige volk is. Om dit te bewerkstelligen is zoals Lipietz al zei een herdefiniëring van waarden nodig. Dobson pleit daarom ook voor de promotie van ecologisch burgerschap. Er moet ingezien worden dat ecologische duurzaamheid gelijk is aan sociale rechtvaardigheid (Dobson, 2001:73).

4.4. Ecologisch burgerschap

Hoe promoot je ecologisch burgerschap? Burgerschap is volgens Kymlycka (2002) een bereidheid deel te nemen in politieke conversaties, te luisteren en respectvol te reageren; een capaciteit om politiek te delibereren. Om burgerschap te promoten moet er volgens Kymlycka meer focus komen op de talk-centrische theorieën van democratie. Omdat burgers in deze theorieën redenen moeten geven voor hun standpunten, is het waarschijnlijker dat deze zullen bijdragen aan het algemeen belang.

Via de huidige vote-centrische democratieën moeten mensen hun preferenties vooraf aan het politieke proces, individueel vormen. Dit leidt ertoe dat veel mensen niet voor het algemeen belang, maar voor hun eigen belang zullen stemmen. Er kan niet worden aangegeven of jouw stem het algemeen belang dient of het eigen belang en er is bij verkiezingen geen mogelijkheid

(23)

22 om anderen te overtuigen van inzichten. (Kymlicka, 2002:289). Verkiezingen hebben daarom maar een klein aandeel in de legitimiteit van de democratie; het is een mechanisme om winnaars en verliezers te bepalen. Op deze manier worden minderheden weggecijferd, omdat zij hun standpunten niet op een eerlijke manier kunnen verdedigen.

Oplossingen voor klimaatverandering dienen het algemeen belang, maar toch leidt het huidige vote-centrische politieke proces van de representatieve democratie niet tot effectieve actie. Volgens Kymlicka zou de burger het algemeen belang beter inzien via talk-centrische politiek, waardoor dit uiteindelijk wel over zou kunnen willen gaan op instituties die de belangen van toekomstige generaties en niet-menselijke natuur kunnen vertegenwoordigen.

Het deliberatieve democratie model van Habermas is een aanvulling op de

representatieve democratie. Volgens het deliberatieve model vindt besluitvorming collectief plaats, waarin argumentatie centraal staat. Hierbij bestaat een uitgebreid communicatienetwerk tussen de overheid en de maatschappij (Dijstelbloem,2007:124).

4.5 Nieuwe rol van de wetenschap en politiek volgens Latour

Latour (2004) stelt dat we voor het praktiseren van politieke ecologie niet enkel moeten kijken naar politiek en natuur, maar ook naar de wetenschap. Ecologie is namelijk niet enkel de natuur in de politiek brengen. Het betreft een zeker beeld van de wetenschap, omdat ecologische problemen, zoals klimaatverandering, zich afspelen op het snijvlak van wetenschap en politiek. De matters of concern houden hierbij geen rekening met de scheiding tussen wetenschap en politiek. De politieke ecologie van Latour vraagt daarom niet alleen van de wetenschap, maar ook van de politiek, zich opnieuw uit te vinden.

Volgens Latour bestaat er geen scheiding tussen subjecten en objecten, maar bestaan zij in een relatie tot elkaar; zij vormen elkaar (Latour, 1994:33). De samenleving wordt daarom niet enkel gevormd door de relaties tussen mensen maar is een verstrengeld netwerk van wetenschap, technologie en burgers. Als democratie inhoudt dat zij een vereniging van vrije burgers is kan daarom niet ontkend worden dat wetenschap ook van democratisch belang is. Latour ziet ook politiek als het vormen van netwerken waarin gezocht wordt sterke verbindingen te maken. Men moet zich hier niet beperken tot netwerken die uit sociale relaties bestaan; hij wil vanuit zijn antidualisme de termen volk, gemeenschap of burger niet gebruiken. Hij spreek van associaties, verbanden, mensen en dingen. Een democratische politiek betekent nieuwe verbindingen een kans te geven. Niet enkel nieuwe verbindingen met mensen, maar ook met niet-menselijke objecten. Een democratie is daarom een open samenleving (Latour, 2005:259).

De politieke bezigheid ontstaat wanneer zich problematische associaties voordoen aan het netwerk. Deze associaties worden dan gepolitiseerd via een representatieproces dat Latour in

(24)

23 Politics of Nature opstelt. Via deze procedure wordt gekeken welke en hoeveel associaties zich aan

het netwerk voordoen en of deze associaties een leefbare wereld kunnen opleveren.

Wanneer kwesties zich voordoen aan het netwerk worden eerst de gevolgen van deze kwesties in kaart gebracht. Vervolgens worden vanuit hier de getroffenen in kaart gebracht en wordt er opzoek gegaan naar instituties en procedures die in staat zijn met de kwesties om te gaan. Wanneer klimaatproblematiek zich aan het netwerk voordoet kan via deze procedure worden vastgesteld dat het de toekomstige burgers en niet-menselijke natuur is die getroffen wordt. Wanneer dan blijkt dat zij niet in staat zijn hun belangen te vertegenwoordigen, kunnen hiervoor instituties worden opgesteld die dit wel doen (Latour, 2004:111).

Volgens deze procedure doen kwesties zich in eerste plaats voor aan het bestaande

netwerk, bijvoorbeeld klimaatverandering, of massa-extincties. In de tweede stap vindt consultatie plaats. Hierin komen woordvoerders van de betrokken partijen aan het woord. Het betreft hier niet enkel mensen. Dit kunnen ook woordvoerders van dieren, of toekomstige generaties zijn. Daarna wordt de relevantie afgewogen en prioriteiten bepaald. Gekeken wordt welke instituties nog geschikt zijn en welke aanpassingen zouden moeten plaatsvinden. Hierna vindt

institutionalisering van de kwestie plaats zodat zij een plek in de samenleving krijgt (Latour, 2004:115).

4.6. Nieuwe demos

Vanuit dit pragmatistisch perspectief ontwikkelt Latour een alternatief voor de vaststelling van de demos in een democratie. Hij wil hiermee aantonen dat problemen die zich niet laten definiëren door het politieke of wetenschappelijke domein, vragen om een democratisch collectief waarin zowel mensen als niet-mensen een plaats kunnen opeisen of verdienen. Dit is noodzakelijk omdat klassieke democratische theorieën niet goed om kunnen gaan met het feit dat de mens ook andere verbanden vormt dan enkel sociale verbanden.

Ook Dewey neemt afstand van begrippen als sociaal contract of algemeen belang en alle metafysische ontstaansgeschiedenissen van de democratie. Hij stelt ook dat het primaat van het democratische project niet bij de soevereine burgers ligt. Dit komt empirisch tot stand wanneer zich complexe problemen met langdurige, uitgebreide en onvoorspelbare gevolgen voor doen. (Dijstelbloem, 2007:187) Wanneer vanuit deze problemen blijkt dat er entiteiten zijn waarvoor nog geen institutionele voorzieningen zijn waarin zij hun problemen en belangen kunnen articuleren, dient de democratie zich hier op te richten, zodat nieuwe entiteiten ook onderdeel kunnen uitmaken van de politieke gemeenschap. Volgens Dewey zijn hier twee dingen voor vereist: nieuwe entiteiten moeten zich kunnen laten zien en hun problemen dienen ook buiten de mechanismen van de representatieve democratie te kunnen worden getraceerd. (Dijstelbloem,

(25)

24 2007:187)

Dewey uitte zijn angst dat de samenleving zich sneller zou ontwikkelen dan haar

instituties (Dijstelbloem, 2007:189). Vanuit een pragmatisch perspectief zegt Dewey daarom dat er niet alleen gekeken moet worden naar de problemen die zich voor doen, maar vooral ook naar de instituties. Zijn deze adequaat om met de problemen van deze tijd om te gaan. Via deze pragmatische opvatting lijken de huidige instituties niet meer adequaat in een tijd van

klimaatproblematiek, omdat zij niet de belangen van de entiteiten die getroffen zullen worden behartigen. Zij kunnen hun problemen niet via institutionele voorzieningen articuleren en kunnen zo geen onderdeel uitmaken van de politieke gemeenschap.

Latour en Dewey stellen beide de herziening centraal van de vraag welke entiteiten

(menselijk en niet-menselijk) met betrekking tot een bepaald probleem de gerechtigde deelnemers zijn in een democratie (Dijstelbloem, 2007:189)

4.7. Politiek theoretisch pragmatisme

Latour stelt dat niet de bestaande instituties als vertrekpunt van politiek moeten worden genomen, maar de publieke kwesties waarmee zij te maken krijgt. Vanuit hier moet gezocht worden naar een democratische behandeling van deze problemen. (Dijstelbloed,2007:23) De democratische handelingsruimte moet voortkomen uit de problematiek. Huidige politieke instellingen zijn niet meer het platform om deze problemen te bespreken.

Dijstelbloem heeft in navolging van deze conclusie van Latour onderzocht hoe de huidige representatieve democratie wel in staat is problemen op te lossen nu wetenschap, technologie en ecologie steeds meer verweven is geraakt met de politiek en samenleving. In eerste plaats heeft hij ook het deliberatieve model van Habermas geopperd, maar hij vreest voor de nadelen en

onzekerheden die hier aan verbonden zijn. Zoals bijvoorbeeld het verschil in capaciteit van burgers om te delibereren en de moeilijkheid om daadwerkelijk alle betrokken entiteiten van het probleem op te sporen. Dit kan er toe leiden dat sommige burgers te veel zeggenschap krijgen bij bepaalde kwesties (Dijstelbloem, 2007:192)

Zijn alternatief vraagt een bemiddelende overheid. Dit is een overheid die experimenten met instituties toelaat, waarin de vorm daarvan relatief is aan nieuwe problemen en de betrokken entiteiten hiervan (Dijstelbloem, 198). Zij moet ervoor zorgen dat er mechanismen ontstaan waarin problemen gearticuleerd kunnen worden. Articulatie is niet hetzelfde als representatie, het is eerder transformatie waardoor er handelingsmogelijkheden voor betrokken entiteiten ontstaan (Latour, 2004:273). De overheid moet zorgen dat het mogelijk is om via instituties de

betrokkenen van een probleem te zoeken en er moeten mechanismen zijn om de deze bij elkaar te brengen. Een bemiddelende overheid faalt wanneer blijkt dat haar instituties niet toereikend

(26)

25 zijn om betrokken entiteiten te articuleren (Dijstelbloem, 2007:198).

Er moet gebruik worden gemaakt van articulatietechnieken. Deze dienen om institutionele aansluiting of innovatie op gang zetten, waarbij ze zich expliciet richten op problemen die zich voor doen. Zij houden er rekening mee dat er entiteiten bestaan die extra bescherming of hulp dienen te krijgen of meer onderzoek behoeven.

Dijstelbloem pleit dus voor een pragmatische politieke theorie waar via

articulatietechnieken nieuwe kandidaten aangedragen kunnen worden voor een plaats in de democratie. Nieuwe problemen brengen vaak entiteiten naar voren waarvoor nog geen voorzieningen aanwezig zijn. Via articulatie worden nieuwe entiteiten present gemaakt. Deze nieuwe entiteiten kunnen aanzet zijn tot institutionele aanpassingen. Het pragmatisme gaat ervan uit dat instituties nooit af zijn en biedt daarom oplossingen wanneer bestaande instituties deel zijn van het probleem in plaats van een oplossing.

(27)

26

CONCLUSIE

De huidige representatieve democratie is een uiting van de wil van het volk. Klimaatverandering heeft echter ernstige gevolgen voor entiteiten die niet binnen deze demos vallen. Hoewel de huidige generatie een morele verplichting heeft tegenover haar toekomstige generaties duurzaam om te gaan met haar niet-menselijke natuur, wordt deze verantwoordelijkheid niet of nauwelijks genomen. Behalve antropocentrische en korte termijn belangen wordt dit ook veroorzaakt door de steeds grotere verstrengeling van de wetenschap met de politiek. Vanuit de politieke ecologie worden initiatieven naar voren geschoven om vertegenwoordiging van deze entiteiten mogelijk te maken, maar door huidige instituties blijven deze entiteiten afhankelijk van de wil dit volk. Enerzijds is het daarom taak dat de burger verantwoordelijkheid neemt voor deze entiteiten. Hiervoor is ecologisch burgerschap van belang, wat beter gepromoot wordt in het meer

deliberatieve democratiemodel. Anderzijds moet gezocht worden naar manieren om de demos uit te breiden. Dit vraagt om een bemiddelende overheid. Via een pragmatische politieke theorie moeten hiervoor articulatietechnieken worden toegepast om bij problemen alle getroffen entiteiten te kunnen betrekken, dit hoeven niet per se mensen te zijn. Het pragmatisme is experimenteel in haar instituties en stelt dat deze nooit af zijn. Wanneer voor nieuwe entiteiten geen instituties of voorzieningen aanwezig zijn, dienen deze te worden ingesteld. Via dit pragmatisme kunnen instituties worden ingesteld zodat alle betrokken entiteiten van klimaatproblematiek vertegenwoordigd kunnen worden.

(28)

27

LITERATUUR

Beck, U., & Van Loon, J. (Eds.). (2000). The risk society and beyond: critical issues for social theory. Sage.

Bellard, C., Bertelsmeier, C., Leadley, P., Thuiller, W., & Courchamp, F. (2012). Impacts of climate change on the future of biodiversity. Ecology letters,15(4), 365-377.

Brennan, Andrew and Lo, Yeuk-Sze, "Environmental Ethics", The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Fall 2011 Edition), Edward N. Zalta (ed.), URL =

<http://plato.stanford.edu/archives/fall2011/entries/ethics-environmental/>.

Callicott, J. Baird, and Ames, Roger T., 1989. Nature in Asian Traditions of Thought, Albany: State University of New York Press

Caney, S. (2005). Cosmopolitan justice, responsibility, and global climate change. Leiden journal of

international law, 18(04), 747-775

Collins, S., 1974. A Different Heaven and Earth, Valley Forge: Judson Press.

Dijstelbloem, H. O. (2007). De democratie anders: politieke vernieuwing volgens Dewey en Latour. Dobson, A. (2001). Democratie en milieubeleid. Jan Mertens (red.). De groei van groen. Twintig jaar ecologische

politiek in West-Europa, Antwerpen-Baarn, Houtekiet, 61-74.

Funtowicz, S. O., & Ravetz, J. R. (1993). Science for the post-normal age. Futures, 25(7), 739-755. Gardiner, S. M. (2011). A perfect moral storm: The ethical tragedy of climate change. Oxford University Pres

Goodin, R. E. (1996). Enfranchising the Earth, and its Alternatives. Political studies, 44(5), 835-849. Kwa, C. (2014). Kernthema's in de wetenschapsfilosofie. Boom Lemma uitgevers.

Latour, B. (1994). On technical mediation. Common knowledge, 3(2), 29-64. Latour, B. (2004). Politics of nature. Harvard University Press.

Latour, B. (2005) Reassembling the Social, Oxford: Oxford University Press.

Latour, B. (2012) DCU School of Communications. (26-03-2012) From Critique to Composition. (videobestand) https://www.youtube.com/watch?v=-02aCvQ-HFs geraadpleegd op: 06-08-2014. Lipietz, A. (2001). De politieke ecologie, remedie voor de crisis van het politieke?'. Jan Mertens (red.). De

groei van groen. Twintig jaar ecologische politiek in West-Europa, Antwerpen-Baarn, Houtekiet, 223-237.

Mason, M. (1997). Democratising nature? The political morality of wilderness preservationists. Environmental Values, 281-306.

Mill, J. S., Collected Works of John Stuart Mill, J. M. Robson (ed.), Toronto: University of Toronto Press, 1963ff.

(29)

28 Naess, A. (1973). The shallow and the deep, long‐range ecology movement. A summary∗. Inquiry, 16(1-4), 95-100

Pachauri, R. K. (2010). Climate ethics: Essential readings. S. Gardiner, S. Caney, D. Jamieson, & H. Shue (Eds.). Oxford University Press.

Partij voor de Dieren. (2005). Beginselverklaring.

https://www.partijvoordedieren.nl/departij/beginselverklaring geraadpleegd op:06-08-2014 Read, R. (2012). Guardians of the Future. The Philosophers' Magazine,2012(57), 27-28.

Shearman, D. J., & Smith, J. W. (2007). The climate change challenge and the failure of democracy. Greenwood Publishing Group.

Saward, M. (1993). Green democracy. The politics of nature: Explorations in green political theory, 63-80. Singer, P. (1995). Animal liberation. Random House.

Van der Eijk, C. (2001). De kern van de politiek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

generaties? Schending van de belangen van hen die over drie honderd jaar geboren wor- den is slechts een onrechtmatige daad als hun belangen kunnen worden tot het algemeen belang

Het onderwijs, ten slotte, is gebaat bij goede leraren en bij een opvatting over het beroep die recht doet aan het complexe karakter ervan, dus ook de persoon achter de leraar.

The objectives of the study were, therefore, to identify the reasons for the establishment of rural cooperatives in the district, to assess the role of rural cooperatives in

He concludes that though the &#34;Malay Revolt&#34; against the early nineteenth century smallpox epidemics was purely a religious revolt, it nevertheless

We quantify the status quo of non-native insect pests and pathogens catching up with their tree hosts (planted Acacia, Eucalyptus and Pinus species) in South Africa, and examine

Omdat elk land andere middelen en gebruiken heeft, is vertalen van dit onder- zoek naar Europa niet eenvoudig, zegt Blacquière: ‘Maar het laat wel goed zien dat oude, vuile

In Loois en Boeijen (2016) worden ook resultaten gepresenteerd voor het geval waarin de risicodeling met toekomstige generaties bepaald wordt door een andere verdeling van de

Het geconstateerde feit dat de nieuwste machines allerlei verrichtingen kunnen uitvoeren welke tot nu toe speciale eigenschappen waren van de mens in de