-3-Stratigrafische
termen
II
Han Raven INLEIDING BIOSTRATIGRAFIE AlgemeenEen bioatratigrafische eenheid is een gesteentelichaam dat op grond van zijn fossielinhoud vordt onderscheiden van omliggende gesteenten. Zo’n
eenheid is alleen daar aanwezig waar het bijzondere biostratigrafische
kenmerk waarop de eenheid gebaseerd is, werkelijk is waargenomen. Een
fossiel dat weinig milieugebonden was, kan bijvoorbeeld theoretisch in
alle afzettingen van een bepaalde tijd voorkomen, maar toch horen de
af-zettingen waarin het fossiel niet ia gevonden, niet tot de biostratigra-fische eenheid die op dat fossiel ia gebaseerd (Fig. 1).
Dit dient natuurlijk niet al te strak te worden gehanteerd, want de
fos-sielen zullen in het algemeen maar een heel klein deel van het gesteente vormen. Kiet elke meter hoeft doorzocht te worden. Het is echter zaak niet Figuur 1.Biostratigrafieahe en lithostratigrafisohe eenheden berusten op
verschillende aepekten van het gesteente en zij sullen elkaar daarom vaak snijden. De fossielen waarop biozone x berustt kunnen
worden vermakt in elk van de drie li thoetratigrafieche eenheden>
maar alleen dié afzettingent waarin de fossielen daadwerkelijk
zijn aangetroffent worden tot de biozone gerekend.
Dit is het tweede en laatste deel van een korte verhandeling óver stra-tigrafische temen aan de hand van de "International Stratigraphic Guide'.
In dit deel zullen bioatratigrafische en chronostratigrafische termen
worden behandeld. Lithostratigrafische termen werden behandeld in deel I
-u
klakkeloos veel te veel tot een bepaalde biostratigrafische eenheid te rekenen. De afzettingen binnen de grenzen van het öaadwerkelijke
versprei-dingsgebied van het fossiel waarop de eenheid is gebaseerd, mogen tot de
eenheid worden gerekend. Ook ala het betreffende fossiel daar ontbreekt. Er zijn natuurlijk allerlei mogelijkheden om zulke eenheden te
onderschei-den. Heel grof kan dat zijn een onderscheid tussen fossielhoudende tegenover fossielloze lagen (hoewel dat altijd erg moeilijk is vast te stellen bij
microfossielen) of de totale fossielgemeenschap van een bepaald
strati-grafisch niveau wordt gebruikt om zo’n eenheid te onderscheiden. Men kan de eenheid ook baseren op de vertikale spreiding of de abundantie van een
soort of bijvoorbeeld op bewaard gebleven indicaties over de levenswijze of de habitat.
Alle gesteenten op aarde zijn lithostratigrafisch of chronostratigra-fisch in te delen, m&ar zoals bekend, bestaat een groot deel van de afzettingen op aarde uit gestee»t« waarin geen fossielen voorkomen
(bijvoorbeeld vele vulkanische gesteenten) en deze zijn dan ook niet bio-stratigrafisch in te delen. Ook in een ander opzicht zijn biostratigrafi-sche eenheden bijzonder: fossielen hebben met het verloop der tijd een evolutie doorgemaakt en zijn daarom tot bepaalde tijdseenheden beperkt.
Zodoende kunnen op grond van die fossielen tijdakorrelaties van lagen
worden gemaakt en kunnen die in de geochronologische tijdschaal worden
ingepast.
Het is nuttig te bedenken dat de overblijfselen van organismen vaak trans-port hebben ondergaan, of dat de afzettingen waarin ze voorkomen kunnen
zijn omgewerkt. Meestal zijn de fossielen die op een bepaalde plaats
worden waargenomen deels afkomstig van organismen die op een bepaalde plaat» worden waargenomen, deels afkomstig van organismen die daar leefden
en deels van elders (eventueel uit oudere lagen) aangevoerde
overblijf-selen. Beide worden gebruikt voor biostratigrafische zoneringen. Het is lang niet altijd mogelijk getransporteerde of geremaniêerde fossielen ais
zodanig te herkennen. Natuurlijk is het verstandig om zulke geremanieerde
fossielen, als ze herkend worden, apart te behandelen. Dat geldt ook voor fossielen die bijvoorbeeld vis spleten in oudere lagen terecht zijn gekomen. In tegenstelling tot lithostratigr&fische eenheden zullen
biostratigra-fische eenheden elkaar veelvuldig overlappen. Denk bijvoorbeeld maar aan de verschillende indelingen die bestaan, gebsseerd
op verschillende
fossielgroepen. Ook komen veel hiaten voor.
Bioatratigrafische genheden
Biostratierafische zone of biozone is een algemene term voor ieder type biostratigrsfische eenheid. Biozones kunnen sterk variëren in dikte en geo~
grafische uitbreiding: van een lokaal pakket tot een duizenden meters dikke eenheid of een wereldwijd voorkomende eenheid. Sen biozone, vertegenwoordigt
een hoeveelheid tijd waarnaar verwezen kon worden als biochron. Pet als
formaties kunnen biozones worden smuengeniotnen of onderverdeeld: in auperzonea en subzones. De fossielloze intervallen tussen biozones kannen 'fossielloze interzonee' worden genoemd en informeel kan ernaar verwezen worden door het noemen ven de onliggend® biozones. Ook binnen een blozone kan een groot
foasiellooB interval voorkomen dat dan fossielloze intrazone wordt genoemd. Een andere, belangrijke term ie biohorizon:’ een oppervlak met
onderschei-den , biostratigrafische eigenschappen of een
vlak waarin een biostratigra-fische verandering optreedt. Meestal betreft dat het verschijnen of ver-dwijnen van een taxon of een verandering in een taxon of in de frequentie waarin een taxon voorkomt. Vaak zal zo’n vlak een biozone begrenzen* maar
ook binnen een zone kan zoiets optreden.
-or>—
hebben en onder verschillende omstandigheden gebruikt kunnen worden. Het is daarom van belang dat elk type biozone met zijn eigen imam wordt
aangeduid. Omdat voor de termen waarmee de typen biozone worden aangeduid vaak geen goede vertaling mogelijk is, worden gewoonlijk de engelse
termen gebruikt.
1) Assemblage-song. Een assemblage-zone is een groep lagen die wordt geken-merkt door een onderscheiden, natuurlijke verzameling van alle
aanwezi-ge vormen of van een aantal bepaalde vormen. Zo'n zone kan berusten op
bijvoorbeeld de hele flora of op de planktoniache fauna of op de mol-luaken die samen worden aangetroffen (ze kunnen samen geleefd hebben, maar dat hoeft niet). Zo'n verzameling (assemblage) zal vaak deels uit
autochtone vormen bestaan (die hebben ter plekke geleefd) en deels uit
allochtone (van elders aangevoerde) vormen. Een goede analyse hiervan is
nodig om tot een bruikbare zonering te komen.
Het doel en karakter van zo'n zone kan worden omschreven en ia de naam
tot uitdrukking worden gebracht. Bijvoorbeeld door de zone naar twee van
haar elementen te noemen: Astarte-Dentalium Aasemblage-*,one of Homo-Canis Assemblage-tone. Het is verstandig een atratotype te kiezen en te beschrij-ven. In het algemeen zullen deze zones vooral van lokaal belang zijn,
omdat levensgemeenschappen over kleine afstanden sterk veranderen en zoiets
zal natuurlijk eerder optreden naamate er met kleinere eenheden wordt
gewerkt (bijvoorbeeld soorten in plaats van families). Met planktonische organismen is het echter mogelijk om tot wereldwijde zones te komen.
Zulke zones zijn vooral van belang om het afzettingamilieu aan te geven. De grenzen zijn niet altijd eenvoudig te trekken, maar dat hangt vooral af van een goede definitie van de zone.
2) Hapge-zor.e., Dit is een groep lagen die wordt gekenmerkt door de
stra-ti grafische range (vertikale en horizontale
verspreiding)
van een bepaald fossiel uit de totale verzameling aanwezige vormen. Zo'n zone kan zijn gebaseerd op een taxonomieche eenheid van ieder niveau (soort, geslacht, familie etc.) of van verschillende taxa etc. Er zijn dan ookverschillen-de typen range-zones waarvan er enkele worden besproken.
-De Taxon-Bonpe-zone oï,ivat alle afzettingen vaarin een bepaald taxon
(soort, geslacht, familie etc,) voorkomt. Zo zou bijvoorbeeld de Macoma
balthica Taxon-Range~zone alle afzettingen met die tweekleppige
omvat-ten, zowel horizontaal als vertikaal. Die zone zou dus pleiatocene en holocene, ondiep mariene afzettingen in W-Suropa en de Arktische Zee
be-slaan. De Macoma Texon-Range-zone zou echter veel meer afzettingen
om-vatten, want het geslacht Macoma is cosmopolitisch en komt al vanaf het Eoceen voor. Vooral als taxa van een laag niveau worden gebruikt, geven deze zones een goede indikatie van de plaats van de afzettingen in de
aardgeschiedenis en daarnaast ook voor het afzettingamilieu. Dc grenzen
van dit type zones zullen onderhevig zijn aan veranderingen, want steeds zullen meer sekties worden onderzocht en meer exemplaren worden gevonden.
Een stratotype hoeft voor deze afzettingen niet te werden vastgelegd, maar een referentiesektie om het voorkomen van het taxon aan te geven kan zinvol zijn.
“De Concurrent-Pange-zone
_____
is gedefinieerd als het interval waarin de
range-zones van twee of meer gespecificeerde taxa samenvallen. Uit alle voorkomende taxa worden er dus twee of meer geselekteerd. Het interval waarin deze voorkomen wordt ven onderen begrensd door het eerste
voorko-men van éèn of meer taxa en de bovengrens door het laatste voorkomen
~6~
Eigenlijk kan men pas vaststellen dat zo’n zone vertegenwoordigd is als
men de soorten waarnaar de zone genoemd is ook daadwerkelijk samen vindt. In de praktijk herkent men de zone vaak aan het voorkomen van
enkele van deze taxa. Als men de zone baseert op twee taxa zijn de
gren-zen duidelijk, als meer taxa worden gebruikt, moet men de verspreiding
daarvan erg goed kennen, want nieuwe vondsten onder de ondergrens of
bo-ven de bovengrens kunnen anders de definitie van de zone vertroebelen. Het nadeel van het kiezen van slechts twee soorten is dat vaak die taxa
in de onderzochte fauna niet voor zullen komen. Bijvoorbeeld door ster-ke gebondenheid aan een bepaald milieu. Alg in ondiep water levende or-ganismen worden gekozen, is vaak slechts regionale korrelatie mogelijk. Als in dieper water levende organismen worden gekozen, is soms korrelatie over grotere afstanden mogelijk, maar dan kan het moeilijk zijn te korreleren met ondiep water afzettingen. De zone wordt genoemd naar twee ó? meer
taxa die de zone definiëren, bijvoorbeeld de Trisopterus angustus-Pseu-docolliolus syltensis Concurrent-Fange-aone.Het verdient aanbeveling een referentieaektie aan te wij«en.
-De Qppel-zone komt min of meer overeen met de concurrent-range-zone,
maar is minder strikt gedefinieerd. Men neemt daarvoor een aantal gespe-cificeerde taxa waarvan er maar een aantal aanwezig hoeft te zijn. Daar-door heeft deze zone een grotere horizontale en vertikale verbreiding dan de
concurrent-range zone. De grenzen zijn echter ook veel minder exakt en
subjektief(Fig.
3).Men noemt de zone naar een belangrijk taxon dat al of niet overal in de zone voorkomt.
Figuur 2.
De aonourrent-range-zone omvat het in-terval waarin soort a en h samen Voor-komen in het gesteente (vertikaal de tijdas). De ondergrens wordt gevormd door de hiohorizons waarin
soort h
het eerst voorkomtt de bovengrens
door de hiohorizon van het laatste voorkomen van soort a.
Figuur 3.
De vertikale verspreiding van de fossielen A, B en C ie uit-gezet tegen de tijdas. De
aoncurrent-range-zons I omvat
alleen die afzettingen waar-in soort A, B en C samen
voor-komen, De ovvel~zone omvat
veel meer,, namelijk alle af-zettingen waarin minstens twee van de drie soorten samen voorkomen.
-7--De Lineege-zone (of Phylozone) is een type range-zone dat dié afzettingen
omvat, waarin fossielen voorkomen die een deel van een evolutionaire- of
ontwikkelingslijn/trend vertegenwoordigen. Ze wordenbegrensd door veran-deringen in die lijn (Fig. U).
Men moet hiervoor dua evolutielijnen kennen en het eens rijn wanneer een bepaald taxon in een ander overgaat. Men noemt de zone naar het
be-treffende taxon, bijvoorbeeld Gadichthys benedeni Lineage-Zone. Men
ge-bruikt zulke zones nog waar zelden bij mollusken, maar bijvoorbeeld bij vissen wordt het al veelvuldig toegepasfc, namelijk door Pieter Gaemers.
3) Acae-zone.
~
T>eze zone» *ijn gebaseerd op de maximale ontwikkeling
(meestal de maximale abundantie of frequentie van voorkomen) van een taxon, maar niet op de totale range. Zo bestaat bijvoorbeeld de Hiatella arctica Acae-zone in het Mioceen van de Achterhoek, terwijl de'soort nog steeds voorkomt. Natuurlijk is hier het definiëren van exakte grenzen vaak
moeilijk.
U) Interval-zone. Deze zones omvatten het interval tussen twee duidelijke biostratigrafische horizons. Zo'n zone kan heel goed geen enkele biostra-tigrafisehe bijzonderheid omvatten, maai* geeft in elk geval aan dat er
tussen twee horizons nog een interval bestaat. Men noemt zo'n zone
vaak naar de soorten die de aangrenzende biohorizons definiëren.
Een aantal van deze zones kan worden onderverdeeld in subzones of worden samengevoegd tot superzones. Als men een subzone onderscheidt, hoeft nog niet de hele zone in subzones te worden onderverdeeld.
Vaak worden de nemen van de zones veel te lang en noemt men de zone
tus-sen het eerste voorkomen van taxon A en het laatste voorkomen van taxcn B bijvoorbeeld de C-Concurrent-Pange-zone naar taxon C dat in dat
in-terval erg algemeen is, maar er niet toe beperkt hoeft te zijn. Het is
overigens niet aan te raden letters of cijfers te gebruiken in de naam-geving. Dat gebeurt vaak, maar kan snel tot verwarring leiden en zulke eenheden worden altijd als informeel beschouwd.
Omdat biozones worden gedefinieerd op enkele uit vele, voorkomende taxa, wordt na enige tijd vaak een beter bruikbaar taxon gevonden. Het is dan zo, dat een nieuwe biozone kan worden beschreven. Niet de eerst
gedefinieerde, maar de meest bruikbare dient dan bewaard te blijven. Dit in tegenstelling tot het anciênniteitsprincipe in lithostratigrafie
en bijvoorbeeld taxonomie.
Figuur 4.
De lineage-zones* A, B en C zijn
ge-baseerd op de ontwikkeling binnen een evolutielijn (vertikaal de
tijdas). Linke een voorbeeld voor een divergerende evolutielijn, rechts een voorbeeld voor een
«volutietijn waarbij de ene soort
-e-CHRONOSTRATTGRAFIE
Algemeen
Chronostratigrafische klassifikatie heeft tot doel de opeenvolging van
gesteentelagen op aarde systematisch bijeen te brengen in benoemde
(ehro-nostratigrafische) geateente-eenheden, die overeenkomen met intervallen van geologische tijd (geochronologische eenheden). Daarmee kunnen dan
tijdskorrelaties worden gemaakt en wordt de mogelijkheid geschapen om gebeurtenissen in de geologische geschiedenis in een absolute
tijd-schaal te plaatsen. Enerzijds zal dit lokaal gebruikt worden om van allerlei gebeurtenissen in een specifiek gebied te bepalen in hoeverre
ze bijvoorbeeld tegelijk of na elkaar plaats vonden. Anderzijds zal dit aanleiding zijn een wereldwijde, chronostratigrafische schaal op te stellen, die zowel wereldwijd als lokaal gebruikt zal kunnen worden. Een chronostratigrafische eenheid is een gssteentelicheara dat bestaat
uit alle gesteenten op aarde, die tijdens een specifiek interval van geologische tijd zijn gevormd. De eenheden worden door isochrone
(over-al dezelfde ouderdom hebbende) vlakken begrensd. Alle konkreet benoemde,
chronostratigrafische eenheden zijn chronozonee (vergelijk biozones),
bij-voorbeeld het Eoceen. De basis voor zo'n chronozone kan zijn het
tijds-interval dat wordt bestreken door een litho- of biostratigrafische een-heid. Dat kan een groot of klein interval zijn, afhankelijk van de een-heid waarop de zone wordt gebaseerd. Zo zal de chronozone van mollusken groter zijn dan de chronozone van Macoma balthica. Bij deze laatste moet
natuurlijk een duidelijk onderscheid worden aangebracht tussen de bio-zone en de chronozone van Macoma balthiea; de biozone is beperkt tot de
lagen vaarin het beest werkelijk voorkomt, dus ondiep mariene afzettingen in West-Europa en de Arktische Zee (zie hiervoor), terwijl de chronozonc
wereldwijd voorkomt (Fig. 5)*
Een chronohorlzon is een stratigrafisch oppervlak of grensvlak dat overal
van dezelfde ouderdom ia. Eigenlijk heeft zo'n vlak geen dikte maar men gebruikt het in het algemeen voor zeer dunne intervallen die over een be-paalde afstand' isochroon zijn. 2o'n horizon kan worden gevormd door een bentonietlaagje (een dun laagje vulkanische as), koollagen, veel bioho-rizons (bijvoorbeeld het niveau waarin een soort uitsterft) etc.
Figuur 6.De taxon-range-zone ornaat alleen de afzettingen waarin het taxon
werkelijk is aangetroffen. De chronozone die op hetzelfde fossiel be-rust, is Veel algemener en omvat wereldwijd alle afzettingen die gevormd zijn, terwijl het taxon ergens levend voorkwam.
-9-Chronostr_ati grafische eenheden
Net als in de lithoatratigrafie is er een vaste hiërarchie in
chrono-stratigrafische gesteente-eenheden. (Fig.6)
De etage is de basiseenheid. Systemen, series en etages kunnen worden
samengevoegd tot grotere eenheden (met het voorvoegsel
super-)
ofver-deeld in kleinere eenheden (aangeduid mat het voorvoegsel sub-).
Deze eenheden zijn soms per regio verschillend. Dat komt meer voor
naarmate de eenheden van een lagere orde zijn. Om de positie binnen een eenheid aan te geven worden voorvoegsels als onder, midden, bovenste etc.
gebruikt. Als de eenheid formeel is ingedeeld in bijvoorbeeld een
onder-, midden- en bovendeel en naar zo'n deel verwezen wordt,' doet men dit door de term met hoofdletters aan te geven. Anders worden kleine
let-ters gebruikt. Bijvoorbeeld; boven-Eoceen kan meer of minder omvatten
dan het Boven-Eoceen. De grenzen tussen chronostratigrafische eenheden
zijn gebaseerd op fossielinhoud (biohorizons) of lithologie.
Er bestaan ook abstrakte tijdseenheden, de geochronologische eenheden met eenzelfde hiërarchie (Fig. 6) en met 'tijd' als basiseenheid. De namen zijn gelijk aan die van de korresponderende chronostratigra-fische gesteente-eenheid. Men deelt deze eenheden in in vroeg-, midden-, laatste etc. en kan daarnaar informeel verwijzen als bijvoorbeeld
laat-Eoceen of formeel als Laat-Eoceen. De afzettingen, gevormd tijdens het
Eocèen-Tijdvak, behoren tot de Eoceen-serie. De ene indeling houdt zich dus met de abstrakte tijdsindeling bezig, de ander met een indeling van afzettingen, gebaseerd op de tijd van afzetting. Hieronder worden de
verschillende chronostratigrafische eenheden besproken.
1) Chronozone. Dit is de formele term voor de laagste eenheid,
bijvoor-beeld een biozone of een formatie. Als een etratotype is aangewezen kan de chronozone worden gedefinieerd: (1) als korresponderend met het tijds-interval dat door het stratotype wordt beslagen en ligt dan direkt vast of (2) als korresponderend met het totale tijdsinterval dat door de een-heid wordt beslagen, wat groter kan zijn dan dat van het stratotype,
zodat met toenemendekennis ook dit interval verder kan uitbreiden,
zodat de chronozone mee verandert. Omdat bepaalde typen strati grafische
eenheden geen stratotype kennen (bijvoorbeeld veel biozones) zijn die niet geschikt voor de indeling van chronostratigrafische eenheden, daar de chronozones steeds aan verandering onderhevig zouden zijn. Theore-tisch zijn chronozones wereldwijd, maar in de praktijk zijn ze slechts Figuur S. Hiërarchie in chronoBtratigrafiache en geochronologiache
eenheden.
Chronostratigrafische eenheden voorbeeld Geochronologische eenheden
Nederlands Engels Nederlands Engels
eonotheem
(a)eonothe^m
Fanerozoikum eon (a)ecneratheera erathem Kenozolkum era era
systeem system Tertiair periode period
serie series Eoceen tijdvak epoch
etage stage (Duits; Stufei Lutétien tijd age (Duits: Alter)
-10-regionaal bruikbaar- Een chronozone wordt genoemd naar de stratigrafi-sche eenheidwaarop hij berust, bijvoorbeeld Macoma balthica-Chronozone
naar de Macoma balthica Taxon-Hange-zone of Actuatuca-Chronozone naar
de Atuatuca-Forraatie.
2) Etage. Deze eenheden zijn de basiseenheden waarmee in de chroncstrati-grafie wordt gewerkt. Het zou het beste zijn een etage te definiëren door
middel van een kontinue ontsluiting van het atratotype met duidelijke
grenzen, maar dat kan gewoonlijk niet en daarom definieert men vaak al-leen de grens-stratotypen. Het kiezen van zulke grenzen heeft als voordeel dat hiaten en overlappen worden voorkomen. Zo'n grensstratotype moet
liefst binnen een kontinue sequentie van mariene afzettingen worden gekozen en berusten op een goed herkenbare horizon zoals een grens van een biozone. Het is natuurlijk zinvol zulke grenzen te trekken vaar grote veranderingen op aarde plaatsvinden, tenminste, als dat plotselinge
veranderingen zijn. Dat is vooral van belang, omdat etages basiseenheden
zijn die worden saaengenomen in grotere eenheden. Een voorbeeld is de ver-andering in het leven op aarde, rond de grens tussen Maastrichtien en Danien (twee etages): onder andere dinosauriërs en ammonieten sterven uit.
De grens tussen deze twee etages legt ook meteen de grens tussen de hogere eenheden vast: Boven-Krijt/Paleoceen, Krijt/Tertiair en Mesozoïkun. Etages
beslaan in het algemeen zo’n 3 tot 10 miljoen jaar, hun dikte varieert var plaats tot plaats. De naam wordt meektal afgeleid van een geografisch objekt in de buurt van de typesektie of het typegebied, bijvoorbeeld
Cuisien naar het dorpje Cuise-la-Motte. De uitgang is in het Nederlands en Frans -ien (uitgesproken als -jen, in Vlaanderen zegt men meestal -iaan in het Duits officieel ook -ien, maar daar laat men de uitgang meestal weg (Helvet in plaats van Helvetien) en in het Engels is het -ian.
3) Serie.
______
Een serie ie altijd onderdeel van een systeem en is meestal
(maar niet noodzakelijk) verdeeld in etage». Meestal zijn systemen in
drie series verdeeld (Onder-, Midden- en Boven-). Ze kunnen wereldwijd
worden herkend. De grenzen worden vastgelegd in grens-atratotypen. Als de
serie in etages in onderverdeeld, vallen de grenzen uiteraard samen: bijvoorbeeld de bovengrens van de bovenste etage is ook de bovengrens
van de serie. Meestal omvat een etage zo'n vijftien miljoen jaar. De naam. is meestal afgeleid van een geografisch ohjekt in de buurt van typeeektie/ typegebied. Dat is niet het geval net de series van het Kenozoïkum.
Die zijn gebaseerd op griekse woorden die aangeven in hoeverre de
mol-luskenfauna’s uit de serie overeenkomen met de huidige rnolluakenfauna’s. In oudere afzettingen kenen serienamen voor als Dinantien (naar Dinant
in België) en Midden-Krijt (naar de positie in het Krijt-systeem). !+) Systeem. De systemen rijn zulke grote eenheden dat ieder ze zal ken-nen: «bijvoorbeeld Dcvoon, Krijt, Kwartair. Se zijn algemeen geaksepteerd
en hebben een groot tijdsbereik om als wereldwijde referentie-eenheid gebruikt te worden. Ze worden dan ook veelvuldig gebruikt. Ook hier worden op dezelfde manier grena-btratotypen vaatgelegd. Veel grenzen
staan nog ter diskussie: ze zijn vaak nog niet goed gedefinieerd en
ie-dereen bemoeit zich ermee, omdat de definitie overal ter wereld van be-lang is. Het zal duidelijk zijn dat ieder de grens het liefst in eigen
land of in de buurt, vastlegt en men ken daar als land trots op zijn. Zo is in Tsjechoslowakije bij de grens tussen Siluur en Devoon eer
aantal plaquettes aanwezig en een modern monument. Als men het eene is
welke series en etages tot het
systeem behoren en de grenzen van die lagere eenheden goed zijn gedefinieerd, ligt de grens van het systeem natuurlijk ook direkt vast. De Fanerozoïache systemen omvatten meest
-11-overigens al heel lang zo, dat eenheden, naarmate ze afzettingen uit een
verder verleden omvatten, vaak grotere intervallen beslaan, alleen al omdat over die oudere afzettingen minder informatie ter beschikking
staat. Er is weinig standaarisatie in de namen van de systemen. Tertiair
en Kwartair stammen van de verouderde indeling in Primair, Secundair,
Tertiair en Kwartair. Veel geologen gebruiker, overigens de termen Paleogeen (Paleoceen, Eoceen, Oligoceen) en Reogeen (Mioceen, Plioceen, Pleistoceen, Holoceen). Andere namen zijn afgeleid van de lithologie (bijvoorbeeld Krijt, Karboon) of genoemd naar een geografisch objekt (Jura, Devoon)
of een oud volk (Siluur).
5) Eratheera. Dit zijn de grootste, fonaele chronostratigrafische
eenhe-den, zoals Mesozoïkum, Kenozoïkum, etc. Ze zijn gebaseerd op de grote stappen in de ontwikkeling var. het léven op aarde.
6) Eonotheem. Het eonotheem is een begrip dat is ingevoerd als
equiva-lent van de geogronologische term eon. Men erkent algemeen twee eonen,
hét eerste is het Fanerozoxkun (Palaozoïkum, Mesozoxkum, Kenozoïkura)
het tweede omvat het pre-Fanerozoxkum waarvoor men verschillende temen
naast elkaar gebruikt: Prekambrium, Cryptozoxkua en Archeozoxkum. De indeling van dit oudere eon is nog lang niet gevestigd; men verschilt
daarover neg te zeer van mening.
De hogere eenheden zijn dus vrij algemeen aanvaard. Over de lagere
een-heden bestaat meestal geen overeenstemming. Men heeft zeer vaak lokale
eenheden ingevoerd, omdat het voor die kleinere eenhedenerg moeilijk is zekere korrelatiec met het type-gebied te maken. Vooral als dat erg ver
weg ligt» Het is dan zinvoller een goede, lokale indeling te hebben, dan zeer onzekere korrelaties te maken met een universele indeling.
Zulke lokale eenheden zullen dan ook vel altijd nodig blijven.
Vaak ook is men het niet eens welke lokale chronostratigrafische
een-heid voorkexir verdient voor een universeel gebruik. Daarbij is men vaak zeer chauvinistisch: ieder heeft voorkeur voor een type-sektie die in
de buurt ligt, alleen al on praktische redenen.
Hoe gaat zo'n korrelatie in zijn werk? Natuurlijk moet eerst de type-sektie waarmee gekorreleerd moet worden, goed zijn gedefinieerd. Dan
moeten alle hulpmiddelen die er zijn gebruikt, vergeleken worden: fo-sielvoorkomens, ouderdorosbepalingen met betrekking van isotopenonderzoek
etc. De problemen die daarbij komen kijken gaan te ver om hier behandeld te worden. Wel wil ik opmerken dat fossielen het meest gebruikte
hulp-middel zijn en dat er vooral problemen optreden bij correlaties tussen mariene en continentale afzettingen (Fig. 7)«
Naast de formele namen gebruikt men wel informele namen, zoals ijstijdvak voor het Pleistoceen, of men spreekt bijvoorbeeld van de chronozone
van de Atuatuca-Formatie. Het is dan zaak de termen met kleine letters
te schrijven.
KONKLUSIE
Boven is beschreven hoe de internationale afspraken over stratigrafiscbe
termen momenteel zijn. Lang niet alle geologen houden zich hieraan. Vaak doordat men de regels niet goed kent, maar ook wel omdat men het met de regels of een bepaalde regel niet eens is, of omdat men niet de moeite wil nemen een stratotype te kiezen en beschrijven. Toen de afspraken niet bestonden werd er echter veel meer gerommeld en het is te hopen dat steeds
meer geologen zich wel aan de regels zullen houden, zodat efficiënt gewerkt
kan worden. Inmiddels is al veer verder gesleuteld aan de 'code’, wat bijvoorbeeld resulteerde in een nieuwe code voor Noord-Amerika ('Code
-12-Figuur 7. De korvelatie tueoen de mariene eektie I en de continentale sektie III en dus tussen de biozones 1-4 die berusten op mariene fauna en de hiozonee A-D die berusten op continentale flora'st goat het beste
via een eektie in het overgangsgebied waarvan hier een ideaal voorbeeld is gegeven. Het blijkt bijvoorbeeld dat de veenlaagjes goede gidshavizons
vormen. Maar voorzichtigheid is geboden: door erosie ontbreekt in sektie
III êên van de laagjes en een lithostratigrafisohe korvelatie zou tot
een verkeerde tijdskorrelatie leiden. De biozones bieden hier een uit-komst. Omgekeerd kamt biozone 1 niet in eektie II voor en daar biedt de
-13-of stratigraphic nomenclature for North America, Buil. Am. Ass.
petr. geol.,
mei 1983). De nieuwe code is overigens bedoeld als diskussiestük. Zij
berust vooral op de internationale *code', maar is al aangepast aan
re-cente innovaties in de geologie. Zo zijn veel nieuwe typen stratigra-fische eenheden ingevoerd zoals magneto-polariteits eenheden (gekenmerkt door hun remanente, magnetische polariteit) en allostratigrafische
een-heden (die karteerbare, laagvonnige eenheden van sedimentair gesteente zijn, die worden gedefinieerd en herkend op grond van begrenzende discontinuïteiten,
bijvoorbeeld lateraal discontinue rivier- of meerafzettingen die worden
gescheiden door begraven bodems. Een overzicht:
eenheden gebaseerd op inhoud of fysische grenzen:
Lithostratigrafische eenheden Lithodemische eenheden Magneto-polariteits eenheden Biostratigrafische eenheden Pedostratigrafisehe eenheden Allostratigrafische eenheden
eenheden die een geologische tijd uitdrukken of daarmee gekorreleerd vorder;
materieel: Chronostratigrafische eenheden
Polariteits-Chronostratigrafiache eenheden
niet materieel: Oeochronologische eenheden
Polariteits-Chronologische eenheden
Diachrone eenheden