• No results found

Tussen solidariteit en argwaan - Een onderzoek naar de strijd der discoursen rondom de vluchtelingencrisis in Nederlandse talkshows in de periode van voorjaar 2015 tot februari 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen solidariteit en argwaan - Een onderzoek naar de strijd der discoursen rondom de vluchtelingencrisis in Nederlandse talkshows in de periode van voorjaar 2015 tot februari 2016"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tussen solidariteit en argwaan

Een onderzoek naar de strijd der discoursen rondom de vluchtelingencrisis in

Nederlandse talkshows in de periode van

voorjaar 2015 tot februari 2016

Francien Griffioen

Master scriptie

M.A Television and Cross-Media Culture Begeleider: Jan Teurlings
 Beroepsgerichte specialisatie Tweede lezer: Leonie Schmidt


(2)
(3)

Samenvatting

In Nederland zijn felle discussies gaande over het groeiende aantal vluchtelingen. Als het gaat om de “vluchtelingencrisis” binnen de Nederlandse maatschappij, is duidelijk merkbaar dat verschillende visies strijden om maatschappelijke dominantie. Het voorjaar van 2015 wordt gekenmerkt door de positieve klanken en de solidaire proactieve houding ten aanzien van vluchtelingen. Dit maakte rond de nazomer van 2015 echter plaats voor toenemende bezorgdheid en argwaan. In dit onderzoek zijn drie discoursen geïnventariseerd (pro-vluch-teling, anti-vluchteling en het rechten discours) aan de hand van vier Nederlandse talk-shows. Middels deze inventarisatie is de werking van de discoursen, zowel binnen de dis-coursen zelf, als binnen het veld van disdis-coursen onderzocht. Hierdoor is de mechanica van de discoursen blootgelegd en is bestudeerd hoe ze door de tijd heen zijn geëvolueerd en hoe ze elkaar ondermijnen of versterken. Tevens is gebleken dat de materiële context (talk-show) invloed uitoefent op de productie van discoursen.

Kernwoorden: vluchtelingendebat, talkshow, discourstheorie, moment/element, articulatie, dislocatie, moral panic, war of position

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding………. 5 1. Werkwijze………. 7 1.1 Corpus……… 7 1.2 Methode……… 8 2. Theoretisch kader………. 11
 2.1 Vluchtelingen in de media……….. 11 2.2 Genre: talkshow……… 13

2.3 War of Position Antonio Gramsci……….. 16

2.4 Discourstheorie Laclau en Mouffe……… 18

2.5 Moral Panics Stuart Hall……… 22

3. Inventaris: Discoursen in Nederlandse talkshows………. 25

3.1 Het vluchtelingendebat in Nederland……….. 25

3.2 Pro-vluchtelingen discours……… 26

3.3 Anti-vluchtelingen discours……… 32

3.4 Rechten discours……… 39

4. Analyse……….. 41

4.1 Strijd der discoursen………. 41

4.2 Dislocaties……….. 43 1. Aylan Kurdi……….. 43
 2. Parijs en Keulen………. 44 4.3 Moral Panic……… 45 5. Conclusie……….. 48 6. Bronnenlijst……… 51 7. Bijlagen……….. 54

7.1 Afleveringen over vluchtelingencrisis: De Wereld Draait Door……….. 54


7.2 Afleveringen over vluchtelingencrisis: Pauw………. 55


7.3 Afleveringen over vluchtelingencrisis: RTL Late Night……… 56


(5)

Inleiding

"Migrants and refugees are not pawns on the chessboard of humanity.” 


Pope Francis, 2013

In de eerste maanden van 2015 zijn meer dan 430.000 vluchtelingen gearriveerd aan de Zuid-Europese kust, meldde de Internationale Organisatie voor Migratie. Dit is een verdub-beling van het totale aantal vluchtelingen in 2014 (Hommes). De toestroom van vluchtelin-gen in 2015 blijkt meer dan een humanitaire crisis. Het beïnvloedt sterk de Nederlandse poli-tieke agenda, Europese parlementaire relaties staan onder hoge druk, het leiderschap van Merkel wordt betwist en er heerst een hevige interne strijd tussen burgers. In Nederland zijn felle discussies gaande over het beleid met betrekking tot de vluchtelingencrisis. Als het gaat om de “vluchtelingencrisis” binnen de Nederlandse maatschappij, is duidelijk merkbaar dat verschillende visies strijden om maatschappelijke dominantie.

Peter Vasterman merkt in een interview met Vice Versa op 8 oktober 2015 het vol-gende op over de huidige vluchtelingencrisis binnen Nederland: “In de meeste media is er nauwelijks aandacht voor de dieperliggende oorzaken van de crisis. Waarom vluchten die mensen nu? Wat maakt dat de Syriër op de vlucht slaat en de Libiër niet, terwijl het in dat laatste land ook onrustig is sinds Ghadaffi is verdreven?” Hij constateert dat rond september 2015 de media inzoomen op alles dat positief is aan vluchtelingen, de meeste negatieve za-ken blijven onvermeld. Volgens Vasterman leek het op dat moment of alle vluchtelingen in-genieurs en artsen waren, die in staat waren om onze economieën een boost te geven (Opoku). Deze opvatting geldt niet alleen voor Nederland. In Duitsland heeft Angela Merkel stelling genomen door het openen van de “Wilkommenscultuur” en haar befaamde uitspraak “Wir schaffen das”. Dit warme welkom werd al snel overgenomen door verschillende andere media. De grootste krant van Duitsland, de Bild - een traditionele, controversiële en meestal erg rechtse krant - werd plotseling het voorbeeld van actiejournalistiek door het oprichten van het intitiatief: “Wir helfen”. In oktober 2015 ging de krant nog een stapje verder: ze na-gelde haatzaaiers aan de schandpaal die op Facebook buitenlanders bedreigden (Benjamin, NRC). Deze positieve klanken en de solidaire pro-actieve houding ten aanzien van vluchte-lingen rond de nazomer van 2015 maakten snel plaats voor toenemende bezorgdheid en argwaan. De gebeurtenissen in Keulen tijdens de nieuwjaarsnacht hebben hier grote invloed op gehad.

De studie van migratie, in haar vele vormen, is een interdisciplinair vakgebied. Ver-schillende studies hebben onderzoek aan dit verschijnsel gewijd. Jan van Beek heeft in 2010 vanuit economisch vakgebied onderzoek gedaan naar de productie van wetenschap-pelijke kennis over de economische effecten van migratie in Nederland in de jaren 1960-2005. Op politiek vakgebied heeft Patrick Loobuyck in 2001 onderzoek gedaan naar vreemdelingen over de (werk)vloer: Het debat over arbeidsmigratie en de migratiestop in kaart. Dit onderzoek gaat in op verschillende aspecten binnen de migratie-politiek. Vanuit

(6)

historisch vakgebied hebben de onderzoeken als Nieuwe Nederlanders. Vestiging van mi-granten door de eeuwen heen (1996) en Winnaars en verliezers, een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie (2001) door Leo en Jan Lucassen aandacht besteed aan de stu-die naar migratie. Naast de wetenschappelijke interesse is migratie binnen de samenleving zelf een veelvoorkomend gespreksonderwerp, vooral in gastlanden omdat immigratie daar, volgens Castles, kan zorgen voor fundamentele veranderingen in de sociale, culture, eco-nomische en politieke structuur (Castles, 57). Binnen mediastudies is onderzoek naar migra-tie veelal gericht op de representamigra-tie, de aanwezige discoursen en frames die circuleren binnen de samenleving. In het eerste deel van het theoretisch kader wordt dit nader toege-licht. Deze studies geven ons inzicht in onze perceptie en begrip ten opzichte van migranten alsmede de publieke opinie en het publieke debat. Samuel Bennet stelt dat de berichtgeving over migranten en vluchtelingen problematisch is. Er worden vaak generaliserende termino-logieën gehanteerd, er wordt geen ruimte geboden voor de stem van de migrant zelf, sub-jecten worden zowel negatief dan wel als (hulpeloos) slachtoffer geportretteerd en de kwes-tie wordt vaak gezien in een nationale context in plaats van in een internationale context (Bennet, 249).

Tijdens dit onderzoek inventariseer en analyseer ik de aanwezige publieke discour-sen rondom de vluchtelingencrisis in vier Nederlandse talkshows in de periode voorjaar 2015 tot februari 2016. Mijn theoretisch kader is opgedeeld in vijf delen. In het eerste deel introduceer ik verschillende bestaande onderzoeken naar migratie binnen het vakgebied van mediastudies om vervolgens mijn eigen onderzoek te positioneren. In het tweede deel licht ik verschillende genre-conventies van de talkshow nader toe aangezien deze mogelijk in-vloed uitoefenen op mijn resultaten. In het derde, vierde en vijfde deel illustreer ik verschil-lende kernconcepten die van belang zijn voor mijn analyse: war of position, de discourstheo-rie van Laclau en Mouffe en specifiek de concepten element, moment, articulatie, dislocatie, chain of equivalence en chain of difference en moral panic.

(7)

1.

Werkwijze

1.1 Corpus

Voor dit onderzoek zijn talkshows geselecteerd die zich richten op het algemene publiek, met een gevarieerde onderwerpkeuze binnen elke aflevering, die in de avonduren worden uitgezonden en die door één persoon worden gepresenteerd. De selectie bevat de volgende programmatitels:

Pauw (VARA), iedere werkdag om 23.00 uur uitgezonden op NPO1 van 31 augustus 2015 tot 18 december 2015, gepresenteerd door Jeroen Pauw.

Jinek (KRO, NCRV), iedere doordeweekse dag uitgezonden op NPO1 van 5 januari 2015 tot 27 februari 2015, van 1 juni 2015 tot 28 augustus 2015 en 4 januari 2016 tot 20 februari 2016, gepresenteerd door Eva Jinek.

De Wereld Draait Door (VARA), iedere werkdag om 19.00 uur uitgezonden op NPO1 van juni 2015 tot februari 2016, gepresenteerd door Matthijs van Nieuwkerk.

RTL Late Night (RTL4), elke werkdag om 22.30 uur uitgezonden op RTL4 van 31 augustus 2015 tot 18 december 2015 en 11 januari 2016 tot 29 februari 2016, gepre-senteerd door Humberto Tan.

De programma’s Pauw en Jinek werden beiden uitgezonden op NPO1. De uitzendingen van Pauw zijn echter pas in augustus 2015 begonnen en eindigden in december 2015. Jinek werd juist voorafgaand en navolgend aan deze periode uitgezonden, ze is de ‘vervanger’ van Pauw op de late avond en is zo ook opgenomen in mijn analyse (Lips, Het Parool).

Figuur 1: aantal afleveringen per maand per talkshow1

Het jaar 2015 heb ik ervaren als een periode waarin een evolutie aan discoursen kon wor-den getraceerd. Het voorjaar van 2015 was het beginpunt van de toetreding van de

vluchte-De cijfers in deze tabel zijn afkomstig uit vier tabellen in de bijlage

1 0 1 3 4 5

afl. pm feb 2015 april 2015 juni 2015 aug 2015 okt 2015 dec 2015 feb 2016

0

0

0

1

1

0

0

1

3

1

2

4

0

0

0

DWDD PAUW JINEK RTL LN

(8)

lingencrisis in het publiek debat. In april 2015 werd in alle vier de Nederlandse talkshows aandacht besteed aan de vluchtelingencrisis, hiervoor werd er nauwelijks over gesproken (zie figuur 1). Tijdens deze periode hebben een aantal cruciale gebeurtenissen ervoor ge-zorgd dat deze crisis het gesprek van de dag is geworden en niet meer uit het debat is ver-dwenen. April 2015 zal gelden als startpunt van de geanalyseerde periode en februari 2016 als eindpunt. Van alle vier de talkshows heb ik aan de hand van de inhoudstabel op de web-site de afleveringen waarin de vluchtelingencrisis centraal stond (wanneer het onderwerp van het gesprek aan tafel was) in een tabel opgenomen (zie bijlage 1,2,3,4). Dit vormt het corpus van mijn onderzoek. Van al deze afleveringen heb ik een inventarisatie gemaakt van de aanwezige discoursen omtrent het vluchtelingendebat.

Aan de hand van deze inventarisatie zal ik een kwalitatieve discursieve inhoudsana-lyse uitvoeren. Mijn instrumentarium bestaat uit transcripties van de gesproken tekst en een globale (beeld)beschrijving van de afleveringen van de verschillende programma’s (de gas-ten aan tafel en het onderwerp van gesprek). Doordat dit een tijdrovende klus is zal ik niet de gehele uitzending uitschrijven, maar worden alleen de cruciale passages integraal ge-transcribeerd.

1.2 Methode

Tijdens dit onderzoek worden aanwezige discoursen omtrent het vluchtelingendebat in vier Nederlandse talkshows in de periode -voorjaar 2015 tot februari 2016- geïnventariseerd en geanalyseerd. Aan de hand van deze vier talkshows zal ik de aanwezige discoursen aller-eerst inventariseren. Hierbij tracht ik de verschillende discoursen te groeperen en te achter-halen uit welke verschillende onderdelen ze bestaan. Vervolgens zal ik aan de hand van deze inventarisatie de werking van de discoursen analyseren; zowel binnen de discoursen zelf alsmede tussen de verschillende discoursen. Zijdelings zal ik kijken of er momenten te benoemen zijn die van grote invloed zijn geweest op de evolutie van de discoursen, de pro-ductie van de discoursen, de aanscherping van de discoursen en die mogelijk hebben geleid tot nieuwe wendingen.

Als het gaat om discourstheorie is het belangrijk om terug te gaan naar het weten-schappelijke werk van Michel Foucault. In zijn boek The Archaeology of Knowledge (1969) definieert Foucault het begrip discours. Foucault omschrijft een discours als “a group of se-quences of signs, in so far that they are statement” (107). Een discours gaat echter verder dan alleen het taalkundig gebied. Verderop in het boek concludeert Foucault “We shall say that a discourse is a group of statements in so far they belong to the same discursive forma-tion” (177). Een discours is een groep uitingen waarin er over een bepaald onderwerp, op een bepaald moment gesproken wordt. De groep uitingen die dit discours vormen, hebben invloed op onze interpretatie van dat onderwerp op dat bepaalde moment, of groter omvat, de sociale wereld om ons heen. In het artikel Analysing Television (2006) zegt Glen Creeber het volgende over discours analyse:

(9)

Rather than heavily prescribing a single meaning to a text, discourse analysis is in-terested in the various means by which different socio-cultural discourses (gender, sexual, national, racial, artistic, institutional and so on) compete for meaning (35).

Discours analyse tracht de verschillende discoursen in kaart te brengen, te zoeken naar “the pure facts of discours” om aan te tonen hoe deze discoursen en hun betekenissen met el-kaar strijden om macht. Discours analyse kent vele tradities. Vanuit verschillende disciplines wordt discours analyse ingezet. Voorbeelden van onderzoeken van bekende analisten uit het veld zijn; de kritische discours analyse van Norman Fairclough; het analytische werk van Teun van Dijk over media discoursen en het werk van John Richardson over nieuws bericht-geving in kranten. Er zijn veel variaties mogelijk als het gaat om de uitvoering van discours analyse. Voor elke studie geldt dat ze op een eigen, unieke manier analyseren waardoor elk vakgebied een eigen definitie van discours hanteert. Voor de bepaling van het theoretisch kader van mijn onderzoek ben ik heel pragmatisch te werk gegaan. Tijdens dit onderzoek zal ik niet één coherente traditie toelichten maar vanuit verschillende tradities specifieke kern-concepten gebruiken die bruikbaar zijn voor mijn analyse. Zoals David Deacon aan studen-ten adviseert:

Linguistic analysis is a field which is still in the process of development, and in light of this, we suggest that you adapt the ideas and techniques of these writers in ways which best suit your own specific analytical task and materials (151).

De theorie en concepten die voor de analyse van mijn onderzoeksobject van belang zijn, zijn de volgende: het werk van Antonio Gramsci en zijn concept war of position. Zijn theorie heeft grote invloed gehad op het werk van Laclau en Mouffe. De discourstheorie van Laclau en Mouffe en specifiek de concepten: dislocatie, articulatie, moment, element, chain of equiva-lence/ chain of difference spelen tevens een belangrijke rol in mijn analyse. Een andere the-orie die absoluut relevant is voor mijn analyse is het idee van moral panics. Het idee van moral panic is geïntroduceerd door Stan Cohen. Cohen’s was echter meer gericht op het functionele aspect van een moral panic, het was Stuart Hall die diezelfde literatuur ging ge-bruiken en het fenomeen op een gramsciaanse manier ging analyseren wat resulteerde in een toepasbaar analytisch idee. Ik ben me er bewust van dat deze concepten voortkomen uit verschillende disciplines, het moet echter worden beschouwd als creatief gebruik van verschillende concepten uit verschillende disciplines welke samenhangen door de relevantie op mijn onderzoeksobject.

Beeldvorming en berichtgeving zijn gebruikelijke

thema’s binnen onderzoek naar

mi-granten en de media. Baker and McEnery (2005) deden onderzoek naar aanwezige dis-coursen in de berichtgeving in Britse kranten en teksten van de website van The Office of the United Nations High Commissioner for Refugees. Roland Bleiker et all. (2013)

(10)

onder-zochten afbeeldingen op voorpagina’s van Australische kranten gedurende twee cruciale periodes in de geschiedenis. Ze analyseerden dat deze afbeeldingen vluchtelingen en asiel-zoekers voornamelijk in grote groepen portretteerde en met een focus op boten. Dit leidde vervolgens tot dehumanisatie van vluchtelingen, ze werden niet als individuen gezien maar als een bedreiging voor de veiligheid van de Staat wat een angstcultuur aanwakkerde.

Het grootste deel van bestaand onderzoek specificeert zich op de geschreven pers, slechts een klein deel van dit onderzoek richt zich op televisie. Het onderzoek dat zich wel op televisie richt zoomt meestal in op het nieuwsgenre (Leurdijk, 6). De vluchtelingencrisis is veel meer dan alleen een onderdeel van het televisienieuws. Zo zijn er bijvoorbeeld veel do-cumentaires gemaakt over dit onderwerp zoals Those Who Feel the Fire Burning (2015) en Eritrea Stars (2015) maar tevens reality-tv in Nederland als Rot op naar je Eigen Land (EO, 2015) en speciale uitzendingen van Buitenhof, Tegenlicht en Hollandse Zaken die inspelen op dit onderwerp.

(11)

2. Theoretisch kader

2.1 Vluchtelingen in de media

In de samenleving zijn de media in de meeste gevallen de grootste bron van informatie. Via media vergaart men kennis, leert men over verschillende opvattingen en standpunten wat invloed heeft op publieke opinies en discoursen (van Dijk, 36). Vooral als het gaat om kwes-ties over etniciteit hebben media de meeste invloed, omdat alternatieve bronnen van infor-matie schaars zijn. De media voorzien het publiek in de samenleving van de eerste feiten en geven tegelijkertijd de eerste beschrijvingen en definities van de huidige situatie (van Dijk, 37). Volgens Teun van Dijk beperkt de berichtgeving in de media zich, als het gaat om immi-granten en etnische minderheden, rondom de volgende zaken:

• Nieuwe (illegalen) immigranten die arriveren

• Politieke reacties op de besluitvorming over nieuwe immigranten/ immigratie • Problemen tijdens het ontvangen van de immigranten (onderdak, etc.) • Sociale problemen die zich aandienen zoals werkgelegenheid en welzijn • Reactie van de bevolking (Emotioneel)

• Karakterisering van de groep; hoe ze zich verhouden t.o.v. de bevolking • Complicaties die zich voordoen: negatieve karakterisering (afwijkend gedrag) • Focus op bedreiging: geweld, criminaliteit, drugs etc.

• Politieke reactie: besluitvorming om immigratie te stoppen • Conflicten rondom de integratie van de immigranten

Volgens Teun van Dijk krijgen al deze punten - hoewel sommige in potentie neutraal zijn - al snel een negatieve lading: immigranten worden bijvoorbeeld geassocieerd met criminaliteit, er wordt vooral over ze gesproken in samenhang met de problemen die ze veroorzaken ze worden gezien als een bedreiging voor de maatschappij (van Dijk, 38). Van Dijk heeft ge-constateerd dat zaken als; het verlaten van het gastland, de economische meerwaarde, het alledaagse leven van migranten en discriminatie en racisme tegen migranten, onderbelicht blijven (36). De nadruk in de berichtgeving ligt vooral op het onderscheid dat wordt gemaakt tussen: de positieve zelfpresentatie en negatieve presentatie van de “ander”. Dit wordt te-vens gezien als het belangrijkste discours rondom immigranten welke racisme in de hand werkt (Van Dijk, 36).

Samuel Bennet beargumenteert in zijn onderzoek “The representation of third-coun-try nationals in European news discourse” dat de media vaak falen als het gaat om neutrale representatie en berichtgeving (248). Hij constateert dat berichtgeving over migranten en vluchtelingen als problematisch wordt aangemerkt om vier redenen. Allereerst omdat er ge-neraliserende terminologieën worden gehanteerd. Uit zijn onderzoek is gebleken dat het on-derscheid dat wordt gemaakt tussen migranten, vluchtelingen en asielzoekers vaak onjuist is. In Nederlands taalgebruik in de media is gebleken dat het onderscheid tussen migranten vaak wordt gemaakt op basis van religie in plaats van etniciteit. Dit resulteert er in dat

(12)

mi-granten uit het Midden-Oosten sneller worden geassocieerd met moslims (Bennet, 250). Uit een analyse van Baker en McEnery is tevens gebleken dat vluchtelingen voornamelijk wor-den beschreven aan de hand van waar ze vandaan komen, waar ze op dat moment verblij-ven of waar ze heen gaan, in plaats van de omstandigheden die ervoor hebben gezorgd dat ze op de vlucht zijn, zoals economische of politieke redenen of door oorlog (202). Het twee-de argument dat Bennet problematisch vindt is dat twee-de subjecten vaak negatief dan wel als hulpeloos slachtoffer geportretteerd worden. Dit hangt nauw samen met het belangrijkste discours geconstateerd door van Dijk: de tweedeling tussen de positieve zelfpresentatie en negatieve presentatie van de “ander”. Uit onderzoek naar Albanese vluchtelingen is geble-ken dat zij hoofdzakelijk werden geportretteerd als criminelen (Bennet, 250). Het negatieve discours positioneert vluchtelingen als bedreiging voor de maatschappij. Als ze niet worden geportretteerd als bedreiging worden ze vaak gezien als hulpeloze en passieve slachtoffers van gruweldaden of natuurlijke rampen (Bennet, 251). Het derde punt behelst het argument dat er in de media geen ruimte geboden wordt voor de stem van de migranten zelf. Het zijn vaak de autoriteiten die de media te woord staan in gerelateerde zaken (Bennet, 252). Dit heeft mede te maken met de “hierarchy of credibility”. De hierarchy of credibility betekent dat de mening van mensen met macht sneller wordt geaccepteerd door het volk dan die van mensen die geen macht hebben (Baker & McEnery, 199). Stuart Hall zegt hierover het vol-gende: “The result of this structured preference given in the media to the opinions of the po-werfull is that these ‘spokesmen’ become what we call the primary definers of topics.” (58). Het laatste problematische punt dat Bennet benoemt is dat de kwestie rondom migranten meestal wordt aangekaart als een nationaal probleem in plaats van een internationaal pro-bleem binnen een internationale context (249). Dit nationale perspectief is tegengesteld aan het transnationale karakter van immigratie zelf. Het is gebleken dat media de redenen voor migratie negeren. Ze onderzoeken niet de oorzaken van het probleem noch trachten ze mo-gelijke oplossingen te benoemen, maar vervallen snel terug in oude patronen: de valkuil van het negatief portretteren (Bennet, 252). Bleiker et al. hebben in 2013 onderzoek gedaan naar de representatie van vluchtelingen in Australië aan de hand van foto’s op voorpagina’s van nationale kranten gedurende twee cruciale periodes. Dit onderzoek heeft aangetoond dat vluchtelingen hoofdzakelijk werden geportretteerd in groepen (zowel middelgrote als gro-te) en met een focus op boten (398). Er was een grote afwezigheid van materiaal waarop de gezichtsuitdrukkingen van vluchtelingen waren te zien. Het is juist gebleken dat dit soort ma-teriaal medeleven en begrip bij de kijker oplevert en afbeeldingen van grote groepen juist zorgt voor afstand (Bleiker et al. 399). Bleiker et al. hebben geconcludeerd dat door deze representatie en voornamelijk het gebrek aan individuele en herkenbare portretten, vluchte-lingen niet werden geassocieerd met een humanitaire crisis maar dat ze werden gezien als bedreiging voor de soevereiniteit en veiligheid van de staat van het gastland. Deze ‘de-hu-manitaire’ patronen versterken de angstcultuur en het idee van mogelijke bedreiging

(13)

waar-door in plaats van medelevende en begripvolle reacties, de focus komt te liggen op beveili-ging en grenscontrole van de staat (399).

De onderzoeken die hierboven staan omschreven, illustreren de meest voorkomende logi-ca’s als het gaat om representatie in media aangaande migranten, vluchtelingen en etnische minderheden. Dikwijls richt onderzoek in de media zich op de geschreven pers. In mijn on-derzoek ligt de focus op een ander specifiek medium: de Nederlandse talkshow. Middels een discoursanalyse zal ik traceren welke discoursen er in Nederlandse talkshows aanwezig zijn met betrekking tot de huidige vluchtelingencrisis. Gedurende mijn onderzoek richt ik mij puur op het gesproken woord. Visuele aspecten die deel uitmaken van de talkshow als bij-voorbeeld beeldkadering en camerastandpunten worden hierbij achterwege gelaten.

2.2 Genre talkshows

De discoursen die ik tijdens mijn onderzoek tracht te inventariseren en te analyseren bevin-den zich binnen het genre van de Nederlandse talkshow. Het is van belang om specifieke aspecten van de talkshow nader toe te lichten aangezien deze mogelijk invloed uitoefenen op mijn resultaten.

Volgens Munson (1993) geciteerd door Ilie, combineert de talkshow twee verschillende, vaak tegenstrijdige retorische paradigma’s: de één-op-één communicatie en de moderne massa-mediale spektakel communicatie (6). De invulling van het genre zelf begeeft zich ook op andere grensgebieden zoals; publiek en private sfeer; collectieve en persoonlijke erva-ring; kennis en ervaerva-ring; informatie en entertainment en de afzonderlijke en overlappende identiteiten (ik, jij, wij, hen, etc.) (Ilie, 489). Volgens Ilie combineren deelnemers aan een talkshow spontaniteit met doelgerichte communicatie. Daarnaast is het verloop van een talk-show natuurlijk sterk afhankelijk van de presentator van de desbetreffende talktalk-show, de aard van het onderwerp, de achtergrondinformatie en ideeën van de deelnemers aan tafel en het publiek in de studio (490). Ilie stelt dat er drie redenen zijn waarom het moeilijk is om de talkshow te definiëren (489). Allereerst kan de talkshow worden beschouwd als een hybride media fenomeen dat continue verandert en in beweging is. Daarnaast is er bij een talkshow sprake van intertekstualiteit door overlapping met verschillende gemedieerde vormen van communicatie binnen het programma zelf. Ten derde schendt en overtreedt een talkshow eindeloos haar eigen discursieve conventies waardoor het zichzelf continue aan het recon-strueren is en een vaststaande definitie niet mogelijk is. Echter heeft Ilie wel acht karakteris-tieke kenmerken van een talkshow omschreven:

1. As audience-oriented mediatized events, talk shows target simultaneously a multiple audience made up of the directly addressed audience of interlocutors, the on-looking studio audience, and the overhearing audience of TV-viewers.

(14)

2. Both experts and lay people are often present as show guests. Much of the program’s focus has to do with interchange between them.

3. The show host, usually a media personality, is monitoring most of the discussion by stimulating, guiding, and facilitating the participants’ roles and contributions to the program (for information exchange, confrontation, and entertainment).

4. Each episode of the program focuses on a particular topic of social, political, or personal concern. Confrontation and conflicting opinions are usually guaranteed by the selection of topics and of participants.

5. Personal experience and common sense have considerable status and increasingly appear as forms of knowledge that are opposed to expertise and to dominant

discourses (of power, race, gender, etc.).

6. The discursive strategies of talk shows are: interview, narrative, debate, game, confession, testimony.

7. These programs are usually inexpensive to produce, particularly because they are not part of prime-time broadcasting.

8. Most programs are either broadcast live or recorded in real time with little editing.

Talkshows worden door verschillende wetenschappers omschreven als de nieuwe, postmo-derne, publieke sfeer (Carpignano et al. 1990; Fiske, 1992; Livingstone en Lunt, 1994; Mun-son, 1993). De manier waarop zij de publieke sfeer omschreven wijkt op een aantal punten af van de traditionele opvattingen van Habermas. Habermas, geciteerd in Leurdijk, om-schrijft de ideale publieke ruimte als een machtsvrije ruimte waar burgers gedachten uitwis-selen over belangrijke maatschappelijke kwesties. Deze ruimte staat los van staatsinvloeden en economische belangen. Aan de hand van rationele argumenten proberen burgers in deze ruimte tot een consensus te komen (41). Volgens Livingstone en Lunt heeft een machtsvrije ruimte echter nooit bestaan. Volgens hen zijn er namelijk altijd al groepen geweest die zijn buitengesloten van deze publieke ruimte en bovendien is volgens Livingstone en Lunt be-langeloos debatteren per definitie onmogelijk. Volgens hen heeft iedere vorm van publiek debat haar eigen regels, zo ook die van de talkshow (Leurdijk, 41). Volgens Andrew Tolson heeft het werk van Livingstone en Lunt (1994) het onderzoek naar televisie-talkshows een nieuwe richting gegeven. Waar voorafgaand onderzoek voornamelijk was gericht op de ana-lyse van de talkshow als publieke ruimte hebben Livingstone en Lunt met hun onderzoek talkshows tevens in het veld van genre- en publieksonderzoek betrokken (Tolson, 15). Vol-gens Livingstone en Lunt spelen genre-conventies van de talkshow een belangrijke rol in de uitvoering van het programma: er is namelijk sprake van een geïnstitutionaliseerde vorm van een publiek debat (36). Voor mijn onderzoek is dit onderdeel van specifiek belang.

Each episode focuses on a particular topic of social, political or personal concern, often stimulated by events in the news. The programme consists of lively, controver-sial conversation and argument on the chosen topic, expressing oppositional and di-verse views (Livingstone en Lunt, 39).

(15)

Een talkshow is een plek waar verschillende discoursen circuleren, waar oppositionele standpunten naast elkaar worden gezet zonder te leiden tot een overeenstemming of besluit (Tolson, 18). Volgens Livingstone en Lunt is het niet het doel van een talkshow om tot een conclusie te komen maar draait het nader om het illustreren van verschillende meningen en ervaringen, gecombineerd met sterke en uiteenlopende emoties (3). Ian Hutchby bouwt voort op de theorie van Livingstone en Lunt en beargumenteert in zijn artikel Confrontation as a Spectacle: the Argumentative Frame of the Ricki Lake Show (2001) de democratische functie van het debat in een talkshow. Hutchby beschrijft de talkshow als een plek waar ver-schillende standpunten een bepaald onderwerp belichten echter speelt hierbij een karakte-ristiek element van de talkshow een invloedrijke rol: het opzoeken van de confrontatie (156). Binnen een talkshow wordt de confrontatie gezocht en op bepaalde momenten zelfs aange-wakkerd. Dit gebeurt om het spektakel element van het programma voor de kijkers thuis te optimaliseren (Hutchby, 157). Andrew Tolson benoemt in zijn onderzoek Talking about Talk: the Academic Debates uit het boek Television Talk Shows (2001) tevens een manier waarop talkshows de confrontatie aanwakkeren, namelijk door botsing in het gesprek te veroorzaken door “leken”, die uit hun eigen ervaring en in hun eigen woorden spreken, in gesprek te laten gaan met experts, die spreken vanuit een institutioneel discours (16). Hij noemt dit staging van een gesprek. Gasten aan tafel delen vaak hun persoonlijke ervaringen en verhalen aan-gaande een onderwerp om een common sense te creëren en zo tegenwicht te bieden aan institutionele kennis (Thornborrow, 117). Het zijn tevens juist deze verhalen die functioneren als grondleggers van verschillende meningen en waarnaar sprekers refereren als bron voor de bepaling en onderbouwing van hun positie in het debat (Thornborrow 117). Thornborrow stelt in zijn onderzoek Has it ever happened to you?: Talk Show Stories as Mediated Per-formance (2001) dat door gasten aan tafel in een talkshow de ruimte te geven om hun per-soonlijke verhaal te vertellen, er een transformatie plaatsvindt van een perper-soonlijke ervaring naar een publieke uitvoering. Hiermee doet het intrede in de publieke discoursen (117). Deze verhalen worden in sommige gevallen aangespoord, gedramatiseerd of geproblemati-seerd door de presentator van het programma of door medegasten aan tafel. Voor een pre-sentator is het dikwijls geen “nieuw” nieuws dat hij aan tafel te horen krijgt. De prepre-sentator is namelijk vaak al op de hoogte van de gasten die hij aan tafel ontvangt; weet in grote lijnen welke standpunten de sprekers innemen; en kan zodoende invloed uitoefenen en meewer-ken aan een verhaal. Hierdoor wordt diegene ook wel gezien als coproducer van een ver-haal (Thornborrow, 137).

De talkshow is een medium waar politieke discoursen worden geproduceerd en wor-den vormgegeven. Het is hierbij van belang om bovenstaande genre conventies van de talk-show mee te laten wegen in mijn onderzoek, deze conventies kunnen namelijk medebepa-lend zijn voor de discoursen die ik tracht te inventariseren en te analyseren.

(16)

Na de inventarisatie aan discoursen zal ik de werking en onderlinge strijd bestuderen. De verschillende discoursen zijn met elkaar in strijd om de overwinning in het debat. Om deze strijd tussen de discoursen te kunnen analyseren zijn de volgende concepten van belang: war of position, dislocatie, articulatie, moment/element, chain of equivalence, chain of diffe-rence en moral panic. In onderstaand deel licht ik deze begrippen nader toe. Ik zal hierbij beginnen met de introductie van het werk van Antonio Gramsci en zijn idee van war of posi-tion. Aan de hand hiervan introduceer ik twee theorieën die sterk beïnvloed zijn door Gramsci. Beiden theorieën gebruiken namelijk het idee van de maatschappij als een balan-ce of forbalan-ces, waarin betekenis wordt gebruikt om groepen aan elkaar te verbinden. Allereerst de discourstheorie van Laclau en Mouffe en specifiek de concepten: dislocatie, articulatie, element/moment, chain of equivalence en chain of difference. Laclau en Mouffe maken een discursieve uitwerking van de theorie van Gramsci. Hierna de theorie van Stuart Hall, waar-bij hij op Gramsciaanse wijze analyseert over het verschijnsel: moral panic.

2.3 Antonio Gramsci – War of position

Antonio Gramsci was in het begin van zijn carrière (1891-1937) een revolutionair Marxistisch denker. Hij werd omschreven als een vurige spreker, een succesvol schrijver en literair criti-cus van communistische publicaties (Kurtz, 329). In 1926 werd Gramsci, onder het gezag van Mussolini, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar wegens opruiing tegen de staat. Veel van het werk van Antonio Gramsci komt voort uit een serie notities die hij schreef tijdens zijn gevangenschap. Een groot deel van zijn werk is gepubliceerd en ver-scheen in 1971 als “The Prison Notebooks by Antonio Gramsci” (Hoare en Smith, lxxxviii). Zijn werk is invloedrijk geweest voor vele wetenschappers.

Antonio Gramsci probeerde te begrijpen waarom in de jaren '30 in Italië, ondanks de economische crisis en een wereldoorlog, de bourgeoisie nog steeds in het zadel zat onder fascistische vorm. Hij ontwikkelde hierop een idee welke het proletariaat in staat zou stellen het Westers kapitalisme te ondermijnen en zo de politieke dominantie van de bourgeoisie te beëindigen. Vanuit het Marxisme lag de macht om een revolutie aan te wakkeren vooral in de economie: “the ruling ideas of each age have ever been the ideas of its ruling class” (Ba-tes, 351). Maar Gramsci zag dat de strijd om leiderschap niet kon worden teruggebracht naar alleen een confrontatie tussen verschillende economische klassen maar dat die be-stond uit complexe relaties tussen diverse krachten (Bates, 351). De verschillende krachten zijn tevens in continue onderhandeling met elkaar d.m.v. weerstand en incorporatie (Kurtz, 330). Het werk van Gramsci is gebaseerd op de kruising tussen drie ideeën: hegemonie, de rol van intellectuelen en de rol van cultuur (Kurtz, 330). Het concept van hegemonie is het meest invloedrijke uit de ideeën van Gramsci en kan het best worden gedefinieerd als een functie van “politiek leiderschap” (Gramsci, 1971: 267). De maatschappelijke orde (leider-schap) wordt bepaald door de constructie van een consensus, welke tot stand komt door de combinatie van strijd en instemming: “The ‘normal’ exercise of hegemony [...] is

(17)

characteri-zed by the combination of force and consent variously balancing one another, without force exceeding consent too much' (Gramsci, 1971: 261). Het doel van hegemonie is om ervoor te zorgen dat de dominante ideologie als vanzelfsprekend en natuurlijk wordt beschouwd door het volk (Femia, 132). Dit is bereikt als het gedachtegoed van de heersende klasse stilzwij-gend wordt aanvaard door het volk: ze ervaren het als de ‘common sense’ (de belangen van het volk worden gelijk ervaren als de belangen van de heersers). Hegemonische articulatie is volgens Carpentier en De Vos het proces om hegemonie te genereren. Ze beschrijven dit als “een beweging van het specifieke naar het universele: de specifieke belangen van een specifieke politieke groepering worden als de universele belangen van de gehele samenle-ving gearticuleerd.” (10). Hegemonie is een proces waarin gezocht wordt naar evenwicht, waarbij compromissen worden gesloten in ruil voor de instemming om te domineren over de anderen. Het tweede idee dat Gramsci introduceert is dat van de rol van intellectuelen. Intel-lectuelen zorgen voor bemiddeling tussen de heersende macht en de verschillende klassen. Gramsci maakt hierbij een onderscheid in twee categorieën: traditionele (gekwalificeerde en politieke) en organische (vertegenwoordigers van het proletariaat) intellectuelen (Kurtz, 330). De intellectuelen spelen een belangrijke rol in de bepaling van cultuur, het derde in-vloedrijke idee van Gramsci: “Culture according to Gramsci was ‘‘personified in the intellec-tuals’’” (Hoare en Smith, 417). De traditionele intellectuelen zijn verantwoordelijk voor het behoud van de cultuur van de bourgeoisie. De organische intellectuelen, waarop de revolu-tionaire theorie van Gramsci rust, zijn verantwoordelijk voor het stimuleren en het aanwakke-ren van een mogelijk nieuwe cultuur met nieuwe ideeën die de macht uit handen kan nemen van de dominante cultuur (Kurtz, 330). Volgens Gramsci zijn er twee soorten strategieën om een revolutie te beginnen: war of position en war of movement (Kurtz, 330). Deze ideeën zijn ontstaan uit de reflectie van Gramsci op de Bolshevik revolutie in Rusland. Hiermee be-paalde hij welke lessen daaruit geleerd konden worden voor een mogelijke revolutie in het Westen van Europa (Gill, 52). Gramsci concludeerde dat er een aantoonbaar verschil was tussen Rusland en West-Europa aangaande de kracht van de staat en haar burgers. In Rus-land was de macht van de staat groots maar bleek tevens kwetsbaar en haar burgers bleken onderontwikkeld (Gill, 52). Een relatief kleine groep uit de arbeidsklasse bleek in staat om de gedisciplineerde staat te overwinnen in een zogenoemde war of movement waarbij ze wei-nig weerstand van de rest van de burgers ondervonden (Gill, 52). In het Westen van Europa was dit echter niet haalbaar. Gramsci pleit voor het Westen van Europa voor een war of po-sition, er moet namelijk eerst een voorbereidende culturele strijd gevoerd worden voordat een overwinning mogelijk is. Waar de war of movement staat voor een snelle en open revo-lutie is de war of position juist een langzame en verborgen evorevo-lutie, waarbij het gaat om een ideologische strijd. Joseph V. Femia beschrijft in zijn boek Gramsci’s Political Thought (1987) the war of position als een “strategy which requires steady penetration and subversi-on of the complex and multiple mechanisms of ideological diffusisubversi-on. The point of struggle is to conquer one after another all the agencies of civil society (e.g. the schools, the

(18)

universi-ties, the publishing house, the mass media, the trade unions)”. The war of position is een strijd om invloedrijke posities die de mogelijkheid brengen om een contra-hegemonie te ont-wikkelen. En tevens het verspreiden van een wereldbeeld dat de gevestigde hegemonie on-der druk zet. In de war of position zijn het de organische intellectuelen die de dialectiek van de bestaande cultuur kunnen veranderen. Het zal succesvol zijn als ze ervoor kunnen zor-gen dat de nieuwe ideeën en de cultuur een politieke gemeenschap kunnen opbouwen die de bestaande heerschappij kan uitdagen (Kurtz, 331). Het moment waarop de bestaande hegemonie op het spel staat - door de war of position of de war of movement - en de toe-komstige structuren onbekend zijn noemt Gramsci een crisis: “a crisis as a moment of open-ness in which the old is dying and the new cannot be born” (Gramsci 1971, 276). Hierbij raakt de oude consensus uit balans, verschuiven bestaande relaties, is er een grote variëteit aan symbolen en ontstaat er maatschappelijke verwarring.

2.4 Discourstheorie Laclau en Mouffe

Ernesto Laclau en Chantal Mouffe maken met hun discourstheorie een soort discursieve uitwerking van de theorie van Gramsci. De belangrijkste bronnen van informatie zijn het boek Hegemony and Socialist Strategy (1985) en het artikel van Nico Carpentier en Patrick de Vos, “De discursieve blik”, uit het boek Ethiek en Maatschappij waarin enkele invloedrijke concepten van hun discourstheorie worden opgenomen. Het is niet het doel van dit deel om diep in te gaan in de complexe deconstructieve aanpak die heeft geleid tot het ontstaan van de discourstheorie van Laclau en Mouffe. Ik zal kort de belangrijkste uitgangspunten voor de totstandkoming van hun theorie illustreren (en is dus onvermijdelijk onvolledig) om hierna een aantal van hun concepten uiteen te zetten, welke van belang zijn voor mijn analyse. Uitgangspunten

Ernesto Laclau en Chantal Mouffe leggen in het boek Hegemony and Socialist Strategy (1985) de grondslag voor hun (macro-contextuele) discourstheorie. De belangrijkste filosofi-sche fundatie van deze discourstheorie ligt in de combinatie van het post-marxisme en het post-structuralisme. Het wordt wel omschreven als de “Post-Marxist theory of discourse” (Andrade). Het uitgangspunt dat Laclau en Mouffe hanteren vanuit het post-struc-turalisme vertaalt zich in de kritiek op het gegeven dat fenomenen worden verklaard vanuit vaststaande en onveranderlijke eigenschappen (Carpetier en de Vos, 3). Volgens Ernesto Laclau en Chantal Mouffe zijn gegevens die de sociale realiteit bepalen in potentie juist ver-anderlijk en arbitrair. Het idee van contingentie en het arbitraire karakter delen ze met Ferdi-nand de Saussure. De sociale realiteit wordt bepaald door de complexe interactie tussen subjecten, subject posities en discoursen, waarbij het discursieve karakter van sociale prak-tijken een grote rol speelt (Carpetier en de Vos, 5). Ondanks de aanname over het verander-lijke en arbitraire karakter van de sociale realiteit verwerpen Laclau en Mouffe niet alle maatschappelijke fundamenten; ze pleiten voor een theoretisch genuanceerde analyse van de relatie tussen het universele en het particuliere. Ze ontkennen het universele niet, maar

(19)

beschrijven het als een “empty place which can be partilly filled in a variety of ways” (Laclau, 1996: 59). Ook het Marxisme heeft een grote invloed op de bepaling van de discourstheorie van Laclau en Mouffe. Een grote inspiratiebron voor hun werk is Antonio Gramsci en dan voornamelijk zijn interpretatie van het begrip hegemonie.

Vocabularium

De discourstheorie van Laclau en Mouffe bestaat volgens Carpentier en De Vos uit drie componenten. Allereerst de discourstheorie in strikte zin: discourstheorie als sociale ontolo-gie, welke zich positioneert tussen het idealisme en het materialisme en tussen het denken over structuur en agency (Carpentier en de Vos, 6). Hiernaast is de discourstheorie een the-orie over politieke identiteiten waarin begrippen als antagonisme, dislocatie en hegemonie centraal staan. Als derde component benoemen Carpentier en de Vos het domein van de-mocratische theorie waarbinnen deze discourstheorie is gesitueerd (6). Voor mijn onderzoek is vooral de tweede component van belang: de theorie over politieke identiteiten en specifiek het concept dislocatie. Hieronder zal ik ingaan op de sociale ontologie van de discourstheo-rie, vervolgd door de tweede component en de term dislocatie.

Discours

Volgens Laclau en Mouffe bestaat een concreet discours uit een geheel aan articulerende praktijken: “Any practice establishing relations among elements such that their identity is modified as a result of the articulatory practice.” (Laclau & Mouffe, 1985: 105). Articulerende praktijken worden omschreven als de transformatie van element tot moment. De punten A,B in figuur 2 illustreren deze articulatie. De punten A en B veranderen van element naar mo-ment door de articulatie die plaatsvindt en zijn hierdoor onderdeel van een discours gewor-den. Punt C is in dit figuur een element.

Figuur 2. Articulerende praktijken: transformatie van element naar moment2

In figuur 3 een voorbeeld van een mogelijk discours. De punten A, B, E, D, F zijn met elkaar verbonden door de articulatie die heeft plaatsgevonden tussen de verschillende punten. Deze geven gezamenlijk vorm aan het discours. Echter, een discours is niet alleen een ver-zameling van verschillende momenten, een discours wordt tevens bepaald door de

Figuren 2,3 en 4 zijn afkomstig uit een artikel van Alejandro Andrade “Illustrating Laclau and Mouffe’s Discourse 2

(20)

ten die erbuiten staan. De omlijning van het discours in figuur 3 laat dit goed zien: punt c wordt namelijk buitengesloten.

Figuur 3. Vormgeving van een discours

Elementen zoals concepten, objecten, fenomenen etc. zijn er in overvloed. Met ‘The field of discursivity’ beschrijven Laclau en Mouffe het veld welke bestaat uit dit overschot aan ele-menten: zowel elementen die al zijn opgenomen in een discours als potentiële elementen voor een discours en tevens elementen die een bedreiging vormen voor een bestaand dis-cours. Nieuwe elementen kunnen een bestaand discours namelijk gaan vervoegen maar ze kunnen ook worden losgekoppeld uit een bestaand discours: articulatie en disarticulatie (Carpentier en de Vos, 7). Door deze openheid binnen het discursieve veld is er een conti-nue verschuiving en heronderhandeling van discoursen waardoor een discours nooit com-pleet is en de betekenis niet vastligt. Laclau en Mouffe zien de discoursen als “a structure in which meaning is constantly negotiated and constructed” (1985: 254). Echter is het niet zo dat een discours nooit een stabiele configuratie kan aannemen. Laclau en Mouffe introduce-ren het concept knooppunt (‘nodal point’ of ‘point de capiton’) waarmee het coheintroduce-rente ge-heel van een discours op een stabiel moment kan worden geanalyseerd. Een knooppunt kan beschouwd worden als een referentiepunt welke een keten aan betekenissen formali-seert (Carpetier en de Vos, 7). In figuur 3 kan punt A worden beschouwd als een knooppunt. Het is het centrale punt welke alle andere momenten met elkaar formaliseert. “Any discourse is constituted as an attempt to dominate the field of discursivity, to arrest the flow of differen-ces, to construct a centre” (Laclau & Mouffe, 1985: 112). Met dit citaat beschrijven Laclau en Mouffe de maatschappij van strijd: een strijd om dominantie tussen verschillende discour-sen. Elk discours structureert de werkelijkheid op een andere manier, waardoor er een con-tinue concurrentie plaatsvindt tussen discoursen over de bepaling van de realiteit binnen de maatschappij. Zo is figuur 4 een illustratie van een alternatief model van een discours. Hier-bij zijn andere elementen met elkaar gearticuleerd en getransformeerd als momenten die het discours bepalen.

(21)

Figuur 4. Alternatief model van een discours

Het doel van discoursanalyse is overigens niet om de waarheid over de werkelijkheid te ach-terhalen maar juist om die strijd tussen de verschillende discoursen te onderzoeken: het is een strijd om de werkelijkheid te definiëren.

Wanneer er gebeurtenissen in de maatschappij plaatsvinden die niet kunnen worden gesymboliseerd en geïntegreerd in een bestaand discours ontstaat er destabilisatie. Met de term dislocatie beschrijven Laclau en Mouffe deze destabilisatie. Het is het moment waarop een discours wordt geproblematiseerd en radicaal kan omslaan door momenten die niet binnen een bepaald discours gearticuleerd kunnen worden (Carpentier en de Vos, 9). Naast de verstoring en aantasting van een discours tijdens het proces van dislocatie, is het tegelij-kertijd juist dit moment dat zorgt voor het ontstaan van nieuwe identiteiten en discoursen (Carpentier en de Vos, 10). Dislocaties hebben tevens een vruchtbare kant: “If on the one hand they threaten identities, on the other, they are the foundation on which new identities are constituted.” (Laclau, 1990: 39).

Chain of equivalence en chain of difference

In de strijd der discoursen verwijzen Laclau en Mouffe naar de logica van de chain of equi-valence en de chain of difference. De chain of equiequi-valence is een keten van gelijkschakeling die tegenstellingen tussen verschillende discoursen creëert. In deze keten worden verschil-lende discours-identiteiten gelijkgeschakeld en tegenover een ander negatief discours ge-plaatst. De werking van deze gelijkschakeling kan de verschillen tussen de gelijkgestelde identiteiten niet geheel laten verdwijnen maar wel verzwakken: “They can weaken, but not domesticate differences” (Laclau 2005: 79). Laclau geeft een duidelijk voorbeeld van een keten van equivalentie:

For instance, if I say that, from the point of view of the interests of the working class, liberals, conservatives, and radicals are all the same, I have transformed three ele-ments that were different into substitutes within a chain of equivalence (1988: 256).

Naast de werking van de chain of equivalence noemen Laclau en Mouffe de logica van de chain of difference. In tegenstelling tot de chain of equivalence die tegenstellingen creëert, verzwakt de chain of difference juist de tegenstellingen om ze naar de grenzen van de

(22)

sa-menleving te verdrijven (Howarth, 277). Carpentier en de Vos zeggen dat bij de chain of dif-ference de polarisatie in de sociale ruimte wordt verzwakt, om zo een van de polen -of beide polen- naar de grenzen van de samenleving te verdrijven (8).

2.5 Moral Panics Stuart Hall

Patricia Pisters citeert in haar boek Lessen van Hitchcock (2011) een uitspraak van Stuart Hall waarmee hij aangeeft hoe door het begrip hegemonie kan worden aangetoond dat een cultuur in constante strijd verkeert: “Hegemony… is not just universal and ‘given’ to the con-tinuing rule of a particular class. It has to be won, reproduces, sustained. Hegemony is, as Gramsci said, a ‘moving equilibrium’ containing relations of forces favorable and unfavorable to this or that tendency” (237). Stuart Hall is geïnspireerd door het werk van Gramsci. In het boek Policing the crisis: Mugging, the State, and Law and Order (1978) bestudeert Stuart Hall het fenomeen “mugging”; een nieuwe vorm van criminaliteit, of gelabeld als een nieuwe vorm, wat zich voordoet in Engeland in het jaar 1972-1973. Stuart Hall constateert dat rond-om dit fenrond-omeen een moral panic is ontstaan. Hall toont aan hoe door deze moral panic zwarte jongvolwassen mannen in de jaren ’70 werden gesymboliseerd als criminelen en als de nieuwe ‘folk devils’. Deze moral panic opende vervolgens de weg voor nieuwe wetgeving en leiderschap in tijden van economische neergang en politieke ongelijkheid (Cottle, 11). De media vormden en belangrijke speler in deze representatie en symbolisatie. Jongvolwassen zwarte mannen werden gerepresenteerd door de media als geweldplegers die een bedrei-ging zouden vormen voor de samenleving. Dit resulteerde in vervreemding en marginalise-ring van deze specifieke groep wat zorgde voor de legitimemarginalise-ring van strengere wetgeving. De term moral panic komt voort uit de studie van Stan Cohen naar “mods” en “rockers” in het boek Folk Devils and Moral Panic (1972) welke Hall in zijn boek aanhaalt:

Societies appear to be subject, every now and then, to periods of moral panic. A condition, episode, person or group of persons emerges to become defined as a threat to societal values and interests; its nature is presented in a stylized and stereotypical fashion by the mass media; the moral barricades are manned by edi-tors, bishops, politicians and other right-thinking people; socially accredited experts pronounce their diagnoses and solutions; ways of coping are evolved or (more often) resorted to; the condition then disappears, submerges or deteriorates and becomes more visible. Sometimes the object of the panic is quite novel and at other times is something which has been in existence long enough, but suddenly appears in the limelight. Sometimes the panic is passed over and is forgotten, except in folklore and collective memory; at other times it has more serious and long-lasting repercussions and might produce such changes as those in legal and social policy or even in the way society conceives it (16).

Cohen onderscheidt vijf aspecten in het ontstaan van een moral panic (Cohen, xxxii). Het eerste aspect is concern: er ontstaat bezorgdheid omtrent een bepaalde groep in de

(23)

maat-schappij. Het tweede aspect is hostility. Dit vindt plaats als de bepaalde groep om wie men zich zorgen maakt, een bedreiging vormt voor de maatschappij: de maatschappelijke orde en moraliteit stort ineen. Dit vindt zijn vervolg in consensus (het derde aspect): de reactie (paniek) van de maatschappij wordt ervaren als een universele reactie, de common sense, welke klassengrenzen overschrijdt. Het vierde aspect is disproportionality, wat betekent dat de reactie niet in verhouding staat met de feitelijke gebeurtenissen. De plotselinge paniek die is ontstaan kan snel weer verdwijnen, dit is wat slaat op het vijfde en laatste aspect: vo-latility.

Stuart Hall is niet zozeer geïnteresseerd in datgene dat gedefinieerd wordt in een moral panic, maar juist waar een moral panic voor staat: het representeert een sociaal en ideologisch fenomeen. Stuart Hall ziet een moral panic als een onderdeel binnen de strijd om hegemonie: het is een ideologisch werktuig in de stellingenstrijd binnen een maatschap-pij (Hall, 221). Een moral panic is een onderdeel van de creatie van het ideologisch bewust-zijn binnen de maatschappij. Door in te spelen op de paniek die heerst binnen een maat-schappij kan de staat een consensus mobiliseren welke uitoefening van de macht legiti-meert. Voorbeelden hiervan zijn: strengere controle bij criminele activiteiten, verandering in arbeidswetgeving en een anti-immigratie wet. Stuart Hall ziet de (nieuws) media als een van de belangrijkste spelers in de vorming van een moral panic. Deze studie linkt de representa-tie van etniciteit aan grotere polirepresenta-tieke belangen en ideologische gedachten-goederen. Het onderzoekt de werking van het mechanisme tussen mediabedrijven, beroepspraktijken en culturele representaties tot politieke veranderingen (Cottle, 11).

(24)

3. Inventaris: discoursen in Nederlandse talkshows

3.1 De vluchtelingencrisis in Nederland

Nadat eind april 2015 een schip kapseisde voor de kust van Griekenland, waarbij mogelijk 700 vluchtelingen zijn omgekomen, zijn tragedies op de Middellandse Zee niet meer uit het nieuws verdwenen. Er werd al langere tijd gesproken over een toename van het aantal vluchtelingen maar deze gebeurtenis betekende de start van het publieke vluchtelingende-bat. Het werd vanaf dat moment het gesprek van de dag. Zoals uit verschillende onderzoe-ken is gebleonderzoe-ken, werd er gefaald als het ging om neutrale berichtgeving. De verslaggeving rondom vluchtelingen werd veelal gedomineerd door een negatieve manier van representa-tie. Het debat dat ontstond rondom de vluchtelingen werd al snel een gepolariseerde discus-sie. Zowel politiek- als mediagerelateerde discoursen rondom het debat over vluchtelingen waren gelegen in twee opposities; je was voor of tegen. Het gesprek aan tafel bij verschil-lende talkshows werd vaak geopend door het benoemen van deze tweedeling. Voornamelijk werden dan de stereotype aspecten van de verschillende standpunten belicht. De onder-staande uitspraken illustreren dit verschijnsel. Ze vormen een greep uit openingszinnen van verschillende Nederlandse talkshows uit 2015 en begin 2016 waarmee het debat over het vluchtelingen aan tafel werd geopend:

“Wat ga je vinden in je nieuwe land? Een gebalde vuist of een gestrekte hand?”,

“Wat moeten we doen? Vluchtelingen toelaten, of de grenzen sluiten? Moeten we de vluchtelingen opvangen of wegsturen?”, “Wie iets aardigs zegt is al snel een gut-mensch, wie z’n zorgen uit is al snel een fascist of racist.”, “Ik las laatst dat het gaat tussen harteloze en hersenloze”, “De een ziet de vluchteling als slachtoffer de ander als potentiële dader”, “dit zijn vreemdelingenhaters en dit zijn politiek correcte naïeve-lingen” (uitspraken uit DWDD, Pauw, Jinek, RTL Late Night).

Deze uitspraken zetten heel nadrukkelijk twee uiterste denkbeelden tegenover elkaar. Er ontstaat een binaire oppositie tussen twee kampen in het denken over vluchtelingen. Door het gesprek over vluchtelingen op deze manier te introduceren, wordt een stempel gedrukt op het verdere verloop van het gesprek: Waar hoor jij bij? Kijkend naar bovenstaande uit-spraken worden er twee kampen geportretteerd welke ik hierna zal benoemen als het pro- en het anti-vluchteling discours. Het pro-vluchteling discours wordt hierbij gekenmerkt door de warme verwelkoming van vluchtelingen; met gestrekte hand. De vertegenwoordigers van dit discours worden gezien als de gutmensch en politiek correcte naïevelingen en als de hersenloze. Dit staat tegenover het anti-vluchteling discours welke de grenzen wilt sluiten, de vluchteling met een gebalde vuist begroet en waarbij de bezorgdheid ten opzichte van de vluchteling de overhand heeft wat resulteert in fascistische of racistische uitingen. Ze staan beter bekend als de harteloze en de vreemdelingenhaters.

(25)

In dit hoofdstuk ga ik allereerst deze twee dominante discoursen uiteenzetten: het pro- en anti-vluchtelingen discours. Ik analyseer uit welke verschillende elementen de discoursen bestaan en welke evolutie ze hebben meegemaakt. Hiermee wil ik een overzicht creëren in het grote web aan discoursen om zo het debat in kaart te brengen. De discoursen lijken re-delijk vaststaand, maar er treden regelmatig verschillende verschuivingen op door de tijd heen. Er vinden dikwijls her-articulaties van de discoursen plaats tijdens of na gebeurtenis-sen. De één wordt sterker en de ander verzwakt. Tegelijkertijd moeten discoursen met nieu-we ideeën komen om überhaupt geldend te blijven. Discoursen zijn bepalend in het debat dat wordt gevoerd; ze bepalen wat er gezegd kan worden maar ook juist wat er niet gezegd wordt.

3.2 Pro-vluchteling discours

De periode na april 2015 wordt verrassend gedomineerd door een houding die omschreven kan worden als pro-vluchteling, gekenmerkt door de solidaire en humanitaire houding ten opzichte van vluchtelingen. De Duitse bondskanselier Angela Merkel heeft met haar be-faamde uitspraak: “Wir schaffen das” een Wilkommenscultur in Duitsland geopend. Toen vluchtelingen op het perron in Saalfeld aankwamen werden ze hartelijk verwelkomd en toe-gejuicht met: “Say it out load, say it clear, refugees are welcome here!” (Duk, the Post onli-ne). Deze ruimhartige openstelling van Duitsland heeft vele andere landen doen volgen. Deze houding vond zijn doorklank in de Nederlandse media. In Nederland was de foto van het aangespoelde Syrische jongetje Aylan Kurdi aan de kust van Griekenland, het toonaan-gevende moment waarop dit discours ging domineren: vanaf dit moment leek Nederland zo-gezegd “wakker geschud” (Patrick Lodiers, in Pauw 3 september). Over angst werd op dat moment haast niet gesproken, het pro-vluchtelingen discours voerde de boventoon. Ik zal hieronder de belangrijkste momenten binnen dit discours uiteenzetten. Het eerste en te3 -vens meest voorkomende moment binnen het discours is het hebben van medelijden ten aanzien van de vluchtelingen dat resulteert in deze solidaire houding.

1. Medelijden

Dit moment wordt gekenmerkt door de benadrukking van de erbarmelijke, gruwelijke en tra-gische omstandigheden die vluchtelingen meemaken. Zelden wordt er ingegaan op de oor-zaak waarom deze mensen vluchten. Het benoemen van deze omstandigheden zorgt ervoor dat medelijden wordt opgewekt bij het publiek, wat de pro-vluchtelingen houding stimuleert. Zo zegt Jeroen Pauw op 13 mei 2015 in zijn programma Pauw: “Je ziet de laatste tijd heel veel gruwelijke beelden van schepen die omsloegen, mensen die verdronken, honderden bij elkaar”. Myrthe Hilkes zegt in een uitzending van De Wereld Draait Door op 20 april 2015

Volgens Laclau en Mouffe wordt een discours vormgegeven door een verzameling aan momenten. Zie theore

3

(26)

het volgende: “Wat we in ieder geval met elkaar eens zijn is dat we geen dooie kinderen, geen dode vrouwen en geen dode mensen meer op onze zeebodem willen. Ik vind dat echt verdrietig, echt.” Aansluitend hierop zegt Martin Simek in uitzending op 13 mei 2015 in De Wereld Draait Door:

“Ik huil en ik huil, want het is een meisje van elf en ik noem haar Anne Frank. Ze heeft haar hele familie verloren. – Beneden is het goedkoper daar krijgen ze weinig lucht. Op een gegeven moment stikt de hele meut beneden. – haar zusje hield haar omhoog tot de reddingswerkers kwamen en haar zusje pakte, toen liet ze los en is ze zelf verdron-ken. Nou als je dit leest, ik ging helemaal kapot. Ik heb zelf ook kleine kinderen…” Wat je hieruit kunt opmaken is dat de uitspraken van zowel Martin Simek als Myrthe Hilkes berusten op emotie. Beiden reflecteren vanuit hun eigen gevoel op de situatie die zich op dat moment voordoet. De vluchtelingenproblematiek wordt geprojecteerd op hun eigen per-soonlijke situatie, gevoel en reactie. Hiermee proberen ze het publiek te overtuigen. Wan-neer Martin Simek het verhaal van het verdronken meisje vertelt, legt hij de nadruk op het verdriet dat hij hier zelf bij voelt. Hij eindigt zijn verhaal met de vergelijking naar zijn eigen kinderen. Hiermee tracht hij te zeggen; leef je eens in de situatie van deze mensen in; toon medeleven. De iteratie in de uitspraak van Myrthe accentueert de ernst van de situatie. Dit is tevens kenmerkend voor het omschrijving van de omstandigheden waarin vluchtelingen ver-keren.

Binnen dit gehele discours speelt beeldtaal een belangrijke rol. Er wordt vanuit dit discours gesproken uit emotie, tevens wordt het publiek aangesproken op hun gevoel en emotie. Op 3 september 2015 zegt een woordvoerder van vluchtelingenwerk Nederland in RTL Late Night het volgende:

“De problematiek raakt ons in het hart. We willen het hart van de Nederlanders raken. Het is zo’n enorm probleem. Als we niet met z’n allen in actie komen dan wordt het probleem alleen maar groter. Dus het is een oproep aan iedereen om mededogen te tonen, om een gastvrij land uit te stralen en om een beetje warmte en begrip te tonen voor de ellende waar deze mensen in zitten. En dat kan op hele simpele manieren. Dat meisje dat vorige week in de Amerika-hallen in Apeldoorn de vluchtelingen stond op te vangen met een tekening. Alleen al zo’n gebaar. Je kunt ook met een applicatie een gastgezin worden je kunt ook met je voetbalteam een inzamelingsactie starten. Je kunt meedoen en je moet meedoen“.

Deze uitspraak illustreert hoe het publiek wordt aangesproken op hun gevoel. Vervolgens wordt een handvat aangereikt om het publiek actief te laten deelnemen. Het publiek wordt aangespoord om te handelen vanuit het medelijden en zelf deel te nemen.

(27)

2. Verantwoordelijkheid

Een ander belangrijk moment binnen het pro-vluchteling discours is die van verantwoorde-lijkheid. De verantwoordelijkheid en verplichting die Nederland -en de Nederlander zelf- draagt voor het opvangen van vluchtelingen en de situatie waarin vluchtelingen zich bevin-den. Frenk van der Linden zegt op 20 april 2015 in De Wereld Draait Door het volgende:

“…We, als Westers land, medeverantwoordelijkheid hebben voor de situatie in Syrië, Irak en Libië. Waar we op manieren hebben opgetreden die op allemaal manieren on-verdedigbaar zijn. Wij dragen in principe medeverantwoordelijkheid voor de push fac-tor, wie wil daar nou blijven wonen?!”

Ook Diederik van Vleuten zegt in de uitzending op 28 september 2015 in De Wereld Draait Door iets vergelijkbaars:

“We hebben het hier niet over gelukzoekers, een term die iedereen in de mond bestor-ven ligt. We hebben het hier over mensen die een groot ongeluk is overkomen. En die uit een oorlog komen binnen gewandeld. Daar gaat het om natuurlijk. Een vluchteling, moet je voorstellen wat gebeurt er als je je land achterlaat: je wilt terug. Dat zal met die Syriërs niet anders zijn. Het enige wat die mensen willen is een land waar geen oorlog is, waar ze een bestaan kunnen opbouwen. – Wij hebben al 70 jaar geen oorlog, dat is een luxe positie, daar mag ook wel wat tegenover staan. We zijn moreel verplicht om die mensen op te vangen.”

Hanna Verboom in de uitzending op 3 september 2015 in De Wereld Draait Door:

“Als mensen op straat leven met gezinnen, ja wat moet je doen? .. ik kan dan niet mijn zolder leeglaten, natuurlijk niet.- Ja ik heb een lege zolder en ben met mijn broertje aan de slag gegaan om het open te stellen aan vluchtelingen, dat ik een gastgezin kan worden. Er moet nog een douche komen.”

De laatste twee uitspraken tonen de humanitaire en morele verantwoordelijkheid die wij, van mens tot mens, voelen met betrekking tot de situatie van vluchtelingen: “we hebben het hier over mensen die in een oorlogssituatie verkeren, ze hebben hier niet vrijwillig voor gekozen”. Wij zijn moreel verplicht om deze mensen hulp te bieden. Hanna Verboom voegt hier nog drie componenten van verantwoordelijkheid aan toe: compassie, medeleven en het idee dat we niet anders kunnen. Het voelt voor Hanna als iets vanzelfsprekends, het is haast onmo-gelijk om niets te doen. Frenk van der Linden voegt hier nog een andere vorm van verant-woordelijkheid aan toe, namelijk de verantverant-woordelijkheid die wij, Nederland als land, dragen als spelers in de creatie van deze oorlogssituatie. De reden waarom deze mensen über-haupt op de vlucht zijn geslagen, als gevolgtrekking van onze daden. We kunnen hier zoge-zegd dan ook niet voor weglopen, we kunnen niet wegkijken van wat er nu gaande is, het zijn de consequenties van onze eigen daden. Uit laatstgenoemde quote volgt een nieuwe articulatie binnen het discours namelijk het idee dat het niet des vluchteling is om te blijven: de vluchteling wilt terug. Dit zorgt ervoor dat er een grens wordt gesteld aan de verantwoor-delijkheid waarnaar wordt verwezen. Het is niet de bedoeling dat deze mensen hier voor al-tijd blijven. Het is een al-tijdelijke hulp, een al-tijdelijke oplossing. Patrick Lodiers zegt in een

(28)

afle-vering van Pauw op 3 september evenzeer het volgende: “Het zijn Syriërs, die houden van Syrië, ze willen daar helemaal niet weg”.

3. Verrijking voor eigen land

“…We hebben die mensen hier ook nodig, we hebben mensen nodig voor de vergrijzende Europese bevolking.” Deze uitspraak is afkomstig van Peter Vandermeersch in de uitzen-ding van De Wereld Draait Door op 3 september 2015. Dit is een nieuw moment dat gearti-culeerd wordt binnen het pro-vluchtelingen discours. Waar het hiervoor vooral ging over de situatie van de vluchteling zelf; hoe wij als land en als mens moeten reageren op de situatie van de vluchteling, speelt dit moment in op de mogelijke noodzaak van de komst van deze vluchtelingen voor de stimulering van onze economie en verrijking van ons land. Vluchtelin-gen moeten we omarmen gezien onze eiVluchtelin-gen economische situatie. We hebben deze men-sen nodig om onze economie draaiende te houden. Naast economische verrijking is er te-vens sprake van persoonlijke en culturele verrijking door de toetreding van vluchtelingen in ons land. De echtgenoot van Harold Halewijn zegt in een uitzending op 27 oktober 2015 in De Wereld Draait Door het volgende: “Je kunt heel veel leren van mensen uit een ander land.” Vanuit cultureel oogpunt kan de komst van vluchtelingen een persoonlijke verrijking zijn, het kan veel betekenen voor onze eigen ontwikkeling.

4. Leren van het verleden

Een ander moment binnen het discours dat vaak terugkeert is dat de hedendaagse situaties rondom vluchtelingen worden vergeleken met situaties uit het verleden. Door de vluchtelin-gencrisis te verbinden aan grote en aangrijpende gebeurtenissen uit het verleden, wordt ge-tracht om de vluchtelingencrisis dichter bij het gevoel van de mensen te laten komen. Dit is een poging om de situatie minder te laten ervaren als een “ver van mijn bed show”. Een voorbeeld hiervan is Martin Simek die refereert naar Anne Frank wanneer hij praat over het meisje dat is overleden bij een scheepsramp. Ook Peter Vandermeersch maakt een vergelij-king met een gebeurtenis uit het verleden in de uitzending op 3 september 2015 in De We-reld Draait Door n.a.v. de foto van het aangespoelde Syrische jongetje Aylan Kurdi aan de kust van Griekenland:

“Dit beeld vat de hele crisis van al die duizenden mensen samen. Dat jongetje is het symbool voor die 2500 mensen die, denken we nu, verdronken zijn in de Middellandse Zee. 2500, dat is 8 a 9 MH17’s, dat is de realiteit.”

De aantallen vluchtelingen die verdrinken tijdens de oversteek naar Europa zijn haast niet te bevatten. Door deze aantallen te koppelen aan de vliegtuigramp met MH17 op 17 juli 2014 krijgt het ineens een andere lading. Het publiek wordt geconfronteerd met de omvang van het aantal overledenen in de Middellandse Zee. Op 3 september vertelt Anna Drijver in Pauw over Soldaat van Oranje; een musical over de Tweede Wereldoorlog. Anna vertelt hoe

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

vrije concurrentie op de markt tot stand gekomen prijs, de juiste norm is voor de economische mogelijkheden. Zoowel bij con- sumptie, productie als inkomensverdeeling spelen

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

Neurolo- gical examination was consistent with a lumbosacral or a sciatic nerve lesion in both cases with an additional C6-T2 spinal cord segment lesion in case 2..

To determine the reasons behind the late presentation of patients with vulva cancer at Tygerberg Hospital and to propose strategies to reduce avoidable factors,

This is useful when examining “The Yellow Wallpaper”, because the events that occur to the narrator could be read as supernatural events triggered by her rebellion against her

Nu bekend is hoe beleid in de publieke dienstverlening tot stand komt (vraag 1), wat we uit de bestuurskunde kunnen gebruiken om de bestuurlijke verande- ringsprocessen in de

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door