• No results found

Zwijgen uit solidariteit: een studie naar de oorlogservaringen en -herinneringen van joden uit het voormalig Nederlands-Indië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zwijgen uit solidariteit: een studie naar de oorlogservaringen en -herinneringen van joden uit het voormalig Nederlands-Indië"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Zwijgen uit solidariteit

Een studie naar de oorlogservaringen en –herinneringen van joden uit het voormalig Nederlands-Indië

Masterscriptie Erfgoedstudies Graduate School for Humanities

Universiteit van Amsterdam

Valerie Touw

Begeleidend docent: Mw. Dr. C.A. Drieënhuizen Tweede begeleider: Mw. Dr. E.S.J. Captain

(3)
(4)

Voorwoord 2

Inleiding 3

1. Joden in Nederlands-Indië 17 1.1. Joods religieus leven ……….…... 18

1.2. Toename van het joodse verenigingsleven ………... 20

1.3. De Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië ………...… 21

1.3.1. ‘Batavia seint: Berlijn’ ……….…..… 21

1.3.2. Onder Japanse bezetting .……….….…. 22

1.3.3. Antisemitisch of antiwesters? ……… 25

1.3.4. De jodenhan .………..… 27

1.4. Deceptie na de bevrijding ………..….. 33

2. De publieke herinnering van joden uit Nederlands-Indië van 1945 tot 1980 36 2.1. Een eenvormige nationale oorlogsherinnering, 1945-1949 ………. 36

2.2. Het Indisch gefluister en de publieke associatie met de Shoah, 1950-1968 …….…... 38

2.3. De psychologisering van de herinneringscultuur, 1969-1980 ……...……….. 44

3. De publieke herinnering van joden uit Nederlands-Indië van 1980 tot 1995 48 3.1. De doorbraak van de Indische oorlogsherinnering ……….. 48

3.2. De Indische identiteitspolitiek ………. 50

3.3. De lokale herdenkingsplechtigheden als aanvulling op de nationale herdenkingen ... 53

3.4. De hausse in de Indische herinneringsliteratuur ……….. 54

4. De publieke herinnering van joden uit Nederlands-Indië van 1995 tot heden 59

4.1. De pluralisering van de oorlogsherinneringe en het rechtsherstel, 1995-2010 ……… 61

4.1.1. Het Gebaar ……….. 63

4.1.2. De sub-herinnering van joden uit Nederlands-Indië in Israël ...….………...…….. 66

4.2. Het verlangen naar een joods-Indische lieu de memoire, 2010-heden ……….… 67

4.2.1. Selamat Sjabbat in het Joods Historisch Museum ...….………. 69

Conclusie 71

Bibliografie 75

(5)
(6)

Voorwoord

Het schrijven van deze scriptie was een uitdagende en verrijkende ervaring, die aanvang nam tijdens mijn stage bij het Joods Historisch Museum te Amsterdam. In voorbereiding op de tentoonstelling Selamat Sjabbat: joden in Nederlands-Indië (13 oktober 2014 – 8 maart 2015), deed ik onderzoek naar de geschiedenis van joden in Nederlands-Indië. Ik verbaasde me over de geringe aandacht die hun oorlogservaringen en -herinneringen sinds 1945 hebben gekregen, met name binnen de eigen joodse gemeenschap in Nederland. Daarom besloot ik met deze masterscriptie een spot te werpen op de publieke herinnering van de joden uit Indië.

Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om degenen te bedanken die mij hebben geholpen bij het proces van schrijven. Allereerst wil Caroline Drieënhuizen bedanken voor haar begeleiding. Daarnaast bedank ik Esther Captain van harte, voor haar betrokkenheid en inspirerende feedback. Haar commentaar en suggesties hebben mij geholpen om de omvang van mijn onderwerp te bevatten. Bovendien heeft zij voor deze scriptie de weg geplaveid met haar onderzoek naar Indische oorlogservaringen en -herinneringen. Fridus Steijlen wil ik graag bedanken voor zijn oprechte interesse en kritische blik. Ardjuna Candotti wil ik bedanken voor haar vriendschap en de Indische inspiratie. Terima Kasi! Ook wil ik de mensen bedanken met wie ik ideeën voor deze scriptie heb kunnen bespreken: Rotem Kowner, Hetty Berg en Ihab Saloul.

Een speciaal woord van dank aan mijn vriend Wilco. De afgelopen twee jaar heb jij mij blijvend gesteund en aangemoedigd. Jouw eindeloze geduld en liefde hebben mij werkelijk de innerlijke kracht gegeven om te volharden.

Het is misschien wat ongebruikelijk voor een masterscriptie, maar ik wil deze studie graag opdragen aan mijn vriendin Paulina, die gedurende het schrijfproces zo impliciet aanwezig was. Met jou besprak ik mijn eerste ideeën over de stage, de reis naar Indonesië en de scriptie. Je beaamde dat de timing was, zoals die zou moeten zijn en dat alle drie de delen zo mooi in één jaar zouden passen. Nu, tweeëneenhalf jaar later, is het laatste van de drie een feit en wat had ik het eindresultaat graag met je gedeeld. De leegte die je achterliet, voel ik elke dag en heeft mijn betrokkenheid met het onderzoek vergroot. In mijn gedachten ben je… altijd.

Valerie Touw

(7)

Inleiding

In 1987 kwam de roman Op andere voeten van Elisabeth Keesing uit. De centrale figuur in het boek, Robin, valt op een avond van de trap en breekt haar enkel. Terwijl zij onderaan de trap ligt te wachten op hulp, krijgt ze flashbacks van herinneringen uit haar jeugd. De beelden die zij voor zich ziet zijn vooral van de joodse Stella, met wie zij als kind opgroeide in Amsterdam, naar Nederlands-Indië vertrok en geïnterneerd werd in een Japans kamp. Gedurende hun internering kwam er een moment waarop de Japanners, op aandringen van hun Duitse bondgenoten, de joodse vrouwen weghaalden uit de kampen en bijeenbracht ‘in een oord dat strafkamp heette.’1 De niet-joodse Robin besloot op dat moment zichzelf als joods op te geven, om zo bij Stella en haar dochter Judy te blijven. Na Stella’s dood had Robin zich ontfermd over Judy en na de bevrijding trouwde zij, ter wille van het kind, met Stella’s weduwnaar, David.

‘Hij had de oorlog overleefd […] Zijn lichaam was heel gebleven, maar ze wist hoe gewond

hij innerlijk was. Niet alleen om Stella, maar om de zwijgende leegte die hem wachtte in Amsterdam.’2

Aan de hand van de onverenigbare herinneringsprocessen van Robin en David, geeft Keesing inzicht in de complexiteit van het naoorlogse leven van joden uit Indië. Niet alleen hun eigen oorlogservaringen en verliezen gedurende de Japanse bezetting en de onafhankelijkheidsoorlog, maar ook het verdriet om de moord op joodse familie en vrienden in Duitse concentratiekampen stonden tussen hen en hun omgeving in.

‘In Robins kampen was alleen maar honger en slaag en strafappél en willekeur en niet weg

kunnen. […] Voor David was het erger en ze wist het. Hij moest leven in wat hij, met zijn behoefte aan logica en rechtlijnigheid, het moeilijkst verdroeg: in bittere en onoplosbare tegenstellingen. […] Hij was teruggekomen en Stella was dood. Zijn vader en moeder en broer waren dood. Stella’s vader en moeder en zusters waren ondergedoken geweest en verraden. Een neef en een oude tante leefden. Ze praatten niet over wat er gebeurd was. David was niet alleen een overlevende, hij kwam zelfs uit een gewoon krijgsgevangenkamp, waar geen kou was geleden, alleen maar honger. Hij had niet eens aan de dodenspoorweg in Burma gewerkt. Hij voelde zich schuldig tegenover de doden, hij voelde zich schuldig tegenover joodse overlevenden, schuldig tegenover iedereen uit zwaardere kampen. […] Hij had altijd de neiging gehad te doen wat hoorde en de neiging werd een drang, sinds hij gedaan had wat een solidair mens niet had moeten doen: overleven. Nooit zou hij, zoals Robin droomde, triomfantelijk uitroepen, dat hij het gehaald had. […] Voor David scheen het logisch dat iemand die uit Bergen-Belsen terug was gekomen, hem zijn veilige Indische kamp benijdde. Hij was een jood die geluk had gehad.’3

                                                                                                               

1 E. Keesing. Op andere voeten. Querido/Amsterdam 1987: 19. 2 Idem: 72.

(8)

De vergelijking tussen de Duitse en de Japanse kampen heeft geleid tot een hiërarchie in leed, die een belangrijke invloed heeft (gehad) op de verwerking van oorlogservaringen en vorming van herinneringen. De publieke aandacht die in Nederland werd besteed aan de Tweede Wereldoorlog, ging voornamelijk uit naar de Shoah in Europa en de gevolgen van de oorlog met nazi-Duitsland.4 De afgelopen dertig jaar is de belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog in de Pacific toegenomen. Toch is er onder de Nederlandse bevolking relatief weinig bekend over de Japanse bezetting van Nederlands-Indië.5 De herinneringen aan de interneringskampen in Indië, die wel zijn doorgedrongen tot het Nederlandse publieke geheugen, zijn voornamelijk gerelateerd aan de verschillen tussen Indo-Europeanen en Hollandse ‘totoks’, of tussen voormalige geïnterneerden uit de Japanse kampen en zij die buiten deze kampen bleven.6 Ondanks het

overschaduwende leed van de Shoah verdienen de oorlogservaringen en -herinneringen van joden uit Nederlands-Indië een luisterend oor en lezend oog. Daarom staat in deze scriptie de geschiedenis van oorlogservaringen en -herinneringen van joden uit het voormalig Nederlands-Indië centraal.

In deze studie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: hoe werd de periode 1940-1949 door joden in Nederlands-Indië ervaren en hoe werden deze ervaringen vervolgens publiekelijk herinnerd? Hoewel de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië pas in 1942 begon, is gekozen voor 1940 als beginpunt van dit onderzoek, omdat de kolonie zich nauw verbonden voelde met Nederland. De oorlog in Nederland en de dreiging van nazi-Duitsland in Europa waren ook van invloed op het leven in de kolonie. Als eindpunt is gekozen voor het jaar 1949, omdat het onderzoek ook de onafhankelijkheidsoorlog, die na de Japanse capitulatie losbarstte in de archipel, omvat. Mijn centrale vraagstelling luidt: op welke manier heeft de oorlogsherinnering van joden uit Nederlands-Indië een plaats gekregen in de Nederlandse publieke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog sinds 1945? In het verlengde hiervan zal een verklaring worden geven voor de onderbelichte positie van de publieke herinnering van de Indische joden ten opzichte van zowel de publieke herinnering van de Indische gemeenschap als de publieke                                                                                                                

4 Er is gekozen voor het gebruik van de term Shoah in plaats van holocaust vanwege de bijbehorende connotaties. Shoah staat voor catastrofe in het Hebreeuws. Holocaust betekent brandoffer in het Grieks. De term holocaust suggereert dat er sprake was van vrijwillige getroffenen. Het begrip Shoah zal in deze studie ook worden gebruikt wanneer niet-joodse slachtoffers van het nazisme worden besproken, zoals de Roma en Sinti, politieke gevangenen, homoseksuelen en geestelijk beperkten.

5 Uit resultaten van het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2012: kennisdeel van het Nationaal Comité 4 en 5 mei blijkt dat de meerderheid van de ondervraagden wel bekend is met de Shoah in Europa maar geringe kennis heeft over de Tweede

Wereldoorlog in Nederlands-Indië. Het meest recente kennisdeel van het Nationaal Vrijheidsonderzoek dat digitaal beschikbaar is gesteld door het Nationaal Comité 4 en 5 mei, komt uit 2012. D. Verhue, B. Koenen, R. van Kalmthout. Nationaal

Vrijheidsonderzoek 2012. Kennisdeel: de Tweede Wereldoorlog in internationaal perspectief. Amsterdam 2012: 19-22, 27. 6 Een Indo-Europeaan is een kind van een Europeaan en een inheemse burger en dus een gemengdbloedig. De term ‘totok’ is de Maleise benaming voor een in Nederlands-Indië wonende ‘blanke’ Hollander of Europeaan. De totok is dus volbloed Hollander in Indië.

(9)

herinnering van joden die de oorlog in Europa ervoeren. Is deze situatie te wijten aan de dominante positie van de herinnering van de Indische Nederlanders en de herinnering aan de Shoah of zijn er andere meewerkende oorzaken aan te wijzen? Om deze vragen te beantwoorden, zullen de geschiedschrijving over en publieke en individuele herinneringen van joden uit Nederlands-Indië aan de periode 1940-1949 bestudeerd worden.

Historica Elbeth Locher-Scholten ziet een wisselwerking tussen geschiedschrijving, publieke herinnering en eigen ervaring. Geschiedschrijving kan niet zonder herinnering. Herinneringen vormen haar bouwstenen, of die nu in het archief vorm hebben gekregen of via dagboeken en interviews. De historica stelt dat geschiedschrijving in wezen een gestolde herinnering aan gebeurtenissen is, die door de historicus geslecteerd werden vanwege hun relevantie voor zijn vraagstelling. En zoals geschiedschrijving niet mogelijk is zonder herinnering, zo hebben herinneringen baat bij het geschiedverhaal. Dat biedt het bredere kader en kan daardoor het eigen denken over de herinnering verruimen. Feit en herinnering zouden altijd hand in hand moeten gaan, aldus Locher-Scholten.7

Egodocumenten

De wisselwerking tussen geschiedschrijving, publieke herinnering en eigen ervaring zal als leidraad dienen in deze studie. Ervaringen die gedurende de Japanse bezetting in dagboeken zijn beschreven, worden vergeleken met herinneringen die na de bezetting en de onafhankelijkheidsoorlog zijn gepubliceerd in memoires. Daarnaast zijn ook interviews, waarin joden uit Indië hun ervaringen tijdens en na afloop van de Japanse bezetting uiteenzetten, meegenomen in het onderzoek. Dit type bronnen valt onder wat historicus Jaques Presser egodocumenten heeft genoemd, ‘die documenten, waarin een ego zich

opzettelijk of onopzettelijk onthult – of verbergt.’ 8 Egodocumenten verschillen

voornamelijk van andere geschiedbronnen vanwege hun uitgesproken persoonlijke karakter. Presser was van mening dat egodocumenten bijdroegen aan een rijker historisch beeld, aangezien deze bronnen, veel meer dan traditionele historische documenten, in staat waren om een betrokkenheid met het verleden tot stand te brengen.9

                                                                                                               

7 E.B. Locher-Scholten. ‘Feit en herinnering: Kolonialisme, Postkolonialisme en de eigen ervaring. Hoe het komt dat we ons niet herkennen in de geschiedschrijving over het kolonialisme en over de Tweede Wereldoorlog in ZO-Azië.’ In: M. Bruinvels, F. Koper samenst. ZO is het gebeurd: 20 jaar historische visies op de tweede wereldoorlog in Z.O.-Azië. Stichting Gastdocenten Wereldoorlog II, werkgroep Z.O. Azië/z.pl. 2008: 111-122.

8 Presser waarschuwt voor de achterliggende motieven van de schrijver, maar ook voor de onbedoelde betekenissen die aan de tekst zijn gegeven. R. Dekker. ‘Wat zijn egodocumenten?’ Indische Letteren. 8 (1993): 103.

9 N. Graaf. ‘Professor Presser. Portret tussen universiteitsgeschiedenis en biografische schets.’ In: L.J. Dorsman en P.J. Knegtmans red. De geleerden(auto)biografie als bron voor de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis. Uitgeverij Verloren/Hilversum 2013: 101.

(10)

‘De onontkoombaar subjectieve benadering van het object verleent als het ware aan het

beeld een dimensie meer; allerlei details, niet zelden kleurig, pikant, boeiend, kunnen een dode stof verlevendigen, […]; de doden krijgen een stem, het landschap, de stad, waargenomen door een temperament heen, komen duidelijker te staan op het projectiescherm der verbeelding; het menselijke element houdt de gedachte wakker aan het menselijk drama, maakt spanning en emoties voelbaar, laat ons deel hebben aan triomf en ondergang. Wij kunnen verkeren met de gestalten uit het verleden, wij kunnen ons mét hen bewegen in hun tijd en hun omgeving; wij begrijpen ze zoveel beter (en niet zelden, ook dit is winst: zoveel minder).’10

Juist door het subjectieve karakter werden egodocumenten in de tijd van Presser door zijn vakgenoten met argwaan beschouwd. 11 De huidige belangstelling voor egodocumenten is vooral te verklaren door de veranderde oriëntatie van historici, die onder andere werd veroorzaakt door de invloed van het postmoderne denken en de daaruit voortgekomen kritische houding ten aanzien van teksten. Voor zowel de mirco- als macrohistorische wetenschap vervullen persoonlijke getuigenissen een tweevoudige functie. Ten eerste kunnen egodocumenten gegevens bevatten, die in andere bronnen ontbreken. Persoonlijke getuigenissen kunnen bijvoorbeeld informatie geven over subgroepen die binnen de publieke herinnering of geschiedwetenschap onderbelicht zijn gebleven, zoals het geval is bij de centrale subgroep in deze studie.12

Ten tweede kan de analyse van egodocumenten ook leiden tot het formuleren van nieuwe vraagstellingen en het exploreren van nieuwe onderzoeksgebieden.

‘Kernbegrippen hierbij zijn waarheid, authenticiteit, identiteit, geheugen, tijd, verhaal, de verhouding tussen mondelinge en schriftelijke overlevering, tussen privé en publiek, zelfrepresentatie en de ontwikkeling van identiteitsbesef. Het is inherent aan egodocumenten dat ze ook op die manier een bijdrage leveren aan de theorie- vorming binnen de geschiedenis.’ 13

De nieuwe benadering betekende dus niet dat historici geen bronnenkritiek meer toepasten, maar men zag in dat van elke tekst meerdere lezingen mogelijk waren. Daarnaast had de heroriëntatie consequenties voor de vraagstellingen aan de hand waarvan bronnen werden bestudeerd. Zo ging men niet alleen op zoek naar de motieven van de auteur, maar ook naar onbedoelde betekenissen. Wat een egodocument verhulde, werd even belangrijk beschouwd als wat deze onthulde. Historisch onderzoek ging niet enkel meer om de feiten, maar om denkwijzen, tijdsbeelden, het culturele klimaat en het                                                                                                                

10 J. Presser. ‘Clio kijkt door het sleutelgat.’ In: M.C. Brands, e.a red. Uit het werk van Jacques Presser. Amsterdam 1969: 286. 11 A. Baggerman en R. Dekker. ‘De gevaarlijkste van alle bronnen: Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven. Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, jrg. 1/nr. 4 (2004): 8.

12 Baggerman en Dekker. ‘De gevaarlijkste van alle bronnen’: 11. 13 Idem: 12.

(11)

reconstrueren van de belevingswereld en de persoonlijke waarheid van de auteur. Hierin ligt tegelijkertijd ook het nadeel van persoonlijke getuigenissen als bron. Het perspectief, de belevingswereld en het doel van de auteur bepalen of een egodocument wel of niet bruikbaar is voor wetenschappelijk onderzoek. Bovendien moet de onderzoeker rekening houden met de psyche van de auteur. Tijdens zijn studie ondervond ook Presser het grootste probleem wat betreft persoonlijke getuigenissen als bron, namelijk het geheugen. Zo waren enkele herinneringen bijvoorbeeld verdraaid of vergeten, omdat ze te pijnlijk waren voor de auteur.14

De dominante subjectiviteit is voor veel wetenschappers een reden geweest om egodocumenten niet of nauwelijks op te nemen in hun onderzoek. Historica Dora van Velden, wiens proefschrift De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de

Tweede Wereldoorlog voor deze studie veelvuldig is geraadpleegd, was destijds

terughoudend over het raadplegen van dergelijke sterk persoonsgerichte bronnen. Het doel van Van Veldens onderzoek was een nauwkeurige historische reconstructie geven van de omstandigheden, waarin de Japanse interneringskampen tot stand waren gekomen. Hoewel zij als ex-geïnterneerde zowel onderwerp, als deelnemer van haar eigen onderzoek was, beschreef zij haar eigen en andermans herinneringen enkel in de voetnoten. Zij was van mening dat haar onderzoek op deze manier objectiever zou blijven dan wanneer zij persoonlijke getuigenissen zou verwerken met haar onderzoeksbevindingen.

Historica Esther Captain heeft in haar proefschrift Achter het Kawat was Nederland:

Indische oorlogservaringen en -herinneringen 1942-1995 beschreven, welke persoonlijke

beleving van en herinnering aan de internering kunnen worden afgeleid uit het schrijven van de geïnterneerden in burgerkampen. Omdat het Captain om de persoonlijke beleving ging, heeft zij uitsluitend egodocumenten in haar studie opgenomen. Zij vergeleek ervaringen, die tijdens de Japanse bezetting in kampdagboeken waren beschreven, met herinneringen die na de bezetting in memoires zijn gepubliceerd. Hieruit leidde zij af hoe geïnterneerden over zichzelf als (Indo-)Europeanen schreven en welk beeld zij gaven van Indonesiërs en Japanners.15 In haar proefschrift heeft Captain ook egodocumenten van joodse auteurs opgenomen, namelijk Jacques de Kadt, Elisabeth Keesing, Lydia Chagoll en Betty Roos. De historica benadrukt dat de herinneringen van de Indische joden een specifieke inhoud en eigen complexiteit hebben.16

                                                                                                               

14 R. Dekker. ‘Introduction.’ In: R. Dekker red. Egodocuments and History: autobiographical writing in its social context since the Middle Ages. Verloren/Hilversum 2002: 7-8.

15 Captain analyseerde twaalf dagboeken, geschreven tussen 1942 en 1945, uit de collectie van het Nederlands instituut voor

oorlogsdocumentatie (NIOD) en 42 memoires die verschenen tussen 1946 en 1995. Captain. Achter het kawat was Nederland:Indische oorlogservaringen en –herinneringen 1942-1945: 25-27.

(12)

Aangezien ik mij voornamelijk richt op de persoonlijke beleving en herinnering van de joden uit Indië, beschouw ik egodocumenten als zeer geschikte bronnen voor deze studie. Het kritiek op egodocumenten klopt, maar geldt naar mijn mening voor alle bronnen. Historica Mary Lindemann stelt dat egodocumenten belangrijk zijn doordat zij gewone levens voorzien van kracht, waardigheid en structuur. ‘Egodocuments have demonstrated how the rigid categories constructed by historians preoccupied with studying large groups and big structures might be less confining in practice’.17Voor dit onderzoek is daarom gebruik gemaakt van de bestaande literatuur aangevuld met egodocumenten.

Bovendien biedt het gebruik van egodocumenten als bronmateriaal een raakvlak met de literatuur. In het postmoderne denken hebben geschiedschrijving en fictie veel gemeen met elkaar. Een goed voorbeeld van de vervaging van deze grens tussen geschiedschrijving en fictie is de autobiografische roman Het lied en de waarheid van Helga Ruebsamen, over een joods Indisch meisje dat na terugkeer in Nederland in 1939 moest onderduiken. Achteraf bleek dat de auteur het niet al te nauw had genomen met de waarheid. Desalniettemin duidde Ruebsamen haar werk in interviews aan als autobiografisch en wuifde zij de onthulling van haar verleden weg met het argument dat een auteur altijd een vorm van ‘toegepaste schizofrenie’ uitoefent.18 Historici zullen echter niet snel de grens tussen beide genres overschrijden. Maar via de door hen bestudeerde egodocumenten laten zij de historische actoren wel aan het woord, waardoor deze grens toch vervaagt.19

De voor dit onderzoek geselecteerde egodocumenten bevatten hun eigen verhaal en kennen een specifieke achtergrond. Hierdoor krijgt het joodse element telkens een andere waarde. Juist de meerduidigheid van autobiografische teksten en de neiging van auteurs om, ondanks de gebruikelijke claim van eerlijkheid, het beeld van zichzelf te vormen en een eigen versie van de werkelijkheid presenteren, geven inzicht in de maatschappelijke vorming van herinneringen en tonen hoe de daadwerkelijke beleving van het verleden beïnvloed wordt door de sociale omgeving.

Herinneringscultuur, postherinnering en sub-herinnering

Theorieën binnen cultural memory studies over begrippen als herinneringscultuur, lieux de

mémoire, publieke herinnering zijn van belang voor de analyse van de verschillende

egodocumenten. Deze begrippen laten zien dat herinneringen grotendeels sociaal                                                                                                                

17 M. Lindemann. ‘Sources of Social History.’ In: Encyclopedia of European Social History, I. Scribner’s Sons/Detroit 2001: 36. 18 Het was Ruebsamens broer Rolf Ruebsamen die dit naar buiten bracht. A. Peters. ‘Het lied, de waarheid en de broer van Helga Ruebsamen.’ de Volkskrant 03.06.2005.; H. Ruebsamen. VPRO Zomergasten Interview door Adriaan van Dis. 13.08.2000. 19 Baggerman en Dekker. ‘De gevaarlijkste van alle bronnen’: 9-10.

(13)

geconstrueerd zijn en dat de hedendaagse maatschappelijke context om die reden van grote invloed is op de beeldvorming van het verleden. Bovendien zijn deze begrippen zeer hanteerbaar voor deze studie, omdat ze aansluiten op Locher-Scholtens theorie over de wisselwerking tussen geschiedschrijving, publieke herinnering en eigen ervaring.

De gepubliceerde egodocumenten over het kampleven van joden in Japanse interneringskampen maken deel uit van een breder kader: de Nederlandse

herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog. De term herinneringscultuur kan

worden omschreven als een proces waarin sociale en culturele componenten een wederzijdse invloed hebben op de openbare herinnering.20 Historicus Wulf Kansteiner stelt dat een herinneringscultuur bestaat uit het resultaat van een voortdurende onderhandeling tussen herinneringsproducenten, herinneringsconsumenten en culturele tradities.21 De

herinnering is dus onderhevig aan verandering. Frank van Vree spreekt in dit verband van de dynamiek van de herinnering.22 Aan de hand van deze begrippen kan men inzicht krijgen in de manier waarop leden van een bepaalde groep zowel hun gemeenschappelijk verleden als het individuele verleden construeren en interpreteren vanuit het standpunt van het relatieve heden.23

Wetenschappers binnen de multidisciplinaire cultural memory studies houden zich, kort gezegd, bezig met de manier waarop een samenleving omgaat met het verleden dat zich nestelt in het publieke geheugen. Cultural memory is sinds de vroege ontwikkelingen in Maurice Halbwach’s onderzoek naar mémoire collective, dat in 1925 voor het eerst werd gepubliceerd, een controversiële kwestie. Halbwachs wijdde zijn werk aan de hoofdproducenten van mémoire collective: familie, sociale klassen en religieuze gemeenschappen.24

Het gebruik van Engelstalige bronnen behoeft verantwoording voor de keuze van een aantal begrippen en vertalingen, die in deze scriptie veelvuldig zullen worden toegepast. Ten eerste de vertaling van het Franse woord mémoire, Engelse memory, dat in het Nederlands twee betekenissen kent: geheugen en herinnering. De term herinnering wordt in deze studie geïnterpreteerd als hetgene dat de informatie bevat die onthouden wordt. Het                                                                                                                

20 De term herinneringscultuur werd gemunt door de Duitse cultuurhistoricus Jan Assmann. J. Assmann. ‘Kollektives Gedächtnis und kulturelle Identität.’ In: J. Assmann, T. Hölscher red. Kultur und Gedächtnis. Suhrkamp/Frankfurt am Main 1988: 9-19. Het Collaborative Research Centre “Memory Cultures” van de Universiteit van Gießen, opgericht in 1997, houdt zich bezig met de studie naar de vorming en inhoud van culturele herinneringen. Het onderzoekscentrum heeft een specifieke interesse voor de pluraliteit van de herinnering, haar constellatie en haar dynamische karakter.

21 W. Kansteiner. ‘Finding meaning in memory: a methodological critique of collective memory studies.’ History and Theory, 41 (2002): 180.

22 F. van Vree en R. van der Laarse. De dynamiek van de herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context. Bert Bakker/Amsterdam: 2009.

23 Website Universiteit van Gießen. 16 januari 2015 <https://www.unigiessen.de/fbz/faculties/gcsc/GGK/research/sections/

archived-sections/section01>.

24 J. Marcel, L. Muchielli. ‘M. Halbwach’s mémoire collective.’ In: A. Erll e.a., red. Cultural Memory Studies: An International and Interdisciplinary Handbook. Walter de Gruyter/Berlijn 2008: 144-146.

(14)

begrip herinnering kan worden onderverdeeld in de herinnering van een individu,

individual memory, en de herinnering die wordt gedeeld door een groep, collective

memory.25 Het geheugen wordt in dit onderzoek geïnterpreteerd als het vermogen om die

herinnering te bewaren en te reproduceren. Ik volg hierbij het gedachtegoed van Jan en

Aleida Assmann over de uitwerking van Halbwachs mémoire collective.26 Zij zijn van mening dat Halbwachs’s parapluterm voor te veel verwarring zorgt. Volgens de Assmanns heeft herinnering (Erinnerung) een tijdelijk karakter: het herinneren voltrekt zich in de tijd; herinneringen zijn in constante wording; zij veranderen immers in de loop der tijd, ze slijten, verkleuren en verbleken, ze worden aangewakkerd en verdrongen, ze dringen zich op en verdwijnen weer. Het geheugen (Gedächtnis) daarentegen heeft een duurzaam en ruimtelijk karakter: een herinneringsopslag vol herinneringsfiguren (Erinnerungsfiguren) om de vergetelheid tegen te gaan.27 Individuen herinneren zich gebeurtenissen immers

altijd binnen een sociaal referentiekader met bepaalde waarden en ideologieën.28 Deze sociale vorm van geheugen is gebaseerd op intergenerationele communicatie. Het bevindt zich binnen een generatie van tijdgenoten, die een bepaalde gebeurtenis als volwassenen hebben meegemaakt en die hun fysieke en emotionele band met die gebeurtenis kunnen doorgeven aan hun nakomelingen. In de normale opeenvolging van generaties wordt deze vorm van geheugen over drie tot vier interactieve generaties doorgegeven.29 Aangezien de generatie van directe betrokkenen steeds ouder wordt, wil zij meer herinneringen institutionaliseren, zowel in traditionele archieven en boeken, als in rituelen, optredens en herdenkingen. Deze geïnstitutionaliseerde herinneringen worden opgeslagen in het culturele geheugen. De herinneringen worden publiek, geobjectiveerd en opgeborgen in symbolische vormen die, anders dan het horen van woorden of zien van gebaren, vormvast en niet situatie gebonden zijn.30 De politieke en culturele vorm van geheugen is gebaseerd op transgenerationele communicatie, waarbij bepaalde normen, waarden en opvattingen worden doorgegeven over verschillende generaties heen.31

Met de bovenstaande theorie in gedachte, is de Nederlandse vertaling van mémoire

collective of collective memory naar collectieve herinnering onnauwkeurig en verwarrend.

Volgens historica Esther Captain is de term collectieve herinnering, opgevat als een vorm                                                                                                                

25 L.A. Coser. ‘Introduction: Maurice Halbwachs 1877-1945.’ In: M. Halbwachs. On Collective Memory. University of Chicago Press/Chicago 1992: 1-34.; Marcel en Mucchielli. ‘Maurice Halbwach’s mémoire collective’: 141-149.

26 Coser. ‘Introduction’: 1-34.

27 D. Harth. ‘The Invention of Cultural Memory.’ In: A. Erll e.a., red. Cultural Memory Studies: An International and Interdisciplinary Handbook. Walter de Gruyter/Berlijn 2008: 86.

28 A. Assman. Der lange Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und Geschichtspolitik. C.H. Beck/Munchen 2006: 10.; Marcel en Mucchielli. ‘Maurice Halbwach’s mémoire collective’: 142-143.

29 Assmann. ‘Communicative and Cultural Memory’: 110. 30 Idem: 110-111.

(15)

van geheugen die individuen gemeenschappelijk zouden hebben, een problematisch begrip. De historica stelt dat het onmogelijk is om te veronderstellen dat een bepaalde historische gebeurtenis die een groep mensen gezamenlijk heeft meegemaakt, zoals de internering in Japanse kampen, automatisch resulteert in een overeenkomstige herinnering voor of collectieve betekenisgeving door alle herinneraars. Het is daarom onmogelijk om te spreken van collectieve herinnering, ook al zijn er herinneringen die door een collectief worden gememoreerd.32 Ook Astrid Erll onderkent het problematische karakter van de term collectieve herinnering. Zij gebruikt daarom culturele herinnering als alternatieve benaming.33 Captain kiest voor de term publieke herinnering. Herinneringen worden immers publiekelijk gedragen, gedeeld en gememoreerd wanneer zij een plaats in de openbaarheid hebben bemachtigd.

In navolging van Captain geef ook ik de voorkeur aan de term publieke herinnering in plaats van collectieve herinnering. Publieke herinneringen worden tot uitdrukking gebracht in media, literatuur, beeldende kunst, muziek en architectuur, maar ook in monumenten, herdenkingen en andere identiteitsrituelen. De invloed van een publieke herinnering kan zo verstrekkend zijn, dat ook buitenstaanders van deze historische gebeurtenis deelnemen aan de herdenking ervan.34 Een publieke herinnering heeft dus niet alleen betrekking op het collectief van de herinneraars zelf, maar ook op personen zonder directe betrokkenheid bij die geschiedenis.35 Marianne Hirsch verheldert dit delen van publieke herinneringen aan de hand van het begrip postmemory.

Hirsch geeft als commentaar op Jan en Aleida Assmanns theorie, dat zij geen rekening hebben gehouden met breuken, die veroorzaakt worden door collectieve traumatische ervaringen, zoals oorlog, slavernij, genocide, ballingschap en vluchtelingschap. Deze breuken zouden, volgens Hirsch, zeker voor veranderingen zorgen in de overdrachtstheorie zoals de Assmanns die hebben opgesteld.36 Binnen de familiaire kringen of directe omgeving, uiten overlevenden geen herinneringen maar uitvloeisels daarvan in een chaos van emotie. Ik ben het met eens met het commentaar van Hirsch en zal in deze studie haar concept postherinnering betogen aan de hand van de publieke herinnering van joden uit Nederlands-Indië.

                                                                                                               

32 E.S.J. Captain. Achter het kawat was Nederland: Indische oorlogservaringen en –herinneringen 1942-1945. Kok/Kampen 2002: 21-22

33 A. Erll. ‘Cultural Memory Studies: An Introduction.’ In: A. Erll e.a., red. Cultural Memory Studies: An International and Interdisciplinary Handbook. Walter de Gruyter/Berlijn 2008: 1.

34 Harth. ‘The Invention of Cultural Memory’: 91. 35 Captain. Achter het Kawat was Nederland: 22.

36 M. Hirsch. ‘The Generation Postmemory.’ Poetics Today, jrg. 29/nr. 1 (2008): 111.; M. Hirsch. ‘Projected memory: Holocaust photographs in personal and public fantasy.’ In: M. Bal, J. Crewe en L. Spitzer red. Acts of memory: Cultural recall in the present. University Press of New England/Hanover 1999: 8-9.

(16)

In Hirsch’s optiek verduidelijkt de structuur van de postherinneringen (postmemory) hoe de intra-, inter- en transgenerationele nalatenschap verminderd wordt door meervoudige en radicale breuken, veroorzaakt door trauma en rampen. Zij stelt dat de postherinnering verband houdt met het bepalen van het heden in relatie tot een problematisch verleden. De postherinnering beschrijft de relatie van de tweede generatie met invloedrijke, vaak traumatische, ervaringen die voor hun geboorte plaatsvonden maar desondanks zo diep en aangrijpend aan hen zijn overgebracht, dat het lijkt alsof het hun eigen herinneringen zijn.37 Het concept breekt door de lijn die de individu verbindt met de familie, met de sociale groep en met de geïnstitutionaliseerde archieven, zoals beide Assmanns die hebben uitgewerkt. Die archieven hebben, in het geval van traumatische onderbreking, ballingschap en diaspora, zijn directe link met het verleden verloren, alsook de connecties die gemeenschap en samenleving vormen.

Echter, zijn het wel de typologieën van Jan en Aleida Assmann die kunnen verklaren waarom en hoe de postgeneratie dit verlies kan tegengaan, aldus Hirsch. De sociale en culturele herinneringsstructuren van de voorgaande generatie worden door de tweede generatie hernieuwd en hervormd en hebben daardoor een connectie met het heden. De relatie van postherinneringen met het verleden is dus niet gemedieerd door herinneringen voortkomend uit een directe ervaring, maar door fantasierijke investering, projectie en creatie. Hierdoor raken nabestaanden, de niet direct-getroffenen, betrokken bij de vorming van postherinneringen, waardoor deze blijven bestaan, zelfs nadat alle direct-getroffenen en zelfs hun nakomelingen zijn overleden.38

Naast de postherinneringen bestaat er bovendien een onderscheid tussen de publieke herinnering en de herinnering van deelgroepen, zoals ook betoogd door Esther Captain. De herinnering van deelgroepen, die zich niet kunnen of willen inpassen in de publieke of openbare herinnering, noemt zij vernacular memory of sub-herinnering.39 Publieke herinneringen en sub-herinneringen zijn vaak conflicterend of multi-directioneel ten opzichte van elkaar; zij kunnen dus zowel met elkaar strijden als elkaar versterken.40 Binnen de Nederlandse publieke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog is de sub-herinnering van Nederlanders die de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië doorstonden (de Indische oorlogsherinnering) in conflict met de dominante sub-herinnering van de joodse Nederlanders aan de Tweede Wereldoorlog in Europa (de joodse                                                                                                                

37 Hirsch. ‘The Generation Postmemory’: 103-106. 38 Hirsch. ‘The Generation Postmemory’: 111.

39 Captain. Achter het Kawat was Nederland: 19. In de Engelse taal worden de herinneringen van deelgroepen vernacular memory genoemd. Zie hierover onder andere: J. Assmann. ‘Communicative and Cultural Memory’: 114-118.

40 M. Rothberg. Multidirectional memory: remembering the Holocaust in the age of decolonization. Standford University Press/Stanford: 2009.

(17)

oorlogsherinnering). De oorlogsherinneringen van joden uit Nederlands-Indië kunnen

gezien worden als sub-herinnering van zowel de publieke Indische oorlogsherinnering, als de publieke joodse oorlogsherinnering. Het is de specifieke inhoud en complexiteit van de herinneringen van joden uit Nederlands-Indië, en de erkenning van deze sub-herinneringen in de publieke ruimte die centraal staat in dit onderzoek.

Wanneer het gaat om de erkenning van herinneringen in de publieke ruimte, spreken we over de herinneringspolitiek (the politics of memory).41 Beleidsmakers richten musea op, kondigen feestdagen en herdenkingsdagen af, en werken wetten uit die een publieke herinnering in de hand werken. De herinneringspolitiek geeft bewust of onbewust vorm aan het politieke geheugen. Het politieke geheugen heeft een aantal kenmerken, waardoor het verschilt ten opzichte van de individuele en sociale herinnering. Ten eerste, neigt het politieke geheugen een homogeen geheel te vormen, al zijn er natuurlijk variaties mogelijk. Daarnaast wordt het politieke geheugen in een narratief met een duidelijke boodschap gegoten, dat vaak emotioneel, maar ook politiek geladen is. Ten derde, is het politiek geheugen niet temporeel, maar vastgelegd in de vorm van herinneringsmonumenten, herdenkingsplaatsen en herdenkingsdagen en -rituelen.

Monumenten dienen bij herdenkingen als verzamelpunten en als centra voor de zichtbaarheid van de getroffenen. Deze plaatsen van herinnering, of lieux de mémoire zoals Pierre Nora ze introduceerde, kunnen individuele herinneringen opnieuw naar boven halen en een publiek geheugen stimuleren. Nora definieert zijn lieux de mémoire als: ‘any

significant entity, whether material or non-material in nature, which by dint of human will or the work of time has become a symbolic element of the memorial heritage of any

community.’ 42 Het zijn Lieux de mémoire die de groepsidentiteit van de joden uit Indië

kunnen versterken.

Naar aanleiding van het theoretische kader dat hierboven uiteen is gezet, kan de centrale onderzoeksvraag verfijnd worden in de volgende deelvragen: zijn er herinneringsplaatsen aan te wijzen met betrekken op de sub-herinnering van joden uit Indië? Hebben herinneringsproducenten en herinneringsconsumenten deze lieux de mémoire onderdeel gemaakt van de Nederlandse publieke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog sinds 1945?

                                                                                                               

41 Idem: 22. Een verwant voorbeeld van deze politics of memory wordt beschreven in: I. van Ooijen en I. Raaijmakers. ‘Competitive or multidirectional memory? The interaction between postwar and postcolonial memory the Netherlands.’ Journal of Genocide Research 14/3-4 (2012): 463-483.

42 P. Nora red. Realms of memory: Rethinking the French Past. Vol. I: Conflicts and Divisions. Columbia University Press/New York 1996: xvii.

(18)

Onderzoeksopbouw

Het is vanuit dit kader van politiek geheugen, postherinneringen en sub-herinneringen dat de oorlogservaringen en –herinneringen van joden in Nederlands-Indië worden bestudeerd. In het eerste hoofdstuk zal aan de hand van verschillende soorten bronnen, zoals naslagwerken, dagboeken, memoires, enquêtes, en interviews, een beeld worden geschetst van de ervaringen van en herinneringen aan joden uit Nederlands-Indië, vanaf het einde van de negentiende eeuw tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De nadruk zal echter liggen op de joods-Indische oorlogservaringen en -herinneringen van de jaren 1940-1949. Hoe hebben joden de Japanse bezetting ervaren? Verschilde hun internering van dat van niet-joden? En hoe verging het de Indische joden na de Japanse bezetting tijdens de onafhankelijkheidsoorlog?

De maatschappelijke context van het moment waarop de bronnen zijn opgetekend, is van invloed op de interpretatie van de inhoud. Inzicht in de dynamiek van de Nederlandse publieke herinnering van de Tweede Wereldoorlog is om die reden van essentieel belang voor een goed begrip van deze bronnen.

Captain plaatste de bevindingen van haar onderzoek naar dagboeken en memoires in de veranderende historische context: van een koloniale samenleving, naar de Japanse interneringskampen, tot het afscheid van Indië, de migratie naar en ontvangst in Nederland. Dit leidde tot een bestudering van ‘het zelfbeeld van Nederlanders uit Indië op het

breukvlak van kolonisatie en dekolonisatie.’43 In het naoorlogse herinneren maakte de

historica onderscheid tussen vier periodes met elk hun eigen kenmerken. Opstelling en onderwerpen van de gepubliceerde herinneringen veranderden voornamelijk doordat er vanuit andere perspectieven gepubliceerd werd. De historica plaatste de veranderende kenmerken van de memoires in de dynamiek van de Indische oorlogsherinnering aan de hand van twee publicatiegolven. De eerste golf kwam na de capitulatie van Japan op en duurde van 1946 tot 1949. Vervolgens bleef het stil tot de jaren zeventig toen de tweede publicatiegolf langzaam zichtbaar werd. De behoefte van voormalig geïnterneerden, om eigen oorlogservaringen onder de aandacht van een groter publiek te brengen, nam toe. Dit leidde tot meer publicaties in de jaren tachtig, waardoor de tweede golf echt doorzette.44

Doordat Captain in haar betoog een periodisering in de herinnering aan de internering aanbrengt, op basis van het jaar van publicatie en de inhoud van de memoires, geeft ze ons een beeld van de omstandigheden die van invloed zijn geweest op de gepubliceerde herinneringen en van de persoonlijke en historische redenen die hen hebben                                                                                                                

43 Captain. Achter het kawat was Nederland:16.

(19)

aangezet tot schrijven en publiceren. Captain is tot interessante conclusies gekomen die te maken hebben met de inhoud en vorm van de gepubliceerde herinneringen. Bovendien heeft de structuur van haar studie geholpen bij de opzet van deze scriptie.

In navolging van Captains proefschrift, wordt in deze studie beschreven hoe de Nederlandse samenleving sinds 1945 is omgegaan met de ervaringen van en herinneringen aan joden uit Nederlands-Indië. Hoofdstuk twee behandelt de dynamiek van de publieke herinnering van joden in Nederlands-Indië van 1945 tot 1980. Hoofdstuk drie volgt met de periode 1980 tot 1995 en hoofdstuk vier met de periode 1995 tot heden. De vraag die in deze hoofdstukken centraal staat, luidt: hoe kregen geschiedenissen met betrekking tot joden in het voormalige Nederlands-Indië uit de periode 1940-1949 een plaats in de Nederlandse herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog?

Om hierop een antwoord te kunnen vormen, wordt onder andere de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost Azië aan een kritische bestudering onderworpen. De nadruk zal hierbij liggen op de aandacht die auteurs besteden aan de ervaringen van en herinneringen aan joden uit Nederlands-Indië. Veranderingen van publieke herinneringen wijzen op trends in de omgang met het verleden. De historiografie over joden in Ind(ones)ië gedurende de periode 1940-1949 wordt daarom geplaatst in de dynamiek van de publieke herinnering van de Tweede Wereldoorlog sinds 1945. In hoeverre weerspiegelen of beïnvloedden deze werken de omgang met de geschiedenis?

De selectie van de bronnen is gebaseerd op de beschikbaarheid van het materiaal en de gevarieerdheid van de achtergrond van de auteur.45 Daarnaast is er gekozen voor egodocumenten van verschillende generaties om inzicht te krijgen in de dynamiek van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Ook zijn in deze scriptie een aantal monumenten en publieke uitingen opgenomen, die voorzien in de behoefte aan een zichtbare identiteit van een specifieke groep. Als sociale en politieke constructies worden monumenten geladen met interpretaties van het verleden, die aan dat verleden op hun beurt samenhang, zin en betekenis geven. Hun ontstaansgeschiedenis maakt dan ook de consensus en strijd over die interpretatie van het verleden zichtbaar.46 Bovendien tonen monumenten en publieke uitingen de daarbij horende in- en uitsluitingsmechanismen: wie herinnert wie of wat, en wie en wat worden juist buiten gesloten? Herdenkingen, exposities                                                                                                                

45 Zowel het Indische perspectief, bijvoorbeeld in het werk van Elisabeth Keesing en Betty Struch-Roos, als het joods-Nederlandse, bijvoorbeeld in het werk van Loe de Jong, en niet-joods Nederlandse perspectief, bijvoorbeeld in het werk van Dora van Velden, komen aan bod. Tijdens het schrijven van deze scriptie werd de Indische Collectie van het NIOD gedigitaliseerd, waardoor veel bronnen niet beschikbaar voor mij waren.

46 E.B. Locher-Scholten. ‘Van Indonesische urn tot Indisch monument: Vijftig jaar Nederlandse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Azië.’. BMGN – Low Countries Historical Rewiew, jrg. 114/nr. 2 (1999): 194.; J.E. Young. ‘The Texture of Memory. Holocaust Memorials and Meaning.’ In: A. Erll e.a., red. Cultural Memory Studies: An International and

(20)

en debatten rondom officiële herdenkingsdagen houden de herinnering levend. Door herhaling zijn publieke uitingen effectief in de vorming van publieke herinneringen. Ze geven een goed beeld van het maatschappelijke draagvlak voor de Nederlandse publieke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.

Dan rest deze inleiding nog een uitleg over de in deze studie gevolgde spelling. In 1972 werd de Indonesische spelling aangepast en gemoderniseerd. Aangezien de periode, waarin de oorlogservaringen vorm hebben gekregen en ook de latere oorlogsherinneringen hoofdzakelijk op gebaseerd zijn, voor ging aan deze modernisering, heb ik er voor gekozen om de oude spelling aan te houden, zowel voor persoonsnamen als plaatsnamen. Zo schrijf ik bijvoorbeeld Soekarno in plaats van Sukarno, en Soerabaja in plaats van Surabaya. Bij verwijzingen naar boeken en artikelen die na 1972 in het Indonesisch verschenen, wordt de dan gangbare spelling aangehouden.

(21)

1. Joden in Nederlands-Indië47

‘Een beschouwing over de Joden in Indië moet noodwendig aan zekere vaagheid lijden…’48

De samenleving in Nederlands-Indië bestond uit een verscheidenheid aan culturen, waarbinnen de joden opgingen in verschillende bevolkingsgroepen.49 De bestaande sociaaleconomische verhoudingen in de kolonie werden vanaf het midden van de negentiende eeuw vertaald in de rechtspositie van de bevolkingsgroepen.50 Vanaf 1854

werd de bevolking van Nederlands-Indië in artikel 109 van het Regeringsreglement op basis van ras en geloof verdeeld in twee hoofdgroepen: “de Europeanen” en de “Inlanders”.51 Aan beide hoofdgroepen was een subgroep gekoppeld, waarin “de met hen gelijkgestelden” werden ingedeeld. Met Inlanders werden Arabieren, Indiërs, Chinezen en alle andere mohammedanen of “heidenen” gelijkgesteld. Met “de Europeanen” werden voornamelijk christenen gelijkgesteld en zij die niet onder de categorie “Inlanders” of “met Inlanders gelijkgestelden” vielen, bijvoorbeeld Amerikanen, Australiërs en ook de Indo-Europeanen. 52

Vanaf 1920 werd artikel 109 het Regeringsreglement gewijzigd en vastgesteld dat de bevolking van Nederlands-Indië moest worden onderscheiden in drie hoofdgroepen: “de Europeanen”, “de vreemde oosterlingen” en “de Inlanders”. In deze verdeling werden de hoofdgroepen wederom gekoppeld aan een subgroep van “de met hen gelijkgestelden”. Artikel 109 van het Regeringsreglement, vanaf 1926 bekend als artikel 163 van de Indische Staatsregeling, gold tot het einde van de koloniale periode.53

‘Het is achteraf zeer moeilijk te zeggen: wie en wat de Joden in voormalig Ned. Indië waren.

Immers zij werden zeer zelden als “Jood” gezien in de maatschappelijke en ambtelijke omgang.’54

                                                                                                               

47Delen van dit hoofdstuk zijn eerder verschenen als inleiding over de geschiedenis van joden in Nederlands-Indië in de

publicatie Selamat Sjabbat bij de tentoonstelling Selamat Sjabbat. De onbekende geschiedenis van joden in Nederlands-Indië dat van 13 oktober 2014 tot 8 maart 2015 in het Joods Historisch Museum te zien is. Zie: H. Berg, A. Candotti en V. Touw. ‘Selamat Sjabbat: De onbekende geschiedenis van Joden in Nederlands-Indië.’ Misjpoge 27/4 (2014): 4-19.

48 A.G. Vromans. Joden in Nederlands-Indië in de jaren 1938-1946. Amsterdam 1966: 2. 49 Idem: 1-7.

50 P. Tjiook-Liem. ‘De rechtspositie van verschillende bevolkingsgroepen in Indië tot 1942: Over de classificatie, gelijkstelling en het onderdaanschap van de bevolkingsgroepen van Nederlands-Indië.’ De Indische School, 25.05.2008: z.p..

51 Ondanks de negatieve klank van het woord “Inlanders” voor de inheemse bevolking is het gebruik ervan in dit kader onvermijdelijk omdat deze term in wet- en regelgeving werd gehanteerd.

52 Personen die waren geboren uit relaties van Europese mannen met Inlandse vrouwen, maar die niet op wettige wijze door de vader waren erkend, konden gelijkstelling aangevragen. Zonder een wettige erkenning waren zij juridisch “Inlanders”, ook al leefden zij in Nederlands-Indië als “Europeanen”. Tjiook-Liem. ‘De rechtspositie van verschillende bevolkingsgroepen in Indië tot 1942’: z.p..

53 Ibidem.

(22)

De joden werden in deze verdeling ofwel gezien als “Europeaan” of hoorden bij de groep “vreemde oosterlingen”.55 Dit kwam doordat de joden zelf ook naar herkomst verdeeld konden worden in verschillende groepen. De “westerse joden” behoorden tot de groep van Europeanen.56 De meeste joden in deze groep kwamen uit Nederland en waren naar de kolonie vertrokken vanwege de carrièremogelijkheden, die de archipel bood. Zij werden in de archipel aangezien als Europeaan en konden daarom werk vinden in alle Europese beroepsgroepen. Daarnaast was het vertrek naar Indië voor sommigen een manier om het traditionele joodse milieu in Nederland te ontvluchten.57

De joden uit Irak, Syrië, Palestina en India, ook wel “Bagdadjoden” genoemd, werden ondergebracht in de groep van “oosterse joden”. Zij vormden een hechte gemeenschap en hielden zich voornamelijk bezig met im- en export, regionale handel, en bezaten winkels. Een meerderheid van deze Irakese joden had zich gevestigd in de Javaanse havenstad Soerabaja, waar zij, zoals eerder vermeld, een onderdeel uitmaakten van het eeuwenoude handelsnetwerk langs de route tussen India en China.

Ook Oost-Europese joden, met name Hongaren en Armeniërs, werden geregeld tot de groep van “oosterse joden” gerekend. Zij kwamen naar Nederlands-Indië om te ontsnappen aan achterstelling en antisemitisme in Midden- en Oost-Europa. Door de toenemende dreiging van het nazisme in Europa en later het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwamen in de jaren dertig en veertig honderden joodse vluchtelingen naar de Indische archipel. In 1930 werd de laatste vooroorlogse volkstelling gedaan door de koloniale autoriteiten in Nederlands-Indië.58 Er werden toen 246.000 Europeanen en Indo-Europeanen geteld, slechts 0,35 procent van de geschatte zeventig miljoen inwoners die de archipel rijk was. Het aantal joden onder hen wordt geschat op drie- tot vijfduizend.59 1.1. Joods religieus leven

Joden werden in Nederlands-Indië niet gehinderd in het praktiseren van hun godsdienst. Echter, de voorschriften van het jodendom waren in de afgelegen kolonie moeilijker op te volgen dan in Nederland. Er was weinig gelegenheid voor het vormen van een religieuze                                                                                                                

55 Vromans geeft aan dat hier sociaaleconomische verhoudingen van de “vreemde oosterlingen” niet altijd overeenkwamen met hun juridische positie.

56 Tot de westerse joden hoorden niet alleen de Europese joden maar bijvoorbeeld ook de joden die vanuit Amerika naar Indië kwamen. Vromans. Joden in Nederlands-Indië in de jaren 1938-1946: 1-2.

57 Zo waren er joden werkzaam in overheidsdienst, binnen de rechterlijke macht, in het onderwijs en bij de PTT. Ook werkten zij als beroepsmilitair bij het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, dreven ze handel en beoefenden ze vrije beroepen als arts, ingenieur en fabrikant. Joodse journalisten, onderzoekers en kunstenaars deden vaak voor een kortere periode Indië aan. Berg, Candotti en Touw. ‘Selamat Sjabbat’: 6.

58 G. Beets, E. van Imhoff en C. Huisman. ‘Demografie van de Indische Nederlanders, 1930-2001.’ Bevolkingstrends, 1 (2003): 60.

59 Ibidem. In deze ruwe schatting zijn joodse afkomst en geloof gezamenlijk geteld. De schattingen omtrent het aantal joden in Nederlands-Indië lopen enorm uiteen.

(23)

gemeenschap vanwege het ontbreken van de vereiste faciliteiten voor het naleven van de joodse wetten. Het religieus gevoel verslapte vaak bij een langer verblijf.60 Pogingen die sinds de tweede helft van de negentiende eeuw vanuit Nederland werden gedaan om op zijn minst religieuze basisvoorzieningen te voorzien voor het joodse leven in de kolonie hadden weinig resultaat. Wel werden in Batavia gedurende de jaren zestig van de negentiende eeuw diensten gehouden op de Hoge Feestdagen.61

Door de toename van het aantal joden aan het begin van de twintigste eeuw, namen ook de religieuze activiteiten toe. Zo werden er diensten gehouden op joodse feestdagen in Batavia, Semarang, Soerabaja en Bandoeng. Aangezien in geen van deze steden een synagoge was, werden er ruimtes gehuurd in gebouwen van de overheid, de Vrijmetselarij of de Theosofische Vereniging. Uiteindelijk zou er in Soerabaja langdurig een joodse gemeente met een synagoge bestaan.62

Aan het begin van de jaren 1940 waren er, onder de paar duizend joden in de kolonie, ongeveer driehonderd gelovige joodse mannen in Batavia, Bandoeng en Soerabaja.63 In deze schatting zijn alleen orthodox, althans belijdend of sjabbat houdende mannen opgenomen, van zowel de “oosterse” als de “westerse” gemeenschap. Dit zou betekenen dat er in die tijd ongeveer duizend gelovige joodse mannen, vrouwen en kinderen waren. In Soerabaja werden regelmatig diensten gehouden. Door de aanwezigheid van de vele Irakese joden, had deze stad de grootste joodse bevolking in/van de kolonie. Vanaf 1923 had Soerabaja een officiële joodse gemeente met een synagoge.                                                                                                                

60 In een reisverslag van de Roemeense jood Jacob Saphir (1822-1886), die Java in 1861 bezocht, werd de geringe omvang van het joodse gemeenschapsleven benadrukt. Saphir schreef over het bestaan van joodse gezinnen in Batavia, Soerabaja en Semarang, maar vond geen tekenen van joods gemeenschapsleven. Er was geen synagoge en geen joodse begraafplaats, ook waren er onder deze joden geen ritueel besnijder, geen leraar of koosjere slager. L.F. Brakel. ‘Een Joodse bezoeker aan Batavia in de zestiger jaren van de vorige eeuw.’ Studia Rosenthaliana, jrg. 9/nr. 1 (1975): 63-89.; R. Kowner. ‘An Obscure History: The Prewar History of the Jews in Indonesia.’ Inside Indonesia, 104 (2011): z.p..

61 Onder de Hoge Feestdagen vallen Rosj Hasjana (Joods nieuwjaar) en Jom Kippoer (Grote verzoendag). Het ontbreken van de nodige voorzieningen was een obstakel voor het joods religieus- en gemeenschapsleven. Daarnaast woonden de joden verspreid over een groot gebied, waardoor het georganiseerde joodse leven gering zou blijven. Het ministerie van Koloniën in Nederland wees alle verzoeken om subsidie te verkrijgen af en ook het Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap voelde zich niet

genoodzaakt de benodigde financiële middelen te verschaffen. Deze terughoudendheid bij de autoriteiten leidde ertoe dat enkele individuen probeerden om zelf rabbinale bevoegdheid te krijgen. Zo konden de meest essentiële rituelen, zoals het uitvoeren van besnijdenissen (briet milot), het geven van de joodse huwelijksinzegening (choepot) en het ritueel slachten toch worden uitgevoerd. Isidor Hen besloot zich voor deze rabbinale taken te kwalificeren. Het Opperrabbinaat van Amsterdam verleende hem officieel toestemming om deze religieuze taken uit te voeren, voordat hij rond 1910 als rechter naar Nederlands-Indië vertrok. C. Golan-de Hes. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 10.01.2010.; J. Glaser. ‘Joden in Nederlands-Indië/Indonesië voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.’ Moesson, jrg. 36/nr. 2 (1991): 30.

62 Het is aannemelijk dat alleen de stad Soerabaja over een synagoge beschikte voor de Tweede Wereldoorlog. Over het bestaan en de locatie van deze synagoge is veel onduidelijkheid. In het interview met Regina Joshua-Sassoon wordt vermeld dat de vooroorlogse synagogue in de buurt van de pasar besar was. Rond 1950 werd een voormalig dokterswoning aan de Jalan Kayon 4-6 in gebruik genomen als synagogue. Deze synagogue stond op een lijst om stadserfgoed te worden, maar is in de zomer van 2013 verkocht en gesloopt. Archiefmateriaal omtrent synagogue Jalan Kayon 4-6. JHM.; Glaser. ‘Joden in Nederlands-Indië/Indonesië voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog’: 31.; Golan-de Hes. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 10.01.2010. R. Joshua-Sassoon. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 12.01.2010.; P. Theroux Soerabaja: verhalen. Pandora/Amsterdam 1998: 136.

63 J. de Hes-Hen. (15 maart 1966). Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Indische Collectie inventarisnr. 065923 (voorheen 13939).; Uit een artikel van Rotem Kowner blijkt dat er 1095 joden geteld zijn tijdens de laatste volkstelling die in 1930 werd uitgevoerd. Kowner. ‘An Obscure History’: z.p..

(24)

Daarnaast werd het voor joden in deze stad, net als in Semarang, Batavia en Kota Radja (tegenwoordig Banda Aceh), mogelijk om joods begraven te worden.64

1.2. Toename van het joodse verenigingsleven

Na de Eerste Wereldoorlog groeide zowel het aantal joden als het joodse bewustzijn in Nederlands-Indië. Het is aannemelijk dat het opkomende nazisme en de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), die ook in de kolonie aanhang had, hebben bijgedragen aan de toenemende saamhorigheid onder de joodse bevolking.65 Zo werd er onder andere financiële en morele steun gegeven aan behoeftige joden in de kolonie en zette men zich in voor het joodse verenigingsleven.

In deze periode werden de Nederlands-Indische Zionisten Bond, het Joodsch Nationaal Fonds en het Palestina- Opbouwfonds opgericht met afdelingen op Java, Sumatra en Celebes.66 De Vereeniging voor Joodsche belangen in Nederlands-Indië volgde in 1927 met als voornaamste statutaire doel: ‘De vereeniging zal er zoveel mogelijk naar

streven het Joodsche leven in Nederlandsch Indië te intensiveeren en het

saamhoorigheidsgevoel onder de Joden te versterken.’67 Een ander belangrijk bindmiddel

tussen de joden, verspreid over de archipel, was het maandblad Erets Israel, dat tussen 1926 en begin 1942 verscheen. Het blad diende als officieel orgaan van de Nederlands-Indische Zionisten Bond, de Vereeniging voor Joodsche belangen in Nederlands-Indië, het Joodsch Nationaal Fonds en het Palestina- Opbouwfonds en werd gratis verspreid onder de joden in de archipel.68

Het slagen van de activiteiten rondom het joodse religieus- en gemeenschapsleven was, door de kleine omvang van de gemeenschap, zeer afhankelijk van de inzet van individuen. Aangezien de koloniale samenleving zich kenmerkte door een grote mate van mobiliteit, door bijvoorbeeld overplaatsingen en verlof, was de continuïteit van het joodse leven in Nederlands-Indië altijd onzeker.

                                                                                                               

64 Glaser. ‘Joden in Nederlands-Indië/Indonesië voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog’ 32.; Theroux. Soerabaja: verhalen: 135-151. De joden in deze steden kregen de beschikking over een eigen begraafplaats of een afzonderlijk deel van de algemene begraafplaats. In Banda Aceh zijn nog enkele joodse graven op de militaire begraafplaats Peutjut. Naast graven van joodse militiaren, die sneuvelden in de Atjehoorlogen, zijn vanaf 1882 enkele graven te vinden, die vermoedelijk van joodse kooplieden en hun familieleden zijn.

65 Glaser. ‘Joden in Nederlands-Indië/Indonesië voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog’ 32. Hierbij moet wel vermeld worden, dat de Indische NSB zich over het algemeen minder antisemitisch instelde dan de Nederlandse NSB en zich voornamelijk richtte op de verhoudingen tussen “de Europeanen” en “de Inlanders”.

66 Berg, Candotti en Touw. ‘Selamat Sjabbat’: 10.

67 Statuten Vereeniging voor Joodsche belangen in Nederlands-Indië. Collectie JHM.

68 Berg, Candotti en Touw. ‘Selamat Sjabbat’: 10. Helaas geeft het blad maar weinig inzicht in het joodse leven in de kolonie; het was met name bedoeld om de joden in Nederlands-Indië, die geïsoleerd leefden van de rest van de joodse wereld, te informeren over het zionistische gedachtegoed en Palestina, en over wat zich afspeelde binnen de joodse gemeenschap in Amsterdam en Nederland.

(25)

1.3. De Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië

De Europese joden, die via allerlei omwegen een veilig heenkomen in Nederlands-Indië zochten, werden bij aankomst onderworpen aan een onderzoek door de Immigratiedienst, in opdracht van de Politieke Inlichtingendienst (P.I.D.).69 Om de joodse ontheemden te helpen, werd in Soerabaja het Comité tot Steun aan Joodsche vluchtelingen opgericht.70 Daarnaast stelden zowel joodse als niet-joodse gezinnen hun huizen beschikbaar voor de opvang van vluchtelingen.71 Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtten nog eens honderden joodse Europeanen naar de Nederlandse kolonie.72 Door de dreiging van de oprukkende Duitse troepen in Egypte aan het begin van de jaren veertig, zochten ook joden uit Palestina hun toevlucht in Nederlands-Indië.73

1.3.1. ‘Batavia seint: Berlijn’74

Nadat Duitsland in mei 1940 Nederland binnen was gevallen, gaf het Nederlands-Indische bewind de opdracht alle “vijandelijke onderdanen” in de archipel te interneren. De desbetreffende autoriteiten werden ingelicht met slechts één afgesproken codewoord: “Berlijn”.75 In het boek Batavia seint: ‘Berlijn’ vermelde Cornelis van Heekeren, destijds werkzaam als ambtenaar voor de koloniale regering, dat ook ‘Duitse joden, politieke

vluchtelingen uit de Duitse gebieden, Tsjechen, Hongaren, Denen, Joegoslaven, Belgen, Polen en Nederlandse NSB’ers’ tot deze “vijandelijke onderdanen” werden gerekend. Van

Heekeren betoogde, dat de regering het in deze periode beter achtte om allen te arresteren en vervolgens uit te zoeken wie er weer vrijgelaten kon worden. 76 De mensen die vrij kwamen, werden niet zomaar teruggenomen door de Nederlands-Indische bevolking. In de kolonie werd zeer fel gereageerd op de berichten uit Europa. Vooral na het bombardement                                                                                                                

69 ‘Nieuwe vluchtelingen: Onderzoek door den P.I.D..’ Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië. 10.11.1941: z.p.. Collectie JHM.; H. Silverberg. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 11.01.2010.

70 Het Comité droeg onder andere zorg voor hun toelating en goedkope huisvesting. ‘Joodsche vluchtelingen te Soerabaja: De “Huygens” brengt er 140 mede.’ Soerabaiasch-Handelsblad. 13.09.1939: z.p.. Collectie JHM.; ‘Een openbaring.’ Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië. 11.11.1941: z.p.. Collectie JHM.

71 Silverberg. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 11.01.2010.; S. Lehrer. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 11.01.2010.; M. in ’t Anker-De Jong. Persoonlijk interview door Guido Abuys. 10.08.2012.

72 ‘Nieuwe vluchtelingen: Onderzoek door den P.I.D..’ Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië. 10.11.1941.; ‘Nederlandsche vluchtelingen: de namen.’ Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië. 11.11.1941:z.p.. Collectie JHM.; A.A. de Jonge. ‘Kadt, Jacques de (1897-1988).’ Website Biografisch Woordenboek van Nederland: 1880-2000. 18 februari 2015 <http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/kadt>.; E. Cohen-van Dam. Persoonlijk interview door Valerie Touw. 04.07.2014.; L. Chagoll. Buigen in Jappenkampen: herinneringen van een kind dat aan de nazi's is ontsnapt

maar in Japanse kampen terecht is gekomen. Bakermat/Mechelen 1995.

73 Chagoll. Buigen in Jappenkampen: 11-12. S. Lehrer. Tempo Dulu in Israel: A story of the piled identities of Jewish

Indonesians (of Dutch, Iraqi, Austrian and German origin) in the Jewish State., Tijdens het symposium History of the Jews and anti-Semitism in the former Dutch Indies and in Indonesia, within the context of Southeast Asia., dat in 2005 in Amsterdam werd gehouden.; A. Hirsch-Monis. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 12.01.2010.

74 C. van Heekeren. Batavia seint Berlijn: de geschiedenis van de Indische Duitsers in Nederlandse gevangenschap. Nijgh & Van Ditmar/Den Haag 1983.

75 Van Heekeren. Batavia seint Berlijn: 34.; ‘Hoe Indie reageerde: Ook daar kalme vastberadenheid.’ Het Vaderland. 11.05.1940:z.p.. Collectie JHM.

76 Van Heekeren. Batavia seint Berlijn: 34.; N. Benninga. Oorlogsherinneringen. Profiel/Bedum 1997: 30.; Silverberg. Persoonlijk interview door Hetty Berg. 11.01.2010.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

144 Braun, Marianne. De prijs van de liefde: de eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis, p.. Namelijk, de opvoeding van kinderen. Door

In het primair onderwijs besteden de meeste docenten geen tot een beetje aandacht aan de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, de dekolonisatie en de komst van mensen

The main hypothesis for this study is as follows: a colonial relationship between the home and host country of a MNE affects the likelihood of it responding to an alleged human

Een voorbeeld: in het vijfde hoofdstuk dat handelt over de verhouding tussen de keurvorsten en de Oranjes heeft ze het onder andere over de keuzes die keurvorst Frederik Willem

Van meet af aan droeg de Hollandsche Schouwburg een onmiskenbaar ‘joods’ stempel – niet alleen omdat veel van de betrokkenen van (liberaal-)joodse huize waren, maar ook omdat er in

Conversely, the wear mechanisms active in this temperature range are temperature dependent: at higher temperatures (&gt; 600 ºC) an area of severe abrasive wear is found that

Van tal- loze werkzaamheden wordt er in de landbouwbladen voorgerekend voor welke soort bedrijven eigen mechanisatie het goedkoopste is en voor welke bedrijven uitvoering in

• De aantasting verloop heel traag; de aantallen zijn groter op de cultivar waarop de mijten. oorspronkelijk