• No results found

De samenhang van geslacht met de relatie tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang van geslacht met de relatie tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De samenhang van geslacht met de relatie tussen het ervaren van

pestgedrag en schoolbetrokkenheid.

Kimberley Blanker

Studentnummer: s1385755

Opleiding: Education and Child Studies

Specialisatie: Clinical Child and Adolescent Studies, Orthopedagogiek Instelling: Rijksuniversiteit Leiden

Begeleider: Prof. dr. P.H. Vedder Tweede lezer: Dr. M. van Geel

Datum: 28september 2017

Versie: Definitief

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Methode ... 8 Participanten ... 8 Instrumenten ... 8 Procedure ... 9 Data-analyse ... 10 Resultaten ... 11 Data inspectie ... 11 Discussie ... 13 Literatuur ... 17

(3)

3 Abstract

In dit onderzoek is de samenhang van geslacht met de relatie tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid onderzocht. Uit eerder onderzoek is gebleken dat jongeren door het ervaren van pestgedrag op school minder betrokken zijn bij school en hierdoor sneller de opleiding verlaten. Door het pestgedrag ervaren de leerlingen immers sneller een negatief schoolklimaat, deze negatieve consequentie van pestgedrag lijkt meer van invloed te zijn op de schoolbetrokkenheid van jongens dan van meisjes. Voor het onderzoek zijn

vragenlijsten afgenomen bij 262 mbo-studenten tussen de 16 en de 24 jaar, waarvan 65.5% meisjes en 31.7% jongens. De gemiddelde leeftijd van de leerlingen was 19.28 (SD=2.18). Uit de resultaten bleek dat er geen significante samenhang bestaat tussen het ervaren van

pestgedrag en schoolbetrokkenheid. Er bleek ook geen moderatie-effect voor geslacht. Dit betekent dat de resultaten als gelijk beschouwd kunnen worden voor jongens en meisjes. Vooralsnog is het belang meer onderzoek te doen naar de gevolgen van het ervaren van pestgedrag op de schoolbetrokkenheid om zo meer schooluitval op het mbo te voorkomen.

(4)

4 Uit het rapport van het Centraal Bureau van Statistiek (2012) blijkt dat het grootste deel van de vroegtijdige schoolverlaters in het onderwijs van het Middelbaar Beroeps

Onderwijs (mbo) afkomstig is. Vroegtijdige schoolverlaters zijn leerlingen die voordat zij hun diploma behaald hebben, de school verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie houdt in Nederland in dat je voor je 23e een havo/vwo of mbo-2 diploma hebt behaald.

Vroegtijdige schoolverlaters zijn een grote zorg voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Herweijer, 2008). Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat jongeren zonder startkwalificatie meer risico lopen om in aanraking te komen met criminaliteit, minder kans hebben op een baan, hogere zorgkosten hebben en meer gebruik maken van de sociale voorzieningen in ons land (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2006). Hiermee samenhangend wordt momenteel veel aandacht besteed aan de factoren die van invloed zouden kunnen zijn op schooluitval op het mbo. Er zijn uit eerder onderzoek

meerdere risicofactoren naar voren gekomen voor het vroegtijdig schoolverlaten in Nederland, zoals sekse, etniciteit, slechte schoolprestaties, woonomgeving, leeftijd en de mate van

schoolverzuim (Baad, 2009). Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar factoren die meer inzicht zouden kunnen geven in de redenen die de jongeren hebben voor het vroegtijdige schoolverlaten. Het vroegtijdig beëindigen van een opleiding blijkt namelijk geen fenomeen te zijn dat zich onverwacht voordoet, dit is een langdurend proces waarin de leerling steeds minder betrokken raakt bij school (Jimerson, Egeland, Sroufre & Carlson, 2000).

Schoolbetrokkenheid

Uit het onderzoek van Janosz, Archambault, Morizot en Pagani (2008) komt het belang van schoolbetrokkenheid als een voorspeller voor vroegtijdig schooluitval naar voren. Schoolbetrokkenheid heeft betrekking op de mate waarin de jongere zich inzet om zijn of haar schoolproces succesvol voort te zetten en af te ronden. Voor schoolbetrokkenheid worden drie verschillende componenten genoemd die van belang zijn voor die inzet, namelijk

gedragsmatige betrokkenheid, cognitieve betrokkenheid en emotionele betrokkenheid (Fredericks et al, 2004). Gedragsmatige schoolbetrokkenheid heeft te maken met het gedrag dat de jongere op school laat zien, zoals de fysieke aanwezigheid tijdens lesuren en het uitvoeren van huiswerk, opdrachten en toetsen (Fredricks et al., 2004). Uit onderzoek van Francissen, Cohen en Bosveld (2011) blijkt het veelvuldig missen van schooldagen en lessen een voorspeller te zijn voor het vroegtijdig verlaten van de opleiding. Bovendien hebben leerlingen die weinig aandacht besteden aan het maken van huiswerk en voltooien van opdrachten, ook een vorm van gedragsmatige betrokkenheid, meer kans om uit te vallen.

(5)

5 (Newcomb et al., 2002). De cognitieve schoolbetrokkenheid omvat het accuraat en tijdig toepassen van metacognitieve vaardigheden zoals het plannen en reguleren van en reflecteren op het eigen leerproces. De emotionele betrokkenheid heeft betrekking op de gevoelens die de jongere ervaart op school, zoals plezier, angst, frustratie, verveling en woede. Uit onderzoek van Van Dorsselaer (2011) blijkt namelijk dat leerlingen die geen positief schoolklimaat ervaren minder schoolbetrokkenheid laten zien. Deze drie componenten van

schoolbetrokkenheid blijken samen te hangen met de schoolmotivatie van de jongeren (Fredricks et al., 2004).

Pesten

Een zorgwekkend probleem dat op vrijwel alle scholen in Nederland voorkomt is pesten. Dit pesten blijkt van invloed te zijn op de schooluitval van leerlingen. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het verband tussen pesten en vroegtijdig

schoolverlaten, maar in huidig onderzoek wordt er bewust gekeken naar de relatie tussen schoolbetrokkenheid en slachtoffers van pestgedrag. Het ervaren van pestgedrag blijkt de meest voorkomende schoolfactor die ervoor zorgt dat kinderen weigeren om naar school te gaan (Thambirajah et al., 2008). Slachtoffers van pesten ervaren niet alleen tijdelijk negatieve consequenties van pesten tijdens hun schoolperiode, maar deze negatieve consequenties drukken nog jaren hun stempel op het leven van de slachtoffers. Zo hebben kinderen die gepest zijn in de volwassenheid meer kans op gezondheids- en relatieproblemen en meer kans op armoede (Carbone-Lopez, Esbensen, & Brick, 2010; Wolke et al., 2013). Ook hebben jongeren die vroeger gepest zijn als volwassene meer last van depressieve klachten,

posttraumatische stress, een laag zelfbeeld en zij plegen soms zelfs suïcide (Mynard, Joseph & Alexander, 2000). Uit onderzoek van Fletcher (2009) bleek ook dat het ervaren van

depressieve klachten samenhangt met een verhoogde kans op vroegtijdig schoolverlaten. Veel leerlingen die gepest worden voelen bovendien de behoefte om zich te onttrekken aan de schoolomgeving en zullen daardoor minder schoolbetrokkenheid laten zien (Cornell et al., 2013). Al met al is het van maatschappelijk belang dat er meer onderzoek gedaan wordt naar de oorzaken van vroegtijdig schoolverlaten, zodat er een betere signalering ontstaat onder professionals en er eerder ingegrepen kan worden bij de jongeren die op het punt staan zonder startkwalificatie de maatschappij in te gaan. Gepest worden wordt omschreven als het

langdurig ervaren van fysieke, verbale of psychologische agressiviteit van anderen (Esbensen & Carson, 2009). Langdurig blootgesteld worden aan pestgedrag kan emotionele problemen veroorzaken, zoals een laag zelfbeeld, depressiviteit en sociale angst (Bond, Carlin, Thomas,

(6)

6 Rubin & Patton, 2001). Slachtoffers van pesten blijken over het algemeen over goede

algemene sociale vaardigheden te beschikken, maar zijn minder bekwaam in het oplossen van sociale problemen die kunnen ontstaan in een schoolsetting (Cook et al., 2010). Bij het

ervaren van pesterijen blijken de slachtoffers meer moeite te hebben met sociale regels op school, een gevolg hiervan kan zijn dat de slachtoffers worden afgewezen en buitengesloten door de schoolgenoten (Hussein, 2013). Naast het ervaren van emotionele en sociale

problemen blijken pesterijen ook van invloed te zijn op de academische resultaten van de slachtoffers. Uit het onderzoek van Espinoza et al. (2013) blijkt dat slachtoffers van

pestgedrag lagere cijfers behalen dan de rest van de klas. Daarnaast komt uit het onderzoek van Juvonen et al. (2011) naar voren dat aan de hand van het gemiddelde cijfer van leerlingen voorspeld kon worden of zij gepest werden op school of niet. Het ervaren van pestgedrag en de bijbehorende emotionele, sociale en academische problemen kunnen vervolgens van grote invloed zijn op de motivatie die jongeren hebben om zich in te zetten voor school. Er is namelijk gebleken dat jongeren die gepest worden minder plezier ervaren op school, meer verzuimen en minder schoolmotivatie vertonen dan jongeren die geen pestgedrag ervaren (Ma, Phelps, Lerner & Lerner, 2009). Dit heeft betrekking op de emotionele kant van

schoolbetrokkenheid en kan leiden tot vroegtijdig schooluitval (Pels, Jonkman, & Drost, 2011).

Geslacht

In eerder onderzoek is vrijwel geen aandacht besteed aan geslacht als moderator op de relatie tussen het pestgedrag en de mate van schoolbetrokkenheid. Uit het onderzoek van Fekkes, Pijpers en Verloove‐Vanhorick (2005) is wel gebleken dat jongens vaker dader en slachtoffer zijn van pesten dan meisjes, maar meisjes ervaren meer problemen van pestgedrag op sociaal gebied dan jongens. Meisjes ervaren meer hinder van geroddel en buitensluiting en jongens ervaren meer fysieke pesterijen en materiele pesterijen, bijvoorbeeld spullen die afgepakt worden (Scheithauer, Hayer, Petermann & Jugert, 2006). Uit onderzoek van

Kowalski (2008) blijkt ook dat meisjes zich sneller gepest voelen dan jongens en dus ook een andere perceptie hebben van pestgedrag. Meisjes ervaren het schoolklimaat eerder als negatief, wat van invloed kan zijn op de mate van emotionele schoolbetrokkenheid die zij laten zien. Uit onderzoek van Ranta et al. (2007) is gebleken dat meisjes meer sociale angst vertonen op school dan jongens en sociale angst op school kan een gevolg zijn van het ervaren van

pestgedrag. Deze verschillende onderzoeken suggereren dat het verband tussen gepest worden en schoolbetrokkenheid weleens anders zou kunnen zijn voor meisjes dan voor jongens.

(7)

7 Perren, Dooley, Shaw en Cross (2010) ondervinden in hun onderzoek dat het ervaren van pestgedrag samenhangt met het ervaren van depressieve symptomen en dat dit effect sterker is voor meisjes dan voor jongens. Gepest worden zou dus wellicht meer samenhang hebben met de schoolbetrokkenheid bij meisjes dan bij jongens omdat zij sneller depressieve klachten ervaren van pestgedrag en dit samenhangt met de emotionele schoolbetrokkenheid die zij voelen voor school. Ook de sociale angst die meer voorkomt bij meisjes dan bij jongens zou van invloed kunnen zijn op de emotionele schoolbetrokkenheid van meisjes, zij vinden school immers minder leuk en voelen zich minder verbonden met de school. Jongens ervaren deze sociale angst minder snel en minder intens, waardoor hun schoolbetrokkenheid hier minder onder lijdt. Daardoor zullen jongens die pestgedrag ervaren minder snel een lagere

schoolbetrokkenheid laten zien. Het is daarom van belang en interessant om meer onderzoek te doen naar de verschillen in het ervaren van pestgedrag in relatie tot schoolbetrokkenheid tussen jongens en meisjes.

Onderhavige studie

Voor het huidige onderzoek is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Is er een relatie tussen het ervaren van pestgedrag en de schoolbetrokkenheid van jongens en meisjes op het mbo?’. Om een volledig antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zijn er twee deelvragen geformuleerd. De eerste deelvraag luidt: ‘Is er een relatie tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid?’. Op basis van eerdere onderzoeken wordt verwacht dat er een negatief verband wordt gevonden tussen gepest worden en schoolbetrokkenheid, waarbij leerlingen die pestgedrag ervaren minder schoolbetrokkenheid laten zien dan leerlingen die geen pestgedrag ervaren. De tweede deelvraag luidt: ‘Is er sprake van moderatie door geslacht van de relatie tussen het ervaren van pestgedrag en

schoolbetrokkenheid?’. Op basis van eerdere onderzoeken wordt verwacht dat de relatie tussen pestgedrag en schoolbetrokkenheid sterker is voor meisjes dan voor jongens, omdat meisjes sneller sociale angst ervaren als gevolg van pestgedrag dan jongens en omdat meisjes sneller het gevoel hebben gepest te worden waardoor zij sneller een negatiever schoolklimaat ervaren. Door onderzoek te doen naar de verschillen tussen jongens en meisjes is het in de toekomst eventueel mogelijk om interventies aan te passen voor geslacht om

(8)

8 Methode

Participanten

Dit onderzoek naar de rol van pesten bij schoolbetrokkenheid voor jongens en meisjes in het middelbaar beroepsonderwijs is verricht door bachelor studenten Pedagogische

Wetenschappen en masterstudenten Orthopedagogiek van de Universiteit Leiden. De participanten zijn geworven door de onderzoekleiders van de studenten en zijn persoonlijk benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Alle mbo-scholen die meegedaan hebben aan het onderzoek bevinden zich in de randstad. Er deden 262 participanten mee, 172 meisjes (65.5%), 83 jongens (31.7%) en vier deelnemers die zichzelf als anders definieerden (2.7%). Deze deelnemers zijn echter niet meegenomen in de analyses omdat zij niet relevant zijn voor het doel van dit onderzoek. Deelnemers waren leerlingen van het mbo die in leeftijd

varieerden van 16 tot 24 jaar. De gemiddelde leeftijd was 19.28 jaar (SD=2.18). Van alle participanten bleek het grootste deel in het eerste jaar van hun opleiding te zitten, namelijk 177 leerlingen (69.7%). 35 leerlingen zaten in hun tweede leerjaar (13.4%), 48 leerlingen zaten in hun derde leerjaar (18.3%) en twee deelnemers zaten al in hun vierde leerjaar (0.8%). De vragenlijsten zijn afgenomen bij verschillende mbo-opleidingen, 87 leerlingen volgden een opleiding in de administratieve sector (34.4%), 124 leerlingen volgden een opleiding in de verpleegsector (47.3%) en 48 leerlingen volgden een opleiding detailhandel (18.3%). In de opleidingen voor de verpleegsector waren alle deelnemers vrouwelijk. Voor de opleidingen in de administratieve sector was het grootste gedeelte mannelijk, daar waren namelijk 22 meisjes (25.3%) en 65 jongens (74.7%). Voor de opleidingen voor detailhandel bleek het grootste gedeelte mannelijk namelijk 26 jongens (54.1%) en 22 meisjes (45.9%). Binnen de studie waren 225 leerlingen van Nederlandse afkomst (85.9%), zes leerlingen van Turkse afkomst (2.3%), vier leerlingen van Antilliaanse afkomst (1.5%) en een leerling van Surinaamse afkomst (0.4%). De overige 26 leerlingen gaven aan van andere afkomst te zijn (9.9%). Ook is de sociaaleconomische status van de leerlingen geanalyseerd aan de hand van de Family Affluence Scale (Boyce, Torsheim, Currie & Zambon, 2006).

Instrumenten

In het onderzoek naar pesten en schoolbetrokkenheid op het mbo zijn de volgende vragenlijsten gebruikt als meetinstrumenten: School Engagement Questionnaire, Bullying Participants Roles Survey en een vragenlijst voor demografische kenmerken.

Schoolbetrokkenheid. De zelfrapportage-vragenlijst ‘School Engagement Questionnaire’ is gebruikt om de cognitieve-, emotionele- en gedragscomponenten van

(9)

9 schoolbetrokkenheid in kaart te brengen (Fredricks et al., 2004). Aan de hand van 14

stellingen konden de jongeren het hokje aankruisen dat het beste paste bij de eigen mening en ervaring. Voorbeelden van stellingen zijn: ‘ik kom in de problemen in de klas’ en ‘ik ben gelukkig op school’. De deelnemers konden vervolgens op een vierpunts Likert-schaal aangeven of zij dit bijna nooit, soms, meestal of altijd ervoeren. Een aantal negatieve items zijn omgeschaald waardoor een hoge score van een leerling nu altijd een hoge mate van schoolbetrokkenheid indiceert. Het instrument behaalt in dit onderzoek een voldoende interne consistentie (α = .64) (Cronbach, 1970). De predictieve validiteit en de constructvaliditeit van deze vragenlijst zijn beide voldoende (Fredricks et al., 2004).

Ervaren pestgedrag. De vragenlijst ‘Bullying Participants Roles Survey’ is gebruikt om het pestgedrag van de jongeren in kaart te brengen. Deze zelfrapportage vragenlijst brengt de verschillende rollen van pestgedrag in kaart (Olweus, 1996). Aan de hand van 36 stellingen konden de jongeren aangeven hoe vaak ze het gestelde in de afgelopen 30 dagen hadden gedaan of hadden ervaren. Voorbeelden van deze stellingen zijn: ‘ik heb nare dingen over een medestudent gezegd’ of ‘ik ben uitgescholden’. De deelnemers konden vervolgens aangeven of ze of ze dit nooit, een of twee keer, drie of vier keer, vijf of zes keer of vaker hadden gedaan of meegemaakt. De schaal voor slachtoffers had in huidig onderzoek een zeer goede interne inconsistentie van α=.89 wat een goede betrouwbaarheid weergeeft. De constructvaliditeit van deze schaal is voldoende (Salmivalli & Voeten, 2004).

Geslacht. De participanten hebben een demografische vragenlijst ingevuld. In deze vragenlijst werd gevraagd naar de algemene demografische kenmerken van de jongeren zoals hun leeftijd, geslacht, studierichting en geboorteland van henzelf en ouders.

Procedure

Voorafgaand aan het verzamelen van data hebben de onderzoeksleiders een

informatiebrief aan de deelnemende scholen verstuurd waarin het doel en de uitvoering van het onderzoek beschreven stond. De onderzoekleiders hebben de klassen die mee wilden doen aan het onderzoek verdeeld over de bachelor-studenten en master-studenten zodat in

tweetallen de scholen bezocht konden worden. Bovendien werd aan de scholen verzocht om een computerlokaal voor de participanten beschikbaar te stellen. Bij aankomst in de klassen is direct een informatiebrief uitgedeeld aan de leerlingen zodat zij zich konden inlezen in het doel van dit onderzoek. Tijdens het introduceren van de onderzoekers en het onderzoek

werden de deelnemers verzocht een toestemmingsformulier in te vullen waarin duidelijk stond aangegeven dat alle gegevens anoniem verwerkt zouden worden en niet toegankelijk zouden

(10)

10 zijn voor onbevoegden. Ook is er duidelijk benoemd dat de leerlingen op elk moment konden stoppen met het onderzoek zonder verdere gevolgen. Door het toestemmingsformulier te ondertekenen gaven de deelnemers aan voldoende te zijn geïnformeerd en vrijwillig deel te nemen aan het onderzoek. Het onderzoek voldoet aan de voorwaarden en de gedragscode van de ethiekcommissie Pedagogische Wetenschappen. De leerlingen die niet wilden deelnemen aan het onderzoek werd verzocht in stilte iets voor zichzelf te doen in het lokaal. Vervolgens zijn de onderzoeksmaterialen uitgedeeld aan de deelnemende leerlingen. Ook werd er een apart formulier uitgedeeld waarop de leerlingen hun emailadres konden noteren als zij wilden geïnformeerd worden over de resultaten van het onderzoek. Na afloop van het onderzoek zijn de scholieren bedankt voor hun medewerking en hebben de studenten een debriefing

gehouden voor de leerlingen om nogmaals de nadruk te leggen op het belang van hun deelname in wetenschappelijk onderzoek naar het verkleinen van schooluitval. Bovendien is benoemd dat als de leerlingen klachten hebben over het onderzoek, zij contact konden opnemen met de onafhankelijke vertrouwenspersoon. Mocht het voorkomen dat de

vragenlijsten persoonlijke herinneringen of ervaringen opriepen bij de deelnemers werd hen geadviseerd contact op te nemen met de mentor of de vertrouwenspersoon van de

desbetreffende school. De vragenlijsten zijn vervolgens door de onderzoeksleiders verwerkt in SPSS tot een dataset.

Data-analyse

Alle data is geanalyseerd met IBM SPSS Statistics versie 23. Allereerst is er een uitgebreide data-inspectie uitgevoerd door alle variabelen individueel te inspecteren op normaliteit, uitbijters en missende waarden (univariate inspectie). Vervolgens zijn de variabelen ook in verband met elkaar geïnspecteerd op uitbijters en missende waarden (bivariate analyse). Vervolgens zijn de statistische analyses per deelvraag uitgevoerd. Om antwoord te geven op de eerste deelvraag: ‘Is er een relatie tussen het ervaren van pestgedrag en de mate van schoolbetrokkenheid die leerlingen laten zien?’ is een Pearson

correlatieanalyse uitgevoerd. Om de tweede deelvraag te kunnen beantwoorden: ‘Is er sprake van moderatie door geslacht van de relatie tussen het ervaren van pest gedrag en

schoolbetrokkenheid?’ is er een moderatie-analyse uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de afhankelijke variabele schoolbetrokkenheid en de predictor variabele ervaren pestgedrag beide op intervalniveau en is de moderatorvariabele geslacht dichotoom. Er is een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd om zo de mate van schoolbetrokkenheid te voorspellen op basis van het geslacht en de mate van het ervaren pestgedrag. Om het

(11)

11 modererende effect te kunnen meten is er een interactievariabele aangemaakt

‘geslacht*ervaren pestgedrag’ om het interactie-effect te kunnen meten. De gecentreerde predictor ‘ervaren pestgedrag’ en de predictor ‘geslacht’ werden in de eerste stap toegevoegd en vervolgens werd de interactievariabele ‘ervaren gedrag*geslacht’ meegenomen in de analyse.

Resultaten

In de huidige studie is er onderzoek gedaan naar het verband tussen het ervaren van pestgedrag en de mate van schoolbetrokkenheid die een leerling laat zien op het mbo. Vervolgens is er gekeken of dit verband verschilt voor jongens en voor meisjes. Voor dit onderzoek zijn de categorische variabele ‘geslacht’ gebruikt en de numerieke variabelen ‘ervaren pestgedrag’ en ‘schoolbetrokkenheid’ om de statistische analyses uit te voeren. De beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen staan weergegeven in Tabel 1. Voor alle variabelen is een univariate en een bivariate data-inspectie uitgevoerd die hieronder zijn weergegeven.

Data inspectie

De variabele voor geslacht is zeer scheef verdeeld, er deden bijna twee keer zoveel meisjes (65.5%) als jongens (31.7%) mee aan dit onderzoek. De numerieke variabele voor schoolbetrokkenheid is normaal verdeeld (gestandaardiseerde skewness= -,148,

gestandaardiseerde kurtosis= .617). De gestandaardiseerde scheefheid en gepiektheid van deze scores vallen tussen de normaliteitscriteria van 3 en -3. Er is een aantal extreme uitbijters geconstateerd voor hoge schoolbetrokkenheid maar er is besloten om deze deelnemers niet te verwijderen uit de dataset omdat zij juist interessant zijn voor de resultaten van de analyses. Er zijn geen extreme waarden voor lage schoolbetrokkenheid gevonden. Uit de Missing Value Analysis blijkt bovendien dat er geen missende waarden zijn gevonden, dit is te danken aan het feit dat de vragenlijsten digitaal zijn ingevuld door de leerlingen. Zij konden niet verder naar de volgende vraag alvorens antwoord te hebben gegeven op de huidige vraag. De variabele voor ervaren pestgedrag is scheef verdeeld naar rechts (gestandaardiseerde

skewness= 3.270, gestandaardiseerde kurtosis= 12.744). De gestandaardiseerde scheefheid en gepiektheid van deze scores vallen tussen de normaliteitscriteria van 3 en -3. Er waren 15 participanten die extreem hoog scoorden op ervaren pestgedrag met name op item 7: ‘mensen hebben leugens over mij verteld’. Deze deelnemers die hoog scoorden op dit item gaven aan dit zeven keer of meer te hebben meegemaakt. Er is besloten om deze uitbijters juist niet te verwijderen van de dataset omdat zij zeer waardevol zijn voor het onderzoek. De hoge scores

(12)

12 laten namelijk zien dat er door bepaalde participanten veel pestgedrag is ervaren, wat dit onderzoek ten goede komt.

Tabel 1.

Beschrijvende statistiek van ervaren pestgedrag en schoolbetrokkenheid.

N M SD Min. Max. Ervaren pestgedrag Schoolbetrokkenheid 255 255 1.26 2.82 0.50 0.43 1.00 1.50 4.50 4.14

Er blijkt uit een scatterplot dat er homoscedasticiteit is tussen de variabele

schoolbetrokkenheid en de variabele ervaren pestgedrag (R²=9.265). Dit wil zeggen dat de punten van de gestandaardiseerde residuen op de X-as tegen de gestandaardiseerde punten op de Y-as niet willekeurig verdeeld zijn. De correlatie tussen schoolbetrokkenheid en ervaren pestgedrag bleek echter niet significant (r=0.03, p=>.05). De relatie tussen de variabele ervaren pestgedrag en de variabele geslacht is geanalyseerd aan de hand van een boxplot. Hieruit bleek dat de meeste deelnemers die een extreme waarde voor ervaren pestgedrag hadden gescoord vrouwelijk waren. Ook is de relatie tussen de variabele schoolbetrokkenheid en de variabele geslacht geanalyseerd aan de hand een boxplot. Hier uit bleek dat in deze steekproef de jongens gemiddeld minder schoolbetrokkenheid laten zien dan de meisjes. de uitbijters zijn niet verwijderd omdat deze geen invloed hadden op de resultaten. De analyses zijn dubbel uitgevoerd, met en zonder uitbijters.

Schoolbetrokkenheid, Ervaren Pestgedrag en Geslacht

Uit de bivariate data-inspectie is al gebleken dat er wel sprake is van

homoscedasticiteit tussen schoolbetrokkenheid en ervaren pestgedrag. Echter bleek er na een correlatieanalyse geen significant verband tussen schoolbetrokkenheid en ervaren pestgedrag (r=0.03, p=>0.5).

Om te toetsen of er wel een verband bestaat tussen ervaren pestgedrag en schoolbetrokkenheid als er gemodereerd wordt op geslacht is er een moderatie-analyse uitgevoerd. Er wordt verwacht dat er voor meisjes wel een positief verband tussen ervaren pestgedrag en schoolbetrokkenheid wordt gevonden. Om een moderatie effect te kunnen meten is er een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Allereerst zijn de variabelen

ervaren pestgedrag en geslacht gecentreerd en vervolgens vermenigvuldigd met elkaar om een interactievariabele te creëren waarmee de regressieanalyse uitgevoerd kan worden. Uit de

(13)

13 meervoudige regressieanalyse blijkt dat de variantie in schoolbetrokkenheid voor 2%

verklaard kan worden door het model (R²=.02, F (3,253) =-1.56, p=<0.5). De interactie tussen ervaren pestgedrag en geslacht is geen significante voorspeller voor schoolbetrokkenheid (b*=-0.49, t (255) =-1.56, p=<0.5).

Tabel 2.

Multipele Regressie voor schoolbetrokkenheid (N = 255).

B SE b* T p Ervaren pestgedrag .036 Geslacht .118 Moderator -.049 .066 .070 .031 .034 .106 -.099 .541 1.686 -1.56 .589 .093 .120 Discussie

In het huidige onderzoek is gekeken naar de relatie tussen het ervaren van pestgedrag en de schoolbetrokkenheid van jongens en meisjes op het mbo. Uit eerder onderzoek is gebleken dat het ervaren van pestgedrag samenhangt met de mate van schoolbetrokkenheid die de leerlingen laten zien en dat deze samenhang wellicht verschilt voor meisjes en jongens. Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag van dit onderzoek ‘Is er een relatie tussen het ervaren van pestgedrag en de schoolbetrokkenheid van jongens en meisjes op het mbo?’, is dit onderzocht aan de hand van twee deelvragen.

Schoolbetrokkenheid en Ervaren Pestgedrag

Ten eerste is er onderzocht of er een relatie is tussen het ervaren van pestgedrag en de mate van schoolbetrokkenheid die de leerlingen laten zien tijdens hun opleiding. Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt tegen verwachting in dat er geen significant verband is tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid. Hiermee wordt de hypothese dat er samenhang is tussen het ervaren van pestgedrag en de mate van

schoolbetrokkenheid die op basis van eerdere onderzoeken is opgesteld verworpen. Een mogelijke verklaring sluit aan bij een onderzoek van Hussein (2013). Hussein (2013) laat in zijn onderzoek zien dat het bezitten van goede sociale vaardigheden als een buffer kan werken tegen de negatieve consequenties van pestgedrag zoals verminderde schoolbetrokkenheid. Het is zeer aannemelijk dat de jongeren die meededen aan onderhavige studie sociaalvaardiger zijn dan jongeren van andere mbo-opleidingen. Voor de opleidingen verpleegkunde en detailhandel zijn enige sociale vaardigheden vereist waardoor het aannemelijk is dat de

(14)

14 leerlingen van deze opleidingen goed om kunnen gaan met het ervaren van pestgedrag en dit niet van invloed laten zijn op hun schoolbetrokkenheid. Doordat de jongeren uit onderhavige studie sociaalvaardiger zijn, is de kans ook groot dat zij een sterk sociaal netwerk hebben in de klas. Uit onderzoek van Estell en Perdue (2013) blijkt dat het onderhouden van

vriendschappen in de klas zorgt voor meer schoolbetrokkenheid. Bovendien kan het

onderhouden van vriendschappen in de klas zorgen voor een positiever schoolklimaat en dit kan als buffer functioneren tegen de negatieve gevolgen van pesten zoals verminderde schoolbetrokkenheid (Salmivalli, 2010). De goede sociale vaardigheden van de leerlingen in deze studie kunnen onder andere verklaren waarom er in dit onderzoek geen significant verband is gevonden tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid.

Een andere mogelijke verklaring voor het niet vinden van een samenhang tussen ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid is de actieve preventie tegen schooluitval van de afgelopen jaren in Nederland (De Baat et al., 2013). De leerlingen uit de onderhavige studie zaten bovendien grotendeels in hun eerste jaar (69.7%) waardoor de eventuele negatieve gevolgen van pestgedrag zoals verminderde schoolbetrokkenheid nog niet goed waarneembaar waren. Bovendien hebben deze leerlingen een bewuste keuze gemaakt voor hun huidige mbo-opleiding waardoor zij wellicht meer motivatie hebben om betrokken te zijn bij school en vastberaden zijn om het eventueel ervaren van pestgedrag niet van invloed laten zijn op hun schoolbetrokkenheid (Francissen, Cohen & Bosveld, 2011).

Ervaren Pestgedrag, Schoolbetrokkenheid en Geslacht

In het tweede deel van de huidige studie is onderzocht of er sprake is van moderatie van geslacht op de relatie tussen het ervaren van pestgedrag en schoolbetrokkenheid. Ook uit deze resultaten is tegen de verwachting in gebleken dat de interactie tussen ervaren pestgedrag en geslacht geen significante voorspeller is voor schoolbetrokkenheid. Voor zowel jongens als meisjes geldt dat gepest worden niet samenhangt met de mate van schoolbetrokkenheid die zij laten zien. Hiermee wordt de hypothese die is opgesteld dat het ervaren pestgedrag van

meisjes meer samenhangt met schoolbetrokkenheid dan bij jongens dan ook verworpen. Er kunnen verschillende verklaringen zijn voor het uitblijven van een moderatie-effect in het huidige onderzoek. Wederom kan het een plausibele verklaring zijn dat het in dit onderzoek met name gaat om leerlingen die opleidingen doen waar al enigszins sociale vaardigheden voor worden vereist waardoor het verschil in het ervaren van pestgedrag tussen jongens en meisjes kleiner is. Bovendien blijk uit het onderzoek van Owens, Shute en Slee (2000) dat meisjes vaker betrokken zijn bij indirect pesten zoals roddelen en buitengesloten worden en

(15)

15 dat jongens vaker betrokken zijn bij een directe vorm van pesten zoals fysieke en verbale agressie. Dit staat in lijn met de resultaten van het onderzoek van Hampel, Manhal en Hayer (2009) aangezien in dit onderzoek naar voren komt dat de negatieve consequenties van pestgedrag het meest van invloed zijn op slachtoffers die zowel direct als indirect pestgedrag hebben ervaren. Er wordt in dit onderzoek echter door beide geslachten geen directe vorm van pesterijen gerapporteerd maar er wordt wel door 15 meisjes extreem hoog gescoord op het item ‘er worden leugens over mij verteld’ wat valt onder indirect pestgedrag waar meisjes meer hinder van zouden ondervinden dan jongens (Scheithauer, Hayer, Petermann & Jugert, 2006). Het uitblijven van een moderatie-effect kan dus wellicht verklaard worden door het feit dat er alleen een indirecte vorm van pestgedrag wordt waargenomen en niet in combinatie met een directe vorm van pesten. Uit onderzoek van Bauman en Del Rio (2006) blijkt dat indirect pestgedrag minder snel wordt herkend en als relatief onschuldig wordt beschouwd, waardoor deze vorm van pestgedrag wellicht niet van invloed is op de schoolbetrokkenheid. Een andere verklaring kan zijn dat de meeste leerlingen pas in hun eerste leerjaar zaten tijdens afname van het onderzoek en uit onderzoek blijkt dat jongens pas de negatieve consequenties van pestgedrag ervaren als zij langdurig gepest worden, het is dus aannemelijk dat het ervaren van pestgedrag pas later in hun schoolcarrière een effect heeft op de schoolbetrokkenheid

(Brunstein et al, 2007). Beperkingen

Tijdens het uitvoeren van dit onderzoek kwam een aantal beperkingen naar voren, waardoor de resultaten van dit onderzoek met enige bedachtzaamheid geïnterpreteerd dienen te worden. Bovendien zijn de vragenlijsten ingevuld op basis van zelfrapportage waardoor de leerlingen wellicht sociaal wenselijk hebben geantwoord tijdens afname in het klaslokaal of zich niet bewust waren van het pestgedrag dat zij hebben ervaren en dit gedrag ook niet hebben gerapporteerd (Verstraete, Maes & Hublet, 2008). Aangeraden wordt om de

zelfrapportagelijsten in vervolgonderzoek te combineren met interviews met de leerlingen en eventueel leraren om zo een helder beeld te krijgen van welke leerlingen er inderdaad

pestgedrag hebben ervaren. Ook blijkt uit eerder onderzoek dat leerlingen die naast het ervaren van pestgedrag zelf andere leerlingen pesten, de minste schoolbetrokkenheid laten zien (Cunningham, 2007). In dit onderzoek lag de focus alleen op de leerlingen die pestgedrag hebben ervaren, in de toekomst is het aan te raden om leerlingen te onderzoeken die zowel zelf pestgedrag vertonen als andere leerlingen pesten.

(16)

16 Implicaties

Ondanks het feit dat er geen significante resultaten zijn gevonden in dit onderzoek kunnen er wel aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan worden. Bijvoorbeeld om de slachtoffers van pestgedrag door middel van interviews te detecteren in plaats van met vragenlijsten. Bij twijfel kan er dan een toelichting gegeven worden bij de vragen, zodat het ervaren pestgedrag concreter wordt. Ook dient er meer onderzoek gedaan te worden naar de omgeving van de leerling in relatie tot schoolbetrokkenheid. Uit onderzoek van Christenson en Thurlow (2004) blijkt dat de mate van schoolbetrokkenheid ook op gecompliceerde wijze samenhangt met de thuissituatie van de leerling en de band met de leraar. Ook wordt

aangeraden om andere voorspellers van schooluitval te onderzoeken, zoals het doubleren van een schooljaar en de vele wisselingen van klassen die de jongeren ervaren tijdens een mbo- opleiding. Uit onderzoek van South, Haynie en Bosie (2007) blijken deze factoren een groot risico voor vroegtijdig schooluitval op te leveren. De risicofactoren voor vroegtijdig

schooluitval blijken dan ook te kunnen worden beschermd door bepaalde positieve factoren zoals vriendschappen en een sterk sociaal netwerk (Janosz, Archambault, Morizot, & Pagani, 2008). Het is van belang bovenstaande aanbevelingen verder te onderzoeken zodat er meer inzicht komt in de redenen die de leerlingen hebben voor het vroegtijdig schoolverlaten en interventieprogramma’s verbeterd kunnen worden om schooluitval op mbo zo veel mogelijk te voorkomen.

(17)

17 Literatuur

Aiken, L.S., West, S.G. (1991). Multiple regression: testing and interpreting interactions. Newbury Park, CA: Sage.

Alexander, K. L., Entwisle, D. R., & Kabbani, N. S. (2001). The dropout process in life course perspective: Early risk factors at home and school. Teachers College Record, 103, 760-822.

Baat, M. de. (2009). Beschermende en risicofactoren voor schoolverzuim. Gevonden op http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Risicofactoren_Schoolverzuim.pdf

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The Moderator-Mediator Variable Distinction in Social Psychological Research: Conceptual, Strategic, and Statistical Considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Bauman, S., & Del Rio, A. (2006). Preservice teacher’s responses to bullying scenarios: Comparing physical, verbal, and relational bullying. Journal of Educational Psychology, 98, 219-231.

Bond, L., Carlin, J.B., Thomas, L., Rubin, K., & Patton, G. (2001). Does bullying cause emotional problems? A prospective study of young teenagers. British Medical Journal, 323, 480-484.

Boyce, W., Torsheim, T., Currie, C., & Zambon, A. (2006). The Family Affluence Scale as a measure of national wealth: validation of an adolescent self-report measure. Social Indicators Research, 78, 473-487.

Brunstein Klomek, A., Marrocco, F., Kleinman, M., Schonfeld, I. S., & Gould, M. S. (2007). Bullying, depression, and suicidality in adolescents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 46, 40-49.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2012). Minder voortijdige schoolverlaters. Verkregen op: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/levensloop/publicaties

/artikelen/archief/2012/ 2012-voorti jdig-schoolverlaters-dns-pub.htm

Carbone-Lopez, K., Esbensen, F. A., & Brick, B. T. (2010). Correlates and consequences of peer victimization: Gender differences in direct and indirect forms of bullying. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 332-350. doi:10.1177/1541204010362954

Cook, C. R., Williams, K. R., Guerra, N. G., Kim, T. E., & Sadek, S. (2010). Predictors of bullying and victimization in childhood and adolescence: A meta-analytic

investigation. School Psychology Quarterly, 25, 65-83.

(18)

18 NJ: Erlbaum.

Cornell, D., Huang, F., Gregory, A. & Fan, X. (2013). Perceived prevalence of teasing and bullying predicts high School dropout rates. Journal of Educational Psychology, 105, 138-149. doi: 10.1037/a0030416

Christenson, S. L. & Thurlow, M. L. (2004). School Dropouts: Prevention Considerations, Interventions and Challenges. American Psychological Society, 13, 36-40.

Cronbach, L. J. (1970). Essentials of psychological testing (3th Ed.). New York: Harper & Row.

Cunningham, N. J. (2007). Level of bonding to school and perception of the school

environment by bullies, victims and bully victims. Journal of Early Adolescence, 27, 457-478. doi: 10.1177/0272431607302940

De Baat, M., Messing, C., & Prins, D. (2013). Wat werkt bij schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten? Verkregen van http://www.nji.nl.

Esbensen, F. A., & Carson, D. C. (2009). Consequences of being bullied results from a longitudinal assessment of bullying victimization in a multisite sample of American students. Youth & Society, 41, 209-233. doi:10.1177/0044118x09351067

Espinoza, G., Gonzales, N. A., & Fuligni, A. J. (2013). Daily school peer victimization 23 experiences among Mexican-American adolescents: Associations with psychosocial, physical and school adjustment. Journal of Youth and Adolescence, 42, 1775-1788. Estell, D. B., & Perdue, N. H. (2013). Social Support and Behavioral and Affective School

Engagement: The Effects of Peers, Parents, and Teachers. Psychology in the Schools, 50, 325-339. doi: 10.1002/pits.21681

Fekkes, M., Pijpers, F.I.M., & Verloove, Vanhorick, S.P. (2005). Bullying: who does what, when and where? Involvement of children, teachers and parents in bullying behavior. Theory and Practice, 20, 81-91.

Fletcher, J. M. (2009). Adolescent depression and educational attainment: results using sibling mixed effects. Health Economics, 19, 844-871.

Francissen, L., Cohen, L., & Bosveld, W. (2011). Ze moeten ergens wel de wil hebben: Wat voorafgaat aan uitval in het mbo. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst

Onderzoek en Statistiek.

Fredricks, J. A., Blumenfeld, P. C., & Paris, A. H. (2004). School engagement: Potential of the concept, state of the evidence. Review of Educational Research, 74, 59-109. Hampel, P., Manhal, S., & Hayer, T. (2009). Direct and relational bullying among children

(19)

19 International, 30, 474-490.

Herweijer, L. (2008). Gestruikeld voor de start: De school verlaten zonder startkwalificatie. Utrecht: Nederland’s Jeugdinstituut.

Hussein, M. H. (2013). The social and emotional skills of bullies, victims, and bully-victims of Egyptian primary school children. International Journal of Psychology, 48, 910- 921.

Janosz, M., Archambault, I., Morizot, J., & Pagani, L. S. (2008). School engagement trajectories and their differential predictive relations to dropout. Journal of Social Issues, 64, 21–40.

Jimerson, S.R., Egeland, B., Sroufe, L.A., & Carlson, B. (2000). A prospective, longitudinal study of high school dropouts: Examining multiple predictors across development. Journal of School Psychology, 38, 525–549.

Juvonen, J., Wang, Y., & Espinoza, G. (2011). Bullying experiences and compromised academic performance across middle school grades. Journal of Early Adolescence, 31, 152-173.

Ma, L., Phelps, E., Lerner, J. V., & Lerner, R. M. (2009). The development of academic competence among adolescents who bully and who are bullied. Journal of Applied Developmental Psychology, 30, 628-644. doi: 10.1016/j.appdev.2009.07.006

Ministerie van OCW (2006). Aanval op de uitval, perspectief en actie. Den Haag: Ministerie OCW.

Newcomb, M. D., Abott, R. D., Catalano, R. F., Hawkins, D., Battin-Pearson, S., & Hill, K. (2002). Mediational and deviance theories of late high school failure: Process roles of structural strains, academic competence, and general versus specific problem

behaviours. Journal of Counselling Psychology, 49, 172-186.

Olweus, D. (1996). The Revised Olweus Bully/Victim Questionnaire. Mimeo, Bergen, Norway: Research Center for Health Promotion, University of Bergen.

Verstraete, B., Maes, L. & Hublet, A. (2008). Het sociaal wenselijk antwoorden bij adolescentenenquêtes. Verkregen op 27 april 2017, van

http://www.kuleuven.be/jgz/ggs/eindwerken/bestanden/eindwerk%20B%20Verstraete.pdf Ranta, K., Kaltiala-Heino, R., Koivisto, A-M., Tuomiso, M. T., Pelkonen, M., & Marttunen,

M. (2007). Age and gender differences in social anxiety symptoms during adolescence: The social phobia inventory (SPIN) as a measure.

Salmivalli, C. (2010). Bullying and the peer group: A review. Aggression and Violent Behavior, 15, 112-120.

(20)

20 Salmivalli, C., & Voeten, M. (2004). Connections between attitudes, group norms, and

behaviors associated with bullying in schools. International Journal of Behavioral Development, 28, 246–258.

Scheithauer, H., Hayer, T., Petermann, F. & Jugert, G. (2006). Physical, verbal, and relational forms of bullying among German students: Age trends, gender differences,and

correlates. Aggressive Behavior, 32, 261-275.doi:10.1002/ab.20128

South, S. J., Haynie, D. L. & Bose, S. (2007). Student mobility and school dropout. Social Science Research, 36, 68-94.

Summers, K. H., Demaray, M. K., & Becker, L. D. (2010). Assessment of bystander participant roles in bullying situations. Annual Convention of the National Association of School Psychologists. Denver, CO.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We employed Pex13- mGFP because this also gave us the opportunity to investigate Pex13p localization using fluorescence microscopy (see below).. 3 c and d), supporting our

Further investigation and mutations are required to examine the role of other residues in the active site of ADS since in-silico studies along with sequence alignments with

Deze figuren verfijnen de hypothese: rond de dekzandrug ten zuiden van het landinrichtingsgebied worden lagere stijghoogten berekend dan gemeten (en zijn de

De relatief lage ammoniakemissie in de eerste variant op het DeLVris-systeem met grote koppels is voor een groot deel te verklaren uit het feit dat grotere koppels biggen op

After the cells have been plated on micropatterned PDMS substrates as described in Basic Protocol 3, they are ready for live-cell imaging and analysis of contractility,

GP = general practitioner, EMR = Electronic Medical Record Dean[46] 2016 United States of America A pre-post quasi- experimental study To design a discharge summary

Keywords: refugees, asylum seekers, electronic evidence, e-evidence, refugee status determination, metadata, digital information, digital data, substantiation, digital devices,

Dat is ook de exit-strategie, op het moment dat Mali wel in staat is om zelf veiligheid te verzorgen voor de bevolking dan is MINUSMA overbodig, vraag is alleen wanneer gaat