• No results found

Cultuurhistorie in Winterswijk : cultuurhistorische waarden‐analyse voor het plangebied Steengroeve en omgeving met koppeling naar ecologische waarde en 'het historische verhaal'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cultuurhistorie in Winterswijk : cultuurhistorische waarden‐analyse voor het plangebied Steengroeve en omgeving met koppeling naar ecologische waarde en 'het historische verhaal'"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cultuurhistorische waarden‐analyse voor het plangebied   Steengroeve en omgeving   met koppeling naar ecologische waarde en   ‘het historische verhaal’. 

 

   

2012

Machiel Koman & Daan Bouten 

Cultuurhistorie in Winterswijk

(2)

   

Deelnemende studenten

Hogeschool Larenstein  Major Natuur en Landschapstechniek  Daan Bouten  Machiel Koman  E‐mail: daan.bouten@wur.nl, machiel.koman@wur.nl   

Begeleidende docente Hogeschool Larenstein

Mia Corbeek  Tel nr. 0263695737  E‐mail: mia.corbeek@wur.nl   

Opdrachtgevende instantie

Gemeente Winterswijk Team Nationaal Landschap  Stationsstraat 2  7100 AC Winterswijk 

Externe Contactpersonen

Planoloog Gemeente Winterswijk  Arjen Vedder   Tel nr. 0543543543  E‐mail: avedder@winterswijk.nl  Beleidsmedewerker Bodem/archeologie Gemeente Winterswijk  Kees Meinderts  Tel nr. 0543‐543931  E‐mail: kmeinderts@winterswijk.nl 

Foto’s voorpagina: Daan Bouten   

(3)

Voorwoord

 

Dit document is geschreven in het kader van ons afstuderen aan de opleiding Bos‐ en natuurbeheer  van Hogeschool Larenstein te Velp. Met veel plezier en interesse hebben we onderzoek gedaan naar  de  cultuurhistorie  en  archeologie  van  het  projectgebied  Steengroeve  e.o.  te  Winterswijk.  De  archeologische  en  cultuurhistorische  waarden  hebben  we  in  kaart  gebracht  en  gekoppeld  aan  historische  verhalen  en  legendes  en  ecologische  functies.  We  hopen  dat  wij  met  dit  onderzoek  inclusief onze nieuwe ideeën  een bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de uitstraling van  het projectgebied Steengroeve en omgeving.   Deze afstudeerscriptie is tot stand gekomen met de medewerking van de volgende personen: 

Begeleider Van Hall Larenstein

Mia Corbeek   

Gemeente Winterswijk

A. Vedder  K. Meinderts  P. van Rijn 

Met speciale dank aan

Dhr. J. Goorhuis   Dhr. H. Krosenbrink  Dhr. P. Meerdink   Dhr. Uwland  Dhr. P. Schut  Dhr. W. Scholz   

Overige personen

Medewerkers bibliotheek Oost‐Achterhoek  Medewerkers mediatheek Van Hall Larenstein  Op de volgende pagina vindt u eerst een samenvatting van de afstudeerscriptie. Vervolgens het  resultaat van ons afstudeerwerk.  Veel leesplezier,  Machiel Koman  Daan Bouten  Studenten Bos‐ en Natuurbeheer   Juni 2012

(4)

 

 

Samenvatting

 

Aanleiding 

Het  projectgebied  Steengroeve  en  omgeving  in  Oost‐Winterswijk  is  door  zowel  de  provincie  Gelderland  als het Rijk aangewezen als uniek landschap in Nederland. Het doel van deze overheden  is dit landschap ten eerste te behouden maar ten tweede dat het landschap zich verder ontwikkelt,  zonder dat dit ten koste gaat van het unieke landschap. Deze manier van behouden en ontwikkelen  heet: behoud door ontwikkeling.  

In  2012  is  een  aantal  partijen,  waaronder  Staatsbosbeheer,  Provincie  Gelderland  en  de  gemeente  Winterswijk, bij elkaar gekomen om samen te werken voor het behoud en ontwikkeling van een van  de  markantste  gebieden  in  Winterswijk:  Steengroeve  en  omgeving.  Daaruit  kwam  de  Nota  gebiedsontwikkeling Steengroeve e.o. uit voort. Hierin staat beschreven wat de historie, de huidige  kwaliteiten,  het  wensbeeld  en  de  kansen  van  het  projectgebied  zijn  en  hoe  dit  projectgebied  ingericht kan worden ten behoeve van alle partijbelangen.  

De gemeente  Winterswijk vindt dat er op het gebied van historie in het projectgebied meer winst te  behalen valt. De cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied zijn nog niet duidelijk  genoeg geanalyseerd, terwijl ze wel degelijk aanwezig zijn afgaande op bijvoorbeeld de eeuwenoude  bewoning  van  de  ooit  befaamde  Scholtenboeren.  Elk  landschap  of  gebied  herbergt  historische  verhalen  en/of  legendes,  die  de  uitstraling  van  een  gebied  versterken  maar  ook  de  beleefbaarheid  voor recreanten en omwonenden verhogen. Verhalen over het  projectgebied Steengroeve e.o. zijn  echter  nooit  gepubliceerd  in  één  document.  Over  de  steengroeve  zelf  is  veel  bekend  maar  in  het  gebied daaromheen niet of nauwelijks.  Een onderzoek naar de cultuurhistorische en archeologische  waarden  en  de  historische  verhalen  en  legendes  biedt  de  uitkomst.  De  geschiedenis  van  het  projectgebied biedt kansen voor de toekomst! 

De  probleemstelling  luidt:  Wat  zijn  de  cultuurhistorische  waarden  van  het  plangebied  Steengroeve  e.o. en op welke manier zijn deze te vertalen naar concrete inrichtingsmaatregelen ten behoeve van  de nota gebiedsontwikkeling Steengroeve e.o.? 

Inventarisatie 

Het  onderzoek  is  van  start  gegaan  met  een  inventarisatie  waarin  de  huidige  situatie  van  het  projectgebied  is  vastgesteld.  Hierbij  zijn  tijdens  een  aantal  veldbezoeken    alle  cultuurhistorische  elementen gefotografeerd. Vervolgens is door middel van literatuur‐ en kaartstudies het ontstaan en  de bewoningsgeschiedenis van het projectgebied onderzocht en beschreven. Na dit vooronderzoek  zijn  alle  cultuurhistorische  elementen  gewaardeerd  en  in  kaart  gebracht.  Alle  archeologische  verwachtingen  zijn  in  kaart  gebracht,  inclusief  toelichting  van  de  gedane  vondsten  binnen  het  projectgebied en welke mogelijke vondsten nog te verwachten zijn. Het onderzoek naar  historische  verhalen en legendes is gegaan via door de gemeente aanbevolen professionals die bekend zijn met  het  gebied  en  historische  verhalen  en/of  legendes  kenden.  Uiteindelijk  zijn  er  aanbevelingen  opgesteld  waarbij  voorbeelden  gegeven  worden  hoe  de  aanwezige  elementen  in  de  toekomst 

(5)

aangepast  en/of    verbeterd  kunnen  worden,  maar  ook  hoe  de  lokale  historische  verhalen  gevisualiseerd kunnen worden om de beleefbaarheid te verhogen.  

Uitkomsten 

In  het  projectgebied  zijn  twee  historische  landschapstypen  te  onderscheiden;  de  jonge  heide  ontginningen en het oude hoevenlandschap Scholtenstijl. Met name de laatstgenoemde bevat veel  cultuurhistorische elementen met een hoge waarde. Gestreefd wordt om in het landschap veelvuldig  naar  deze  periode,  omstreeks  1850,  te  refereren,  door  elementen  in  stand  te  houden  en  te  herstellen.  De  vele  houtsingels  zijn  typerend  voor  deze  periode  en  deze  worden  dan  ook  zoveel  mogelijk behouden. In de betreffende periode bestond het gebied voornamelijk uit heide. Deze is zo  goed als helemaal verdwenen. Het reconstrueren van stukken heiden in het gebied is daarom aan te  bevelen, om de cultuurhistorische waarde te verhogen. 

Hoge  archeologische  verwachtingen  liggen  vooral  in  de  essen,  maar  omdat  er  weinig  onderzoek  is  gedaan  in  het  projectgebied,  bevat  de  rest  van  de  omgeving  mogelijk  ook  archeologische  relicten.  Nader onderzoek hierna is sterk aan te raden bij verdere ontwikkelingen.  

Het  gebied  herbergt  een  aantal  markante  verhalen.  Zo  is  er  ooit  een  vliegveld  en  een  voetbalvereniging geweest en zijn er uit toponiemen verschillende andere mogelijke gebeurtenissen  te herleiden.  Bij deze verhalen zijn mogelijke visualisaties voorgesteld, die mogelijk haalbaar zijn in  overleg met de bewoners.  

De  gemeente  kan  dit  rapport  in  de  toekomst  gebruiken  bij  het  verhogen  en  versterken  van  de  cultuurhistorische en archeologische waarden en bij externe ontwikkelingen die mogelijk van invloed  zijn op de cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied. 

(6)

   

Inhoud

  Voorwoord ... 2  Samenvatting ... 3  Inhoud ... 5  1.  Inleiding ... 7  1.1  Aanleiding/Kader ... 7  1.2  Probleembeschrijving ... 7  1.3  Probleemstelling ... 8  1.4  Deelvragen... 8  1.5  Plangebied ... 9  1.6  Cultuurhistorie ... 10  1.7  Onderzoeksmethode ... 10  1.8  Leeswijzer ... 11  2.  Gebiedsbeschrijving ... 12  2.1  Menselijke invloed ... 12  2.2  Flora en Fauna ... 13  3.  Landschapsbiografie ... 15  3.1  Prehistorie ... 15  3.2  Middeleeuwen ... 17  3.3  Scholtenboeren tot heden ... 20  4.  Cultuurhistorische elementen ... 23  4.1  Houtwallen en –singels ... 23  4.2  Rabatten ... 24  4.3  Boerenerf (Scholten‐ en overige historische boerderijplaatsen) ... 25  4.4  Oude akkercomplexen... 27  4.5  Heidevelden ... 28  4.6  Staringputjes ... 29  4.7  Andere aanwezige natuurdoeltypen ... 30  4.8  Waardering Cultuurhistorische elementen Steengroeve e.o... 31  5.  Archeologie ... 34  5.1  Archeologische vindplaatsen ... 34 

(7)

5.2  Archeologische verwachting ... 35  6.  Oral history ... 38  6.1  Voetbalvereniging VV Ratum ... 38  6.2  Vliegveld Ratum ... 39  6.3  De Weuste ... 40  6.4  Bommert ... 40  6.5  Boekweit voor pannenkoeken... 41  6.6  De Groewelbelle (gruwelbel)... 41  6.7  De Houtstrijd ... 41  6.8  De Staringputjes ... 42  7.  Maatregelen ... 43  7.1  Toelichting Beheermaatregelenkaart ... 43  7.2  Archeologie ... 46  7.3  Visualisaties Verhalen en legendes ... 47  8.  Conclusie ... 50  8.1  Algemeen kader... 50  8.2  Inventariserend/analyserend kader ... 50  8.3  Concluderend/aanbevelend kader ... 51  Literatuur ... 52  Bijlagen ... 54  Bijlage A. Kaarten ... 54  Bijlage B. Het belang van Cultuurhistorie & Beleid ... 60  Bijlage C. Flora, fauna en abiotiek ... 66  Bijlage D. Waardering Cultuurhistorie volgens de RCE‐methode ... 72   

(8)

 

 

1. Inleiding

 

Dit  is  het  rapport  voor  het  project  ‘Cultuurhistorie  in  Winterswijk’.  Het  project  is  uitgevoerd  in  opdracht  van  de  gemeente  Winterswijk  door  twee  studenten  van  Hogeschool  Larenstein  als  afstudeeropdracht  van  de  opleiding  Bos  en  Natuurbeheer.  Er  is  een  cultuurhistorische  analyse  gemaakt  van  het  plangebied  “Steengroeve  en  omgeving”.  Uit  deze  analyse  volgen  inrichtingsvoorstellen.

1.1 Aanleiding/Kader

 

De opdracht is afgeleid uit de Nota Gebiedsontwikkeling Steengroeve e.o. Het gebied “Steengroeve  en  omgeving”  is  een  markant  gebied  binnen  het  Winterswijkse  Landschap.  Kenmerkend  voor  dit  gebied zijn de verschillende groeves. Eén groeve is ‘buiten werking’ en ontwikkelt zich steeds meer  als  ecologische  parel  binnen  het  gebied.  Deze  groeve  maakt  onderdeel  uit  van  het  Natura  2000  gebied Willinks Weust en is in eigendom en in beheer van Staatsbosbeheer. Ook is er nog een groeve  in werking. Op industriële wijze worden hier minerale grondstoffen gewonnen door de firma Sibelco  Europe  MineralsPlus.  De  Bedrijvigheid,  zoals  die  door  de  firma  Sibelco  wordt  uitgevoerd,  is  al  decennia lang verbonden aan het gebied. Van oudsher is een deel van het gebied ook een waardevol  en bijzonder natuurterrein. In dit gebied is het de opgave om in de toekomst ruimte te bieden aan  verschillende  functies,  zoals  bedrijvigheid,  ecologie  en  vrijetijdseconomie.  Juist  de  ruimtelijke  samenhang  tussen  de  verschillende  functies  is  van  belang,  ten  behoeve  van  het  creëren  van  een  goede leefomgeving waar het goed wonen, werken en recreëren is. Verschillende partijen zien goede  kansen  om  het  gebied  “Steengroeve  en  omgeving”  verder  te  ontwikkelen  en  zijn  een  convenant  aangegaan voor de komende 10 jaar. Het gaat om ontwikkelingen op het gebied van o.a. ecologie,  vrijetijdseconomie,  bedrijvigheid,  en  plattelandsontwikkeling.  Elke  partij  vertegenwoordigt  een  bepaald  belang.  Bij  al  deze  ruimtelijke  ontwikkelingen  is  het  van  belang  dat  de  cultuurhistorische  waarden in het gebied voldoende in ogenschouw worden genomen. De cultuurhistorie in het gebied  is onvoldoende in kaart gebracht en vormt aanleiding voor uitvoering van dit project. (Gronde, 2011)  Doelstelling  is  het  inzichtelijk  maken  van  de  cultuurhistorische  waarden  van  het  plangebied  Steengroeve  e.o.  om  deze  te  vertalen  in  concrete  inrichtingsmaatregelen  ten  behoeve  van  gebiedsontwikkeling  Steengroeve  e.o..  Het  project  wordt  uitgevoerd  in  opdracht  van  de  gemeente  Winterswijk  en  is  bedoeld  voor  alle  aanwezige  partijen  die  het  convenant  zijn  aangegaan  voor  ontwikkeling van het plangebied Steengroeve e.o.  

1.2 Probleembeschrijving

 

Het  landschap  van  Steengroeve  e.o.  te  Winterswijk  is  rijk  aan  cultuurhistorische  kwaliteiten.  Deze  kwaliteiten  liggen  op  het  gebied  van  historische  geografie,  historische  bouwkunde  en  archeologie.  Het  is  de  opgave  om  deze  kwaliteiten  te  behouden  en  waar  mogelijk  verder  te  ontwikkelen.  In  de  toekomst  vinden  ruimtelijke  ontwikkelingen  plaats  door  verschillende  partijen.  Per  ruimtelijke  ontwikkeling vindt een afweging plaats of cultuurhistorie op een goede wijze is meegenomen. Deze 

(9)

cultuurhistorische waarden waren voor dit onderzoek onvoldoende in kaart gebracht, waardoor een  dergelijke afweging niet gemaakt kon worden.  

1.3 Probleemstelling

 

Wat zijn de cultuurhistorische waarden van het plangebied Steengroeve e.o. en op welke manier zijn  deze  te  vertalen  naar  concrete  inrichtingsmaatregelen  ten  behoeve  van  de  gebiedsontwikkeling  Steengroeve e.o.? 

1.4 Deelvragen

 

De  deelvragen  zijn  opgedeeld  in  drie  fases:  algemeen  kader,  inventariserend/analyserend  kader  en  concluderend/aanbevelend kader. In paragraaf 1.7, onderzoeksmethode, wordt verder ingegaan op  de methodiek waarmee antwoord verkregen wordt op de deelvragen.  1.4.1 Algemeen kader   Welke waarden heeft cultuurhistorie?  Op welke wijze kan cultuurhistorie worden gewaardeerd? 

Op  welke  wijze  kunnen  cultuurhistorische  waarden  vertaald  worden  in  concrete  inrichtingsmaatregelen? 

Welke  landschappelijke  veranderingen  hebben  plaatsgevonden  op  het  gebied  van  cultuurhistorie,  archeologie, ecologie en landgebruik?  Welke cultuurhistorische waarden zijn typerend voor de aanwezige landschapstypen?  1.4.2 Inventariserend/analyserend kader   Welke cultuurhistorische en archeologische waarden zijn aanwezig in het plangebied?  Wat is de kwaliteit van de cultuurhistorische waarden?  Welke historische verhalen, legendes of streekverhalen herbergt het gebied?  

Wat  is  de  archeologische  verwachting  van  het  projectgebied  en  welke  verdient  beleidsmatige  bescherming?  

Welke  natuurdoeltypen  met  daarbij  behorende  flora‐  en  fauna  doelsoorten  kunnen  gekoppeld  worden aan de cultuurhistorische elementen? 

1.4.3 Concluderend/aanbevelend kader  

(10)

 

 

Welke  inrichtingsvoorstellen  ten  behoeve  van  cultuurhistorie  en  historische  verhalen  worden  voorgesteld?   Welke beheermaatregelen ten behoeve van cultuurhistorische elementen worden voorgesteld? 

1.5 Plangebied

  In dit rapport wordt het plangebied aangeduid als Steengroeve en omgeving of Steengroeve e.o. Het  plangebied Steengroeve e.o. is gelegen ten oosten van Winterswijk. Door het ontbreken van fysieke  barrières (spoorlijnen, wegen, kanalen, etc.) in de nabije omgeving van de Steengroeve is het lastig  een vaste begrenzing aan te geven. De onderstaande kaart (kaart 1) laat het plangebied Steengroeve  e.o. zien. De volgende begrenzing is gekozen:  Noord: Lageweg, Rotweg  Oost: Ratumseweg, Bekeringsweg  Zuid: Vosseveldseweg  West: diverse kadastrale percelen  Kaart 1. Topografische kaart plangebied Steengroeve e.o.

(11)

1.6 Cultuurhistorie

 

Dit  project  is  met  een  bepaald  beoogd  doel  uitgevoerd.  Om  dat  doel  goed  voor  ogen  te  houden  worden  in  deze  paragraaf  kort  de  onderstaande  vragen  beantwoord.  Voor  een  uitgebreide  beschrijving  van  argumenten  voor  Cultuurhistorie  en  het  provinciaal  en  landelijk  beleid  wordt  verwezen naar bijlage B.   Wat is Cultuurhistorie?  In een brede interpretatie wordt over cultuurhistorie gesproken als mensen die wonen, werken en  recreëren er betekenis aan toekennen. Bijvoorbeeld, die ene poel, die in een ver verleden gebruikt is  als zwembad door een grootse koning, is een poel met een verhaal geworden.  Het landschap wordt  daarbij de drager van verhalen. Dat is cultuurhistorie.  Wat is het belang van cultuurhistorie? 

Cultuurhistorie  versterkt  de  identiteit  van  een  gebied  en  biedt  mogelijkheden  voor  extra  beleving,  educatie en recreatie. Het trekt mensen aan, waardoor de lokale economie een impuls krijgt. 

1.7 Onderzoeksmethode

 

Het onderzoek is met behulp van literatuurstudie en veldwerk uitgevoerd. Hoofdstuk 1 t/m 4 is een  algemeen kader en bevat  de tekstuele toelichting op de uitgevoerde literatuurstudie.  

Er  volgt  een  toelichting  op  de  literatuurstudie  en  het  veldwerk.  De  literatuurstudie  vormt  de  basis  voor het veldwerk. De gebruikte methode voor het waarderen van de cultuurhistorische elementen  is terug te vinden in paragraaf 4.8.  

1.7.1 Literatuurstudie

‐ Onderzoek  naar  mogelijkheden  om  cultuurhistorie  te  waarderen  en  het  belang  van  cultuurhistorie. 

‐ Onderzoek  naar  de  typerende  cultuurhistorische  waarden  van  de  aanwezige  landschapstypen.  Er  is  al  een  aantal  cultuurhistorische  elementen  in  kaart  gebracht  (Cultuurhistorische  atlas  Winterswijk).  De  details  en  waardering  ontbreken  echter.  In  dit  literatuuronderzoek  wordt  bekeken  welke  cultuurhistorie  typerend  is  binnen  de  aanwezige  landschapstypen  en  van  welke  elementen  de  aanwezigheid  al  bekend  is.  Dit  gebeurt  ter  voorbereiding op de complete inventarisatie in het veld. 

‐ Onderzoek  naar  de  archeologische  verwachting  van  het  gebied.  Met  behulp  van  Archis  worden  de  archeologische  verwachtingen  van  het  gebied  onderzocht.  Verdere  literatuurstudie licht deze archeologische waarden toe. 

‐ Koppeling  van  ecologische  waarden  (natuurdoeltypen  en  doelsoorten)  aan  de  aanwezige  cultuurhistorische  elementen.  Met  behulp  van  het  handboek  natuurdoeltypen  zijn  doelsoorten aan cultuurhistorische elementen te koppelen. Het onderzoek wordt gebaseerd  op reeds uitgevoerd onderzoeken. 

(12)

 

 

1.7.2 Veldwerk

‐ Inventarisatie van aanwezige cultuurhistorische waarden. In het gebied worden de mogelijke  aanwezige  cultuurhistorische  waarden  bezocht.  De  toestand  ervan  wordt  beschreven  en  achtergrondinformatie  wordt  onderzocht  en  geanalyseerd.  Aan  de  hand  van  de  RCE‐ methode  om  cultuurhistorische  relicten  te  waarderen  (zie  hoofdstuk  4)  worden  alle  elementen getoetst. 

‐ Zoektocht  naar  streekverhalen  en  historische  gebeurtenissen.  Door  archieven  te  bezoeken  en  historici  te  spreken  worden  historische  gebeurtenissen  die  in  het  plangebied  hebben  plaatsgevonden beschreven. In het gebied wordt gezocht naar mensen die wellicht typische  streekverhalen kennen over het gebied. 

1.8 Leeswijzer

 

Door de omvang van het rapport zijn enkele paragrafen noodgedwongen naar de bijlage verwezen.  Daar  wordt  in  de  tekst  telkens  naar  verwezen.  Het  maakt  deze  stukken  echter  zeker  niet  minder  interessant  om  te  lezen.  Hoofdstuk  2  beschrijft  het  gebied.  Er  wordt  ingegaan  op  de  huidige  menselijke invloed en de aanwezige historische landschapstypen. Hoofdstuk 3 beschrijft alle vormen  van  bewoning  in  het  gebied,  in  chronologische  volgorde  van  de  prehistorie  tot  nu.  In  hoofdstuk  4  bevindt  zich  de  methodebeschrijving  voor  het  waarderen  van  de  cultuurhistorische  elementen  en  een  definitie,  met  ecologische  betekenis  van  deze  elementen.  Hoofdstuk  5  gaat  in  op  de  archeologische verwachting en vindplaatsen in het gebied Steengroeve en omgeving. In hoofdstuk 6  worden  alle  ontdekte  historische  verhalen  en  legendes  toegelicht.  In  hoofdstuk  7  worden  aanbevelingen gedaan ten behoeve van de cultuurhistorie, archeologie en mogelijke visualisaties van  de  verhalen/legendes.  Hoofdstuk  8  bevat  de  conclusie,  waarin  antwoord  wordt  gegeven  op  alle  deelvragen  van  het  algemeen,  inventariserend/analyserend  en  concluderend  kader.  In  de  bijlagen  bevinden  zich  zoals  gezegd  nog  enkele  belangrijke  paragrafen  met  het  belang  van  cultuurhistorie,  een  uitgebreide  gebiedsbeschrijving  met  flora,  fauna  en  abiotiek,  en  de  RCE‐methode.  Tevens 

(13)

2. Gebiedsbeschrijving

 

Het  gebied  Steengroeve  en  omgeving  is  gelegen  ten  oosten  van  Winterswijk.  De  gemeente  Winterswijk ligt in de provincie Gelderland op de grens van Duitsland en Nederland. Het plangebied  is ongeveer 250 hectare groot. In dit hoofdstuk worden de antropogene (menselijke) invloed en de  historische landschapstypen kort beschreven. Voor een volledige beschrijving van de aanwezige flora  en fauna en de ontstaansgeschiedenis wordt verwezen naar bijlage C. 

2.1 Menselijke invloed

Centraal  in  het  plangebied  ligt  het  bedrijf  Sibelco  Europe  MineralsPlus.  Naast  het  winnen  van  mineralen  worden  de  mineralen 

hier ook verwerkt. Aan‐ en afvoer  van  goederen  vindt  plaats  per  vrachtwagen.  De  ontsluiting  loopt  via  de  Steengroeveweg.  Kenmerkend  voor  het  ruimtelijk  beeld  van  Sibelco  zijn  de  hoge  silo’s  die  boven  het  landschap  uitstijgen  (zie  figuur  1).  De  nog  ‘werkende’  groeve  is  in  eigendom  van  het  bedrijf.  Eén  van de oude groeven, ten oosten  van  de  nog  werkende  groeve,  is 

in  eigendom  van 

Staatsbosbeheer  en  maakt  onderdeel uit van het Natura 2000 

gebied  Willinks  Weust.  Deze  groeve  kent  bijzondere  natuurwaarden.  In  het  plangebied  is  een  aanzienlijk oppervlakte aan landbouwgronden aanwezig. Acht agrarische ondernemers zijn hier actief  met  het  uitoefenen  van  agrarisch  bedrijf.  Het  westelijk  deel  van  het  plangebied  heeft  een  meer  rationeel  verkavelingspatroon  dan  het  oostelijk  deel.  Het  westelijk  deel  kenmerkt  zich  door  een  afwisseling  van  landbouwgrond  en  houtopstanden.  De  Steengroeveweg  is  verkeerskundig  de  hoofdader van het gebied. De weg sluit ten westen aan op het dorp Winterswijk en ten oosten gaat  de  weg  over  in  de  Bekeringsweg.  De  Bekeringsweg  takt  vervolgens  aan  op  de  Kottenseweg,  de  doorgaande  route  tussen  het  dorp  Winterswijk  en  Duitsland.  De  Steengroeveweg  kent  enkele  aftakkingen  en  zijn  verkeerskundig  hieraan  ondergeschikt.  Hierbij  kan  het  gaan  om  zandpaden.  Verspreid in het gebied liggen circa 15 vrijstaande woningen. Enkele hiervan hebben in het verleden  een agrarische functie gehad. Aan  de  Wesselerweg is de  enige  horecavoorziening aanwezig binnen  het  plangebied.  In  voormalig  agrarische  bebouwing  is  het  mogelijk  om  enkele  versnaperingen  te  nuttigen op het boerderijterras. Door het gebied lopen diverse wandel‐ en fietspaden. Velen hiervan  maken onderdeel uit van vastgestelde toeristische routes. Tussen de ‘oude ‘ en nog werkende groeve  is een uitkijkpunt richting beide groeves. (Gronde, 2011) 

Figuur  1.  Bedrijf  Sibelco,  met  kenmerkende  hoge  silo’s. Foto: Daan Bouten 

(14)

   

2.2 Flora en Fauna

  Het gebied Steengroeve en omgeving kenmerkt zich door verschillende landschapstypen (zie kaart 2).  Een duidelijk onderscheid is te maken in jonge heideontginningen (westelijk deel van het plangebied)  en oude hoevenlandschap Scholtenstijl (oostelijk deel van het plangebied). Ook het landschapstype  Beekbegeleidende  broeken  komt  voor  nabij  de  Steengroeve,  maar  dit  betreft  slechts  een  klein  oppervlakte  en  wordt  in  dit  rapport  niet  apart  behandeld.  De  beschreven  flora  en  fauna,  terug  te  vinden in bijlage C, komt voor in het projectgebied Steengroeve e.o. (Gronde, 2011)      2.2.1 Jonge heideontginningen   De jonge heideontginningen bestaan uit een meestal rationeel ingedeelde afwisseling van akkerland,  grasland  en  bospercelen  (zie  figuur  2). 

Wegen  zijn  recht  en  bermen  vaak  beplant  met  bomen.  Deze  lanen  zijn  veel  transparanter  dan  de  met  beukenlanen  en  houtsingels  beplante  wegen  in  het  oude  hoevenlandschap.  Door  de  grote  percelen,  de rechte, transparante wegen en de sobere  beplante boerderijerven doet het landschap  zeer grootschalig en enigszins eentonig aan.  De  enige  afwisseling  in  dit  open  landschap  bestaat  uit  opslag  van  berken,  eiken  en 

Figuur  2.  Grote,  rechte  percelen  kenmerken  de  jonge heideontginningen. Foto: Daan Bouten 

(15)

wilgen  met  braam‐  en  bremstruwelen  en  ruigtekruiden  op  overhoekjes,  perceelsgrenzen  en  wegbermen. (Landschapsontwikkelingsplan Winterswijk, 2009)  2.2.2 Oude hoevenlandschap Scholtenstijl   In het oosten van het plangebied bevindt zich met name het landschapstype oude hoevenlandschap,  Scholtenstijl. Een deel van dit landschap is uitgesproken rijk aan bos, houtsingels en boomlanen. Het  landschap  lijkt  park‐  of  landgoedachtig  ingedeeld,  maar  grote  landhuizen,  zichtassen,  grote  waterpartijen en lusthoven ontbreken. Het landschap is ondanks de bosrijkdom agrarisch gebleven.  Kenmerkend  is  hier  de  sterke  verwevenheid  van  landbouw  en  landschap  als  gevolg  van  de  ontstaanswijze van dit landschapstype. Het Scholtengoederenlandschap is een bijzondere vorm van  het oude hoevenlandschap, waarin de historie van de Scholtengoederen een belangrijke rol speelt.  Dit  landschapstype  met  haar  afwisseling  van  landschapselementen  en  het  vele  groen  herbergt  een  rijkdom aan planten en dieren. (Landschapsontwikkelingsplan Winterswijk, 2009) 

(16)

 

 

3. Landschapsbiografie

 

Verschillende  vormen  van  bewoning  en  landbewerking  hebben  invloed  uitgeoefend  op  het  hedendaagse landschap in Winterswijk. Dit hoofdstuk beschrijft de landschapsontwikkeling vanaf de  eerste  bewoners  in  de  prehistorie  tot  en  met  de  Scholtenboeren  en  het  huidige  landgebruik.  Paragraaf 3.1 en 3.2 zijn beide ontleend aan de Cultuurhistorische atlas van Winterswijk, 2009.  

3.1 Prehistorie

 

Door  de  aanwezigheid  van  vroeg‐  en  middenpleistocene  afzettingen  aan  de  oppervlakte  kunnen  in  het  Winterswijkse  landschap  archeologische  vondsten  van  een  hoge  ouderdom  worden  aangetroffen. De meeste vindplaatsen dateren uit de perioden van ná de landijsbedekking en het is  vrijwel  zeker  dat  Winterswijk  gedurende  het  Eemien  en  het  begin  van  het  Weichselien  bezocht  en  bewoond werd door Neanderthalers.   3.1.1 Laat paleolithicum   Rond 35.000 jaar geleden verdween de Neanderthaler‐mens en kwam de Homo sapiens. De periode  tussen 35.000 en 11.700 jaar geleden wordt de Late Oude Steentijd genoemd en de Noord‐Europese  laagvlakte bleef vrijwel onbewoond. Pas vanaf de oude Bøllling tijd (ongeveer 14.900 jaar geleden)  werd  Nederland  weer  geregeld  door  mensen  bezocht.  Het  waren  pionierende  jagers  van  de  Magdalenien‐traditie uit Frankrijk en Spanje die met het migrerende jachtwild noordwaarts trokken.  In  die  tijd  woonde  er  in  Nederland  niet  meer  dan  500  mensen.  De  bewerkingstechnieken  en  voorwerpen die vanuit vuursteenbrokken werden gemaakt hebben over de tienduizenden jaren van  gebruik een duidelijke evolutie ondergaan. De verschillende vormstijlen, de gebruikte technieken, de  herkomst  van  het 

vuursteen,  de 

gebruikssporen  vertellen 

iets  over  de 

bestaanswijzen  van  de  vroegste  samenlevingen,  over  hun  herkomst,  de 

omvang  van 

cultuurgebieden,  de  voedselgewoonten  en  over  de  samenstelling  en 

grootte  van  familieverbanden  en  stamgroepen.       Figuur 3. Leven in het paleolithicum. Bron: (Neefjes & Willemse, De prehistorische landschapsontwikkeling van Winterswijk, 2009) 

(17)

3.1.2 Mesolithicum  

Gedurende  het  Vroeg  Holoceen  heeft  het  landschap  ingrijpende  veranderingen  ondergaan.  Het  klimaat werd milder en de zeespiegel steeg met zo’n meter per eeuw. De toenmalige Federmesser‐ mensen  schakelden  over  op  nieuwe  methoden  om  hun  levensonderhoud  te  voorzien.  Ze  bleven  langer  op  dezelfde  plaats,  jaagden  vanuit  tijdelijke  kampjes  en  maakten  hierbij  gebruik  van  pijlen,  bogen en speren. Water vormde een belangrijke nieuwe voedselbron. In de archeologie wordt deze  periode  de  Midden  Steentijd  of  het  Mesolithicum  genoemd.  Favoriete  woon‐  en  jachtplaatsen  in  Winterswijk  waren  de  hoge  en  droge  zandige  oevers  langs  meren,  moerassen  en  beken.  Tegenwoordig  resteert  van  hun  kampementen  meestal  niet  veel  meer  dan  een  concentratie  vuurstenen werktuigjes in de bodem.   3.1.3 Neolithicum   Het is mogelijk dat rond 5000 voor Chr. de bewoonbaarheid van Winterswijk tijdelijk verminderde als  gevolg van de ontwikkeling van aaneengesloten schaduwrijke loofbossen. De Nieuwe Steentijd ofwel  het Neolithicum is de periode dat de mens voor het eerst landbouw ging bedrijven en daarmee actief  in het landschap in ging grijpen. In Winterswijk gebeurde dat rond ca. 4800 voor Chr. In plaats van  het wild te bejagen ging de bevolking vee in het bos houden en op open plekken in het bos legden de  vroege  boeren  hun  eerste  akkers  aan.  De  komst  van  de  landbouw  had  enorme  invloed  op  de  maatschappij. In plaats van tijdelijke kampementen werden huizen en opslagplaatsen gebouwd van  hout  en  leem.  Voor  het  ontginnen  van  de  akkers  en  het  bewerken  van  hout  gebruikten  de  eerste  boeren  geslepen  stenen  werktuigen  als  dissels  en  bijlen.  Er  waren  bekers  en  potten  nodig  om  de  oogst in te bewaren en om in te koken en er ontstond een nieuwe vorm van nijverheid: het maken  van aardewerk. Ook jagen en verzamelen bleef belangrijk en er was sprake van een semi‐agrarische  samenleving. 

De  gecreëerde  open  plekken  en  nederzettingen  verschoven  in  het  landschap.  Na  relatief  korte  gebruiksperioden raakten de akkers uitgeput en werd een nieuw stuk bos ontgonnen. In het verlaten  cultuurland  trad  successie  op  en  keerde  bos  terug.  Pas  in  de  tweede  helft  van  het  Midden  Neolithicum (4200 – 2850 voor Chr.) ontstond een bijna volledig agrarische samenleving. Vanaf dat  moment veranderde het  sterk beboste landschap langzaam  maar zeker in een vrij open  parkachtig  landschap van heidevelden, akkerland en grasland.  

3.1.4 Laat Neolithicum  

Vanaf  het  Laat  Neolithicum  (2850‐2000  voor  Chr.)  werd  de  invloed  van  de  mens  op  het  landschap  groter.  De  landschapsveranderingen  uit  het  Neolithicum  zetten  zich  in  versneld  tempo  voort.  Het  kappen en branden van bos vond voornamelijk plaats op de hoger gelegen gronden. Op de nattere  gronden bleef het bos tot in de Middeleeuwen gehandhaafd. Er was een eerste aanzet tot een vorm  van  een  gemengd  boerenbedrijf,  waarbij  veeteelt  en  akkerbouw  elkaar  ten  diensten  stonden.  De  gemiddelde  boerennederzetting  bestond  uit  twee  of  drie  erven  van  elk  een  kwart  hectare  met  centraal  een  grote  boerderij  met  een  inpandige  stal,  daaromheen  een  aantal  spiekers,  soms  een  schuur  of  waterput.  Het  daaromheen,  meestal  braakliggende,  akkerland  besloeg  enkele  tientallen 

(18)

    hectaren. Als de akkers uitgeput waren, werd elders een nieuwe boerderij gebouwd. Uit de bossen  werd wintervoer voor het vee gehaald.   De ontbossing ten behoeve van het cultuurlandschap veroorzaakte vernatting en verarming van de  Winterswijkse gronden. In de loop van de prehistorie werden de bewoningsmogelijkheden beperkt  tot kleine droge eilanden te midden van reusachtige arealen van nattere gronden. Alleen die gronden  die én hoog gelegen waren én geen dichte, water stagnerende ondergrond hadden bleven over voor  bewoning.   Aan het eind van de Romeinse tijd, waarin het landschapsbeeld leek op dat van het Laat Neolithicum,  deed zich waarschijnlijk een bewoningsterugval voor, waardoor het bos zich weer kon herstellen.  

3.2 Middeleeuwen

Vanaf  ongeveer  700  werd  het  overwegend  beboste  Winterswijk  landschap  weer  opener  onder  invloed  van  de  toenemende  bevolking.  Terwijl  zich  territoria  vormden  en  een  nieuwe  elite  zich  meester maakte over het grondbezit, kreeg het landschap langzamerhand weer het aanzien dat het  ook in de Prehistorie al had. 

3.2.1 700 en 1250 na Chr.  

Rond  700  was  de  grond  hoogstwaarschijnlijk  nog  in  handen  van  lokale  boeren,  of  hooguit  van  een  plaatselijke elite. Echter betekende de komst van de Franken en het christendom het einde van hun  grootgrondbezit. Uiteindelijk was een groot deel van het Winterswijkse grondeigendom in handen bij  kloosters,  landheren,  bisschoppen  en  adel.  Daarnaast  bleven  er  boeren  met  eigen  grondbezit  bestaan.  Het  grootgrondbezit  werd  georganiseerd  vanuit  hoven.  In  streken  waar  het  hofstelsel  in  meer  ideale  vorm  aanwezig  was,  waren  dit  de  centra  van  uitgestrekte  landgoederen  met  aaneengesloten bezittingen. In de Achterhoek, waar het grootgrondbezit versnipperd was, waren dit  boerderijen waar de voor de heer bestemde opbrengsten werden verzameld en vervolgens werden  door getransporteerd. Vanuit  de  hoven werden de bezittingen  bestuurd, vond rechtspraak over de  horigen plaats en konden militaire activiteiten plaatsvinden.  

Buurtschappen en marken

Los  van  de  grote  territoriale  indeling  hadden  de  boeren  zelf  een  regionale  indeling.  Mensen  in  de  spaarzaam bewoonde gebieden organiseerden zich in zogenaamde buurtschappen. Hier leefde men  samen  volgens  naoberschapsverplichtingen,  die  betrekking  hadden  op  huwelijk,  geboorte,  hulp  bij  ziekte,  hulp  bij  oogstwerkzaamheden,  het  regelen  van  begrafenissen,  verhuizingen  etc.  Het  is  aannemelijk om te stellen dat deze samenwerking al bij de vroegste ontginningen tot stand kwam.  Van oorsprong hoorde alleen het bewoonde en beakkerde deel bij de buurtschap. Nog steeds zijn de  Winterswijkse  buurtschappen  een  belangrijk  onderdeel  van  de  identiteit  van  de  plattelandsbewoners. 

Er  was  weinig  aanleiding  om  tussen  buurtschappen  precieze  grenzen  te  trekken,  aangezien  een  buurtschap  meestal  omgeven  werd  door  onontgonnen  en  onbewoonde  heide,  veen  en  bos.  Hier  werd vee geweid, plaggen gestoken, veen geturfd en hout gehakt. Toen de bevolking toenam werd 

(19)

het  nodig  regels  op  te  stellen  over  de  gebruiksrechten.  De  informele  samenwerking  binnen  de  buurtschappen  kreeg  daartoe  vanaf  de  13e  en  14e  eeuw  een  formeler  karakter    in  de  vorm  van  marken. Waar het in de buurtschappen om de bewoonde en beakkerde gebieden ging, ging het bij  de marken om de onverdeelde heide, bossen, groenlanden en venen. Marken werden in Winterswijk  ook  wel  gilden  genoemd.  De  grenzen  van  de  marken  bestonden  vaak  uit  natuurlijke‐  en  vooral  duidelijk  zichtbare  verschijningsvormen.  Bijvoorbeeld  beken,  ongebruikte  moerassen,  grote  bomen  of een hoog punt in het landschap. Bij de totstandkoming van de marken kregen de hoevenbezitters  (waaronder  ook  horigen  met  een  hoeve)  omschreven  rechten.  Ze  werden  geërfden  of  gewaarden  genoemd.  

3.2.2 De Late middeleeuwen & de boeren  

Met  name  de  Winterswijkse  boeren  die  het  land  bewerkten  brachten  het  historisch  landschap  tot  stand. In deze paragraaf worden de boerenstanden en hun organisatie beschreven zoals die in de 17e  en  18e  eeuw  vanuit  de  middeleeuwse  situatie  tot  stand  kwamen.  Winterswijk  werd  een  van  de  weinige  gebieden  in  hoog‐Nederland  waar  boeren  het  grootgrondbezit  naar  zich  toe  wisten  te  trekken en waar in de 18e eeuw ‘vreemd’ grootgrondbezit (oude adel, nieuwe rijken uit de steden)  nauwelijks voorkwam. In Winterswijk ontstond een Scholtencultuur die nog steeds in het landschap  is te herkennen.  

Horigen

In  de  loop  van  de  Vroege  en  Late  Middeleeuwen  werden  de  Winterswijkse  boeren  horig  op  boerderijen die eigendom waren van grootgrondbezitters. Horigen hadden, in ruil voor het gebruik  van grond, verplichtingen tegenover de heer. Ze leverden diensten, bijvoorbeeld arbeid op de hof, en  producten van het land; vlees, graan, vruchten etc. Ze waren gebonden aan regels zoals vererving en  huwelijk  en  konden  door  de  heer  onder  wapens  worden  geroepen.  Ze  bleven  voor  hun  leven  verbonden  aan  het  goed  waar  ze  waren  geboren.  De  horigen  hadden  ook  rechten.  Ze  werden  beschermd  door  hun  grondheer  tegen  bendes  of  vijandelijke  legers.  Ze  hadden  daarnaast  erfelijk  gebruiksrecht  op  een  hoeve.  Vooral  vanwege  deze  rechten  was  de  positie  van  horige  boeren  vaak  beter dan die van andere categorieën boeren in Winterswijk. In de Late Middeleeuwen en de Nieuwe  Tijd  werden  veel  horige  boeren  omgezet  in  pachtgoederen.  Pachters  waren  weliswaar  vrijer  maar  hadden minder bestaanszekerheid dan de horige boeren. Na afloop van een pachtcontract of bij het  overlijden  van  de  boer  kon  de  eigenaar  de  pacht  aan  andere  families  gunnen.  Hoewel  in  beschouwingen  over  de  Winterswijkse  boeren  de  horigheid  en  het  grootgrondbezit  centraal  staat,  waren er in Winterswijk ook boeren met eigen grond. Alleen is niet duidelijk hoe groot dit deel was.   Kotters en Katersteden

Naast  de  ‘gewone’  horigen,  ook  wel  als  volgerechtigde  goedbewoners  aangeduid,  waren  er  zogenaamde  onderhorigen.  De  onderhorigen  woonden  in  kleine  boerderijen,  vaak  katersteden  genoemd, en leverden diensten en agrarische producten aan de hoofdbewoners. Die hadden tot taak  om de opbrengsten vervolgens weer aan de grondheer te leveren. Caters, kotters of keuters waren  niet  alleen  de  onderhorigen.  Alle  kleine  boerderijen  worden  aangeduid  als  een  katerstede.  Vaak  wordt onder een kotter een ongewaarde boer verstaan, een boer die zich ooit legaal of illegaal op de  gemene gronden had gevestigden minder rechten had in de marke. 

(20)

    3.2.3 Ontwikkeling van 1100‐1750   De Winterswijkse boeren werden niet alleen geleid door de mogelijkheden van het landschap, maar  ook door de groei van de bevolking en de economische toestand. Vanaf 1100 tot 1350 was er in heel  Noordwest‐Europa een periode van snelle bevolkingsgroei, grootscheepse ontginningen en stijgende  prijzen van landbouwpercelen. Tussen 1350 en 1500 nam, onder andere door de pest, de bevolking  weer  af,  kromp  het  cultuurareaal  en  werden  overal  in  Europa  nederzettingen  verlaten.  Horige  boerderijen  waren  moeilijk  bezet  te  krijgen.  Met  aantrekkelijke  voorwaarden,  zoals  het  recht  op  overname van de boerderij door kinderen, werden echtparen ertoe gehaald zich in een horig goed te  vestigen. Van 1500 tot 1650 (o.a. de Gouden Eeuw) was voor Nederland een periode van expansie en  stijgende prijzen. Ook Winterswijk kende veel groei, met veel kotters en katersteden. Vanaf 1650 tot  1750  was  er  sprake  van  dalende  prijzen  voor  landbouwproducten  in  combinatie  met  groei  van  de  bevolking. Er was in Winterswijk een forse groei van het aantal keuters, arbeiders en daghuurders en  er trad transitie op naar niet‐agrarische activiteiten, met name linnenweven.   In de Late Middeleeuwen begon de plaggenlandbouw een prominentere rol te spelen als onderdeel  van het gemengde bedrijf. Met behulp van vee werden de voedingsstoffen van grote arealen woeste  grond geconcentreerd op een klein areaal akkers, de huidige essen. De mest van het vee dat het bos,  de heide en de groenlanden begraasde, werd ’s avonds naar de boerderijen in potstallen gebracht.  Strooisel  hield  de  voedingsstoffen  vast.  Vanaf  ongeveer  de  16e  eeuw  kon  de  voedselrijke  strooisellaag  van  bos  en  heide  zich  niet  meer  herstellen  voordat  hij  werd  weggestoken.  Vanaf  dat  moment  kwam  er  steeds  vaker  zand  mee  bij  het  plaggen  en  kregen  de  essen  langzamerhand  een  plaggendek. De bossen werden kleiner en de heide uitgestrekter en armer. Het Vosseveld was voor  de  ontginning  een  grote  open  heide.  De  rijkere  gronden  waren  nat  en  moeilijk  te  ontsluiten.  Door  ontwateringsmaatregelen ontstonden tussen de laagtes in kleine eilanden met beakkerde gronden,  huidige eenmansessen. De behoefte aan hekken, wallen en singels als perceelscheiding vormden de  basis voor het huidige ‘oude hoevenlandschap’.  

Uiteindelijk zou al het gemeenschappelijk gebruikte bos verdwijnen, doordat boeren naar de bossen  kwamen  om  vee  te  drijven,  te  akeren  (voederen  van  varkens  met  eikels),  te  plaggen  of  hout  te  kappen.  De  particuliere  bossen  of  erfbossen  bleven  echter  bestaan.  Bij  een  boerderij  hoorden  percelen  die  met  bos  waren  beplant.  Deze  bossen  maakten  deel  uit  van  het  cultuurlandschap,  het  hoevenlandschap.  Niet  alleen  de  boer  zelf,  maar  ook  de  hofheer  hechtte  veel  waarde  aan  deze  bossen.  De  bossen  vormden  het  langdurige  kapitaal  van  het  hofgoed.  De  boer  had  toestemming  nodig  van  de  heer  om  de  bomen  te  kappen  en  er  bestond  een  herplantplicht.  De  over  het  hoevenlandschap verspreide erfbossen horen al vanaf de Vroege Middeleeuwen tot dit landschap.   Na 1800 is het Winterswijkse landschap nog enorm veranderd. De Scholten, in 1800 nog te betitelen  als  landsaristocratie,  verloren  hun  positie  en  uitgestrekte  heidevelden  werden  volledig  in  landbouwgrond  en  productiebos  omgezet,  de  huidige  jonge  heide‐ontginningen.  (Neefjes  &  Willemse, De historische landschapsontwikkeling van Winterswijk, 2009) 

(21)

3.3 Scholtenboeren tot heden

  In deze paragraaf wordt de Scholtenboer uitgebreid beschreven. De periode van de Scholtenboeren  heeft het landschap grotendeels gevormd en is kenmerkend voor de manier waarop het landschap er  nu uitziet.   ‘Scholte’ is verwant met het Nederlandse ‘Schout’; in vroeger tijd een functionaris binnen de lokale  rechtspraak.  Maar  wat  is  een  echte  Scholte?  Door  de  eeuwen  heen  zijn  de  functies  en  de  bevoegdheden  van  de  Scholte  veranderd  en  is  het  moeilijk  feitelijk  vast  te  stellen  wat  een  Scholte  precies is of  was. Hieronder een aantal deels subjectieve kenmerken van  de Scholtenboer.  (Scholz,  2008)  ‐ In de eerste plaats is de Scholtenlandbouwer. Alleen door de grootte van het bedrijf en de  gebouwen onderscheidt hij zich van zijn naobers. Verder gebruikt hij dezelfde methoden en  voorzieningen.  ‐ De Scholte heeft pachters. Hoe groter de Scholte, hoe meer pachtboerderijen hij in zijn bezit  heeft.   ‐ De Scholte belegt uitsluitend in grond. Grondbezit geeft aanzien. Grond is nog belangrijker  dan de pachtboerderijen. De boerderijen zal men eerder opofferen dan de grond.  ‐ Een echte Scholtenboerderij is al eeuwenlang door dezelfde familie bewoond.   ‐ Scholten trouwen uitsluitend met scholtinnen.   ‐ Het Scholtenerf straalt een zekere voornaamheid af. Het woonhuis is groot, waarschijnlijk  een dwars voor de boerderij gebouwde villa. Er zijn veel schuren. Om de boerderij staat veel  hoog geboomte. Zoals boomlanen.   ‐ Naar Scholten wordt opgekeken. Ze hebben een voorbeeldfunctie en ze bekleden veel  bestuursfuncties.    3.3.1 Oorsprong Scholten   Scholtenboeren kwamen oorspronkelijk door de hele Achterhoek voor en ook in het aangrenzende  Duitse  gebied.  Volgens  Stegeman  woonden  in  het  gebied  oorspronkelijk  vrije  boeren,  maar  na  de  komst van de Saksen in de 5e eeuw, werden ze onderworpen. Waarna door een adellijk en later ook  de  geestelijk  heerser    (de  kerk)  bepaalde  hoeven  als  hoofdhof  aangewezen.  De  bewoner  van  zo’n  hoofdhof  had  de  taak  ervoor  te  zorgen,  dat  de  verplichte  leveranties  van  producten  en  eventueel  geldige  belastingen  binnenkwamen.  Een  deel  hiervan  mocht  de  leverancier  behouden  als  beloning  voor haar/zijn werkzaamheden.  

Scholtenboeren  waren  vertegenwoordigers  van  de  machthebbers  die  door  de  eeuwen  heen  hun  invloed  op  het  gebied  hadden;  De  Saksen,  de  Franken,  de  Geestelijke  macht  en  de  Fransen  tijdens  het  Napoleontijdperk.  Tijdens  deze  perioden  hadden  ze  een  ondergeschikte  rol  en  waren  hun  goederen  niet  erfelijk.  Ze  moesten  dan  ook  net  als  de  andere  hofboeren  bij  overlijden  bepaalde  zaken  afdragen  aan  hun  heer,  al  kregen  ze  op  hun  beurt  ook  iets  mee  bij  een  sterfgeval  van  de  andere onderhorige pachters.  

(22)

 

 

Geleidelijk werd de positie van de Scholtenboeren anders. Met name in de 17e en 18e eeuw werd de  onafhankelijkheid  van  de  Scholtenboeren  groter.    Door  aankopen  wisten  de  Scholtenboeren  het  eigen bezit te vergroten, ze protesteerden soms heftig bij de drost tegen het versterfrecht en na de  Franse  tijd.  Uiteindelijk  toen  alle  heerlijke  rechten  werden  afgeschaft,  werden  de  Scholtenboeren  onafhankelijk. Bij de verdeling van de marken, omstreeks 1850, was de macht van de Scholtenboeren  op  zijn  hoogtepunt  gekomen.  De  marken  werden  verdeeld  volgens  het  systeem  dat  degene  die  bezittingen  had  in  verhouding  met  dat  bezit  een  deel  van  de  markegrond  kreeg  toegewezen.  Dat  betekende voor heel wat Scholtenboeren een belangrijke uitbreiding van het grondbezit, met name  naaldbossen. Het andere bosbezit van met name eiken en beuken, dateert uit een eerdere periode,  toen  ook  de  Scholtenboer  de  plicht  had  de  bossen  te  onderhouden  en  ze  niet  te  verwoesten  door  teveel bomen te kappen. Rond 1900 toen de rijkdom van de Scholtenboeren op het hoogtepunt zat  lieten de meeste boeren een villa/landhuis bouwen dwars tegen de boerderij aan. (Krosenbrink H. ,  1998)   3.3.2 Kenmerken   De belangrijkste nu nog te herkennen kenmerken van de Scholtenboerderijen en landgoederen zijn:   Kenmerken landgoed van Scholtenboeren:  ‐ Uitgestrekte bossen  ‐ Kronkelende beken  ‐ Groene landerijen  ‐ Erfbegroeiing; boomlanen  ‐ Verspreid liggende  boerderijen; keuter‐ en  pachtboerderijen  ‐ Houtwallen 

Kenmerken  Scholtenboerderij  (zie  figuur 4)  ‐ Dubbele voordeur  ‐ Steen met tekst  ‐ Voordeur niet naar de straat  gericht  ‐ Villa of landhuis die dwars  voor de boerderij werd gebouwd. Een trend rondom ca. 1900   ‐ (mogelijk) Spiekers 

Aan  de  hand  van  deze  kenmerken  zullen  de  drie  aanwezige  Scholtenboerderijen  en  landgoederen  binnen het projectgebied Steengroeve en omgeving worden getoetst (zie tabel 1, paragraaf 4.8).  Het is een fantastische erfenis die de Scholten hebben nagelaten, maar wel een hele kostbare.  Vrijwel alle Scholtenboerderijen staan op een monumentenlijst, maar dat is niet voldoende om ze  veilig te stellen. Het is haast onmogelijk de enorme bouwwerken te onderhouden en al helemaal niet 

(23)

als boerderij. Juist de grootste en meest kenmerkende gebouwen komen vroeg of laat leeg te staan.  (Scholtz, Scholtenboeren, 2012) 4.3.3 Vanaf 1900   Aan het gezamenlijk bezit van de heidegronden kwam in de 19e eeuw een eind. Het duurde tot 1850  totdat de Winterswijkse marken verdeeld waren. Op de heide gingen begrazing en het plaggen nog  lange  tijd  door.  Pas  nadat  nieuwe  meststoffen  zoals  guano  en  kunstmest  in  algemeen  gebruik  kwamen, kon hieraan een eind komen. Een belangrijke functie van het vee, als mestleverancier voor  de  akkers,  kwam  te  vervallen  en  het  plaggen  van  de  heide  werd  een  steeds  minder  voorkomende  bezigheid.  De  ontginning  van  de  heide  in  Winterswijk  gebeurde  met  een  zekere  vertraging  die  wel  aan de behoudende natuur van de Scholten wordt toegeschreven. In eerste instantie ontstond door  invloed  van  Scholten  veel  bos  op  de  heide.  Pas  door  overheidsingrijpen  in  1920  zou  de  ontginning  goed  op  gang  komen,  waardoor  relatief  grootschalige  landbouwpercelen  ontstonden,  de  huidige  jonge heide‐ontginningen. 

Dat het historisch landschap van Winterswijk zo fraai is en zo goed is behouden, is in eerste instantie  te  danken  aan  de  Scholten.  Schaalvergroting,  ontwatering,  kanalisatie  van  beken,  grote  schuren  eisten in Winterswijk ook hun tol, maar Scholten waren hierbij een remmende factor. Ze hadden een  voorkeur  voor  een  landschap  waar  landbouwproductie  hand  in  hand  ging  met  esthetiek,  houtproductie  en  jacht.  Later  in  de  20e  eeuw  namen  de  opkomende  natuur‐  en  landschapsbeschermingsorganisaties  het  stokje  van  de  Scholten  over.  (Neefjes  &  Willemse,  De  historische landschapsontwikkeling van Winterswijk, 2009) 

4.3.4 Huidige kenmerken  

De  cultuurhistorische  elementen  die  nog  bewaard  zijn  gebleven  in  het  gebied  Steengroeve  en  omgeving zijn:  

‐ Houtwallen  en  houtsingels;  vroegere  perceelgrenzen  in  de  periode  van  de  late  middeleeuwen), met name in het oude hoevenlandschap 

‐ (Eenmans)essen/oude  akkercomplexen;  ontstaan  door  eeuwenlang  potstalsystemen  in  de  late middeleeuwen, met name in het oude hoevenlandschap 

Boerenerven; ontstaan in de periode van de Scholten, in het oude hoevenlandschap 

‐ Heidevelden;  restanten  van  de  oude  woeste  gronden.  De  meeste  zijn  verdwenen  door  de  grootschalige ontginningen sinds 1920, in de huidige jonge heide ontginningen 

‐ Staringputjes: Het begin van de steengroeve en kalkwinning, uit de 19e eeuw.  

‐ Rabatten:  Het  is  niet  precies  bekend  wanneer  bosbouw  op  rabatten  voor  het  eerst  is  toegepast, maar in 1799 werd de methode reeds vermeld.  

De  cultuurhistorische  en  ecologische  betekenis  van  deze  elementen  worden  in  hoofdstuk  4 

(24)

 

 

4. Cultuurhistorische elementen

 

In  dit  hoofdstuk  volgt  een  definitie  met  ecologische  betekenis  van  de  in  het  gebied  aanwezige  cultuurhistorische  elementen.  Het  doel  is  om  aan  te  geven  welke  voordelen  en  kansen  deze  elementen  bieden  voor  de  cultuurhistorie  en  natuur  binnen  het  projectgebied.  Hieruit  volgen  voorgestelde beheermaatregelen welke zijn opgenomen in hoofdstuk 7.  

Aan  de  hand  van  de  in  paragraaf  4.8  beschreven  methode  is  de  cultuurhistorische  waardenkaart  ontstaan (Zie bijlage A, kaart 4). De kaarten per criterium (kenmerkendheid, gaafheid, samenhang en  zeldzaamheid) zijn terug te vinden in bijlage A, kaart 5.  

4.1 Houtwallen en –singels

  Houtsingels en houtwallen zijn lijnvormige beplantingen met bomen en/of struiken. Deze elementen  vormen vaak begrenzingen van percelen of zijn afscheidingen met een andere functie. De elementen  onderscheiden  zich  van  elkaar  door:  beplantingen  die  op  een  kunstmatige  aarden  wal  staan  (houtwal,  figuur  6)  en  beplantingen  die  op  dezelfde  hoogte  staan  als  het  omringende  land  (houtsingel, figuur 5). De ouderdom van deze elementen varieert sterk. Houtwallen zijn vaak tijdens  de ontginning aangelegd. Soms vond die ontginning in de Middeleeuwen plaats, op andere plaatsen  in de 19e eeuw. Houtwallen liggen vooral op hogere (zand‐)gronden, waar ze de vee‐ en wildwerende 

functie  kregen  die  in  het  laagland  de  sloten  hadden.  Houtsingels  liggen  vooral  in  lagere  gebieden,  meestal parallel aan sloten.      4.1.1 Behoud door ontwikkeling   Als er in de houtwal of –singel geen gevoelige flora‐ en faunasoorten (rode lijst‐soorten) voorkomen  dan is het element geschikt om onderdeel te worden van een wandel‐ en/of  fietsroute. Een dergelijk  element verhoogt de landschapsbeleving. Ze bieden ook mogelijkheden voor educatie want ze geven  informatie  over  het  ontstaan,  de  inrichting  en  het  (oude)  gebruik  van  het  landschap.   De kans blijft aanwezig dat er zich in het element een rode‐lijst soort vestigt. In dat geval is het een 

(25)

mogelijkheid om de toegankelijkheid van het element voor een aantal maanden (bijv. broedseizoen)  in te korten.    

4.1.2 Ecologische waarden  

In  een  houtwal  of  –singel  staan  verschillende  boom‐  en  struiksoorten.  Hakhoutbeheer  is  bij  deze  elementen  meestal  de  norm,  maar  een  houtwal  of  ‐singel  kan  ook  bestaan  uit  vrij  opgroeiende  bomen.  Hakhoutbeheer  vergroot  de  dynamiek  qua  vegetatie  binnen  het  element.  Door  af  een  toe  een boom weg te halen uit het element zorgt ervoor dat de zon op de bodem kan blijven schijnen,  waar warmte minnende soorten van profiteren. De vegetatie onder de bomen bestaan uit soorten  die  buiten  de  wal‐  en  singelelementen  niet  of  nauwelijks  voorkomen.  Bijvoorbeeld:  kamperfoelie,  bosandoorn en dauwnetel. Een houtwal of –singel vormt een verbinding binnen de ‘groene zone’ en  geeft  flora‐  en  faunasoorten  dispersie‐  en  foerageermogelijkheden.  Soorten  als  de  dwergvleermuis  en  de  gewone  grootoor  vleermuis  foerageren  langs  dergelijke  houtopstanden.  In  houtwallen  en  ‐ singels komen vogels voor als: ransuil , steenuil, boomvalk en de buizerd. Maar ook de braamsluiper,  koekoek  en  spechtensoorten.  Vlinders  maken  gebruik  van  de  beschuttende  werking  die  een  dergelijke houtopstand te bieden heeft. 

Koppeling Natuurdoeltypen

Houtwallen  en  houtsingels  kunnen  worden  gekoppeld  aan  het  natuurdoeltype  Eikenhakhout  en  – middenbos.  In  het  geval  van  lijnvormige  elementen  is  er  sprake  van  Eikenmiddenbos.  De  volgende  soorten zijn in belangrijke mate afhankelijk van dit natuurtype voor hun voortbestaan in de komende  decennia. 

Das,  Gewone  dwergvleermuis,  Ingekorven  vleermuis,  Laatvlieger,  Ruige  dwergvleermuis  en  Watervleermuis.  Draaihals,  Geelgors  en  Torenvalk.  Hazelworm,  Boomkikker.  Vliegend  hert,  Bosparelmoervlinder,  Bruine  eikenpage,  Groot  geaderd  witje,  Boskrekel.  Berghertshooi,  Bosdroogbloem,  Dubbelloof,  Echte  guldenroede,  Fraai  hertsrooi,  Muurhavikskruid,  Zachte  hennepnetel en Zweedse kornoelje.   

4.2 Rabatten

Rabatten zijn opgehoogde plantstroken voor  bomen  in  natte/vochtige  gebieden.  Het  ophogen  van  ‘bedden’  waarop  de  bomen  moeten worden geplant gebeurt met grond  die  vrijkomt  bij  het  graven  van  water  afvoerende  greppels  (zie  figuur  7).  De  bomen  staan  daardoor  hoger  en  profiteren  van  de  relatieve  droogheid  van  de  groeiplaats.  De  breedte  van  het  bed  hangt  af  van  de  vochtigheid  van  de  locatie  en  de  boomkeuze  en  varieert  van  twee  tot  tien  meter. Rabatten worden zowel toegepast in 

(26)

 

 

boomgaarden als bij productiebossen(populieren, naaldhout) en grienden.  4.2.1 Behoud door ontwikkeling

Een  houtopstand  met  rabatten  heeft  een  meer  bijzondere  natuurwaarde  die  groter  en  meer  specifiek  is  dan  die  van  een  egaal  perceel,  maar  die  meerwaarde  is  beperkt.  Om  rabatten  een  meerwaarde te geven in bijvoorbeeld natuurontwikkeling (als mogelijke helofytenfilter) zijn dusdanig  veel ingrepen nodig die het cultuurhistorisch karakter vervagen.  

4.2.2 Ecologische waarden

Boomaanplant  op  de  bedden  van  een  rabat  kent  meer  variatie  in  flora  en  fauna  dan  bos  met  een  vlakke  ondergrond.  Deze  variatie  binnen  een  rabatbos  is  af  te  lijden  uit  de  afwisseling  van  droog  (bed)  en  nat  (greppel).  Er  komen  meer    verschillende  flora‐  en  faunasoorten  binnen  een  kleine  oppervlakte voor dan een groot perceel binnen een reguliere bos.  

Omdat  een  rabatbos  verschillende  soorten  bos  kan  bevatten,  is  hier  geen  natuurdoeltype  aan  te  koppelen. 

4.3 Boerenerf (Scholten‐ en overige historische boerderijplaatsen)

Een  boerenerf  is  een  begrensd  stuk  grond  waarop  de  boerderij  (of  voormalige  boerderij),  schuren,  kleinere  gebouwen,  een  mestvaalt  en  moes‐  en  siertuin  liggen  (zie  figuur  8).  Het  boerenerf  wordt  normaal gesproken door beplanting, hekken of een sloot afgescheiden van de rest van het akker‐ of  weideland. De afscheiding met het land kan bestaan uit een windsingel(houtwal of –singel), een sloot  of  bijvoorbeeld  rijen  knotbomen.  Het  erf  van  een  boerderij  is  vaak  opgedeeld  in  3  delen:    een  siergedeelte, een nutsgedeelte en een werkgedeelte. Per streek verschilt de ligging van deze delen  sterk. In het algemeen ligt het siergedeelte  aan  de  wegzijde  of  voorkant  van  de  boerderij.  Nutsdelen  bestaan  uit  moestuinen, al dan niet sierlijk aangekleed,  huisboomgaardjes  of  bleekveldjes.  Deze  liggen  vaak  aan  de  zijkant.  Het  werkgedeelte  ligt  aan  de  achterzijde  met 

daaromheen  de  schuren.  

De  oprit  van  het  erf  wordt  vaak  gesierd  met een poort of met twee statige bomen.  Ook  komen  korte  laanbeplantingen  voor  en  minder  bekend,  maar  wel  altijd  aanwezig: geriefhoutbosjes. 

Voor de siertuin zorgde gewoonlijk de boerin,  terwijl  het  nutsgedeelte,  dat  een  sterkere  verbinding  met  het  bedrijf  heeft,  door  de  boer  werd  onderhouden.  Het  boerenerf  in  zijn  huidige  vorm  is  al  eeuwen  bekend.  Afhankelijk  van  de  conjunctuur  en  de  heersende  mode  was  het  sierdeel  groter  of  kleiner.  Ook  het  type  bedrijf  zoals  gemengd, akkerbouw of veeteelt heeft invloed op de indeling van het erf. 

(27)

4.3.1 Behoud door ontwikkeling

Steeds  vaker  komt  het  voor  dat  een  nieuwe  koper  uit  de  stad  niet  alleen  de  boerderij  en  het  omringende erf koopt maar ook een of twee hectare grond extra. Bijvoorbeeld om hun huisdieren de  ruimte  te  geven  of  een  nieuwe  boomgaard  in  te  richten.  Dat  biedt  kansen  om  allerlei  oude  elementen  die  aangetast  of  al  verloren  zijn  gegaan  opnieuw  te  introduceren,  zoals  een  poel,  hoogstamboomgaard,  geriefbosje,  heg  of  houtsingel.  Bij  nieuwe  bewoners  is  vaak  sprake  van  een  grote  belangstelling  voor  het  historische  landschap.  Door  het  opnemen  van  boerderijen  en  boerenerven in nieuwe stadswijken kunnen ze gaan fungeren als stads‐ , kinder‐ of zorgboerderij. Dat  biedt mogelijkheden voor het handhaven en versterken van de cultuurhistorische kenmerken van het  boerenerf. De voormalige keuterboederij Knuvert in het projectgebied Steengroeve e.o. heeft op een  deel  van  het  erf  een  terras.  Hier  zijn  recreanten  welkom  voor  een  hapje  en  een  drankje.  Ook  dit  bevordert de beleefbaarheid van het boerenlandschap.    4.3.2 Ecologische waarden Verschillende elementen van het boerenerf hebben een grote betekenis voor de natuur. Zo hebben  de meeste aanwezige bijgebouwen  (oude schuren) een functie voor nestelende en overwinterende  dieren. Opgaand groen en bosachtige elementen op het erf kunnen een belangrijke functie hebben in  een landschap, zeker wanneer dat voornamelijk kaal is. Ze kunnen een ideale biotoop vormen voor  bijvoorbeeld de steenuil. Ecologische waarde hebben ook poelen, en de agrarische activiteiten, zoals  de opslag van granen en zaden en het aanwezig zijn van een mestvaalt. Muizen die daarop af komen  zijn  weer  voedsel  voor  vogels  en  grotere  zoogdieren.  De  tuinen  zijn  interessant  voor  bijvoorbeeld  vlinders  en  vogels.  Wat  de  flora  betreft  zijn  erven  en  tuinen  vaak  minder  van  belang,  al  komen  op  oude erven soms stinzenplanten voor. De kans dat elementen van de erfbeplanting een ecologische  waarde  hebben  wordt  groter  wanneer  de  beplanting  aansluit  en  een  onderdeel  van  het  netwerk  vormt in de omgeving.  Koppeling natuurdoeltypen Historische gebouwen kunnen worden gekoppeld aan het natuurdoeltype Ruimte in gebouw. Hiertoe  behoren al of niet verwarmde zolders, schuren, forten, bunkers of kelders. Deze ruimten vervangen  natuurlijke grotten. De volgende soorten zijn in belangrijke mate afhankelijk van dit natuurtype voor  hun voortbestaan in de komende decennia. 

Franjestaart,  Gewone  baardvleermuis,  Gewone  dwergvleermuis,  Gewone  grootoorvleermuis,  Grijze  grootoorvleermuis,  Ingekorven  vleermuis,  Kleine  hoefijzerneus,  Laatvlieger,  Meervleermuis,  Ruige  dwergvleermuis,  Tweekleurige  vleermuis,  Vale  vleermuis  en  Watervleermuis.  Boerenzwaluw,  Huiszwaluw en Kerkuil.  

       

(28)

 

 

4.4 Oude akkercomplexen

Oude akkercomplexen kunnen onderverdeeld worden in twee verschijningsvormen. De eerste is de  kamp,  een  kleine  afgebakende,  door 

een boer gebruikte akker. Deze wordt  vaak  omgeven  door  houtwallen  of  ‐ singels. De tweede is de es. Dit is een  groter  akkercomplex  dat  door  meerdere boeren gebruikt werd. In de  vroege  middeleeuwen  (500‐1000  na  Chr.)  ontstonden  de  eerste  kleine  individuele  kampontginningen.  In  de  late  middeleeuwen  (1000‐1300  na  Chr.) groeide de bevolking en werd de  landbouw  geïntensiveerd.  Het  akkerbouwareaal  nam  in  oppervlakte  toe.  De  eerste  essen  ontstonden  uit  samengevoegde  kampen.  De  bodemvruchtbaarheid  van  de  kampen 

en  essen  werd  vergroot  door  er  dierlijke  mest  (o.a.  potstalsysteem)  vermengd  met  plaggen  ‐ afkomstig van de woeste gronden‐ op aan te brengen. Hierdoor zijn de kenmerkende dikke esdekken  en steilranden ontstaan. Dit is aan de Ratumseweg binnen het projectgebied heel duidelijk te zien.  De dikte van de es kan oplopen tot meer dan 1 meter (zie figuur 9). 

4.4.1 Behoud door ontwikkeling

Plattelandsrecreatie  biedt  kansen  voor  ontwikkeling.  Zo  kan  het  herstel  van  de  begroeiing  van  de  perceelranden  ten  behoeve  van  een  camping  bijdragen  aan  de  waarden  van  het  kleinschalig  landschap.  Bovendien  is  een  afwisselend  landschap  met  houtwallen,  ‐singels,  steilranden  en  essen  aantrekkelijk  voor  bijvoorbeeld  fietsers.  Echter  zal  de  fietsroute  langs  al  deze  elementen  moeten  lopen. In het projectgebied Steengroeve e.o. zijn deze elementen in een goede samenhang aanwezig. 

4.4.2 Ecologische waarden

Een es kan een foerageergebied vormen voor das en vleermuissoorten. De hagen en houtwallen en    ‐singels  zijn  ecologisch  gezien  van  grote  waarde.  In  dit  hakhout  komen  verschillende  reptielen  en  amfibieën  voor  als  hazelworm,  ringslang,  boomkikker,  naast  planten  als  boshavikskruid  en  fraai  hertshooi.  Voor  veel  vogels,  vlinders  en  zoogdieren  biedt  houtopslag  een  goede  beschutting.  Vanwege de aanwezigheid van muizen, is het ook aantrekkelijk voor vogels als kerk‐ en steenuil en  torenvalk.  

Koppeling natuurdoeltypen

De  oude  akkercomplexen  die  in  het  gebied  Steengroeve  e.o.  liggen  kunnen  worden  gekoppeld  aan  het  natuurdoeltype  Agrarische  akker.  Dit  zijn  bemeste  en  intensief  bewerkte  akkers.  De  volgende 

Figuur 9. Zeer duidelijk zichtbare es, gelegen aan de Ratumseweg. Foto:  Daan Bouten 

(29)

soorten zijn in belangrijke mate afhankelijk van dit natuurtype voor hun voortbestaan in de komende  decennia. 

Das,  Blauwe  kiekendief,  Boerenzwaluw,  Bruine  kiekendief,  Geelgors,  Goudplevier,  Grauwe  gans,  Grauwe  gors,  Grauwe  kiekendief,  Kleine  zwaan,  Kluut,  Kolgans,  Kraanvogel,  Kwartelkoning,  Morinelplevier, Patrijs, Scholekster, Smelleken, Steenuil, Stormmeeuw, Taigarietgans, Veldleeuwerik,  Wilde zwaan en Zwartkopmeeuw. 

4.5 Heidevelden

 

Heidevelden zijn terreinen met een grotendeels uit heidesoorten bestaande vegetatie (zie figuur 10). 

In  het  middeleeuwse 

potstalsysteem  maakte  de  heide 

samen  met  het  aanwezige  bos 

eeuwenlang deel uit  van  de  zogenaamde 

'woeste  grond'.  Op  die  woeste  grond 

werd vee geweid en  werden  plaggen 

gestoken  om  de  landbouwpercelen  te 

bemesten.  Hierdoor  verarmde  de  grond 

sterk.  Op  deze  schrale  grond 

verdween  het  bos  en  ontstond  een  open 

landschap  van  heide,  gras,  en 

struikgewas.  De  uitgestrekte  paarse 

heidevelden  van  Nederland  zijn  dus  geen 

natuurlijk  verschijnsel,  maar  een  gevolg  van  menselijk  handelen.  De  heidegebieden  werden  in  de  loop van de tijd steeds intensiever gebruikt om runderen en schapen te weiden en plaggen te steken.  De grote aantallen schapen die in de late middeleeuwen voor de wol en in de nieuwe tijd  voor de  mest werden gehouden, maakten het landschap steeds uniformer, totdat de meeste heidevelden in  de  19e  eeuw  volledig  werden  gedomineerd  door  struikheide.  De  heide  verloor  toen  haar  functie,  door  de  invoering  van  kunstmest  en  eind  19e  of  begin  20e  eeuw  werden  de  meeste  heidevelden  beplant met  naaldbos (mijnhout), omgezet in cultuurland, of kwam er een  natuurlijke successie op  gang.  Ook  de  jonge  heide  ontginningen  in  het  gebied  Steengroeve  e.o.  bestonden  voor  1900  uit  woeste  grond.  Het  was  een  zeer  uitgestrekt  heideveld,  wat  gebruikt  werd  in  de  potstalsystemen.  Voor één hectare landbouwgrond was ongeveer zes hectare heide nodig(!).  

4.5.1 Behoud door ontwikkeling  

Heidevelden worden gezien als kenmerkende stukken natuur in Nederland. Enkele heidevelden zijn  in  gebruik  als  militair  oefenterrein.  Tevens  zijn  heidevelden  belangrijke  vindplaatsen  van  cultuurhistorische relicten. Beheerders van heidevelden kunnen meerdere van deze functies (gaan)  combineren als ze rekening houden met de historische waarde van de heide. Zolang de bodem niet  op de schop gaat en het gebruik niet al te intensief wordt, is medegebruik een goede methode om de 

Figuur  10.  Heideterrein  nabij  Salandse  Heuvelrug.  Foto: Lennard Peters 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There will be a significant difference between the maximum load required to break the Gonometa postica silk fabric in the weft direction and that required to break the

In het rapport van de RVZ wordt een verschuiving gesignaleerd van paternalistische zorg (de arts vertelt wat de zorgvrager moet doen), via informed consent (de arts

The below narrative reflects how the positioning of sexuality education is specific to the setting where the school is located, thus creating specific contextual boundaries to the

Indien de volledige schildklier teveel hormonen produceert, dient eerst een behandeling met medicatie – voldoende lang (18 maanden) - te worden gevolgd.. Algemene

2 maal maaien (eerste maaibeurt half mei) van kruin en een deel van het talud Dudzelebrug - Ramskapellebrug middenberm extensieve begrazing (standbegrazing) Ramskapellebrug

De percelen die in aanmerking komen voor de ontwikkeling van waardevol grasland liggen hoofdzakelijk in de Gaverbeekdepressie (kaart 3) ten oosten, westen en

Voor de noordelijke berm tussen Molentjes- en Platheulebrug is een extensieve begrazing van het talud aan de waterzijde de meest ideale beheersvorm door het voorkomen van

Onderzoek naar invloed van rooitijdstip en tijdsduur van wondherstel op de risico’s op PlAMV-infectie tijdens verwerken en ontsmetten is uitgevoerd met vier partijen lelie die op