• No results found

Methodiek voor het verrichten van wandruwheidsmetingen in open leidingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Methodiek voor het verrichten van wandruwheidsmetingen in open leidingen"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JN31545 0276

"

, U 1 u

CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

NOTA276, d.d. 29 oktober 1964

Methodiek voor het verrichten van wandruwheidsmetingen

in open leidingen

J. Pieters

CVT

Nota's van het Instituut zijn in principe interne

communicatiemid-delen, dus geen officiële publikati.es.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een

eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende

discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen

de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het

onder-zoek nog niet is afgesloten.

Aan gebruikers buiten het Instituut wordt verzocht ze niet in

pu-blikaties te vermelden.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut

in aanmerking.

/9j°fó

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

(2)

1

-I. INLEIDING

Wandruwheidsmetingen in open leidingen hebben ten doel de veerstand te be-palen die stromend water in deze leidingen ondervindt. In alle bekende ontwerp-formules komt een coëfficiënt voor, waarin deze weerstand tot uitdrukking komt. Voor open begroeide leidingen met een eenparige stroomsnelheid wordt vrij alge-meen de ontwerpformule van Manning - StricVler aanvaard, die de betrekking tussen afvoer, stroomweerstand, verhang, profielvulling en hydraulische straal als volgt weergeeft: Q = A . K R2 / 3. S1 / 2 m waarin: Q de afvoer (m /sec.) A de natte doorsnede (m )

R hydraulische straal van de doorsnede is —,waarin 0 de natte omtrek van de doorsnede (m1)

S het verhang in de leiding (dimensieloos)

1/3 K coëfficiënt verband houdende met de wandruwheid (m /sec.)

m

Gebleken is dat de weerstand onder meer afhankelijk is van:

1. De ruwheid van het bodemmateriaal,

2. Wijzigingen van de natte doorsnede en obstakels in de leiding. 3. Verontreiniging van de leiding door plantengroei.

Rekening houdende met een constant leidingprofiel zonder obstakels als brug-gen, duikers, stuwen en dergelijke (voorwaarde voor eenparige beweging) is in de praktijk sub 3 een onzekere factor. Omtrent de weerstandsfactoren optredende in onbegroeide of beklede leidingen ten aanzien van de bodemruwheid, zijn uit modelproeven coëfficiënten bekend. (1. richtlijnen voor het ontwerpen van open waterlopen en van sommige bijbehorende kunstwerken; 2. de technische vraagbaak, deel W ) .

De verontreiniging van het leidingprofiel bestaat meestal uit een vegetatie, die tijdens het groeiseizoen met de tijd verandert.

Om een inzicht te verkrijgen over het verloop van de K in de tijd, is het m

(3)

2

-nodig regelmatig over het seizoen verdeeld, wandruwheidsmetingen te verrichten. Op deze wijze kan eveneens een inzicht worden verkregen omtrent het effect van het leidingonderhoud op de afname van de leidingweerstand en zijn aldus ver-schillende onderhoudsmethodieken vergelijkbaar.

(4)

3

-II. DE METINGEN

1. Plaats der metingen

Een aantal metingen werden uitgevoerd in diverse leidingen van het water-schap 'De Oostermoersche Vaart' in de provincie Drenthe. Het "betrof een methode-onderzoek voor wandruwheidsmetingen in kleine, middel-grote en grote leidingen. Dit geschiedde op verzoek van het onderzoekscentrum in de provincie Drenthe. Om technische redenen werden alleen de kleine en middel-grote leidingen (met een maximale breedte langs de waterspiegel van + 5 M') in het onderzoek betrokken, en in deze nota beschreven.

2. Keuze van het meetobject

Bij de keuze van de meetobjecten w_rden dezelfde voorwaarden gesteld, die betrekking hadden op soortgelijke metingen in het infiltratiegebied te Kuinre in de N.O.P. beschreven in de I.C.W.-:,~ta 231 (FLACH, PIETERS)

a. Het meettraject moet recht zijn evenals een gedeelte van de leiding on-middellijk stroomopwaarts en stroomafwaarts.

b. Het leidingprofiel moet zoveel mogelijk constant zijn en vlak.

c. Er mogen geen drains of zij sloten in het meetvak van de leiding uitmonden. d. Het meetvak moet bij aanwezigheid van stuwen en dergelijke stroomafwaarts

worden gekozen, liefst op een minimale afstand van 100 M' uit het kunst-werk. Aangezien de formule van Manning uitsluitend betrekking heeft op eenparige stroming is het noodzakelijk de meetpunten zo te kiezen, dat stroomafwaarts gelegen stuwen, duikers en dergelijke geen stuwende in-vloed veroorzaken in het meettraject.

Deze afstand kan empirisch worden bepaald met behulp van de formule:

L S

waarin:

L = de leidinglengte (in m ' ) , waarin de opstuwing merkbaar is S = het verhang (dimensieloos) in de ongestuwde waterspiegel z = het verval (in m ' ) , veroorzaakt door het object

In dit verband is tevens te wijzen op de aanwezigheid van bodemvallen. De beweging van het water is permanent en eenparig wanneer in het betref-fende onbegroeide meetvak het verhang, het natte profiel en de snelheid na-genoeg constant zijn.

(5)

- k

e. Gedurende de waarnemingsperiode moet steeds een meetbaar debiet aanwe-zig zijn.

f. Het bodemverhang van de leiding moet gelijkmatig zijn.

Veelal zullen geringe afwijkingen van de te stellen eisen en een normale veroudering van de leiding in de praktijk geaccepteerd worden, zoals dit ook bij de gekozen meetvakken het geval was.

3. Inrichting van het meetvak

De meetvakken werden 200 M' lang gekozen, verdeeld in 8 meetraaien van elk 25 M' (met 9 meetpunten). In de raaien 1, 5 en 9 werden vaste punten aangebracht door middel van perkoenpalen. Op elke perkoen werd een hoogte gefixeerd in de vorm van een ingeslagen spijker. De perkoenen hebben een drieledig doel:

a. De daling, respectievelijk stijging van de waterspiegel tussen twee waarnemingstijdstippen kan nauwkeurig worden gemeten.

b. Controle op eventuele wijzigingen van de waterspiegel tijdens de meting. c. Een globale controle van de waterpassing.

Inplaats van een transportabele meetbrug werd gebruik gemaakt van baddingen, die na het meten bij het meettraject achterbleven.

U. Tijdstip van de metingen en het aantal

Teneinde het verloop van de K zo goed mogelijk te kunnen volgen is het ge-wenst de meetvakken minimaal met tussenpozen van een week te meten. Het is be-langrijk, enige waarnemingen te hebben verricht voordat de bodemvegetatie en de taludzoom-begroeiïng tot ontwikkeling is gekomen. Het is ook wenselijk direct voor-afgaand aan en na afloop van uitgevoerd leidingonderhoud te meten. Met de

be-treffende waterschapsopzichter werd hieromtrent overleg gepleegd, zodat de waar-nemingen aan zijn onderhoudsschema konden worden aangepast.

Eveneens zijn de volgende inlichtingen van de leidingbeheerder van belang:

a. Welke onderhoudsmethoden voor bepaalde leidingen worden toegepast. b. De lengte van het leidingvak dat voorafgaande aan de meting is gereinigd.

c. Eventuele stagnerende factoren die van invloed zijn geweest op de af-voer zoals tussentijds gewijzigde stuwstanden en dergelijke.

De gegevens over verricht onderhoud buiten het meetvak zijn nuttig om

(6)

5

-tuele twijfelachtige resultaten te kunnen verduidelijken. Tot ca. 1 km stroom-afwaarts is de invloed van gepleegd onderhoud nog op het meetvak merkbaar ge-bleken (litt. I.C.W.-nota no 231, metingen in de H.O.P.).

Het aantal waarnemingen moet zo worden gekozen, dat over elke onderhouds-cyclus, dat is de tijdsduur tussen twee opvolgende tijdstippen van reiniging, een goed verloop van de stromingsweerstand wordt verkregen.

De uitgevoerde metingen in de Noord-Oostpolder en in leidingen van het wa-terschap *De Oostermoersche Vaart' hebben aangetoond, dat tengevolge van de ont-wikkeling van de begroeiing voor of tijdens de eerste onderhoudscyclus omstreeks april - mei de weerstand in de leiding snel toeneemt. In mindere mate is dit

eveneens het geval na het reinigen. Om deze redenen is in de eerste groeiperiode en na elk bodemonderhoud het uitvoeren van 2 metingen per week gedurende 3 à k

weken en zelfs 3 metingen in de eerste week aan te bevelen. Daarna kan het aan-tal worden teruggebracht tot eenmaal per week.

5. Werkwijze bij het meten

De werkzaamheden om een wandruwheidsmeting te verrichten, zijn:

a. Het uitvoeren van een verhangmeting. b. Het opmeten van een aantal dwarsprofielen.

c. Het verrichten van stroomsnelheidsmetingen of debietmetingen.

d. Beschrijving van de leidingvegetatie en het schatten van een profielvul-ling alsmede een begroeiïngsklasse voor de leiding.

e. Notering van diverse indicatieve gegevens op een daartoe ingericht meet-formulier.

De gevolgde werkwijze is gelijk aan de methode zoals die werd beschreven in de I.C.W.-nota 231. In het geval, waarbij een gewijzigde methode is toege-past zullen alleen deze afwijkingen worden verklaard.

Sub 5a. De waterpassing van de waterspiegel in de meetraaien werd verricht op 2 manieren:

1. Met een niveaustift vast aan de baak volgens de in de nota beschreven methode.

2. Een op de waterspiegel ingestelde niveaustift, los van de baak.

De niveaustift wordt bij de tweede methode in een daartoe geconstrueerde houder geplaatst die in de meetpunten aan vooraf geplaatste verticale buizen

(7)

6

-worden bevestigd.

De in 1963 uitgevoerde verhangmetingen in de N.O.P werden uitgevoerd met een niveaustift vast aan de baak. Dit is een snelle en nauwkeurige meet methode ge-bleken die echter alleen doeltreffend is uit te voeren voor beschutte meettra-jecten of op windstille dagen. Bij de in de provincie Drenthe verrichte ver-hangmetingen ging veel tijd verloren met controle-metingen wanneer tijdens de metingen de wind vrij krachtig was. Een afwijking van de juiste taakstand geeft onjuistheden in de aflezing en bij een sterkere windkracht wordt het boveneinde van de baak te veel heen en weer geslingerd om betrouwbare aflezingen te kunnen verrichten. De baakhouder moet zich dan immer concentreren op drie punten:

. zuiver verticaal instellen van de baak

. het instellen van de niveaustift op de waterspiegel en het contineren hiervan

. het fixeren van de baak

Daarom is hij het uitvoeren van metingen, wanneer hinder werd ondervonden van de wind de tweede methode toegepast. Hiertoe is elk meetpunt van een circa

1,75 M' lange ijzeren buis voorzien, die op een afstand van 0,^0 M' uit de oever in de leiding werd aangebracht (fig. 1). Deze buizen dienen voor het bevestigen van stifthouders (figuur 2 ) , nodig om de niveaustift die bij het waterpassen wordt gebruikt, zuiver op de waterspiegel te kunnen instellen. De buizen werden

ingeslagen tot een diepte van ca. 0,5 M', afhankelijk van de bodemgesteldheid, waarbij eveneens de bovenkant 0,3 à 0,U M' boven het hoogst te verwachten H.VI.-peil moet blijven. De lengte dient dus op genoemde overwegingen worden vastgesteld en

in leidingen met een slappe veenbodem zal deze groter moeten zijn of andere voor-zieningen getroffen ,teneinde de stabiliteit te handhaven. De buis mag niet scheef zakken of in de bodem worden weggedrukt door het gewicht van de baak.

De stifthouder (fig.2, bestaat uit een horizontale staaf a. verstijfd net een lasplaat b, aan beide einden voorzien van stukjes pijp c. en d.

Het buisje c. is een pijp, met een ca. 2 mm, ruimer inwendige diameter dan de in de meetpunten geplaatste buizen, en die langs deze buis op willekeu-rige hoogte kan worden vastgeklemd door middel van een klemschroef. De an-dere zijde van de stifthouder is voorzien van een doorboorde staaf (d) met een inwendige diameter van 7,5 mm, waarin de niveaustift kan worden bewogen en vastgeklemd met een klemschroefje.

Bovendien werd de stifthouder voorzien van een schoorpijpje (e) die onder een hoek van ^5 aan het pijpje c werd gelast. Het bleek achteraf noodzake-lijk de stabiliteit vooral in de lengterichting van de stifthouder te ver-groten, om kantelgevaar tegen te gaan. Door e wordt nu een houten schoor aangebracht die in het talud wordt geslagen. Door het schoorpijpje direct aan de stifthouder te bevestigen,werd deze extra verstijfd, terwijl de

(8)

schouwpad toekomstig peil peil

0.4 M'J

bodem 0.5M i-_ü

Fig.1 STIFTHOUDER-BEVESTIGING

-35 $ 250- -+Ï75 +

Fig.2 STIFT-HOUDER

64c.144.1/1.8

(9)

F i g 3 O P S T E L L I N G S T I F T H O U D E R IN DE W A T E R G A N G F i g 4 STIFTHOUDER M E T STIFT E N RESERVOIR ( m e t o p e n i n g ) "«t-4. r',aKan!^ß^r F i g . 5 O P T R E D E N D E G O L F D E M P I N G IN RESERVOIR F i g 6 A F S T E L L E N V A N DE STIFT OP DE W A T E R S P I E G E L

(10)

7

-schoor bovendien eventuele verticale verplaatsingen van het geheel belet. De denkbeeldige assen van de beide buisjes c. en d. dienen uiteraard paral-lel te lopen. Wanneer tevens een doosniveau op de stifthouder wordt geplaatst, kan de niveaustift telkens zuiver verticaal op de waterspiegel worden inge-steld. Bij de uitgevoerde metingen is volstaan door telkens de verticale stand van de buizen (fig. 1a) te controleren. De schoortjes worden na het verticaal stellen van d^ie buizen en plaatsen van de stifthouder voor-zichtig aangebracht. De us van het schoorpijpje wijkt ongeveer 20 af van de as van de horizontale staaf a. cm zeker te zijn dat de uiteinde van de hou-ten schoor bij het waterpassen vrij blijft van de baak. De stifthouders moe-ten v66r elke meting aan de buizen worden bevestigd. De niveaustift wordt tijdens de waterpassing, telkens door de baakhouder op het juiste niveau in-gesteld. De foto's no. 3 tot en met 6 tonen een en ander nader aan.

In grotere leidingen kan de verhangmeting worden bemoeilijkt door golfslag of hinderlijke deining, waardoor een juiste niveauinstelling moeilijkheden ople-vert. Om hieraan tegemoet te komen is geëxperimenteerd met beschermkappen en re-servoirs. De beste resultaten worden verkregen door het gebruik van een plastic emmertje. Dit emmertje werd door middel van houders bevestigd aan de buizen

(fig. 1 ) . Aan de lijzijde was het emmertje voorzien van een gat met een middel-lijn van ca. 1 cm vlak boven de bodem. Hierdoor wordt de oppervlakte-deining van de waterspiegel gedempt en de invloed van golfslag volkomen genivelleerd. Door het emmertje zodanig te stellen, dat deze ongeveer half gevuld was, werd de directe windinvloed op de waterspiegel in het emmertje tegen gegaan, zodat het waterniveau in het emmertje zelfs bij golfslag van ca. 10 cm hoogte minimaal bewoog. Proeven genomen bij harde wind maaktenhet noodzakelijk in het emmertje een laagje olie op het water te brengen, waardoor in alle gevallen een rustige waterspiegel werd verkregen. Wel was een geringe daling en stijging van het waterniveau in de emmer merkbaar bij golven > 20 cm. Of het niveau van het water in het emmertje door

olie-toevoeging ook verandert ten opzichte van het niveau in de leiding is minder belangrijk, doordat alle emmertjes gelijk waren en gelijkelijk waren aangebracht. Voegt men dus in alle meetpunten evenveel olie toe, dan mag worden verondersteld, dat de verschillen tussen de meetpunten als de juiste worden gemeten.

Bij de uitgevoerde metingen in het waterschap 'De Oostermoersche Vaart' werd deze emmertjes-methode veelvuldig toegepast, zonder dat toevoeging van olie nood-zakelijk was.

Het werken met de stifthouder-methode heeft het nadeel, dat voor een snelle werkwijze vaste buizen in de meetpunten moeten worden aangebracht, hetgeen voor de beheerder enige last veroorzaakt bij het door hem uit te voeren leidingonder-houd. Een voordeel van deze methode is het feit, dat:

(11)

8

-. controle verhangmetingen eventueel kunnen vervallen . alle metingen op precies dezelfde plaats worden genomen . op meetdagen met vrij veel wind sneller kan worden gewerkt

. In grote leidingen met een zeer klein verhang nauwkeuriger kan worden ge-gewerkt

Sub 5b. De natte doorsnede van de leidingen is steeds bepaald als gemiddelde van drie gemeten dwarsprofielen. Vanaf de grens water-taludlijn (nulpunt van de meet-balk) werd voor leidingen < 3 M' (breedte langs de waterspiegel) om de 20 cm een

bodemdiepte-peiling met de baak verricht. De grotere leidingen werden om de 25 cm gepeild.

Sub 5c. Er zijn 2 methoden van debietmeten toegepast:

1. Debietmeting met het vleugelmolentje van Ott 2. Debietbepaling over stuwen

De eerste methode werd toegepast in leidingen waar geen kunstwerken zoals stuwen voorkwamen. Hier werd overeenkomstig de uitgevoerde metingen in de Noord-Oost-Polder (i.C.W.-nota 231) gewerkt. Een ernstig nadeel is de praktische

toe-2 toe-2 passing in grotere leidingen. Immers bij een natte doorsnede van 2 m (ca. 20 ft )

zou volgens de formule van Addison het aantal meetpunten in een dwarsprofiel niet lager moeten zijn dan gemiddeld (6,5 /2Ö) 30 meetpunten overeenkomende met een meetduur per dwarsprofiel van minstens 1 uur. Hiertegenover staat dat vrij recent een afleesbatterij verkrijgbaar is, waarbij direct in elk meetpunt het aantal omwentelingen per seconde is af te lezen. Dit levert een grote tijdswinst op. Tegen molenmetingen is een ander nadeel aan te voeren. Wil men in begroeide lei-dingen een regelmatig verloop van de stroomsnelheid in verticale richting

ver-t

krijgen, dan moet een gedeelte van de leidingen over ca. 5 M worden gereinigd. Het gevolg van het regelmatig meten is een geleidelijke afname van de begroeiing ter plaatse over grotere lengte, hetgeen weer van invloed is op de verhangmeting. Dit verschijnsel is echter bij frequente molenmetingen niet te voorkomen. In êên leiding kwam een cipoletté-meetstuw voor, waarvan het debiet met de bekende stuw-formule is bepaald, overeenkomstig de in nota 231 beschreven methode. Wel werden enkele controlemetingen uitgevoerd. Aangezien in enkele leidingen normale stuwen voorkwamen en het bekend was, dat periodiek slechts zeer geringe afvoeren meet-baar waren, werden voor dit type stuwen afvoergrafieken samengesteld, door hij elke molenmeting op ca. 100 M' stroomafwaarts van de stuw de bijbehorende over-storthoogte van de stuw te bepalen. Deze methode heeft het voordeel dat hij zeer geringe afvoeren, wanneer een molenmeting niet effectief uit te voeren is, toch

(12)

9

-een juiste afvoer kan worden bepaald omdat de overstorthoogte immers altijd

nauw-keurig te meten is. De metingen van de ijkcurve werden bij wisselende afvoeren

uitgevoerd om een afvoerkromme te verkrijgen, waarvan de berekende afvoeren

re-gelmatig verlopen over het gehele debietinterval. Bovendien werden de

molenme-tingen alleen uitgevoerd, wanneer de leiding schoon was, dus na elke reiniging.

De stroomsnelheid over het leidingprofiel is dan het meest regelmatig en

dien-overeenkomstig nauwkeuriger te berekenen. Ook is de stroomsnelheid bij zekere

afvoer het grootst, omdat de stroomsnelheid afneemt bij een grotere

profielvul-ling, die ontstaat tengevolge van het begroeid raken van de leiding. Uiteraard

• is de afvoergrafiek alleen geldig voor dit type stuw en voor afvoeren, waarbinnen

deze waarden werden berekend.

Sub 5d. Naast een beschrijving van de plantensoorten, die in de leidingen werden

aangetroffen en een indeling van de begroeiïngsintensiteit in begroeiïngsklassen,

werd eveneens telkens tussen twee opvolgende meetraaien een profielvulling

ge-schat. Hieronder wordt verstaan de gemiddelde verhouding (in percentages

uitge-drukt) van de hoogte der bodemvegetatie ten opzichte van de totale waterhoogte.

Voor elk meettraject werden aldus 8 profielvullingen genoteerd, waaruit een

ge-middelde werd becijferd voor het gehele leidingvak. Aangezien de leiding ook

werd geschat naar begroeiïngsgraad volgens een indeling in een der volgende

klas-sen 1 tot en met 8 (zie tabel 1) is de begroeiïngsklasse gerelweerd aan de

over-eenkomstige profielvulling, waarvan de voorlopige indeling is gekozen volgens

tabel 1.

Tabel 1. Classificering van de leidingvegetatie

Begroeiïngsklasse Aard der begroeiing

Overeenkomende

profielvulling

1 ideaal schoon 0 - 5

%

2 zeer schoon 5 -

10 %

3 schoon 10 - 15

%

k

vrij schoon 15 -

25 %

5 licht begroeid 25 - 35

%

6 matig begroeid 35 - 50

%

7 sterk begroeid 50 - 75

%

8 dicht begroeid 75 - 100

%

192/1l6l*A0/9

(13)

10

-Getracht is hiermee een duidelijker begrenzing van de begroeiïngsklassen te verkrijgen door de aard en dichtheid der begroeiing te correleren met een over-eenkomende profielvulling, echter moet uit ervaring blijken, of bovenstaande in-deling en percentages, wijziging behoeven. Bovenstaande inin-deling is een aanpas-sing van de schattingsmethode, welke werd gevolgd bij de metingen van 196*3 in de Noord-Oost-Polder. Tenslotte werd de leidingvegetatie nog aangegeven als dicht, open, regelmatig of onregelmatig. Dit werd wenselijk geacht om stroomweerstands-verschillen bij gelijk geschatte begroeiïngsgraden mogelijk te kunnen verklaren. De 'taludzoombegroeiïng' is ingevoerd ter vervanging van het woord 'wandbegroei-ing'. Het geeft de vegetatiestrook aan nabij de grens water-talud die geen deel uitmaakt van de bodembegroeiïng 'Wandbegroeiïng' omvat eveneens de begroeide ta-luds boven water en dit gedeelte van het dwarsprofiel is uiteraard van geen be-tekenis voor de stromingsweerstand.

(14)

11

-III. 'WERKZAAMHEDEN EN TIJDSDUUR

De werkwijze per meting en het aantal handelingen was voor leidingen, waar-van het debiet over een stuw werd bepaald, in volgorde der werkzaamheden;

1. Bepalen van de overstorthoogte van de stuw en van de waterstandshoogte (hoogteverschil van de spijkers in de perkoenen en het peil in de leiding), 2. Aanbrengen van de niveauhouders met eventueel geperforeerde emmertjes. 3. Het waterpassen van de waterspiegel in de meetraaien.

k. Noteren van gegevens op het meetformulier betreffende:

a. Leidinggegevens

b. Datum en weertype, windrichting en geschatte windkracht c. Invullen van gegevens op een situatieschets

5« Controleren van eventuele wijziging in de waterstand, bijvoorbeeld bij perkoen 1.

6. Opmeten van 3 dwarsprofielen in de meetraaien 3, 5 en 7.

7. Controle van het leidingpeil, opnemen watertemperatuur en controle van de overstorthoogte van de stuw.

8. Bij afwezigheid van stuwen het uitvoeren van debietmetingen. 9. Beschrijven van de leidingvegetatie.

10. Demonteren van de niveauhouders en opbergen meetapparatuur.

Gemiddeld werd door een meetploeg van twee man een volledige meting in klei-ne leidingen (breedte langs de waterspiegel tot 3 M' en een gemiddelde waterdiep-te van 0,30 M') 2 à 3 uren beswaterdiep-teed en aan meting in middel-growaterdiep-te leidingen (wawaterdiep-ter- (water-spiegelbreedte 5 M') ca. k uren. Het opnemen en registreren vereist accuratesse, zodat het te snel meten moet worden vermeden.

(15)

12

-IV. SAMENVATTING

In deze nota werd een meetmethode voor het bepalen van wandruwheidsfacto-ren in open leidingen besproken. Onder verwijzing naar de reeds eerder geplubi-ceerde I.C.W.-nota 231 werd hier speciaal aandacht besteed aan een verbeterde methode van verhangmeting door gebruik van meetstiften in golfslag-werende plas-tic-emmers. Debietmeting vond, waar mogelijk, plaats over stuwen, waarvan af-voercurven werden bepaald. Het schatten van de begroeiïngsgraad van een leiding geschiedde in 8 klassen, die gerelateerd werden aan de profielvulling. De be-schreven meetmethode vroeg per meting van 2 man 2 à 3 werkuren in kleine en

k werkuren in middel-grote leidingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze paragraaf wordt vastgesteld welke bewerkingen over onvoldoende capaciteit beschikken om in de toekomstige situatie de gemiddelde en maximale werklast per dag te kunnen

Indien de toezichthouder constateert dat een distributie- of mutatiepunt of bovengrondse voorziening niet conform de gemaakte afspraak is geplaatst, of dat de verdichting van de

De ligging van de kabels en leidingen zoals weergegeven op deze tekening is indicatief.. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan

De ligging van de kabels en leidingen zoals weergegeven op deze tekening is indicatief. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan

Zij mag noch gekopieerd, noch aan derden ter kopiering of namaking getoond worden zonder toestemming der vennootschap. VOOR AANSLUITING

De Hortus botanicus Leiden ligt open: er worden sleuven in de buitenruimte gegraven door Bas van Oosterhout voor de aanleg van de nieuwe beregeningsinstallatie, die in totaal

Voor het maken van een verbinding met een Hep2O buis moet altijd een Hep2O Smartsleeve steunbus gebruikt worden.. Deze waarborgt een langdurige treksterkte en

Indien de toezichthouder constateert dat een distributie- of mutatiepunt of bovengrondse voorziening niet conform de gemaakte afspraak is geplaatst, of dat de verdichting van de