• No results found

Werkende ouders en het verband met gedragsproblemen van kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werkende ouders en het verband met gedragsproblemen van kinderen"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werkende ouders en de relatie met gedragsproblemen

van kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar.

Master scriptie van:

B.Q. Blekxtoon

0860875

Faculteit Sociale Wetenschappen, afdeling Orthopedagogiek

Universiteit Leiden, Leiden, Nederland.

Februari 2014

Begeleiders:

Anouk Goemans (Msc) Dr. Mitch van Geel

(2)

2

Samenvatting

Het huidige onderzoek richt zich op het verband tussen werkende ouders en

gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. Vaderlijke betrokkenheid en ouderlijke stress tijdens de opvoeding zijn meegenomen als mediërende factoren om te kijken of deze het verband beïnvloedden. Vaderlijke betrokkenheid gaat in dit geval om de interactie, toegankelijkheid van vader en de verantwoordelijkheid van vader naar zijn kind toe. Ouderlijke stress is gericht op de stress die ontstaat tijdens de opvoeding van de kinderen. Aan het onderzoek hebben 183 respondenten meegedaan, in de vorm van ouders waarbij een interview is afgenomen en kinderen die een test hebben gemaakt. De leeftijd van de kinderen lag tussen de 6 en 10 jaar en had een gemiddelde van 7,89 (SD = 1,296). Er deden 77 jongens mee aan het onderzoek (43%) en 102 meisjes (57%). Vaderlijke betrokkenheid is in dit onderzoek gemeten met behulp van de HOME-schaal ‘Gezinsintegratie’. Ouderlijke stress is gemeten met behulp van de NOSI-K. Uit statistische analyses bleek dat er geen verband bestaat tussen het aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen. Tevens hebben ouderlijke stress en vaderlijke betrokkenheid geen mediërende werking in de relatie tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen.

(3)

3

Voorwoord

Met het afronden van mijn masterscriptie die hier voor u ligt, sluit ik mijn studententijd definitief af. De laatste stap naar een wereld van carrière maken en verder leren. Het

onderzoek dat ik hier nu presenteer is een onderzoek naar de relatie tussen werkende ouders en gedragsproblemen bij kinderen. Een onderwerp dat mij vanaf moment één direct aansprak. De afgelopen jaren waren voor mij leuk, af en toe vermoeiend, soms stressvol, maar bovenal heel leerzaam. Het tot stand komen van dit eindresultaat was nooit gelukt zonder de hulp van een aantal mensen. Hierbij wil ik dan ook van de gelegenheid gebruik maken om de volgende personen te bedanken. Allereerst mijn scriptiebegeleidster Anouk Goemans, dankzij de super fijne samenwerking, nuttige feedbackmomenten en openheid naar elkaar ben ik uiteindelijk tot dit mooie resultaat gekomen. Daarnaast wil ik heel graag mijn ouders bedanken die gedurende dit proces mij altijd zijn blijven steunen en die achter elke beslissing staan die ik neem. Ook mijn vriendinnen wil ik graag nog even noemen, omdat zij altijd op de goede momenten je even een hart onder de riem steken en je laten inzien dat je er bijna bent. Als laatste zou ik ook graag de respondenten die hebben deelgenomen aan het onderzoek willen bedanken, zonder hen was er van een onderzoek geen sprake geweest.

(4)

4 Inhoudsopgave Samenvatting ...2 Voorwoord ...3 Inhoudsopgave ...4 Inleiding ...6

Werkende ouders en de relatie met de ontwikkelingsuitkomsten van kinderen ... 6

Vaderlijke betrokkenheid en de relatie met ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen ... 8

Ouderlijke stress en de relatie met het ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen ... 10

Huidig onderzoek ... 12

Methode ... 14

Steekproef ... 14

Instrumenten ... 14

Ouderlijke stress. ... 15

Gedragsproblemen bij kinderen. ... 15

Procedure ... 16

Resultaten ... 17

Datascreening ... 17

Data-analyse ... 18

Aantal uren werk ouders en gedragsproblemen van het kind ... 18

Vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van kinderen ... 19

Ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen ... 19

Aantal uren werk ouders, vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van het kind ... 20

Aantal uren werk ouders, ouderlijke stress en gedragsproblemen van het kind ... 21

Discussie ... 24

(5)

5 Toekomstig onderzoek en implicaties ... 27 Literatuurlijst ... Error! Bookmark not defined.

(6)

6

Inleiding

Het aantal gezinnen met minderjarige kinderen en twee werkende ouders in Nederland is ruim een miljoen (Korvorst & Traag, 2010). Slechts in een kwart van de tweeoudergezinnen

werken de ouders niet allebei. Dit is het huidige beeld, maar vroeger zag de verdeling tussen werkende mannen en werkende vrouwen er heel anders uit. In de tijd van de Amerikaanse kolonisten was de vader er verantwoordelijk voor dat zijn kinderen de juiste dingen leerden en dat er sprake was van juist waardebesef (Pleck, Pleck, & Lamb, 1997). Tijdens de

industrialisatie verschoof het centrale aandachtspunt van moreel leider naar kostwinnaar. Het was de taak van de vader om zijn gezin economisch te kunnen onderhouden. De rol van de vader was volgens dit beeld heel vrijblijvend als het gaat om de opvoeding. Vaders maakten zelf de keuze in hoe verre zij betrokken waren bij de opvoeding (Griswold, 1993). In de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw was de vader het hoofd van het gezien en had hij alle macht. De moeder was in huis voor de kinderen en het huishouden (Knibiehler, 1995). Echter na de vrouwenemancipatie en de wetenschappelijke kritiek op het onderscheid tussen mannen en vrouwen, ontstond eind jaren zeventig het nieuwe idee van de ‘zorgende vader’ die

bijdraagt aan de opvoeding van zijn kind (Pleck, 1981). Vrouwen kregen meer de ruimte om zich in het werkveld te begeven en vaders namen meer zorg voor de kinderen over. Ondanks deze ontwikkelingen zullen eerdere concepties over de balans tussen vaders en moeders in de opvoeding van hun kinderen niet volledig verdrongen worden. Alle verschillende beelden van het vaderschap zullen tegenwoordig nog aanwezig zijn. Echter, elke rol die een vader

aanneemt wordt gezien als een mogelijke vorm van invloed op het kind. Tegenwoordig is het onderscheid tussen mannen en vrouwen dus veel minder groot en zijn er veel gezinnen waarbij beide ouders buitenshuis werken en tegelijkertijd de opvoeding van de kinderen gezamenlijk op zich nemen. Ook zijn er gezinnen waarbij de vader de opvoeding van het kind op zich neemt en de vrouw voor het inkomen zorgt (Lamb, 2010). De vraag die hierbij naar voren komt is in hoeverre het van invloed is op de ontwikkeling van het kind dat beide ouders werken. Er is minder tijd voor de opvoeding, dus wat doet dit met de ontwikkeling van het kind? In dit onderzoek zal gekeken worden naar de relatie tussen werkende ouders en de ontwikkeling van kinderen, waarbij tevens gekeken wordt naar de mediërende rol van betrokkenheid van vader tijdens de opvoeding en ouderlijke stress.

Werkende ouders en de relatie met de ontwikkelingsuitkomsten van kinderen

Door alle voorgaande veranderingen door de jaren heen, zijn al enkele onderzoeken gedaan naar de invloed van werkende ouders op de ontwikkeling van het kind (Coleman, 1988;

(7)

7 Harvey, 1999; Scott-Jones, 1984). Veel onderzoeken die gedaan zijn met betrekking tot dit onderwerp laten een verband zien tussen het aantal uren werk van ouders en de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Zo komt in een onderzoek van Scott-Jones (1984) naar voren dat ouders die veel uren werken, de cognitieve ontwikkeling van hun kinderen op een negatieve manier beïnvloeden. Kinderen in de leeftijd van negen jaar waarvan beide ouders werken, haalden lagere scores op school dan kinderen waarvan één ouder werkt (Scott-Jones, 1984). In een ander onderzoek werd aangetoond dat ouders die veel uren werken juist een positieve invloed hebben op de cognitieve ontwikkeling van hun kinderen. Dit vanwege een hoger inkomen en de mogelijkheden om kinderen met materiele aspecten te stimuleren in de cognitieve ontwikkeling (Harvey, 1999).

Onderzoek naar het verband tussen werkende ouders en eventuele gedragsproblemen bij kinderen is echter nog beperkt (Albert & Popkin, 1987). Onderzoek dat al gedaan is laat zien dat ouders die veel werken te weinig tijd hebben om voldoende in hun kinderen te investeren (Coleman, 1988). Kinderen krijgen hierdoor niet mee dat er binnen de huidige maatschappij normen en waarden heersen. Indien kinderen doordat hun ouders veel werken de kans niet krijgen deze sociale norm te leren van de gemeenschap waar ze in leven is de kans op het ontstaan van gedragsproblemen groter (Coleman, 1988). Daarnaast laat het onderzoek van Hewlett (1991) zien dat kinderen die opgroeien in een gezin waar beide ouders werken, minder tijd spenderen met hun ouders dan wanneer kinderen opgroeien in een gezin waarbij één van beide ouders werkt (Hewlett, 1991). Alhoewel er sprake is van minder kwantitatieve interactie wanneer beide ouders werken, hoeft het niet zo te zijn dat ouders die meer werken ook minder kwalitatieve interactie hebben met hun kinderen. Hiermee wordt aangegeven dat het niet per definitie zo hoeft te zijn dat kinderen met ouders die allebei werken het slechter hebben dan kinderen uit een gezin waarbij één van de ouders werkt. (Zick, Bryant, & Osterbacka, 2001)

Voorgaande onderzoeken zijn gericht op werkende ouders in relatie tot de

ontwikkelingsuitkomsten van kinderen. Er zijn ook onderzoeken gedaan waarbij werkende vaders en werkende moeders apart bekeken worden in de relatie tot de ontwikkeling van hun kinderen (Lucas-Thompson, Goldberg, Prause, 2010). Echter, onderzoeken tonen wisselende onderzoeksuitkomsten. Algemeen beschouwd laat de meerderheid van de

onderzoeksresultaten een negatieve relatie zien tussen het aantal uren dat een moeder werkt en de tijd die ze met haar kinderen doorbrengt (Baydar, Greek, & Gritz, 1999; Bryant &

Zick,1996a; Gershuny and Robinson, 1988; Maret & Finlay, 1984). Daarnaast worden er door de verschillende onderzoeken tegenstrijdigheden gerapporteerd. Enerzijds geeft onderzoek

(8)

8 aan dat in gezinnen waar moeders meer werken, er minder tijd is voor de dagelijkse zorg van de kinderen. Bovendien komt in het onderzoek van Stafford (1987) naar voren dat hoe meer een moeder werkt, hoe slechter een kind presteert op school. Anderzijds laat onderzoek zien dat in gezinnen waar moeders meer werken, er wel meer aandacht besteed wordt aan het samen doen van huiswerk en het spelen met de kinderen. Dit is gerelateerd aan minder

gedragsproblemen bij kinderen en hogere scores op school (Zick, Bryant & Osterbacka, 2001). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat moeders die werken de extra behoefte voelen om de vrije tijd die ze hebben in de opvoeding van hun kinderen te stoppen.

Concluderend kan gezegd worden dat uit eerdere onderzoeken naar voren komt dat moeders die werken zowel positieve (Zick, Bryant & Osterbacka, 2001) als negatieve invloed (Baydar, Greek, & Gritz, 1999; Stafford, 1987) op hun kinderen kunnen hebben. De ontbrekende zorg van moeders die werken wordt deels opgelost doordat de vader vaak meer betrokken is bij de opvoeding (Gershuny & Robinson, 1988).

Overeenkomstig met de onderzoeksresultaten voor werkende moeders zijn voor vaders de onderzoeksresultaten ook wisselend voor het verband tussen het aantal uren dat vaders werken en de invloed op de ontwikkeling van hun kinderen. Twee studies vinden een positieve relatie, (Ishii-Kuntz & Coltrane, 1992; O’Connell, 1993), één studie een negatieve relatie (Barnett & Baruch, 1987), en de meerderheid van de studies vindt geen significante relatie (Bryant & Zick, 1996a; Cooney et al., 1993; Marsiglio, 1991). Een ander onderzoek laat zien dat de hoeveelheid uren die vader werkt per week een voorspeller is voor

externaliserend probleemgedrag bij kinderen (Cowan, Cohn, Cowan & Pearson, 1996).

Vaderlijke betrokkenheid en de relatie met ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen

Eerder genoemde onderzoeken hebben gekeken naar de relatie tussen het aantal uren dat vaders en moeders werken en de ontwikkeling van kinderen (Coleman, 1988; Zick, Bryant, & Osterbacka, 2001). Door de veranderingen de afgelopen jaren is de vaderlijke betrokkenheid in de opvoeding steeds belangrijker geworden. Wanneer beide ouders werken wordt de opvoeding van de kinderen vaak niet meer alleen door moeder gedaan maar heeft de vader ook een aandeel in de opvoeding (Pleck, 1981). Vaderlijke betrokkenheid gaat om de aanwezigheid van vader tijdens de opvoeding en het actief participeren in de dagelijkse routine (Spilsbury et al., 2005). Vaderlijke betrokkenheid kan plaatsvinden op een directe manier, door direct contact met het kind, en op een indirecte manier waarbij vader zich betrokken toont via moeder (McBride & Mills, 1993). Vroeger was de vader vooral op een indirecte manier betrokken en werd de vader vooral gezien als degene die zorgde voor het

(9)

9 inkomen. Tegenwoordig wordt van de vader meer directe betrokkenheid bij de opvoeding verwacht. Op basis van deze verandering hebben Lamb, Pleck, Charnov en Levine (1987) een model opgesteld waarin de betrokkenheid van de vader wordt uitgelegd. Binnen het model onderscheiden zich drie categorieën. Categorie één (interactie) gaat om de één op één

interactie tussen vader en kind. Dit gaat om activiteiten als spelen en eten geven. In categorie twee (toegankelijkheid) gaat het erom dat de vader niet direct betrokken is in de interactie maar nog wel altijd beschikbaar blijft voor zijn kind. In categorie drie (verantwoordelijkheid) moet de vader verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn en de zorg van zijn kind. Lamb ziet de laatste categorie als de belangrijkste vorm van vaderlijke betrokkenheid. Binnen het huidige onderzoek wordt vaderlijke betrokkenheid beschouwd als een onderscheid tussen deze drie categorieën (Caldwell & Bradley, 2003). Dit onderscheid sluit goed aan bij het model van Lamb wat hierboven beschreven is (Lamb, Pleck, Charnov & Levine, 1987). Wanneer vaders meer uren werken spelen ze minder met hun kinderen, hebben ze minder interactie en zijn ze minder toegankelijk dan vaders die minder uren werken (Brown, McBride, Bost & Shin, 2011).

Er zijn de afgelopen jaren al verschillende onderzoeken gedaan naar de relatie tussen vaderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van kinderen. Amato en Rivera (1999) deden onderzoek naar de mate van vaderlijke betrokkenheid en de kans op het ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen. Zij concludeerden dat hoe hoger de mate van vaderlijke betrokkenheid hoe minder gedragsproblemen de kinderen lieten zien. Over het algemeen is het contact dat kinderen met hun moeder hebben functioneel en is de rol die vader heeft voornamelijk in de vorm van spel. Door de secundaire rol van vaders zou men verwachten dat vaders minder invloed hebben op de ontwikkelingsuitkomsten van hun kinderen. Echter laat een onderzoek van Verschueren (1998) zien dat de samenhang tussen de ontwikkeling van kinderen en het gedrag van vaders groter is dan de samenhang tussen de ontwikkeling van kinderen en het gedrag van moeder. Er is onvoldoende onderzoek waardoor de impact van vaders groter is op de ontwikkeling van het kind. Mogelijk komt het omdat vaders zich pas met de opvoeding gaan bemoeien als er een belangrijke keuze gemaakt moet worden of als er zich problemen voordoen (Verschueren, 1998). Wanneer vaders een actievere rol zouden innemen, zouden ze echter wel op meerdere gebieden een positieve invloed kunnen hebben (McBride & Mills, 1993). In het huidige onderzoek wordt onder andere gekeken naar de mediërende werking van vaderlijke betrokkenheid op het verband tussen aantal uren werk van ouders en de gedragsproblemen van kinderen. Zoals in het stuk hierboven naar voren komt is de invloed van vaders groter dan men in eerste instantie dacht (Verschueren,1998). Wanneer

(10)

10 vaders meer werken, en hierdoor minder betrokken zijn bij de opvoeding van de kinderen, heeft dit mogelijk een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen. Zo ook omgekeerd, wanneer een vader minder werkt, en meer betrokken is bij de opvoeding van de kinderen, is de kans op probleemgedrag mogelijk minder groot.

Ouderlijke stress en de relatie met het ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen

Naast het aantal uren werk van ouders is stress voortkomend uit de ouderlijk rol een andere factor die gerelateerd is aan de mate van vaderlijke betrokkenheid. Wanneer vaders weinig betrokken zijn bij de opvoeding wordt meer ouderlijke stress ervaren bij vaders. Vaders zijn dan minder zeker van hun handelen als vader. Moeders ervaren hierdoor ook meer ouderlijke stress omdat zij er alleen voor staan in de opvoeding wanneer vaders weinig betrokken zijn. Ouderlijke stress is gerelateerd aan de mate van ouderlijke betrokkenheid en het functioneren als gezin (Cowan & Cowan, 1987).

Ouderlijke stress kan ontstaan wanneer de opvoeding van kinderen meer vraagt van ouders dan dat zij kunnen bieden. Het opvoeden van kinderen brengt bepaalde eisen met zich mee, zoals het geven van liefde en aandacht, maar ook het onderhouden in de vorm van onderdak bieden en voeden (Deater-Deckard, 2004). Ouders hebben verschillende bronnen waar zij uit kunnen putten, zoals hun eigen kennis, steun uit de omgeving en zelfvertrouwen. Ook inkomen valt hieronder en speelt een belangrijke rol bij ouderlijke stress. Ouderlijke stress kan voornamelijk een risicofactor zijn voor externaliserend probleemgedrag bij kinderen (Eyberg, Boggs & Rodriguez, 1992; Morgan et al., 2002; Williford et al., 2007). In het huidige onderzoek wordt onder ouderlijke stress verstaan, de stress die ouders ervaren bij het opvoeden van hun kinderen. Ouderlijke stress gaat echter verder dan alleen stress bij de opvoeding van kinderen, het gaat ook om stress die wordt voor veroorzaakt door bijvoorbeeld werk of partnerruzies. Wanneer ouders gestrest zijn, straalt dat negatief door in de opvoeding, ouders verliezen de behoeften van hun kinderen uit het oog en zijn minder sensitief (Deater-Deckard, 2004). Tussen stress van ouders en probleemgedrag van kinderen is een

voortdurende wisselwerking. Wanneer ouders gestresst zijn, beïnvloedt dit de manier van opvoeden en is de kans groter dat er probleemgedrag ontwikkelt. Echter, wanneer kinderen probleemgedrag laten zien, verhoogt dit het stressgehalte bij ouders (Deater-Deckard, 2004). Ouderlijke stress is dus negatief gerelateerd aan gedragsproblemen bij kinderen (Gardner, Jones & Miner, 1994).

Het model van Abidin laat zien dat ouderlijke stress zowel door ouderfactoren als kindfactoren wordt beïnvloed. Abidin veronderstelt dat ouder en kindfactoren in combinatie

(11)

11 met stressvolle levensgebeurtenissen, zoals werk of een scheiding kunnen zorgen voor een inefficiënte manier van opvoeden (Abidin, 1990). Wanneer vaders en moeders apart van elkaar bekeken worden, komt naar voren dat moeders die veel werken meer ouderlijke stress ervaren dan moeders die niet werken (Hart & Kelley, 2006; McBride, 1989). Sommige moeders vinden het lastig om hun werk met de opvoeding van hun kinderen te combineren (Haddock & Rattenborg, 2003). Deels wordt dit opgelost doordat de vader vaak meer betrokken is bij de opvoeding (Gershuny & Robinson, 1988). Moeders rapporteren ook minder probleemgedrag bij hun kinderen als de vaders meer betrokken zijn bij de opvoeding (Culp, et al., 2000).Sommige vaders die veel werken hebben minder ouderlijke acceptatie, en hebben het onvermogen om het perspectief van hun kind in te nemen. Dit heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van gedragsproblemen van kinderen omdat zij zich niet begrepen voelen (Haddock & Rattenborg, 2003). In het huidige onderzoek wordt onder andere gekeken naar de mediërende werking van ouderlijke stress op het verband tussen werkende ouders en gedragsproblemen bij kinderen. Wanneer ouders meer werken en hierdoor minder tijd hebben voor de opvoeding van hun kinderen, is ouderlijke stress sneller aanwezig en heeft dit

mogelijk een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen (Haddock & Rattenborg, 2003). Echter wanneer ouders minder werken, en er meer tijd is voor de opvoeding van kinderen, is er minder sprake van ouderlijke stress en heeft dit mogelijk een positieve invloed op de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen (Hart & Kelley, 2006).

(12)

12

Huidig onderzoek

Het doel van het huidige onderzoek is om te kijken naar de relatie tussen de hoeveelheid uren die ouders werken en de aanwezigheid van eventuele gedragsproblemen bij kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. Daarnaast wordt gekeken welke mediërende factoren hierbij een rol spelen. In dit onderzoek wordt enerzijds gekeken naar de vaderlijke

betrokkenheid tijdens de opvoeding en anderzijds naar de ouderlijke stress die beide ouders ervaren bij het opvoeden van hun kinderen. Deze twee mediërende factoren worden in verband gebracht met het aantal uren dat ouders werken. Het onderzoek is relevant omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de invloed van werkende ouders op de

sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen. Eerder onderzoek naar de invloed van werkende ouders op de ontwikkeling van kinderen richtte zich op de cognitieve ontwikkeling en het schoolse functioneren (Hill & Duncan, 1987; Scott-Jones, 1984). Er is dus nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen werkende ouders en de sociaal emotionele ontwikkeling van kinderen, en met name de relatie tot gedragsproblemen. Aangezien er tegenwoordig steeds meer gezinnen zijn waar zowel vader als moeder een baan hebben (Lamb, 2010) is het interessant om te weten hoe het aantal uren dat beide ouders werken verband houdt met de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. De hoofdvraag van het onderzoek is als volgt: ‘In hoeverre is de hoeveelheid uren die ouders aan het werk zijn gerelateerd aan

gedragsproblemen van kinderen en hoe wordt dit verklaard via betrokkenheid van de vaderfiguur en ouderlijke stress?’

De hoofdvraag van het onderzoek wordt onderverdeeld in de volgende deelvragen:

 In hoeverre is er een relatie tussen de hoeveelheid uren die ouders werken en

gedragsproblemen van kinderen?

De verwachting is dat ouders die veel uur werken te weinig oog hebben voor de behoeften van hun kind waardoor de kans groter is dat kinderen gedragsproblemen ontwikkelen (Coleman, 1988).

 In hoeverre is er een relatie tussen vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van

kinderen?

Op basis van Amato & Rivera (1999) wordt verwacht dat de betrokkenheid van vader bij de opvoeding gerelateerd is aan minder gedragsproblemen bij kinderen.

(13)

13  In hoeverre is er een relatie tussen ouderlijke stress tijden de opvoeding en

gedragsproblemen van kinderen?

Op basis van onderzoek dat is gedaan door Deater-Deckard (2004) wordt verwacht dat ouderlijke stress tijdens de opvoeding negatief gerelateerd is aan gedragsproblemen bij kinderen.

 In hoeverre verklaart vaderlijke betrokkenheid de relatie tussen de hoeveelheid uren

werk van ouders, en gedragsproblemen van kinderen?

Er wordt verwacht dat vaderlijke betrokkenheid tijdens de opvoeding de relatie tussen de hoeveelheid uren werk van ouders en gedragsproblemen bij kinderen medieert. In gezinnen waar de moeder veel werkt zal de zorg voor de kinderen deels worden overgenomen door vader (Gershuny & Robinson, 1988). Ouders zullen de opvoeding meer samen doen, waardoor de kans op het ontstaan van gedragsproblemen minder groot is.

 In hoeverre verklaart ouderlijke stress de relatie tussen de hoeveelheid uren werk van

ouders, en de gedragsproblemen van kinderen?

Er wordt verwacht dat wanneer ouders veel uur werken er meer sprake is van ouderlijke stress tijdens de opvoeding, wat negatief gerelateerd is aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen (Gardner, Jones, & Miner, 1994).

(14)

14

Methode Steekproef

Het huidige onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek. Er hebben in totaal aan dit onderzoek 182 participanten meegedaan. De participanten waren ouders met kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 7,89 jaar (SD = 1,296). Er deden 77 jongens mee aan het onderzoek (42%), 102 meisjes (56%) en van 3 kinderen was het geslacht onbekend (2%). De verdeling per leeftijdscategorie was als volgt: 27 kinderen van zes jaar (15%), 41 kinderen van zeven jaar (23%), 49 kinderen van acht jaar (27%), 41 kinderen van negen jaar (23%), 20 kinderen van tien jaar oud (11%) en van 4 kinderen was de leeftijd onbekend (2%). Om de steekproef zo representatief mogelijk te houden, hebben zowel autochtone (74%) als allochtone (26%) participanten meegedaan. In het huidige onderzoek hebben ouders van verschillende leeftijden meegedaan. Het

opleidingsniveau van ouders lag tussen het niet hebben van een opleiding en WO-niveau. In het onderzoek hadden 135 moeders een baan (74%) en zij werkten gemiddeld 18 uur. Bij vaders hadden 169 vaders een baan (93%) en zij werkten gemiddeld 38 uur.

Instrumenten

Kwaliteit van de thuisomgeving. De Middle Childhood HOME (MC-HOME) is een

semi-gestructureerd interview dat wordt gebruikt als meetinstrument om de kwaliteit van de thuisomgeving van kinderen te meten (Caldwell & Bradley, 2003). De MC-HOME is

ontwikkeld in de Verenigde Staten en is daar valide gebleken (Bradley, Caldwell & Corwyn, 2003). Voor gebruik van de MC-HOME in het huidige onderzoek is het interview vertaald naar het Nederlands en vervolgens weer terug vertaald. Deze vertaling is door één van de ontwerpers van de HOME bekeken en goedgekeurd. De MC-HOME is geschikt voor kinderen tussen de zes en tien jaar. Het interview bestaat uit 59 items onderverdeeld in acht subschalen die elk naar een ander onderdeel van de opvoedingsomgeving van het kind kijken. De subschalen zijn: ‘Responsiviteit’, ‘Stimuleren van zelfstandigheid’, ‘Emotioneel klimaat’, ‘Leermaterialen en -mogelijkheden’, ‘Verrijking’, ‘Gezinsomgang’, ‘Gezinsintegratie’, en ‘Fysieke omgeving’. Binnen het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de subschaal ‘Gezinsintegratie’. Deze subschaal bevat vier items die de aanwezigheid en betrokkenheid van de vader of een vaderfiguur in kaart brengen en de consistentie van de primaire

familiekring in kaart brengt. Een voorbeelditem van deze subschaal: ‘Het kind ziet en brengt

(15)

15 vooral gekeken naar de vaderlijke betrokkenheid binnen deze schaal. De Cronbach’s alpha van de schaal varieert van 0.56 tot 0.86. In het huidige onderzoek is een betrouwbaarheid van 0.51 gevonden.

De MC-HOME is opgebouwd uit verschillende items. De meeste informatie wordt verkregen door het stellen van vragen. Een ander deel van de informatie wordt verkregen door te observeren. De verschillende items worden gescoord met een ‘+’ als aan het item wordt voldaan, en met een ‘-‘ als dit niet het geval is. De totale score van de MC-HOME wordt verkregen door het aantal keer ‘+’ op te tellen.

Ouderlijke stress. Om de stressbeleving van ouders binnen de opvoedingssituatie te

meten, is gebruik gemaakt van de NOSI-K. Dit is de verkorte versie van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1992) Met de NOSI-K kan in kaart gebracht worden hoe ouders denken over de opvoeding. De ouderlijke perceptie kan gebruikt worden om de mate van ouderlijke stress te bepalen. De NOSI-K bestaat uit een vragenlijst van 25 items, die door de ouder op een zespuntsschaal wordt ingevuld. De antwoordmogelijkheden lopen uiteen van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’ (bijvoorbeeld: ‘Ik ben verontrust over mijn kind(eren)’). De totale score van de NOSI-K wordt bepaald door de scores van de afzonderlijke items bij elkaar op te tellen. De afname van de NOSI-K duurt ongeveer 5 minuten. De Cronbach’s alpha van de schaal varieert van .92 tot .95 (Brock et al., 1992). In het huidige onderzoek is een betrouwbaarheid van 0.92 gevonden.

Gedragsproblemen bij kinderen. Om de mate van gedragsproblemen bij kinderen te

bepalen is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist (CBCL; Achenbach, 1991). De CBCL is vertaald en gevalideerd voor Nederlands gebruik (Verhulst, Van der Ende & Koot, 1996). De CBCL bestaat uit twee verschillende delen, maar omdat in het huidige onderzoek maar één deel van belang was is alleen het gedragsprobleem-deel afgenomen. In dit deel wordt gevraagd naar emotionele problemen of gedragsproblemen die zich de afgelopen zes maanden hebben voorgedaan. De afname van de CBCL duurt ongeveer 15 minuten. De 120 items worden over het algemeen gemeten op een driepuntsschaal (0 = niet van toepassing, 1 = een beetje of soms van toepassing en 2 = duidelijk of vaak van toepassing). Bij sommige items is er voor ouders de mogelijkheid er iets bij te schrijven (bijvoorbeeld: ‘Heeft uw kind een allergie?, geef aan…’). De interne consistentie van de

(16)

16 totale CBCL varieert van 0.88 tot 0.92 (Achenbach, 2011). In dit onderzoek heeft de totale CBCL een betrouwbaarheid van 0.71.

Procedure

Op verschillende basisscholen in Nederland zijn door studenten van de Universiteit Leiden brieven uitgedeeld om gezinnen te werven voor het onderzoek. In de brief werd aan ouders uitgelegd wat het doel van het onderzoek was, wat voorwaarden waren om mee te kunnen doen, hoe het onderzoek werd uitgevoerd en wat het belang van het onderzoek is. Ouders konden de brief mee naar huis nemen en een antwoordstrook die onderaan de brief zat weer meegeven aan hun kind naar school als ze mee wilden doen aan het onderzoek.

Voorafgaand aan het onderzoek is aan ouders duidelijk verteld dat het onderzoek volledig anoniem is en dat zij het recht hebben het onderzoek ten alle tijden te stoppen. Er is voor elk gezin dat meedeed aan het onderzoek één euro overgemaakt naar de ‘Doe een wens Stichting’. Het ging om ouders van kinderen in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. De

dataverzameling heeft plaatsgevonden van November 2012 tot en met Maart 2013. De studenten die hebben meegedaan aan de dataverzameling zijn een onderdeel van de

mastergroep ‘Een Veilig Huis’. Vooraf aan de huisbezoeken hebben de studenten een training gevolgd voor het afnemen van de MC-HOME. De training was gebaseerd op de handleiding van de MC-HOME (Caldwell & Bradley, 2003). Tijdens de training kregen de studenten verschillende filmpjes te zien waarop de MC-HOME werd afgenomen bij moeders. Deze filmpjes werden dan besproken en uiteindelijk moesten de studenten in tweetallen zelf een gezin vinden om te oefenen. Deze oefening werd opgenomen op video en later klassikaal besproken.

Vervolgens gingen de studenten in tweetallen op huisbezoek om het interview en de verschillende vragenlijsten af te nemen. Na het interview werd aan de ouder gevraagd om de NOSI-K en de CBCL in te vullen. Het totale huisbezoek duurde ongeveer 60-90 minuten. Ouders en kinderen deden vrijwillig mee aan het onderzoek en konden elk moment het huisbezoek afbreken.

(17)

17

Resultaten Datascreening

De resultaten van het onderzoek beschrijven de samenhang tussen enerzijds het aantal uren werk van ouders, vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen bij kinderen en

anderzijds de samenhang tussen het aantal uren werk van ouders, ouderlijke stress en gedragsproblemen bij kinderen. Voordat de data wordt onderworpen aan de statistische analyses, is er eerst een data inspectie uitgevoerd. Tabel 1 geeft een overzicht van de beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen. Middels inspectie van de

frequentietabellen en een missende waarden analyse is gekeken naar de missende waarden in de dataset. Proefpersonen met een missende waarde op de afhankelijke variabele zijn geheel verwijderd. Voor de variabelen met een missende waarde op de onafhankelijke variabelen is bij de analyses gekozen voor pairwise deletion. Met behulp van boxplots is onderzocht of er uitbijters waren op de verschillende variabelen. Er waren uitbijters op de variabelen ‘aantal uren werk van vader’, ‘gedragsproblemen’ en ‘ouderlijke stress’. De uitbijters die in de analyse naar voren komen zijn juist de personen die voor dit onderzoek relevant zijn. Om geen informatie verloren te laten gaan is er daarom voor gekozen deze personen toch mee te nemen in de analyses. De normaliteit is nader bekeken door histogrammen van de variabelen te maken en te kijken naar de normaal curve in deze grafiek. Uit de univariate data-analyse is op te maken dat geen enkele variabele normaal verdeeld is. Er wordt besloten verder te

werken met de niet normaal verdeelde variabelen omdat het omvormen van de variabelen naar een natuurlijke logaritme weinig effect heeft. Omdat de data niet normaal verdeeld is, dienen de resultaten van dit onderzoek met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd

Tabel 1

Beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen

N Min Max M SD Z

Kurtosis Z

Skewness Aantal uren werk

ouders 152 0 92 54.96 17.14 6.22 -5.04 Gedragsproblemen 182 0 71 18.99 13.69 2.63 5.41 Ouderlijke stress 182 25 103 42.40 15.48 4.52 7.52 Vaderlijke betrokkenheid 172 0 4 2.84 1.11 -.24 -4.73

(18)

18 Bij de bivariate analyse wordt met behulp van scatterplots gekeken naar de onderlinge verbanden tussen de variabelen. Tabel 2 geeft een overzicht van de correlaties tussen de variabelen. Voor de variabele ouderlijke stress is er een positieve correlatie met gedragsproblemen van kinderen. Dit impliceert een samenhang tussen deze twee variabelen. De correlatie tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen is erg laag, wat aangeeft dat het verband tussen deze variabelen niet zo groot is. Het merendeel van de correlaties tussen de variabelen is zwak en laat zien dat er een klein verband is tussen de variabelen.

Tabel 2

Correlaties tussen de numerieke variabelen Aantal uren werk ouders Gedragsproblemen Ouderlijke stress Vaderlijke betrokkenheid p

Aantal uren werk ouders 1 .00 Gedragsproblemen -.06 1 .22 Ouderlijke stress .00 .56 1 .00 Vaderlijke betrokkenheid -.05 -.17 -.02 1 .01 p < .05 Data-analyse

Aantal uren werk ouders en gedragsproblemen van het kind. Om de eerste

deelvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden is een enkelvoudige regressie uitgevoerd. Deze statistische analyse is gebruikt om te kijken wat het verband is tussen het aantal uren dat ouders werken en de mogelijke gedragsproblemen van kinderen. De correlatie tussen het aantal uren werk van ouders en de mogelijke gedragsproblemen van kinderen is .06. Verder is de verklaarde variantie R2 = .004, F(1,150) = 0.60, p < .05. Dit houdt in dat het

aantal uren werk van ouders 0.4% van de variantie in scores op gedragsproblemen van kinderen verklaard. In tabel 3 hieronder is af te lezen dat B = -0.05, t(150) = 5.77, p < .05. Deze waarde is niet significant, dat betekent dat het aantal uren werk van ouders geen significante voorspeller is voor de gedragsproblemen van kinderen.

(19)

19 Tabel 3

Regressies deelvraag 1, 2 en 3

B SE β T F p

Deelvraag 1: Aantal uren werk ouders en gedragsproblemen -0.05 .06 -.06 5.77 0.60 .44 Deelvraag 2: Vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen -2.17 .95 -.17 -2.28 5.20 .02 Deelvraag 3: Ouderlijke stress en gedragsproblemen 0.50 .06 .56 9.12 83.18 .00 *p < .05

Vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van kinderen. Om de tweede

deelvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden is ook een enkelvoudige regressie uitgevoerd. Er wordt gekeken in hoeverre vaderlijke betrokkenheid in de opvoeding verband houdt met de hoeveelheid gedragsproblemen die kinderen laten zien. De correlatie tussen deze twee variabelen is -.17 en de verklaarde variantie is R2 = .02, F(1,170) = 5.20, p < .05.

Vaderlijke betrokkenheid verklaart dus 2.4% van de variantie in scores op de

gedragsproblemen van kinderen. In tabel 3 is af te lezen dat B = -2.17, t(170) = -2.28, p < .05 voor het aantal uren werk van beide ouders. Deze waarde is significant. Dit betekent dat de betrokkenheid van vader tijdens de opvoeding een significant negatief effect heeft op de gedragsproblemen van kinderen. Hoe meer een vader betrokken is bij de opvoeding, hoe kleiner de kans is op het ontstaan van gedragsproblemen.

Ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen. Om de derde deelvraag te

beantwoorden wordt gekeken in hoeverre ouderlijke stress die ervaren wordt tijdens de opvoeding een voorspellende waarde heeft voor het ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen. De correlatie tussen deze twee variabelen is .56 en de verklaarde variantie is R2

= .316, F(1,180) = 83.18, p < .05. Ouderlijke stress tijdens de opvoeding verklaart dus 31.6%

van de variantie in scores op de gedragsproblemen van kinderen. In tabel 3 is af te lezen dat B

(20)

20 dit betekent dat ouderlijke stress een positief voorspellende waarde heeft voor de

gedragsproblemen van kinderen. Hoe minder stress ouders ervaren tijdens de opvoeding hoe kleiner de kans op gedragsproblemen bij hun kinderen.

Aantal uren werk ouders, vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van het kind. Om de vierde deelvraag te beantwoorden, namelijk ‘in hoeverre verklaart vaderlijke

betrokkenheid de relatie tussen de hoeveelheid uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen?’ is een mediatiemodel getoetst aan de hand van de vier stappen van Baron & Kenny (1986). Stap één in dit model is kijken naar de relatie tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen bij kinderen. In tabel 4 hieronder is af te lezen dat de regressie tussen deze variabelen niet significant is. Hieruit is op te maken dat het aantal uren werk van ouders geen significante voorspeller is voor het ontstaan van gedragsproblemen van kinderen. Ondanks de niet-significante relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele is ervoor gekozen toch naar mediatie te toetsen. Bij stap twee is gekeken naar de relatie tussen de variabele; vaderlijke betrokkenheid en de variabele; aantal uren werk van ouders. Deze relatie wordt bekeken zodat bekend is of de onafhankelijke variabele correleert met de mediërende factor (Baron & Kenny, 1986). De correlatie tussen deze twee variabelen is -.17 en vaderlijke betrokkenheid verklaart 3.0% van de variantie in scores van gedragsproblemen van het kind. Het verband is door deze lage correlatie zeer zwak. In tabel 4 is te zien dat de regressie tussen deze twee variabelen significant is, waardoor geconcludeerd kan worden dat vaderlijke betrokkenheid een voorspellende waarde heeft voor het ontstaan van

gedragsproblemen bij kinderen.

In stap drie van het mediatiemodel worden zowel beide onafhankelijke variabelen als de afhankelijke variabele; gedragsproblemen van het kind toegevoegd aan de regressieanalyse. Deze stap in het mediatiemodel is nodig om te kijken of de mediërende factor; vaderlijke betrokkenheid van invloed is op de afhankelijke variabele; gedragsproblemen bij kinderen. De onafhankelijke variabele; aantal uren werk van ouders, wordt toegevoegd omdat de correlatie tussen de twee variabelen mogelijke door deze variabele in stand wordt gehouden (Baron & Kenny, 1986). De multipele correlatie tussen de drie variabelen is .11 en vaderlijke

betrokkenheid verklaart samen met aantal uren werk van ouders 1.2% van de variantie in de scores op gedragsproblemen bij kinderen. Het verband tussen deze variabelen is zeer zwak. De regressie tussen de mediërende factor en de afhankelijke variabele is niet significant, zie tabel 4. Vaderlijke betrokkenheid heeft dus geen voorspellende waarde voor de afhankelijke variabele; gedragsproblemen bij kinderen. De vierde stap die gezet wordt in het toetsten van

(21)

21 dit mediatiemodel is te kijken naar de relatie tussen de onafhankelijke variabele aantal uren werk van ouders en de afhankelijke variabele gedragsproblemen bij kinderen. De mediërende factor vaderlijke betrokkenheid wordt meegenomen als controle variabele om te zien of en hoe deze het verband beïnvloedt (Baron & Kenny, 1986). In tabel 4 is te zien dat alle waardes in deze regressieanalyse niet significant zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen mediatie optreedt. De hoeveelheid uren die ouders werken houdt geen verband met de gedragsproblemen van kinderen. De variabele vaderlijke betrokkenheid heeft geen

mediërende werking in de relatie tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen.

Tabel 4

Mediatiemodel 1

Regressie B SE β T F p

Aantal uren werk

gedragsproblemen

-0.05 .06 -.06 5,77 0.60 .44

Aantal uren werk en vaderlijke betrokkenheid

-0.00 .01 -.05 -0.58 0.34 .56

Aantal uren werk, vaderlijke

betrokkenheid  gedragsproblemen

-1.36 1.14 -.10 -1.19 0.90 .41

Aantal uren werk

gedragsproblemen, gecontroleerd voor vaderlijke betrokkenheid -0.04 .07 -.06 -0.67 0.90 .50 *p < .05

Aantal uren werk ouders, ouderlijke stress en gedragsproblemen van het kind.

De laatste deelvraag van het huidige onderzoek, namelijk ‘in hoeverre verklaart ouderlijke stress tijden de opvoeding de relatie tussen de hoeveelheid uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen?’ wordt ook beantwoord door het toetsten van een mediatiemodel. In deze analyse wordt gekeken of de onafhankelijke variabele; aantal uren werk van ouders een voorspellende waarde heeft voor de afhankelijke variabele

gedragsproblemen van het kind, daarbij rekening gehouden met de invloed van de mediërende factor ouderlijke stress. Wederom is gebruik gemaakt van het mediatiemodel van Baron & Kenny (1986). Bij stap één is gekeken naar het verband tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van het kind. In tabel 5 is te zien dat de regressie tussen deze twee

(22)

22 variabelen niet significant is. Hieruit is op te maken dat het aantal uren werk van ouders geen significante voorspeller is voor het ontstaan van gedragsproblemen bij kinderen. Ondanks de niet-significante relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele is ervoor gekozen toch naar mediatie te toetsen. Stap twee in het mediatiemodel is te kijken naar het verband tussen de mediërende factor; ouderlijke stress en de onafhankelijke variabele; aantal uren werk van ouders. De regressie tussen deze twee variabelen is niet significant, zie tabel 5. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ouderlijke stress tijdens de opvoeding geen verband houdt met de hoeveelheid uren die ouders werken.

Tabel 5

Mediatiemodel 2

Regressie B SE β T F p

Aantal uren werk

gedragsproblemen

-0.05 0.06 -.06 5,77 0.60 .44

Aantal uren werk en ouderlijke stress

0.00 0.08 .00 -0.00 0.00 .99

Aantal uren werk, ouderlijke stress

gedragsproblemen

0.49 0.06 .59 8.84 39.50 .00

Aantal uren werk

gedragsproblemen, gecontroleerd voor ouderlijke stress -0.05 0.05 -.06 -0.95 39.50 .34 *p < .05

Nadat gekeken is naar dit verband wordt in stap drie beide onafhankelijke variabelen als de afhankelijke variabele; gedragsproblemen van het kind toegevoegd aan de regressieanalyse. Deze stap in het mediatiemodel is nodig om te kijken of de mediërende factor; ouderlijke stress van invloed is op de afhankelijke variabele; gedragsproblemen bij kinderen. De onafhankelijke variabele; aantal uren werk van ouders, wordt toegevoegd omdat de correlatie tussen de twee variabelen mogelijke door deze variabele in stand wordt gehouden (Baron & Kenny, 1986). De multipele correlatie tussen de drie variabelen is .59 en ouderlijke stress verklaart samen met aantal uren werk van ouders 34.6% van de variantie in de scores op gedragsproblemen bij kinderen. Het verband tussen deze variabelen is matig. De regressie tussen de mediërende factor en de afhankelijke variabele is significant. Ouderlijke stress houdt dus positief verband met de afhankelijke variabele; gedragsproblemen van kinderen. Stap vier in het mediatiemodel van Baron & Kenny (1986) is te kijken naar het verband

(23)

23 tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele, met de mediërende factor als controlevariabele. In deze laatste stap kan men concluderen of er een invloed is van de mediërende factor; ouderlijke stress, op het directe verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele (Baron & Kenny, 1986). Uit de regressie komt naar voren dat er geen direct verband bestaat tussen het aantal uren dat ouders werken en gedragsproblemen van kinderen. Ouderlijke stress heeft geen mediërende werking op dit verband maar houdt wel verband met gedragsproblemen van kinderen.

(24)

24

Discussie

In het huidige onderzoek is onderzocht wat het verband is tussen het aantal uren werk van ouders en de gedragsproblemen van kinderen. Hier zijn twee mediërende factoren bij betrokken, namelijk; vaderlijke betrokkenheid en ouderlijke stress. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘In hoeverre is de hoeveelheid uren die ouders aan het werk zijn gerelateerd

aan gedragsproblemen van kinderen en hoe wordt dit verklaard via betrokkenheid van de vaderfiguur en ouderlijke stress?’

Allereerst is gekeken naar het verband tussen de onafhankelijke variabele; aantal uren werk van ouders en de afhankelijke variabele; gedragsproblemen van kinderen. In

tegenstelling tot wat er was verwacht op basis van het onderzoek van Coleman (1988), bleek er geen verband te zijn tussen het aantal uren werk van ouders en de gedragsproblemen van kinderen. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten zou kunnen zijn dat vorig onderzoek is uitgevoerd in de Verenigde Staten en dit onderzoek in Nederland. Het verband tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen is mogelijk minder sterk of

helemaal niet aanwezig dan wordt aangenomen in de Verenigde Staten. Bij het onderzoek naar dit verband in de VS zijn mogelijk andere factoren meegenomen in het onderzoek

waardoor hier wel een verband wordt gevonden. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de kinderen in Nederland eerder worden opgevangen door naaste familie en dat in de VS vaker gebruik wordt gemaakt kinderopvang. Onderzoek wijst uit dat kinderopvang een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De kans op het ontstaan van gedragsproblemen is groter (Belsky, 2001; Brooks-Gunn, Han, & Waldfogel, 2002). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat er in deze steekproef veel laagopgeleide moeders zaten. Eerder onderzoek toont aan dat hoogopgeleide moeders vaker en meer werken dan

laagopgeleide moeders (Van der Valk, 2005). Mogelijk dus dat wanneer er in deze steekproef meer hoogopgeleide moeders zaten, er door moeders meer gewerkt werd, en er wel een

verband gevonden was tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen bij kinderen. De tweede deelvraag ging in op de vraag in hoeverre er een samenhang is tussen vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van kinderen. Zoals al verwacht werd in het onderzoek van Amato & Rivera (1999) bleek uit het huidige onderzoek dat er een negatief verband is tussen vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen van kinderen. Wanneer de vader betrokken is bij de opvoeding zorgt dit voor minder gedragsproblemen bij kinderen. Het eerder genoemde model van Lamb (1987) over de interactie tussen vader en kind, de

toegankelijkheid van vader en de verantwoordelijkheid van vader sluit hier goed bij aan. Deze drie aspecten zijn namelijk toonaangevend voor de mate van vaderlijke betrokkenheid tijdens

(25)

25 de opvoeding (Brown, McBride, Bost & Shin, 2011).

De derde deelvraag van dit onderzoek ging in op de vraag in hoeverre er een samenhang is tussen ouderlijke stress tijdens de opvoeding en gedragsproblemen van kinderen. Er bleek zoals verwacht een positief verband te zijn tussen ouderlijke stress en gedragsproblemen van kinderen. Wanneer ouders minder ouderlijke stress hebben tijdens het opvoeden, zorgt dit voor minder gedragsproblemen bij hun kinderen. Zoals hierboven al eerder genoemd is, is het een wisselwerking tussen de stress van ouders en het

probleemgedrag van het kind. Gestreste ouders hebben een andere manier van opvoeden waardoor er sneller probleemgedrag ontstaat. Echter, wanneer kinderen probleemgedrag vertonen, verhoogt dit het stressgehalte bij ouders (Deater & Deckard, 2004).

De vierde deelvraag onderzocht het verband tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen, met vaderlijke betrokkenheid als mediërende factor. In tegenstelling tot wat werd verwacht op basis van eerder onderzoek, is er geen verband tussen het aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen, en heeft vaderlijke betrokkenheid geen mediërende werking in de relatie tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten kan zijn dat er in Nederland toch nog veel gezinnen zijn waarbij vader de rol heeft als kostwinner (Franqo & Winqvist, 2004). In het huidige onderzoek zijn inderdaad veel vaders die veel uren werken en weinig moeders die veel uren werken. Vaderlijke betrokkenheid speelt hierdoor geen rol bij de opvoeding van kinderen (den Dulk, van Doorne-Huiskes, & Peper, 2003). In het huidige onderzoek wordt bij de mate van vaderlijke betrokkenheid alleen gekeken naar de hoeveelheid uren die vader werkt. Echter is er nog een onderscheid te maken tussen kwaliteit en kwantiteit. Wanneer een vader veel werkt wil dit niet zeggen dat de kwaliteit van het contact tussen vader en kind ook slecht is. In vervolgonderzoek is dit een onderscheid waar mogelijk rekening mee kan worden gehouden. Daarnaast wordt in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van de HOME-schaal gezinsintegratie om vaderlijke betrokkenheid te meten. Deze schaal meet meer dan alleen de verantwoordelijkheid die vader neemt tijdens de opvoeding en de interactie die hij heeft met zijn kind. Deze HOME-schaal kijkt ook naar de consistentie van de primaire familiekring (Caldwell & Bradley, 2003). Mogelijk is deze schaal te breed om vaderlijke betrokkenheid te meten. In het onderzoek van Marsiglio (1991) en Amato & Rivera (1999) wordt gebruik gemaakt van het Parental Bonding Instrument. Dit meetinstrument bekijkt van elke ouder afzonderlijk naar de aan en afwezigheid van zorg van de ouder tijdens de opvoeding. Dit meetinstrument zou dus mogelijk gebruikt kunnen worden in vervolgonderzoek om de mate van vaderlijke betrokkenheid beter in kaart te brengen.

(26)

26 De vijfde deelvraag ging in op de vraag of er een verband was tussen aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen van kinderen, met ouderlijke stress als mediërende factor. In tegenstelling tot wat werd verwacht op basis van eerder onderzoek, is er geen verband

gevonden tussen het aantal uren werk van ouders en gedragsproblemen, en heeft ouderlijke stress geen mediërende werking. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten zou wederom te maken kunnen hebben dat in deze steekproef veel ouders zitten waarbij de vader fulltime werkt en de moeder parttime. Hierdoor kan er een goede balans gevonden worden tussen hoeveelheid werken en het opvoeden van de kinderen. Wanneer ouders minder werken, nemen zij minder stress mee naar huis en voert dit door in de manier van opvoeden. Dit heeft vervolgens een positieve invloed op de ontwikkeling van kinderen (Repetti & Wood, 1997). Een andere verklaring voor deze resultaten kan zijn dat het begrip ouderlijke stress in dit onderzoek onvoldoende duidelijk gedefinieerd is, waardoor het lastig te meten is. Ouderlijke stress is een breed begrip, maar is in dit onderzoek voornamelijk gericht op de ouderlijke stress die wordt ervaren tijdens de opvoeding. De NOSI-K is een meetinstrument dat bij het meten van ouderlijke stress rekening houdt met alle factoren van buitenaf die mogelijk te maken kunnen hebben met de mate van ouderlijke stress. In andere onderzoeken is gebruik gemaakt van de Parenting Stress Index, ondanks dat de NOSI-K is afgeleid van de Parenting Stress Index past deze mogelijk beter bij het huidige onderzoek. In het huidige onderzoek wordt ouderlijke stress namelijk gedefinieerd als stress die ontstaat tijdens het opvoeden van de kinderen. De Parenting Stress Index is een meetinstrument dat hier meer specifiek op is gericht en niet ouderlijke stress die bijvoorbeeld ontstaat door een scheiding ook meeneemt.

Beperkingen

Naast een aantal beperkingen dat al genoemd is bij de verklaringen van de

bevindingen zoals verschil in onderzoek tussen de Nederlandse populatie en mensen in de VS, en de verschillende meetinstrumenten die gebruikt zijn voor het huidige onderzoek is een andere beperking van het huidige onderzoek de doelgroep die gebruikt is voor het onderzoek. Proefpersonen voor dit onderzoek zijn alleen geworven in de naaste omgeving van de

studenten. Hierdoor zijn vooral basisscholen benaderd met kinderen afkomstig uit de hogere sociale klasse. Kinderen uit de hogere sociale klasse groeien op in een welvarend milieu, en wanneer beide ouders werken zijn zij in staat om met de financiële middelen die zij hebben de opvang van hun kinderen goed te regelen. Ouders van kinderen in achterstandswijken moeten vaak hard werken voor weinig geld en hebben daardoor niet de middelen om de opvoeding van hun kinderen goed vorm te geven wanneer zij zelf niet aanwezig zijn. Deze doelgroep

(27)

27 was mogelijk voor de huidige onderzoeksvraag interessant geweest. Daarnaast is de kans aanwezig dat de respondenten in dit onderzoek sociaal wenselijk antwoord geven waardoor je een verdraaid beeld van de werkelijkheid krijgt. Mensen hebben de neiging naar een bepaalde norm te willen antwoorden (Verstraete, 2008).

Toekomstig onderzoek en implicaties

Binnen het huidige onderzoek is geen verband gevonden tussen aantal uren werk van ouders en probleemgedrag van kinderen. Echter door het huidige onderzoek komt wel naar voren dat vervolgonderzoek nodig is, waarbij rekening wordt gehouden met andere factoren die mogelijk van invloed zijn op dit verband. Gekeken naar de mediërende factoren in het huidige onderzoek, moet er een duidelijk meetinstrument gebruikt worden om vaderlijke betrokkenheid te kunnen meten. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om gebruik te maken van het Parental Bonding Intrument. Daarnaast zou ook om ouderlijke stress tijdens de opvoeding te meten een specifieker meetinstrument gebruikt kunnen worden. Mogelijk zou hiervoor de Amerikaanse versie van de NOSI-K: de Parenting Stress Index gebruikt kunnen worden. Dit meetinstrument kijkt voornamelijk naar de ouder-kind interactie en laat andere factoren die mogelijk van invloed zijn op ouderlijke stress buiten beschouwing (Abidin, 1990). Daarnaast moet in vervolgonderzoek worden nagegaan welke andere factoren een rol spelen bij aantal uren werk van ouders en probleemgedrag van kinderen. Gedacht kan worden aan

kinderopvang als mediërende factor. Opleidingsniveau van ouders is ook een interessante variabele om mee te nemen in vervolgonderzoek. Het opleidingsniveau van ouders speelt namelijk een grote rol in de hoeveelheid uur die ouders werken (van der Valk, 2005).

Belangrijk is ook om in toekomstig onderzoek een brede representatieve steekproef te nemen, waarin ook ouders van kinderen uit een lagere sociale klasse worden meegenomen. Wanneer meer onderzoek komt naar het verband tussen aantal uren werk van ouders en

gedragsproblemen van kinderen kan mogelijk in de toekomst betere maatregelen getroffen worden voor werkende ouders die minder financiële middelen hebben om hun kinderen goed onder te brengen wanneer zij daar zelf niet toe in staat zijn. Een mogelijkheid hiervoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat er voor deze mensen aparte opvang geregeld kan worden in de vorm van vrijwilligers die bereid zijn op de kinderen van anderen te passen wanneer ouders zelf daarvoor de tijd niet hebben.

(28)

28 Literatuurlijst

Abidin, R. R. (1990). Introduction to the Special Issue: The Stress of Parenting. Journal of

Clinical Child Psychology, 19, 298-301.

Achenbach, T. M. (2011). Child Behavior Checklist. Encyclopedia of Clinical

Neuropsychology.

Albert, L., & Popkin, M. (1987). Quality Parenting, Random House, Ballantine Books Inc, New York.

Amato, P. R., & Rivera, F. (1999). Paternal involvement and children’s behavior problems,

Journal of Marriage and the Family, 61, 375–384.

Barnett, R. C. & Baruch, G. K. (1987). Determinants of Fathers’ Participation in Family Work. Journal of Marriage and the Family, 49, 29-40.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of

Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Baydar, N., & Brooks-Gunn, J. (1991). Effects of maternal employment and child-care arrangements on preschoolers' cognitive and behavioral outcomes: Evidence from the children of the national longitudinal survey of youth. Developmental psychology,

27(6), 932-945.

Baydar, N., Greek, A., & Gritz, M. (1999). Young Mothers’ Time Spent at Work and Time Spent Caring for Children. Journal of Family and Economic Issues, 20, 61-84.

Belsky, J. (2001). Developmental risks (still) associated with early childcare. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 42, 845-859.

Bradley, R. H., Caldwell, B. M., & Corwyn, R. F. (2003). The Child Care HOME Inventories: assessing the quality of family child care homes. Early Childhood Research Quarterly,

(29)

29 Brock, A. J. L. L. D., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M. & Abidin, R. R. (1992) Nijmegen

Parental Stress Index. Measuring Instrument for the Determination of Stress in Caregivers. An Extended Version for Psychodiagnostic Purposes and a Shortened Version (NOSI-K) for Signalling Purposes. Swetz & Zeitlinger, Lisse.

Brooks-Gunn, J., Han, W. J., & Waldfogel, J. (2002). Maternal employment and child

cognitive outcomes in the first three years of life: the NICHD study of early childcare.

Child Development, 73, 1052-1072.

Brown, G. L., McBride, B. A., Bost, K. K., & Shin, N. (2011). Parental involvement, child temperament, and parents’ work hours: Differential relations for mothers and fathers.

Journal of Applied Developmental Psychology, 32, 313-322.

Bryant, W. K., and Zick, C. D. (1996). An examination of parent–child shared time, Journal

of Marriage and the Family, 58, 227–237.

Caldwell, B. M., & Bradley, R. H. (2003). HOME Inventory Administration Manual.

Coleman, J. (1988). Social Capital in the Creation of Human Capital. American Journal of

Sociology, 94, 95-120.

Cooney, T. M., Pedersen, F. A., Indelicato, S., and Palkovitz, R. (1993). “Timing of

fatherhood: Is ‘on time’ optimal?,” Journal of Marriage and the Family, 55,205–215. Cowan, C. P., & Cowan, P. A. (1987). Men's involvement in parenthood: Identifying the

antecedents and understanding the barriers. In P.W. Berman & F.A. Pedersen (Eds.),

Men's transitions to parenthood: Longitudinal studies of early family experience,

145-174.

Culp, R. E., Schadle, A., Robinson, L., & Culp, A. M. (2000). Relationships among parental involvement and young children’s perceived self-competence and behavior problems.

Journal of Child and Family studies, 9, 27-38.

Deater-Deckard, K. (2004). Parenting Stress. New Haven: Yale University Press.

Dulk den, L., van Doorne-Huiskes, A., & Peper, B. (2003). Arbeid en zorg in Europees perspectief. Tijdschrijft voor Arbeidsvraagstukken, 19, 69-82.

(30)

30 Eyberg, S. M., Boggs, S. R., & Rodriguez, C. M. (1992). Relationships between maternal

parenting stress and child disruptive behavior. Child and Family Behavior Therapy,

14, 1- 9.

Franco, A., & Winqvist, K. (2002). At the margins of the labour market? Women and men in temporary jobs in Europe. Statistics in focus. Eurostat. European Communities. Gardner, P. W., Jones, D. C., & Miner, J. L. (1994). Social competence among low-income

preschoolers: Emotion socialization practices and social cognitive correlates. Child

Development,65, 622-637.

Gershuny, J., & Robinson, J. P. (1988). Historical changes in the household division of labor,

Demography 25, 537–552.

Griswold, R. L. (1950). Fatherhood in America: A history. BasicBooks. 270-345. Haddock, S. A.,& Rattenborg, K. (2003). Benefits and challenges of dual-earning:

Perspectives of successful couples. The American Journal of Family Therapy, 31, 325-344.

Hart, M. S., & Kelley, M. L. (2006). Fathers’and mothers’ work and family issues as related to internalizing and externalizing behavior of children attending day care. Journal of

Family Issues, 27, 252-270.

Harvey, E. (1999). Short-term and long-term effects of early parental employment on children of the National Longitudinal Survey of Youth. Developmental Psychology, 35, 445-459.

Hewlett, S. A. (1991). When the Bough Breaks—The Cost of Neglecting our Children, Basic Books, New York.

Hill, M. S., & Duncan, G. J. (1987). Parental family income and the socioeconomic attainment of children, Social Science Research 16, 39–73.

Ishii-Kuntz, M., & Coltrane, S. (1992). Predicting the sharing of household labor: Are parenting and housework distinct?, Sociological Perspectives 35, 629–649.

Knibiehler, Y. (1995). Fathers, patriarchy, paternity. In M.C.P. van Dongen, G.A.B. Frinking, & M. J.G. Jacobs (Eds.), Changing fatherhood: An interdisciplinary.

Korvorst, M., & Traag, T. (2010). In steeds meer gezinnen werken beide ouders.

(31)

31 Lamb, M. E. (2010). The role of the father in child development. Library of Congress

Cataloging in Publication Data, 2-11.

Lamb, M. E., Pleck, J. H., Charnov, E. L., & Levine, J. A. (1987). A biosocial perspective on paternal behavior and involvement. In J. B. Lancaster, J. Altman, A. Rossi, & L. Sherrod (Eds.), Parenting across the lifespan: Biosocial perspectives, 111-142.

Lucas-Thompson, R. G., Goldberg, W. A., & Prause, J. (2010). Maternal work early in the lives of children and its distal associations with achievement and behavior problems: A met-analysis. Psychological Bulletin, 136, 915-942.

Maret, E., & Finlay, B. (1984). The Distribution of Household Labor Among Women in Dual-earner Families. Journal of Marriage and Family, 46, 357-364.

Marsiglio, W. (1991). Paternal engagement activities with minor children, Journal of

Marriage and the Family, 53, 973–986.

McBride, B. (1989). Stress and father’s parental competence: Implications for family life and parent education. Family Relations, 38, 385-389.

McBride, B. A., & Mills, G. A. Comparison of Mother and Father Involvement With Their Preschool Age Children. Early Childhood Research Quarterly, 8, 457-477.

Morgan, J., D. Robinson, and J. Aldridge. 2002. Parenting stress and externalizing child behaviour. Child and Family Social Work, 7, 219–25.

O’Connell, M. (1993). Where’s Papa? Fathers’ Role in Child Care, Population Trends and Public Policy, Bulletin No. 20, Population Reference Bureau, Washington, DC.

Pleck, J. H. (1981). The myth of masculinity. Cambridge, MA: MIT Press.

Pleck, E.H., Pleck, J.H., & Lamb, M.E. (1997). The role of the father in child development.

American Psychological Association. 33-48

Repetti, R. L. & Wood, J. (1997). Effects of daily stress at work on mothers’ interactions with preschoolers. Journal of Family Psychology, 11, 90-108.

Scott-Jones, D. (1984). Parent-Child Interactions and School Achievement. In B.A. Ryan (Ed.), The Family-School Conncection: Theory, Research, and Practice. California.

(32)

32 Spilsbury, J. C., Storfer-Isser, A., Drotar, D., Rosen, C. L., Kirchner, L., & Redline, S. (2005).

Effects of the Home Environment on School-Aged Children’s Sleep. Department of

Pediatrics, 28, 1420 – 1424.

Stafford, F. P. (1987). “Women’s work, sibling competition, and children’s school performance, American Economic Review 77, 972–980.

Valk, J. van der (2005). Arbeidsdeelname van paren. Sociaal-economische Trends, 3e

kwartaal 2005, CBS, 27-31.

Verhulst, F. C., Van der Ende, J., & Koot J. M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18.

Afdeling Kinder- en Jeugpsychiatrie.

Verschueren, K. (1998). Vaders. Kind en Adolescent, 19, 139-143.

Williford, A. P., S. D. Calkins, and S. P. Keane. 2007. Predicting change in parenting stress across early childhood: Child and maternal factors. Journal of Abnormal Child

Psychology, 35, 251–63.

Zick, C. D., Bryant, W. K., & Osterbacka, E. (2001). Mothers’ Employment, Parental Involvement, and the Implications for Intermediate Child Outcoms. Social Science

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

However, there is often a conflict between individual and organizational goals (as embodied in rules and procedures) making enforcement necessary (Hale et al., 2003). al

The current institutions give big parties the initiative over all issues and force small parties to compete among themselves to enter the coalition at all, whereas Ministry Voting

Wij klagen burgemeester Van Thijn, zijn wethouders, zijn commissarissen en andere functionarissen van de politie, zijn voorgangers en alle andere politiek

The occupational carcinogen exposure in a coal mining environment may lead to the development of various types of cancer, such as prostate and lung cancer, due to the daily

Firing table is mainly based on trajectory models such as the Point Mass Model (PMM), the Modified Point Mass Model (MPMM) or the Five Degrees of Freedom (5-DOF).. PMM is the

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

Continuous compliance compensation of position-dependent flexible structures Nikolaos Kontaras ∗ Marcel Heertjes ∗∗ Hans Zwart ∗∗∗ ∗ Control Systems Technology group,