• No results found

De Invloed van Fluency op Subjectieve Waarneming van tijd en Affect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Invloed van Fluency op Subjectieve Waarneming van tijd en Affect"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Invloed van Fluency op Subjectieve Waarneming van

tijd en Affect

Bachelorthese Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam

Naam: Pleun Arts

Studentnummer: 10615962 Begeleider: Mark Rotteveel Datum: 17 juni 2018 Woorden: 3059

(2)

2 Abstract

De subjectieve waarneming van tijd kan beïnvloed worden door hoe vloeiend iets verwerkt kan worden (dit wordt ook wel fluency genoemd). Er heersen verschillende ideeën over het precieze effect. In dit onderzoek wordt fluency geoperationaliseerd als herhaling. Aan het experiment namen 53 proefpersonen deel. Tijdens het experiment werd een neutraal woord wel of niet herhaald en moest de proefpersoon een tijdsinschatting maken en een affectieve evaluatie geven over het als tweede getoonde (al dan niet herhaalde) woord. Uit de resultaten bleek dat herhaalde woorden als korter werden ervaren dan niet herhaalde woorden. Ook leek herhaling tot een negatievere waardering te leiden.

(3)

3 De invloed van fluency op subjectieve tijdswaarneming en affect

De waarneming van tijd is subjectief, denk bijvoorbeeld aan dat de terugreis van een bestemming voor je gevoel vaak korter duurt dan de heenreis (van de Ven, van Rijswijk & Roy, 2011). Fluency (de mate waarin iets vloeiend verwerkt kan worden) lijkt een factor te zijn die hierin een rol in speelt. Er is al veel onderzoek besteed aan het verband tussen fluency en de subjectieve waarneming van tijd, echter laten deze geen eenduidig beeld zien. Zo is er enerzijds gevonden dat het manipuleren van fluency leidt tot een overschatting van

aanbiedingstijds (Whiterspoon & Alan, 2011), maar is er ook gevonden dat fluency middels herhaling juist voor een overschatting van aanbiedingstijd zorgt (Matthews, 2011). Gezien deze verschillen in effect, rijst de vraag of hier in beide gevallen wel sprake is van fluency? Volgens de correspondentiehypothese zijn fluency en positief affect vergelijkbare processen (Rotteveel, 2015). We verwachten dus dat, naast dat fluency een effect heeft op subjectieve tijdswaarneming, ook een positief effect heeft op affect. In dit onderzoek kijken we daarom naar de invloed van fluency (geoperationaliseered als herhaling) op zowel subjectieve tijdswaarneming en affect.

Witherspoon & Allan (1985) hebben onderzoek gedaan naar het effect van (perceptuele) fluency op subjectieve tijdswaarneming. Zij lieten participanten een woordenlijst hardop voor lezen, waarna ze vervolgens werden blootgesteld aan een perceptuele identificatietaak. Ze kregen woorden te zien die ze ofwel eerder in de woordenlijst hadden gezien, of die nieuw waren. Deze moesten zij hardop voorlezen en categoriseren in één van vier (20ms, 33ms, 46ms of 59ms) categorieën. Hieruit bleek dat de woorden die eerder ook op de woordenlijst stonden (en dus vloeiender verwerkt konden worden), subjectief langer leken te verschijnen. De auteurs concludeerden dat Fluency in deze dus voor een overschatting van tijd zorgde.

(4)

4 Dit verschijnsel verklaren Witherspoon & Alan aan de hand van de misattributie-theorie. Deze theorie stelt dat perceptuele fluency onterecht wordt toegewezen aan een langere aanbiedingstijd. De aandachthypothese ondersteund deze gedachte (Thomas & Weaver, 1975). Deze gaat er vanuit dat tijdswaarneming wordt bepaald door twee processors, de timer processor en de visual information processor. Aandacht is in deze gelimiteerd, wat als gevolg heeft dat als één van de processors meer aandacht nodig heeft, de informatie van de ander minder betrouwbaar wordt. Als een stimulus om extra aandacht vraagt (bijvoorbeeld omdat een deel van de participanten werd verteld dat ze de stimuli moesten onthouden), is er dus minder aandacht over voor het bijhouden van de tijd. De timer telt aan de hand van ‘slagen’ die plaats vinden, wanneer hier minder aandacht voor is, is de kans groter dat een aantal van deze slagen niet worden opgemerkt. Dit zal ertoe leiden dat wanneer een stimulus meer aandacht nodig heeft, bijvoorbeeld omdat het nieuw is en minder vloeiend verwerkt kan worden, de aanbiedingstijd korter lijkt.

Uit een onderzoek van Matthews (2011) blijkt echter een tegenovergesteld effect. In zijn onderzoek liet hij participanten een afbeelding zien van een landschap. Na deze standaard stimulus volgde een target stimulus, wat ofwel dezelfde afbeelding was, ofwel een nieuwe. Vervolgens moest de participant aangeven of de target stimulus korter of langer verscheen dan de standaard stimulus. Uit zijn resultaten bleek dat in de gevallen dat de standaard en target stimulus hetzelfde was, de participanten de aanbiedingstijd onderschatten. Hoewel hij zelf niet van fluency spreekt, gebruikt hij herhaling in zijn onderzoek, wat mogelijk ook fluency manipulatie is (Phaf & Rotteveel, 2005). Als herhaling inderdaad (ook) een

operationalisatie van fluency kan zijn, zorgde fluency in deze dus voor een onderschatting van de aanbiedingstijd.

Matthews (2011) verklaart zijn resultaten aan de hand van de neural encoding efficiency hypothese. Wanneer iets herhaald wordt, veroorzaakt dit volgens de theorie een

(5)

5 kleinere neurale response dan bij nieuwe stimuli en dit wordt vervolgens onterecht

toegeschreven aan een kortere aanbiedingstijd. Deze hypothese sluit ook aan bij de pacemaker hypothese van Droit-Volet, Brunot & Niedenthal (2004) die de tijdswaarneming koppelen aan de arousal die ervaren wordt. Deze hypothese visualiseert de tijdsperceptie van de mens als een interne klok (Wearden & McShane, 1988). De mate van arousal bepaald de snelheid waarmee de pacemaker pulsen doorgeeft. De zogenaamde accumulator ontvangt deze pulsen. Als de frequentie hoger ligt, worden er in dezelfde tijd meer pulsen geteld. Complexe stimuli zorgen dan ook voor een verhoogde arousal, waardoor de tijd sneller lijkt te gaan (Schiffman & Bobko, 1974; Chaston & Kingstone, 2004). Een herhaalde, vloeiende stimulus wekt minder arousal op en wordt dus ervaren alsof deze korter wordt aangeboden.

Tussen de genoemde onderzoeken van Whiterspoon & Alan (1985) en Matthews (2011), zitten wel wat belangrijke verschillen. Zo is in het onderzoek van Whiterspoon & Alan (1985) gebruik gemaakt van een perceptuele identificatie taak. Er zat langere tijd tussen de eerste en tweede keer dat ze het woord zagen (minimaal twee minuten). In het geval van Matthews was sprake van directe herhaling binnen een trial. De vraag is dus of deze

verschillen in de operationalisatie van fluency de oorzaak kan zijn van de verschillende effecten.

Naast dat fluency een effect heeft op tijdsperceptie, lijkt ook affect met fluency en tijdsperceptie te interacteren. Denk maar aan het mere-exposure effect van Zajonc (1986), waarbij herhaalde blootstelling aan een neutrale stimulus tot gevolg heeft dat de evaluatie van die stimulus positiever wordt. Daarnaast lijkt affect ook een effect te hebben op tijdsperceptie, echter is hier weer sprake van verschillende paradigma’s. Aan de ene kant heerst het idee dat emotionele stimuli die de aandacht vragen, de aandacht zodanig afleiden van de timer, wat resulteert in een onderschatting van tijd (Buhusi & Meck, 2006; Meck & MacDonald, 2007). En aan de andere kant zou emotionele stimuli voor een verhoging van arousal kunnen zorgen,

(6)

6 wat een versnelling van de pacemaker veroorzaakt en dus juist een overschatting van de tijd (Droit-Volet & Wearden, 2002; Wearden & Penton-Voak, 1995).

Uit voorgaande onderzoeken blijkt dat er nog geen eenduidigheid bestaat over het effect van affect en fluency op de tijdsperceptie. Ook wordt er geen onderscheid gemaakt in positief of negatief effect. De correspondentietheorie van Phaf & Rotteteveel (2005) doet dat wel. Volgens deze theorie zijn zowel fluency en positief affect als disfluency en negatief affect vergelijkbare processen. Echter geeft deze theorie dus nog geen richting aan het effect op subjectieve tijdswaarneming. In het geval van de pacemaker (arousal) hypothese en het onderzoek van Witherspoon & Allan zou fluency ofwel positief affect dus een overschatting van aanbiedingstijd betekenen. In het geval van de aandachthypothese en het onderzoek van Matthews zou fluency door herhaling ofwel positief affect een onderschatting van de

aanbiedingstijd betekenen.

In het onderzoek van Lippinkhof (2017) werd daarom gekeken naar het effect van zowel fluency als affect op subjectieve tijdswaarneming. De participanten kregen eerst een wit scherm te zien (de standaardstimulus), waarna vervolgens een positief, negatief of neutraal woord werd aangeboden (de targetstimulus). Deze werd aangeboden in vijf verschillende aanbiedingstijdens. Fluency werd hierin geoperationaliseerd middels de leesbaarheid van woorden (een leesbaar font in het zwart versus een minder goed leesbaar font in het grijs). Vervolgens moesten de participanten aangeven of het woord langer of korter werd

aangeboden dan de standaardstimulus. Er werd ook een vraag toegevoegd om de participanten bewust te maken van de betekenis van de woorden. Uit de resultaten bleek dat zowel fluency als positief affect leidden tot een overschatting van de tijdswaarneming. Hierin werd dus een ondersteuning gevonden voor zowel de misattributietheorie als de correspondentietheorie. Dit komt dus overeen met bevindingen van Witherspoon & Allan (1985) dat fluency leidt tot een overschatting van tijd.

(7)

7 Het lijkt dus uit te maken op welke wijze fluency precies geoperationaliseerd is. In onderzoek van Lippinkhof (2017) werd fluency geoperationaliseerd middels leesbaarheid. Echter in het jaar daarvoor werd in onderzoek van Brouwer (2016) fluency geoperatio-naliseerd middels herhaling. Zijn resultaten kwamen dan ook overeen met die van Matthews (2011). Dit verschil in operationalisatie zou een verklaring kunnen zijn voor de

tegenovergestelde resultaten die zijn gevonden. In het onderzoek van Brouwer is echter niet het effect van affect meegenomen.

De vraag is of bij fluency middels herhaling wel echt sprake is van fluency. Om dit te onderzoeken zal in dit onderzoek binnen het paradigma van Matthews gekeken worden naar de affectieve consequentie van herhaling als een operationalisatie van fluency. De

standaardstimulus is een neutraal woord en de targetstimulus is hetzelfde, al dan niet een ander neutraal woord. De participanten moeten aangeven of de target stimulus korter of langer wordt aangeboden en hoeveel positief affect zij voelen bij het woord. Omdat hier sprake is van herhaling, net als bij het onderzoek van Matthews (2011), is de verwachting dat de aangeboden tijd wordt onderschat. Als herhaling en (perceptuele) fluency vergelijkbaar zijn, zal herhaling moeten leiden tot overwegend positief affect bij herhaalde woorden. Zal fluency in dit onderzoek juist zorgen voor negatief affect, dan is het aannemelijk dat perceptuele fluency en ‘fluency’ middels herhaling toch verschillende processen zijn.

(8)

8 Methoden

Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 53 (waarvan 11 mannen en 41 vrouwen) eerstejaars

Psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam deel. De participanten moesten de Nederlandse taal in zowel spraak als schrift goed beheersen. In ruil voor hun deelname kregen zij één participatiepunt.

Design

Er was sprake van een 2 x 5 within-subjects design met als onafhankelijke variabelen fluency (fluency en disfluency) en tijdsaanbieding (400, 447, 506, 565, 612 ms). De

afhankelijke variabelen waren affect en subjectieve tijdswaarneming. Fluency werd

geoperationaliseerd door het getoonde woord wel of niet te herhalen en aanbiedingstijds werd geoperationaliseerd door de targetstimulus in één van de vijf tijdscategorieën aan te bieden. Affect werd gemeten aan de hand van de vraag ‘Welk gevoel geeft dit woord je?’, waar middels een 7-punts Likertschaal op geantwoord kon worden (1 staat voor extreem negatief en 7 staat voor extreem positief). Subjectieve waarneming werd dichotoom gemeten (1 is korter en 2 is langer).

De getoonde stimuli waren afkomstig van een vooraf samengestelde lijst van neutrale woorden (zie Bijlage A). Deze woorden werden willekeurig aangeboden. In de helft van de gevallen was er sprake van herhaling, de volgorde hiervan (herhaling of niet) was ook

volledig willekeurig. Het aanbieden van stimuli in de verschillende tijdscondities werd gelijk verdeeld.

(9)

9 Materialen

Voor het afnemen van de testen gebruikten wij het programma Presentation. Deze hadden we op vier verschillende computers geïnstalleerd, welke elk in een aparte cubicle stonden. De participant gebruikte de ‘s’ en ‘k’ toets van het toetsenbord om aan te geven of een stimulus korter of langer werd aangeboden en de toetsen 1 tot en met 7 om antwoord te geven op de affect-vraag. Om associaties met de letters te voorkomen werden de letters ‘s’ en ‘k’ afgeplakt met gekleurde stickers (blauw voor korter en geel voor langer).

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek kregen de deelnemers twee formulieren. Als eerste een informatiebrochure (Bijlage B) met uitleg over het onderzoek en als tweede werd gevraagd een informed consent (Bijlage C) te ondertekenen. De deelnemers startten met 18 oefentrials om te wennen aan de oefeningen. Deze zijn hetzelfde als de experimentele trials, echter wordt er gebruik gemaakt van andere woorden. Vervolgens startte het experiment, welke bestond uit 150 trials. Aan het begin van een trial kregen de deelnemers 1000 ms een wit scherm te zien, vervolgens 517 ms een neutraal woord uit de woordenlijst. Dit woord werd gevolgd door een wit scherm van 306 ms, waarna de targetstimulus (al dan niet een herhaling van het voorgaande woord) werd aangeboden voor 400, 447, 506, 565 of 612 ms. De proefpersoon moest vervolgens aangeven of de tweede stimulus korter (de ‘s’ toets) of langer (de ‘k’ toets) werd aangeboden dan de eerste. In Figuur 1. Is een schematisch weergave te zien van de trial. Na afloop van de taak werd de deelnemer nog gevraagd het exit-interview (Bijlage D) in te vullen.

(10)

10 Figuur 1. Schematische weergave van een trial.

(11)

11 Resultaten

Aan dit onderzoek deden 53 participanten mee. Hiervan zijn 3 proefpersonen

uitgesloten. Bij twee proefpersonen is door technische problemen de output verloren gegaan. De derde gaf in het exit-interview aan geen verschil in tijd of affect te kunnen waarnemen. Dit was ook terug te zien in de resultaten waar bij elke trial dezelfde toetsen zijn gebruikt. Dit zou de data kunnen vertekenen. De uiteindelijke analyse is dus gedaan over de overige 50

participanten.

Middels een repeated measures ANOVA werd getoetst of aanbiedingstijd (5) en fluency (2) invloed had op de subjectieve tijdswaarneming. Om te kijken of de participanten überhaupt voldoende het verschil tussen de aanbiedingstijden konden waarnemen is als eerste gekeken naar het hoofdeffect van aanbiedingstijd. In verband met de schending van

sphericiteit is gebruik gemaakt van de Greenhouse-Geisser (ε = .48) correctie. Hieruit bleek dat de aanbiedingstijden significant van elkaar verschilden, F (1.932, 94.644) = 101.067, p <.001. De participanten scoorden dus inderdaad hoger op subjectieve tijd naarmate de

aanbiedingstijd toenam, wat betekent dat zij goed onderscheid konden maken tussen de verschillende aanbiedingstijden. De tweede verwachting was dat de participanten lager scoorden op subjectieve tijdswaarneming bij fluent stimuli ten opzichte van disfluent stimuli. Ook dit was terug te vinden in de analyse. Er was dus een hoofdeffect van fluency, F(4, 49) = 46,89, p <.001. Uit de simple effects analyse bleek dat de participanten de herhaalde woorden

Tabel 1. Gemiddelde scores en standaard deviaties van fluency op subjectieve tijdswaarneming op de verschillende aanbiedingstijden.

(12)

12 (M = 1.306, SD = .226) als korter ervaarden dan de niet herhaalde woorden (M = 1.513, SD = .189). Uit het interactie effect, F(4, 196) = 6.59, p <.001, bleek dat dit effect anders was tussen de verschillende tijdsaanbiedingen. Dit is terug te zien in Figuur 1.

Vervolgens is er nogmaals een repeated measures ANOVA gedaan, ditmaal voor het effect van fluency en aanbiedingstijd op affect. Er is geen hoofdeffect van tijdsaanbieding op affect gevonden, F(4,196) = . 81, p = .524. Wel werd er een effect van fluency op

aanbiedingstijd verwacht. De participanten scoorden dan ook lager op affect in de fluency conditie (M = 4.20, SE = .44) dan in de disfluency conditie (M = 4.29, SE = .47).

Dit effect was significant, F (1, 49)= 5.01, p = .03. Uit het interactie effect van fluency en tijdsaanbieding op affect bleek dit echter niet tussen de tijdsaanbiedingen te verschillen, F (4, 196) = 1.26, p = .28.

Tabel 2. Gemiddelde scores en standaarddeviaties van fluency op affect op de verschillende aanbiedingstijden.

Figuur 1. Gemiddelde scores op subjectieve tijd (y-as) op de verschillende aanbiedingstijden (x-as).

(13)

13 Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar het effect van fluency en aanbiedingstijd op subjectieve tijdswaarneming en affect. Uit de resultaten bleek ten eerste dat deelnemers in staat zijn onderscheid te maken tussen de verschillende aanbiedingstijden. Ook bleek dat fluency gemanipuleerd door herhaling, zoals verwacht zorgt voor een onderschatting van aanbiedingstijd. Binnen de disfluency conditie leek ook accurater waargenomen te kunnen worden hoelang stimuli werd aangeboden. Als laatste werd gevonden dat de woorden in de fluency conditie een negatiever gevoel gaven dan de woorden in de disfluency conditie.

De opzet van dit onderzoek is gebaseerd op het paradigma van Matthews (2011). Het was dan ook de verwachting dat herhaling zou leiden tot een onderschatting van

aanbiedingstijd. Wat wel opmerkelijk was, was dat in dit onderzoek fluency zorgde voor een negatievere affectieve waardering van de stimuli ten opzichte van de disfluent stimuli. Uitgaande van de correspondentietheorie zijn fluency en positief affect vergelijkbare processen (net als disfluency en negatief affect). Vanuit deze gedachten werd dus verwacht dat fluency (herhaling) juist een positief effect op affect zou hebben, in plaats van negatief. In theorie zouden de gevonden resultaten dus kunnen betekenen dat (perceptuele) fluency en herhaling niet dezelfde processen zijn. Misschien kan het zelfs betekenen dat herhaling een manipulatie van disfluency is.

Een mogelijke verklaring voor deze onverwachte resultaten kan gevonden worden binnen het onderzoek van Bornstein, Kale & Cornell (1990). Zij vonden dat wanneer de stimulus simpel was er een gematigd effect van mere-exposure wordt gevonden. Bij complexe stimuli blijkt het effect van herkenning op de (positieve) waardering sterker. Hun verklaring is dat bij simpele stimuli verveling optreedt. Verveling heeft in deze dus een beperkende

werking op mere exposure. Huidig onderzoek was erg simpel opgezet en uit de

(14)

14 over ‘saai’, ‘verveeld’ of zelfs ‘geïrriteerd’). Je zou kunnen zeggen dat herhaling van een stimulus minder complex is dan als er een nieuw woord aangeboden wordt. In die zin kan de ervaring dus een rol hebben gespeeld bij de negatievere waardering van de stimuli in het huidige onderzoek.

Een laatste verklaring voor de gevonden resultaten kan het effect van inhibition of return (IOR) zijn (Posner & Cohen, 1984). Volgens de theorie wordt aandacht onderdrukt op het moment dat je (in korte tijd) dezelfde stimulus ziet. Er wordt gedacht dat dit te maken heeft met dat de mens vroeger tijdens het verzamelen effectief moesten zoeken en aandacht schaars is. Als dus op dezelfde plek werd gezocht, werd aandacht geinhibeerd om zo te sparen voor nieuwe, kansrijkere plekken. Onder andere uit onderzoek van Raymond, Fenske & Tavassoli (2003) bleek dat het negeren (ofwel inhiberen) van een stimulus kan leiden tot een negatieve waardering. In het huidige onderzoek zit steeds 306 ms tussen de twee stimuli. Uitgaande van de Inhibition of Return theorie, is het dus aannemelijk dat het onderdrukken van aandacht in dit geval tot negatief affect heeft geleid.

Eventueel zou dit ook een verklaring kunnen zijn voor de onderschatting van tijd bij herhaling, immers: Volgens de aandachtshypothese (Thomas & Weaver, 2007) besproken in de inleiding, kan een tekort aan aandacht tot gevolg hebben dat de timer processor een aantal ‘slagen’ mist en zo dus de tijd wordt onderschat. Het inhiberen van aandacht zou in deze misschien de afleidende factor kunnen zijn waardoor de slagen worden gemist. Herhaling zorgt op die manier dan voor een onderschatting van de tijd.

Naar aanleiding van huidig onderzoek kan er dus nog geen sluitende conclusie worden gegeven. Het is nog niet duidelijk of herhaling wel of niet leidt tot fluency. Enerzijds lijkt herhaling juist een operationalisatie van disfluency, anderzijds zouden verveling of IOR de verklaring kunnen zijn voor gevonden effecten. In vervolgonderzoek zal daarom aandacht moeten worden besteed aan het uitsluiten van hiervoor genoemde factoren. Zo zou er

(15)

15 nagedacht kunnen worden over een taak als minder saai ervaren wordt dan in het huidige onderzoek het geval was. Ook kan er gekeken worden naar de tijd tussen de herhaling. Eventueel zou dit het effect van Inhibition of Return en misschien zelfs verveling kunnen verminderen.

(16)

16 Literatuurlijst

Bornstein, R. F., Kale, A. R., & Cornell, K. R. (1990). Boredom as a limiting condition on the mere exposure effect. Journal of personality and Social Psychology, 58(5), 791. Brouwer, I. (2016). De invloed van vloeiende informatieverwerking op de subjectieve

waarneming van tijd (niet gepubliceerde Bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Buhusi, C. V., & Meck, W. H. (2006). Interval timing with gaps and distracters: evaluation of the ambiguity, switch, and time-sharing hypotheses. Journal of experimental

psychology: Animal behavior processes, 32(3), 329.

Chaston, A., & Kingstone, A. (2004). Time estimation: The effect of cortically mediated attention. Brain and Cognition, 55, 286-289.

Droit‐Volet, S., Brunot, S., & Niedenthal, P. (2004). BRIEF REPORT Perception of the duration of emotional events. Cognition and Emotion, 18(6), 849-858.

Droit-Volet, S., & Wearden, J. (2002). Speeding up an internal clock in children? Effects of visual flicker on subjective duration. The Quarterly Journal of Experimental

Psychology Section B, 55(3b), 193-211.

Lippinkhof, S. (2017). De invloed van perceptual fluency en affect op de subjectieve tijdwaarneming (niet gepubliceerde Bachelorthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Matthews, W. J. (2011). Stimulus repetition and the perception of time: The effects of prior exposure on temporal discrimination, judgment, and production. PLoS one, 6(5), e19815.

Meck, W. H. (1983). Selective adjustment of the speed of the internal clock and memory processes. Journal of Experimental Psychology: Animal Behavior Processes, 9, 171- 201

(17)

17 Phaf, R. H., & Rotteveel, M. (2005). Affective modulation of recognition bias. Emotion, 5,

309-318.

Posner, M.I. & Cohen, Y. (1984). Components of visual orienting. In Attention and Performance Vol. X (Bouma, H. and Bouwhuis, D., eds), 531–556, Erlbaum.

Raymond, J.E., Fenske, M.J., & Tavassoli, N.T. (2003). Selective attention determines emotional responses to novel visual stimuli. Psychological Science, 14, 537-542

Schiffman, H. R., & Bobko, D. J. (1974). Effects of stimulus complexity on the perception of brief temporal intervals. Journal of Experimental Psychology, 103, 156-159.

Thomas, E. A., & Weaver, W. B. (1975). Cognitive processing and time perception. Perception

& Psychophysics, 17(4), 363-367.

van de Ven, N., van Rijswijk, L., & Roy, M. M. (2011). The return trip effect: Why the return trip often seems to take less time. Psychonomic bulletin & review, 18(5), 827.

Wearden, J. H., & McShane, B. (1988). Interval production as an analogue of the peak procedure: Evidence for similarity of human and animal timing processes. The

Quarterly Journal of Experimental Psychology, 40(4), 363-375.

Wearden, J. H., & Penton-Voak, I. S. (1995). Feeling the heat: Body temperature and the rate of subjective time, revisited. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 48(2), 129-141.

Witherspoon, D., & Allan, L. G. (1985). The effect of a prior presentation on temporal judgments in a perceptual identification task. Memory & Cognition, 13(2), 101-111. Zajonc, R. B. (1980). Feeling and thinking: Preferences need no inferences. American

(18)

18 Bijlage A Woordenlijst sigaar excuus schedel zwaard draak greep sloot huur blaas jacht verkeer vocht wezen bodem lever maandag hang blok moer schreef front rand test roep plicht tunnel link truck klus olie taak knoop massa steen muis plastic snor rang stok wolf kilo stal verband pijp boer motief toilet ezel grens motel scène schaduw vlak kwart stier maag metaal gezag machine bril schuur zone proef streek raap schild ladder pers schuif doos kabel keel tocht touw winter draad flat fort knop mijl minuut plank buik radar staal staf terrein vloer baard robot kanaal bord graaf grot boter kies kudde riem staart stapel toon zaal bond schaal klok knie rapport station toestel kopie vorm long blik hemd kast pols code metro middel spoor keizer krijt type veld zout beurt fase handel klim lijf sprong versie voer midden papier poort route scherm stand tapijt vloot aard blad chip koers patroon ruil daad kalkoen pond rots stam tekst toren wijk cent cirkel mars schakel schema systeem accent eeuw fles motor script chef merk schoen stroom vaart vinger beer helm hoed klas vlag bouw maal hertog heuvel hout invloed lamp duim herfst koffer brug huid plaat ranch beeld beurs kern ober trui zand geur golf niveau shirt speech miss haven kapper kluis ochtend totaal verf berg raadsel tong voetbal gordel ploeg kamp munt tijger figuur week koffie foto schip kleren auto hoek eiland sleutels spiegel race rijst water aanbod broek delven fractie kauwen marine opzoeken ronde sultan vloeien oosters buitenaf bellen economi e gamma lijn mens tante zuurstof tempo

(19)

Bijlage B Informatiebrochure “Tijdswaarneming”

Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door en aarzel niet om opheldering te vragen over deze tekst, mocht deze niet duidelijk zijn. De

onderzoeksleider zal eventuele vragen graag beantwoorden. Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is na te gaan wat de invloed is van perceptuele vloeiendheid (herhaling) op tijdswaarneming en affect. Dit doen we door uw tijdsinschatting en affectieve beoordeling te meten.

Gang van zaken tijdens het onderzoek

Tijdens het experiment zit u voor een computerscherm waarop woorden zullen worden aangeboden. U heeft per trial twee taken. Allereerst gaat u de tijdsduur beoordelen. Dit doet u door aan te geven of het woord dat u leest korter (druk op blauw) of langer (druk op geel) wordt aangeboden dan de eerste stimulus die kort daarvoor wordt aangeboden. Daarnaast vragen wij u om aan te geven hoe positief of negatief het woord voor u voelt. U krijgt eerst een aantal oefentrials, om vertrouwd te raken met de experimentele procedure en de

verschillende woorden. Het onderzoek duurt ongeveer één uur en u ontvangt één proefpersoonpunt.

Vrijwilligheid

Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u gaandeweg het onderzoek besluit om te stoppen, dan kan dat op elk moment, zonder opgaaf van redenen en zonder dat dit op enige wijze gevolgen voor u

(20)

heeft. U kunt binnen 7 dagen na het onderzoek verzoeken om uw onderzoeksgegevens te laten verwijderen.

Ongemak, risico’s en verzekering

Zoals bij elk onderzoek van de Universiteit van Amsterdam geldt een standaard aansprakelijkheidsverzekering.

Uw privacy is gewaarborgd

Uw onderzoeksgegevens worden door de onderzoekers nader geanalyseerd.

Onderzoeksgegevens die worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften zijn anoniem en zijn dus niet tot u te herleiden. Volledig geanonimiseerde onderzoeksgegevens kunnen voor wetenschappelijke doeleinden worden gedeeld met andere onderzoekers. Uw persoonsgegevens (over wie u bent) blijven vertrouwelijk en worden niet gedeeld zonder uw uitdrukkelijke toestemming. Uw privacy is dus gewaarborgd.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker; Yannick van Egmond (yannick.vanegmond@student.uva.nl). Voor eventuele formele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Facultaire Commissie Ethiek (FMG) van de Universiteit van Amsterdam, Matthijs Baas (m.baas@uva.nl).

Met vriendelijke groet,

(21)

Bijlage C

T O E S T E M M I N G S V E R K L A R I N G

Dit formulier hoort bij de schriftelijke informatie die u heeft ontvangen over het onderzoek waar u aan deelneemt. Met ondertekening van dit formulier verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u met de ondertekening te kennen dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de informatiebrochure.

Voor verdere informatie over het onderzoek, kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker, Yannick Van Egmond. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Matthijs Baas (m.baas@uva.nl).

Aldus in tweevoud getekend

[DEELNEMER]

● Ik ben 16 jaar of ouder.

● Ik heb de informatie gelezen en begrepen.

● Ik stem toe met deelname aan het onderzoek en gebruik van de daarmee verkregen gegevens.

● Ik behoud het recht om zonder opgaaf van reden deze instemming weer in te trekken. ● Ik behoud het recht op ieder door mij gewenst moment te stoppen met het onderzoek.

... ...

naam deelnemer handtekening deelnemer

... datum

[ONDERZOEKER]

● Ik heb de deelnemer geïnformeerd over het onderzoek.

● Ik ben bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.

... ...

naam onderzoeker handtekening onderzoeker

... Datum

(22)

Bijlage D

Exit interview bij: “De waarneming van tijd” Wat is je proefpersoonnummer? o [Open antwoord] Wat is je geslacht? o Man o Vrouw o Anders Wat is je leeftijd? o [Open antwoord] Wat is je huidige opleiding?

o Psychologie o Communicatie o Anders Wat is je moedertaal? o Nederlands o Anders

1. Zijn er dingen die je zijn opgevallen tijdens het onderzoek (maakt niet uit wat)?

--- 2. Hoe ging de taak voor je eigen gevoel?

--- 3. Is het gelukt om geconcentreerd te blijven tijdens het uitvoeren van de gehele taak? Zo niet, van welk moment af aan lukt het niet meer om je goed te concentreren?

--- 4. Is het je opgevallen dat de standaardstimulus en targetstimulus verschillende

aanbiedingstijden hadden?

--- 5. Had je het idee dat er een relatie bestond tussen de verschillende aanbiedingstijden en de herhaalde aanbieding van de targetstimulus?

(23)

--- 6. Had je het idee dat wanneer de targetstimulus gelijk was aan de standaardstimulus, de aanbiedingstijd langer of korter leek dan wanneer dit niet het geval was?

--- 7. Had je het idee dat wanneer de targetstimulus herhaald werd, je subjectieve ervaring van de targetstimulus positiever of negatiever leek dan wanneer dit niet het geval was?

--- 8. Waren er dingen zoals een slechte nachtrust of een vervelende proefleider etc. die jouw prestatie op deze taak beïnvloed hebben?

---

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This thesis presents findings regarding the research question: ‘How does sense of belonging play a role in the day-to-day lives of IDPs in relief camps in BTC

Komplekse strukture, byvoorbeeld ’n kanon in die tenoor met ’n omgekeerde kanon in die pedale terwyl die gospel-melodie daaroorheen gehoor word, maak van ’n prelude soos Just as I am

Mechanistically different from bacterial adhesion, transmission involves adhesion of donor bacteria to a receiver surface and subsequent detachment from the donor

To get a proper understanding of the way teaching and learning takes place in the Classroom of the Future you can watch our video that we created with this first group of students

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case see Table

Note that the per- centage of RLw data per site available from the in situ mea- surements (i.e. the match-up field and the in situ reflectance data sets) is different from that of

Therefore, galaxies with compact dust emission would be a key population for understanding the morphological and star formation evolution from star-forming disks to quiescent

“We are prepared to take collective action, in a timely and decisive manner, through the Security Council, in accordance with the Charter, including Chapter VII, on a