• No results found

Goede voornemens zijn geen garantie tot succes: de invloed van zelfregulatie op het vormen en doorbreken van gewoontes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Goede voornemens zijn geen garantie tot succes: de invloed van zelfregulatie op het vormen en doorbreken van gewoontes"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Goede voornemens zijn geen garantie tot succes: de

invloed van zelfregulatie op het vormen en

doorbreken van gewoontes

Jonne Bakker Studentnummer: 10355898 Begeleider: Mw. dr. A.A.C. Verhoeven

Aantal woorden: 8296

(2)

2

Abstract

Doorbreken van ongewenste gewoontes en vormen van gewenste blijkt een lastige opgave gezien de automatische aard van gewoontegedrag. Dit resulteert in een grote kloof tussen intenties en daadwerkelijke gedrag als het gaat om gezondheidsgedragingen. Zelfregulatie speelt een belangrijke rol bij de naleving van onze doelen en speelt mogelijk een rol bij het vormen en doorbreken van gewoontes. Deze studie onderzocht het vormings- en doorbrekingsproces van een alledaagse gewoonte met behulp van het habit-tracking paradigm en keek naar de rol van zelfregulatie hierbij. Om de rol van zelfregulatie te onderzoeken werd het verband onderzocht tussen zelfregulatie zoals gemeten met de Brief Self-Control Scale en de snelheid en het gemak waarmee een gewoonte in het dagelijkse leven wordt gevormd en doorbroken. Veertig studenten slikten gedurende een maand dagelijks een vitaminepil ofwel in de ochtend of in de avond en vulden de Self-Reported Behavioral Automaticity Index die het automatisme van het gedrag in kaart bracht. Na 3 weken (leerfase) werden de deelnemers geïnstrueerd om de pil in de laatste week op het andere moment van de dag te slikken (testfase). Resultaten lieten voor de meeste deelnemers (70.3%) een toename zien in het automatisme over de tijd waarbij de kwadratische curve in de meeste gevallen (62.2%) de best voorspellende waarde had. Er werd geen significante bijdrage gevonden van zelfregulatie op het gewoontevormings- en doorbrekingsproces: deelnemers met meer zelfregulatie waren niet sneller in het vormen en doorbreken van gewoontes. De resultaten van dit onderzoek zijn echter voorlopig en dienen door het lage aantal deelnemers met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

(3)

Inleiding

Afvallen, gezonder eten, meer sporten, stoppen met roken, minder drinken, het zijn allemaal bekende goede voornemens (Norcross, Ratzin & Payne, 1989). Ondanks goede intenties, blijkt het echter vaak lastig om oud gedrag permanent te doorbreken en nieuw gedrag structureel te implementeren. Een kwart van de mensen met goede voornemens houdt ze niet langer dan een week vol en een derde gooit er het bijltje na zes maanden bij neer (Norcross, Ratzin & Payne, 1989). Er is een grote kloof tussen onze intenties en ons daadwerkelijke gedrag als het gaat om gezondheidsgedragingen (Bruijn & Rhodes, 2009; Orbell & Sheeran, 1998), ook wel de intention-behaviour gap genoemd (Webb & Sheeran, 2006). Gewoontegedrag speelt een belangrijke rol bij deze kloof (de Wit, 2017; Gardner, de Bruijn, & Lally, 2011). Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in het feit dat gewoontes automatisch en grotendeels onbewust worden uitgevoerd (Bargh, 1994), waardoor intenties hier maar weinig invloed op hebben (Webb & Sheeran, 2006; Gardner et al., 2011). Ondanks de grote invloed van gewoontegedrag, is er nog weinig bekend over het proces van het vormen en doorbreken van gewoontes in een alledaagse omgeving en de individuele verschillen daarin. Om interventies te optimaliseren die bijdragen aan het overbruggen van de intention-behaviour gap, is onderzoek naar dit proces echter essentieel. In deze studie wordt het gewoontevormings- en doorbrekingsproces nader onderzocht en zal worden gekeken naar de rol van specifieke individuele verschillen bij dit proces, namelijk zelfregulatie.

Volgens de duale systeemtheorie kan de oorsprong van ons gedrag teruggevonden worden in twee gedragssystemen: het doelgerichte systeem en het gewoontesysteem (Balleine & Dickinson, 1991). Doelgericht gedrag wordt omschreven als het bewust inzetten van een bepaalde handeling om een gewenste uitkomst te bereiken (de Wit & Dickinson, 2009). Hiervoor zijn cognitieve bronnen zoals aandacht en planning vereist (de Wit & Dickinson, 2009; Gollwitzer & Sheeran, 2006). Doelgericht gedrag is flexibel en stelt ons in staat om te handelen in de richting van de gewenste uitkomst. Wanneer doelgericht gedrag echter herhaaldelijk in een consistente context wordt uitgevoerd, kan het in een gewoonte veranderen en zal het gewoontesysteem de overhand krijgen (de Wit & Dickinson, 2009). Door de herhaling ontstaat er een mentale associatie tussen de context waarin het gedrag wordt uitgevoerd (stimulus) en het gedrag (respons) (de Wit & Dickinson, 2009; Gardner, 2015; Verplanken & Wood, 2006; Wood & Neal, 2007). Deze associatie zorgt ervoor dat het gedrag automatisch wordt opgeroepen in aanwezigheid van de omgevingssignalen, die de aangeleerde stimulus-responsassociaties activeren (Gardner, 2015; Wood & Neal, 2007). Het

(4)

4

gewoontesysteem is in tegenstelling tot het doelgerichte systeem inflexibel en vereist weinig cognitieve bronnen doordat het gedrag grotendeels onbewust plaatsvindt.

Handelen op de automatische piloot kan ongunstig zijn wanneer het om ongewenste gewoontes gaat. Gewoontes worden niet gemedieerd door een actieve mentale representatie van een doel (de Wit & Dickinson, 2009; Wood & Neal, 2007). Dat wil zeggen dat, zodra gewoontes zijn gevormd, ze worden uitgevoerd zonder dat hier een bewust doel aan verbonden hoeft te zijn (de Wit & Dickinson, 2009). Als je bijvoorbeeld elke keer een zak chips eet bij het kijken van een film, dan wordt de mentale link versterkt tot het punt dat het kijken van een film (S) er op den duur automatisch voor zorgt dat je een zak chips pakt (R) ongeacht of je er zin in hebt. Doordat er geen bewuste aandacht nodig is om een gewoonte uit te voeren, overmeesteren gewoontes intenties bij het bepalen van gedrag in een geassocieerde setting (Gardner, de Bruijn, & Lally, 2011). Dit maakt dat we er weinig controle over hebben, wat het doorbreken van ongewenste gewoontes erg lastig maakt.

Echter, gezien de veronderstelling dat ongeveer de helft van ons gedrag dagelijks in dezelfde context wordt uitgevoerd (Wood, Quinn, & Kashy, 2002), is het hebben van gewoontes voor gewenst gedrag erg voordelig: het is snel en efficiënt omdat er veel minder cognitieve inspanning en bewuste aandacht voor nodig is (de Wit, 2017; Rothman, Sheeran, & Wood, 2009; Wood et al., 2002). Gewoontes en routines zorgen voor structuur in het dagelijkse leven zodat gewenst gedrag in de juiste omstandigheden kan worden geactiveerd, zelfs op momenten dat het moeilijk is om het gedrag uit te voeren (Galla & Duckworth, 2015). Omdat personen met gewenste gewoontes bevrijd zijn van de last om weerstand te moeten bieden aan mentale conflicten, zouden zij beter in staat moeten zijn om hun doelen en intenties na te leven.

Ondanks dat steeds meer onderzoek wijst naar de relevantie van gewoontevorming voor de gezondheid (Rothman, Sheeran, & Wood, 2009; Wood & Neal, 2016), hebben slechts twee onderzoeken zich tot nu toe gericht op het gewoontevormingsproces in het dagelijks leven (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010) en is het gewoontedoorbrekingsproces geheel buiten beschouwing gebleven. Lally et al. (2010) onderzochten als eerste het proces van de gewoontevorming in een onderzoek waarbij deelnemers een zelfgekozen gezondheidsbevorderende gedraging herhaaldelijk moesten uitvoeren in dezelfde context. Om de sterkte van de gewoonte in kaart te brengen, moesten zij via een dagelijkse vragenlijst aangeven hoe automatisch het gedrag was geworden. Hiermee konden individuele curves van de gewoontevorming worden gemaakt (habit-tracking paradigm). De uitkomsten hierop lieten een asymptotische toename zien in het automatisme, met een versnelling in het begin, dat

(5)

daarna werd vertraagd totdat er een plateau werd bereikt. Opmerkelijk in het onderzoek was de grote variantie tussen deelnemers in het aantal dagen totdat de gewoonte werd gevormd, variërend van 18 tot 254 dagen. Dit maakt het interessant om de individuele verschillen bij dit proces nader te onderzoeken.

Een belangrijk individueel verschil dat bepaalt welke doelen we nastreven en of we erin slagen om onze doelen te realiseren, is de mate van zelfregulatie (Baumeister, Bratslavsky, Muraven, & Tice, 1998). Zelfregulatie wordt gedefinieerd als het vermogen om vrijwillig de aandacht, de emotie en het gedrag te reguleren in de aanwezigheid van verleiding in dienst van meer gewaardeerde doelen op de langere termijn (Tangney, Baumeister, & Boone, 2004). In het dagelijks leven worden we voortdurend geconfronteerd met situaties waarin het noodzakelijk is om de verleidingen van onmiddellijk plezier te weerstaan met het oog op een wenselijk langetermijndoel (Baumeister, Vohs, & Tice, 2007). Een typisch voorbeeld van zo’n dilemma betreft het omgaan met verleidelijk eten, zoals de verleiding moeten weerstaan om een zak chips voor de televisie te verslinden wat kaarsrecht tegenover het langetermijndoel staat om slank en gezond te blijven. Empirisch onderzoek laat zien dat mensen met een goede zelfregulatie, in tegenstelling tot personen met een lage zelfregulatie beter in staat zijn om te handelen in lijn met hun intenties (Galla & Duckworth, 2015). Zo blijkt dat een goede zelfregulatie een voorspeller is voor veel gewenst gezondheidsgedrag, zoals sporten, gezonder eten en afvallen (Will Crescioni et al., 2011).

Hoewel een aantal onderzoeken zich hebben gericht op de vraag hoe het komt dat zij succesvoller zijn in het behalen van hun doelen, zijn hieruit nog geen eenduidige antwoorden naar voren gekomen. Vrijwel alle theoretische benaderingen van zelfregulatie benadrukken de rol van wilskracht en een actief zelf in het uitoefenen van zelfregulatie (Baumeister et al, 1998). Dit sluit aan bij het reflective impulsive model waarbij er wordt uitgegaan van reflectieve en impulsieve processen van gedrag (Hofmann, Friese, & Wiers, 2008). Impulsieve processen zijn gebaseerd op associaties met stimuli en opereren vaak buiten het bewustzijn om, wat zorgt voor automatische gedragingen zoals gewoontegedrag. Reflectieve processen zijn daarentegen bedachtzaam en kosten inspanning om de juiste keuze te maken (Strack & Deutsch, 2004). Omdat zelfregulatie wordt gezien als een reflectief proces, is de meest voor de hand liggende en heersende verklaring dat zelfregulatie helpt bij het bewust inhiberen van ongewenste impulsen (Vohs & Baumeister, 2004). Deze visie conflicteert echter met steeds meer aanwijzingen dat zelfregulatie wordt geassocieerd met juist minder remming in het dagelijks leven (Adriaanse, Kroese, Gillebaart & de Ridder, 2014; Galla & Duckworth, 2015; Hofmann, Baumeister, Förster, & Vohs, 2012).

(6)

6

Zo bleek uit een onderzoek van Hofmann et al. (2012) dat personen met een hoge zelfregulatie minder verleidingen rapporteerden dan personen met een lage zelfregulatie. Dit impliceert dat mensen met een goede zelfregulatie niet zozeer verleidingen hoeven te weerstaan, maar dat ze zichzelf niet in een positie brengen waarin ze verleid worden. Deze resultaten worden verder ondersteund door een meta-analyse die in meer dan 100 studies de relatie tussen zelfregulatie en gedrag onderzocht (de Ridder, Lensvelt-Mulders, Finkenauer, Stok, & Baumeister, 2012). Er werd in het onderzoek een sterker effect van zelfregulatie gevonden voor automatische gedragingen dan voor gedragingen waar inspanning voor werd vereist. Er werd daarom gesuggereerd dat een van de redenen dat mensen met een betere zelfregulatie minder verleidingen hoeven te weerstaan, maar toch beter zijn in het behalen van hun doelen, is omdat ze gebruik maken van gewenste gewoontes. Recent onderzoek vond bewijs voor deze hypothese; deelnemers met een goede zelfregulatie hadden sterkere gewoontes voor sporten, mediteren, slapen, studeren en het eten van gezonde snacks dan deelnemers met een zwakke zelfregulatie. Zij waren daarnaast consequenter in het uitvoeren van het gewenste gedrag. Belangrijk hierbij was de bevinding dat gewoontes een mediërende rol vervulde in de relatie tussen zelfregulatie en doelnaleving (Galla & Duckworth, 2015). Ook in een onderzoek van Adriaanse et al. (2014) werd een sterke relatie gevonden tussen zelfregulatie en gewoontes, waarbij zelfregulatie zwakkere ongewenste snackgewoontes voorspelden. Gewoontes zijn dus mogelijk een krachtige strategie die mensen met een goede zelfregulatie gebruiken om hun doelstellingen op de lange termijn te beschermen tegen verleidingen die het doel in de weg staan.

Omdat zelfregulatie een reflectief proces is, lijkt dit in tegenstrijd met de bewering dat zelfregulatie zorgt voor het sneller automatiseren van gedrag. Galla & Duckworth (2015) suggereerden echter dat impulsieve en reflectieve processen onafhankelijk van elkaar kunnen werken voor succesvolle zelfregulatie. Zij stelden dat reflectieve processen in eerste instantie van belang zijn om het gedrag automatisch te maken, maar dat het gedrag daarna uitgevoerd kan worden zonder dat er nog input van reflectieve processen nodig is. Stel dat je meer wilt sporten. Een goede zelfregulatie zal nodig zijn om de eerste keer daadwerkelijk te gaan wanneer de wekker om 06:00 uur gaat. Na een aantal weken wordt het sporten echter onderdeel van de dagelijkse routine en zal het sporten bijna automatisch gaan, waardoor er veel minder een beroep wordt gedaan op de zelfregulatie. Hoewel de meeste theorieën over zelfregulatie zich tot nu toe hebben toegespitst op het weerstaan van verleidingen, opereert zelfregulatie dus mogelijk meer door het vormen van gewenste en doorbreken van ongewenste gewoontes. Wanneer zelfregulatie inderdaad een voorspeller is voor het sneller

(7)

aanleren en doorbreken van gewoontes, dan zou er in de klinische setting meer aandacht besteed kunnen worden aan het bevorderen van de zelfregulatie. Een strategie om de zelfregulatie te bevorderen is bijvoorbeeld het maken van concrete ‘als-dan’ plannen, die implementatie-intenties worden genoemd (Gollwitzer & Sheeran, 2006).

Het huidige onderzoek hanteert grotendeels eenzelfde opzet als eerder onderzoek naar het gewoontevormingsproces met behulp van het habit-tracking paradigm (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010). Een belangrijk verschil met het onderzoek van Lally et al. (2010) is dat alle deelnemers worden geïnstrueerd hetzelfde gedrag en dezelfde hoeveelheid herhalingen uit te voeren, zodat verschillen in de gewoontevorming toegeschreven kunnen worden aan andere factoren dan een verschil in gedragstype of het aantal gedragsherhalingen. Daarnaast kent het onderzoek naast een gewoontevormingsfase (leerfase) ook een fase waarin het gedrag wordt doorbroken (testfase). Omdat complexe gedragingen een lager niveau van automatisme bereiken dan simpele gedragingen (Verplanken & Wood, 2006), is gekozen voor een relatief makkelijke handeling, namelijk het slikken van een vitaminepil. Ronis, Yates en Kirschit (1988) beweerden dat gedrag een gewoonte is geworden als het meer dan twee keer per maand en minimaal tien keer is uitgevoerd. In eerder onderzoek bleek een minimum van 18 dagen nodig om het gedrag te automatiseren (Lally et al., 2010). Omdat het een relatief makkelijke handeling betreft, is gekozen voor een aantal van 21 dagen om de gewoonte te vormen. Voor het afleren van de gewoonte wordt 7 dagen gehanteerd om de eerste kritische fase in kaart te kunnen brengen.

Allereerst wordt in de huidige studie het gewoontevormingsproces in kaart gebracht, waarbij, vanwege de beperkte literatuur, exploratief onderzocht wordt hoe de leercurve voor de gewoontevorming eruit ziet. Vervolgens zal gekeken worden naar de rol van zelfregulatie bij dit proces. Omdat personen met een goede zelfregulatie beter in staat zijn om te handelen in lijn met hun intenties (Galla & Duckworth, 2015), is de eerste verwachting dat de mate van zelfregulatie correleert met de mate waarin het gewenste gedrag wordt uitgevoerd. Uit de eerder genoemde literatuur is daarnaast gebleken dat zelfregulatie is geassocieerd met het hebben van meer gewenste gewoontes en routines, als ook met een verhoogd automatisme van het gedrag (Adriaanse et al., 2014; de Ridder et al., 2012; Galla & Duckworth, 2015). De tweede verwachting is daarom dat (a) er een verband is tussen de mate van zelfregulatie en het wel of niet vormen van de gewenste gewoonte, en (b) mocht er een gewoonte zijn gevormd, er een verband is tussen de mate van zelfregulatie en de snelheid waarmee de gewenste gewoonte is gevormd. Tot slot wordt de rol van zelfregulatie bij het doorbreken van gewoontes onderzocht. Er is gebleken dat personen met een goede zelfregulatie beter in staat

(8)

8

zijn tot het automatiseren van hun gedrag (Galla & Duckworth, 2015) en dat zelfregulatie een voorspeller is voor het hebben van minder ongewenste gewoontes (Adriaanse et al., 2014). De laatste verwachting is daarom dat personen met een hoge zelfregulatie beter in staat zijn om ongewenste gewoontes te doorbreken dan personen met een lage zelfregulatie, doordat het niet uitvoeren van het ongewenste gedrag sneller wordt geautomatiseerd.

Methode

Dit onderzoek is onderdeel van een grootschalig onderzoek naar gewoontegedrag van het Habit Lab aan de Universiteit van Amsterdam (http://www.habitlab.nl), genaamd de Vitamine Studie. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam.

Deelnemers

De huidige studie gebruikt deelnemers die ook betrokken zijn bij een ander lopend MRI-onderzoek aan de UvA (PIoP2). Voor het PIoP2 MRI-onderzoek zijn deelnemers geworven via verschillende kanalen, waaronder via het uitdelen van flyers en posters die op verschillende locaties van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam zijn

opgehangen. Daarnaast zijn deelnemers geworven via Facebook en de onderzoekswebsite (http://www.spinozacentre.nl). Het ging hierbij om gezonde studenten tussen de 18 en 25 jaar die studeerden op HBO- of WO-niveau. Daarnaast was het van belang dat deelnemers

voldeden aan de criteria van de MRI-screening. Alle participanten werd gevraagd om naast deelname aan het MRI-onderzoek deel te nemen aan het huidige onderzoek, maar zij waren vrij om daarin te beslissen of zij dat wilden of niet. Voor deelname aan het onderzoek kregen zij een vergoeding van €50,- of 5 proefpersoonpunten.

Het benodigde aantal deelnemers voor een voldoende statistische power werd door middel van een poweranalyse bepaald. Als er in de huidige studie wordt uitgegaan van een medium effect size van .25 (gebaseerd op een meta-analyse, Adriaanse et al., 2011 en andere studies), een alpha van .05 en een power van .80, is een totaal van N = 97 deelnemers vereist (uitgerekend via G*power). Voor het onderzoek konden 41 deelnemers worden geworven1.

1Het ging hierbij om deelnemers die in de periode tussen 10-04-2017 en 07-06-2017 het volledige

onderzoek hebben afgerond. Deelnemers van wie hun deelname eindigde na 07-06- 2017 zijn in het kader van deze studie niet geanalyseerd, maar zullen in latere analyses wel worden geïncludeerd.

(9)

Materialen Motivatie

Motivatie voor het slikken van de pil werd bepaald aan de hand van twee motivatievragen die tijdens de baselinevragenlijst werden afgenomen. Deelnemers konden aangeven in hoeverre ze het eens waren met de volgende stellingen: “Ik heb de intentie om de komende tijd de pillen te nemen” en “Ik ben gemotiveerd om de komende tijd de pillen te nemen". De antwoorden werden gescoord op een 7-punts Likertschaal, lopend van (1) = zeer oneens tot; (7) = zeer eens. De motivatievragen correleerden hoog met elkaar (r = .83) wat een goede samenhang indiceert.

Gewoontegedrag

Alle deelnemers ontvingen een Medication Events Monitoring System (MEMS) waarmee de pilinname in kaart gebracht kon worden. De MEMS is een geautomatiseerd systeem waarbij een computerchip in de dop van een pillendoosje is geplaatst. Het registreert wanneer en hoe laat iemand het doosje heeft geopend. Deze informatie kan via een reader doorgestuurd worden naar de computer waar de gegevens van afgelezen kunnen worden. Dit systeem wordt veelal gebruikt in de gezondheidszorg en is een objectieve methode om medicatiegebruik te meten (Park, Howie-Esquivel, & Dracup, 2015).

Automatisme van het gedrag

De Self-Reported Behavioral Automaticity Index (SRBAI) is een zelfrapportage-vragenlijst bestaande uit vier items die dagelijks werd afgenomen om het automatisme van het gedrag in kaart brengen. De vragenlijst is onderdeel van de Self-Report Habit Index (SRHI), die is ontwikkeld om drie facetten van gewoontegedrag in kaart te brengen, waarbij de items van de SRBAI zich richten op de automatische activatie van het gedrag (Gardner, Abraham, Lally, & de Bruijn, 2012). De items worden gescoord op een 100 VAS schaal, lopend van (0) = zeer oneens tot; (100) = zeer eens. Voorbeeldvragen zijn: “Het nemen van de pil is iets wat ik doe zonder erbij na te denken” (leerfase) of “Het niet nemen van de pil vanochtend was iets wat ik automatisch deed” (testfase). De gemiddelde totaalscore per dag wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de vier items, waarbij een hogere score een hogere mate van automatisme indiceert. Er kan een totaalscore tussen de 0 en 100 behaald worden. De SRBAI voor de leerfase heeft een matige tot goede betrouwbaarheid gemeten over alle 21

onderzoeksdagen (Cronbach’s α = .64 - .96). De SRBAI voor de testfase laat een goede betrouwbaarheid zien (Cronbach’s α = .88 - .97).

(10)

10

Zelfregulatie

Zelfregulatie is gemeten met de Brief Self-Control Scale (BSCS; Tangney et al., 2004). Deze zelfrapportage-vragenlijst bestaande uit 13 items is de verkorte versie van de Self-Control Scale die is ontwikkeld om vijf domeinen van zelfregulatie in kaart te brengen: het

controleren van gedachtes, reguleren van emoties, beheersen van impulsen, reguleren van gedrag en het doorbreken van gewoontes. De items worden gescoord op een 5-punts

Likertschaal, waarbij de scores variëren van (1) = daar kan ik mij heel erg in vinden tot; (5) = daar kan ik mij helemaal niet in vinden. Na omscoring van de omgekeerde items, kan de totaalscore worden berekend door het gemiddelde te nemen van alle items. Er kan een

totaalscore tussen de 13 en 65 worden behaald, waarbij een hogere score een hogere mate van zelfregulatie indiceert. Enkele voorbeeldvragen zijn: “Ik ben goed in het weerstaan van verleidingen” of “Ik zou willen dat ik meer zelfdiscipline had” (reversed). De BSCS heeft een goede betrouwbaarheid (Cronbach’s α = .74)

Overige vragenlijsten

Omdat dit onderzoek onderdeel is van een groter onderzoek, zijn er ook vragenlijsten afgenomen die niet zullen worden geïnterpreteerd in het kader van dit onderzoek. Het gaat hierbij om de Self-Concordance scale (Sheldon & Elliot, 1999), Personal Need for Structure scale (PNS; Neuberg & Newsom, 1993) en de verkorte Mindful Attention Awareness Scale (MAAS; Schroevers, Nykliček, & Topman, 2008).

Procedure

Algemene procedure

De deelnemers waren gedurende vier weken betrokken bij het onderzoek. Tijdens de eerste drie weken ontwikkelden de deelnemers een nieuwe gewoonte, namelijk de dagelijkse inname van een vitaminepil (leerfase). Zij vulden daarnaast dagelijks een korte vragenlijst in die het automatisme van het gedrag in kaart brengt. Na drie weken werden de deelnemers

geïnstrueerd om hun gedrag te veranderen en namen zij gedurende de laatste week de pil op een ander moment van de dag (testfase). In totaal vonden er vier afspraken plaats met de onderzoeker: een intake (t0), een baseline-bijeenkomst (t1), een switch-bijeenkomst (t2) en een slotbijeenkomst (t3). De intake, baseline-en slotbijeenkomst vonden plaats op de Universiteit van Amsterdam. De switch bijeenkomst werd vanuit huis gedaan middels een online programma waarmee een videogesprek kon worden gevoerd, genaamd Gruveo (http://gruveo.com).

(11)

Intake (t0)

Tijdens het 10 minuten durende intakegesprek werden de deelnemers geïnformeerd over het doel van het onderzoek, gevraagd het informed consent te tekenen en de intakevragenlijst in te vullen. In deze vragenlijst werden demografische gegevens van de deelnemers in kaart

gebracht. Aan deelnemers werd daarnaast gevraagd of zij in de komende maand langer dan drie dagen niet thuis zouden zijn. Mocht dit het geval zijn, dan kon besloten worden om daarna pas te starten met het onderzoek. Tevens werd gevraagd of zij al dagelijks pillen slikten en als dit het geval was, op welk moment van de dag zij dit deden. Dit was van belang om te weten zodat er kon worden gecontroleerd voor deelnemers die al een gewoonte hadden ontwikkeld voor het slikken van een pil. Door middel van counterbalancing werden de deelnemers toegewezen aan de ochtend-of avondgroep2. Omdat het informeren van het werkelijke doel van het onderzoek waarschijnlijk invloed zou hebben op het gedrag van de deelnemers, werd de deelnemers verteld dat het onderzoek ging over vitamine B1-inname en concentratie. Ze werden geïnformeerd dat ze ofwel vitamine B1-pillen of placebopillen kregen. Alle deelnemers ontvingen echter de placebopillen. Tot slot werden de drie bijeenkomsten gepland.

Dag 1: Baseline-bijeenkomst (t1)

De procedure van het onderzoek werd tijdens deze 30 minuten durende bijeenkomst toegelicht. Vervolgens werd de deelnemer gevraagd om de baselinevragenlijst in te vullen. Aansluitend werden de deelnemers geïnstrueerd op welk moment van de dag en hoe ze de pil moesten slikken. Ze werden geïnstrueerd om de pil tot 4 uur na het opstaan of uiterlijk 4 uur voor het slapengaan te nemen. Om ervoor te zorgen dat de gewoonte in dezelfde context werd aangeleerd, werden de deelnemers geïnstrueerd om het pillendoosje op eenzelfde plek in huis te bewaren en niet met zich mee te nemen mochten zij niet thuis slapen. Er werd een test-SMS en -e-mail verstuurd met daarin de link naar de dagelijkse vragenlijst en als laatste werd een concentratietaak afgenomen (Digit Span Task). De ingescande pillendoosjes met daarin 40 pillen werden vervolgens aan de deelnemers meegegeven.

2 Er werd een verschil gemaakt tussen deelnemers die de pil in de ochtend slikten en deelnemers die de pil in de avond slikten, zodat voor de invloed hiervan gecontroleerd kon worden.

(12)

Dag 1 t/m 22: Leerfase: gewoontevorming

De deelnemers slikten gedurende 3 weken de vitaminepil ofwel in de ochtend of in de avond. Daarnaast ontvingen zij elke dag een SMS en e-mail met daarin de link naar de dagelijkse vragenlijst. Deelnemers uit de ochtendgroep ontvingen deze link in de avond en deelnemers in de avondgroep ontvingen deze link in ochtend. De link kon tot 24 uur na het nemen van de pil ingevuld worden.

Dag 23: Switch-bijeenkomst (t2)

Na drie weken (met een maximale uitloop van 3 dagen) vond er een videogesprek plaats waarin de deelnemers geïnstrueerd werden om de pil op het andere moment van de dag in te nemen (in de avond als ze het eerst in de ochtend namen en vice versa). Deze verandering werd ondersteund met een doelintentie (vermelding van de wenselijke uitkomst, bijvoorbeeld: "Ik zal de pil elke avond nemen!") of een implementatie-intentie (bijvoorbeeld: "Als ik mijn eten op heb, dan neem ik de pil!")3. Nadat de doelintentie of implementatie-intentie was gevormd, werd de deelnemer gevraagd deze drie keer hardop te zeggen en drie keer op te schrijven.

Dag 24 t/m 30: Testfase: doorbreken gewoonte

Gedurende een week namen de deelnemers de pil nu op het andere moment van de dag. Daarnaast bleven zij de dagelijkse vragenlijst invullen.

Dag 31: Slotbijeenkomst (t3)

Na vier weken (met een maximale uitloop van 3 dagen) vond de slotbijeenkomst plaats. Tijdens deze 30 minuten durende bijeenkomst werd o.a. de Brief Self-Control Scale afgenomen en werden eventuele stressvolle gebeurtenissen of verhuizingen gedurende de onderzoeksperiode nagevraagd. De deelnemers deden opnieuw de concentratietaak, leverden de pillendoosjes in en ontvingen de vergoeding. De deelnemer werd verteld dat ze meer informatie over het onderzoek aan het eind van het project zouden ontvangen (om te

voorkomen dat ze voortijdig andere deelnemers konden informeren over het ware doel van de studie).

3 In het kader van het huidige onderzoek zal verder niet ingegaan worden op de uitkomsten van de verschillende planningstrategieën doelintenties en implementatie-intenties.

(13)

Figuur 1. Schematische weergave van de algemene onderzoeksprocedure.

Data-analyse

Alle statistische analyses werden uitgevoerd en geanalyseerd met behulp van SPSS software versie 24.0 (SPSS Inc., Chicago). Alvorens er werd gestart met de analyses zijn de gebruikte vragenlijsten gecontroleerd op betrouwbaarheid en zijn de distributies voor de belangrijkste uitkomsten gecontroleerd op normaliteit en outliers. Aannames voor de uitgevoerde analyses zijn ongeschonden, tenzij anders vermeld. Voor alle analyses werd een significantieniveau van p < .05 (2-zijdig) gehanteerd.

Leerfase

Om het gewoontevormingsproces in kaart te brengen, werden middels een regressie-analyse voor curve estimation lineaire, kwadratische, S-vorm, exponentiele en logistische curves geplot over de tijd voor het maken van individuele leercurves. Variabele tijd (dag 1t/m 21) fungeerde als onafhankelijke variabele, de SRBAI scores als afhankelijke variabele. In het onderzoek van Lally et al. (2010) ging men uit van asymptotische curves, waarbij een plateaufase werd bereikt. De plateaufase diende in dat onderzoek als maatstaaf voor de gewoontevorming. Om te toetsen welke curve per individu in dit onderzoek de beste fit had, werd aan de hand van de verklaarde variantie (R2) de best passende curve gekozen. Mocht uit

de analyse blijken dat voor dermate weinig deelnemers een asymptotische curve de best voorspellende curve was en er dus geen plateaufase werd bereikt, dan zou ervoor gekozen

t0 Intake •Informatie brochure •Tekenen informed consent •Intake vragenlijst t1 Baseline Dag 1 •Baseline vragenlijst (motivatie) •MEMS meegeven Leerfase Gewoontevorming Dag 1 t/m 22

•Dagelijks pil nemen •Dagelijkse vragenlijst (SRBAI) t2 Swtich Dag 23 •Informeren switch •Formuleren DI/II •Online vragenlijst Testfase Doorbreken gewoonte Dag 24 t/m 31

•Dagelijks pil nemen •Dagelijkse vragenlijst (SRBAI) t3 Exit Dag 31 •Inleveren MEMS •Exit vragenlijst (BSCS)

(14)

14

worden om aan de hand van een cut-off score te bepalen wanneer het gedrag kon worden gezien als een gewoonte. De best verklaarde curve bleek in bijna geen gevallen de

asymptotische curve te zijn (8,1%). Voor de afhankelijke variabele is daarom naar de cut-off score gekeken. Omdat de SRBAI geen specifieke cut-off score heeft die aangeeft wanneer een gewoonte is gevormd, werd hiervoor net zoals in een eerdere studie de helft van de te behalen totaalscore gehanteerd (Lally et al., 2010). In dit geval was de cut-off score 50. Deelnemers moesten hiervoor op drie opeenvolgende dagen een minimale SRBAI score van 50 hebben gerapporteerd om te voorkomen dat een enkele uitschieter een vertekend beeld van de gewoontevorming liet zien.

Om te toetsen of er een verband is tussen de mate van zelfregulatie en de mate waarin het gewenste gedrag wordt uitgevoerd, is een correlatieanalyse uitgevoerd. Het gemiddeld aantal vergeten pillen tijdens de leerfase was hierin de afhankelijke variabele. Of zelfregulatie een voorspeller is voor het vormen van gewenste gewoontes, is getoetst middels een

logistische regressie waarbij gewoonte (wel vs. geen gewoonte) diende als afhankelijke variabele. Vervolgens werd een correlatieanalyse uitgevoerd om te toetsen of, wanneer er een gewoonte was gevormd, de mate van zelfregulatie geassocieerd is met de snelheid waarmee gewoontes worden gevormd. De afhankelijke variabele was de gemiddelde tijd (in dagen) totdat de gewoonte was gevormd. Tot slot werd voor de invloed van motivatie gecontroleerd middels een partiële correlatie.

Testfase

Om te onderzoeken wat de rol is van zelfregulatie bij het doorbreken van gewoontes werd opnieuw een correlatieanalyse uitgevoerd. De afhankelijke variabele in deze analyse was de gemiddelde SRBAI-scores van de eerste drie dagen na de switchfase. Er werd specifiek gekozen voor de eerste drie dagen, gezien de cruciale aard van de eerste dagen na het

veranderen van gewoontegedrag. Enkel de deelnemers die bij de gewoontevormingsfase een gewoonte hadden ontwikkeld, werden meegenomen in deze analyse. Zelfregulatie werd in alle bovengenoemde analyses meegenomen als onafhankelijke variabele.

(15)

Resultaten

Leerfase: gewoontevorming Beschrijvende statistieken leerfase

In totaal zijn er 41 deelnemers gestart met het onderzoek. Hiervan viel één deelnemer na de baseline (t1) uit wegens vervroegde vakantieplannen. Van de 40 deelnemers die het volledige onderzoek hebben afgerond, zijn 3 deelnemers niet meegenomen in verdere data-analyses. Redenen voor exclusie betroffen: te weinig ingevulde dagelijkse vragenlijsten (n = 2) en te veel dagen niet thuis geslapen waardoor de pil niet geslikt kon worden (n = 1)4. Deze deelnemers bleken niet te verschillen van de geïncludeerde deelnemers in leeftijd, motivatie om de pil te slikken en zelfregulatie (alle p’s > .26). Wel was er een significante samenhang tussen uitval en geslacht, χ2 (1) = 4.87, p = .027. Alle uitgevallen deelnemers waren man. Mannen en vrouwen lieten echter geen significant verschil zien in zelfregulatie, t(34) = -1.45, p = .16. Van de overige 37 deelnemers was 64.9% vrouw en 35.1% man met een gemiddelde leeftijd van 21.7 jaar (SD = 1.43; range 19-25). Deelnemers waren bij aanvang zeer

gemotiveerd om de pil te slikken. Slechts één deelnemer gaf aan niet gemotiveerd te zijn. Omdat exclusie van deze deelnemer niet leidde tot verandering van de gevonden resultaten, is besloten deze deelnemer niet te excluderen. De demografische gegevens van de deelnemers worden weergegeven in Tabel 1.

Leercurves gewoontevorming

Middels een regressie-analyse voor curve estimation werden lineaire, kwadratische, S-vorm, exponentiele en logistische curves geplot over de tijd voor het maken van individuele

leercurves van het automatisme gemeten met de SRBAI. Visuele inspectie (zie voor

voorbeelden figuur 2) toonde voor het grootste aantal deelnemers (70.3%) een toename in het automatisme over de tijd.Uit de analyse bleek in 62.2% van de gevallen de kwadratische curve de best voorspellende waarde te hebben. Daaropvolgend had de S-vorm in 16.2% van de gevallen de beste fit. De lineaire, logaritmische en exponentiele curves hadden de minst voorspellende waarde in respectievelijk 8.1%, 8.1% en 5.4% van de gevallen. Er werd daarnaast onderzocht hoe goed de curves per individu de leercurve voorspelde en hoeveel deelnemers de cut-off score hadden behaald per leercurve. In lijn met Lally et al. (2010), werd

4 Deelnemers konden op basis van deze criteria worden geëxcludeerd wanneer zij meer dan 3 keer per week de vragenlijst waren vergeten in te vullen tijdens de leerfase en meer dan 3 keer tijdens de testfase. Ditzelfde aantal werd gehanteerd voor het aantal dagen dat ze niet thuis sliepen.

(16)

16

een goede fit verondersteld bij een R2 groter dan .7. Zie tabel 2 voor een overzicht van deze

gegevens.

Tabel 1.

Demografische gegevens van deelnemers in de leerfase en testfase in gemiddelden (M), standaard deviaties (SD) of percentages (%)

Noot. * = Significant verschil tussen geïncludeerde en geëxcludeerde deelnemers (p < .05).

Tabel 2.

Overzicht van gegevens van de best voorspellende leercurves voor de gewoontevorming in percentages (%) en aantallen (N)

Figuur 2 laat drie voorbeelden zien van kwadratische leercurves over de tijd. Figuur 2a. geeft de leercurve weer van de deelnemer met de laagst gerapporteerde zelfregulatiescores in het onderzoek. Figuur 2b. laat de leercurve zien van een deelnemer met een gemiddelde zelfregulatiescore en figuur 2c. betreft de deelnemer met de hoogst gerapporteerde

zelfregulatiescore. Zoals weergegeven in figuur 2 laten de kwadratische curves een kleine verhoging zien van het automatisme op de eerste dag(en) ten opzichte van de dagen daarna. Vervolgens stijgen de automatismescores, waardoor een lichte ‘u’ vorm ontstaat.

Variabele Leerfase (n = 37) Testfase (n = 34) Geslacht Vrouw, % (n) Man, % (n) Leeftijd, jaren M (SD) Motivatie, M (SD) Zelfregulatie, M (SD) 64.9 % (24)* 35.1% (13)* 21.70 (1.43) 6.41 (0.82) 38.05 (6.32) 70.6% (24)* 29.4% (10)* 21.74 (1.44) 6.51 (0.48) 38.41 (6.44)

Kwadratisch S-vorm Lineair Logaritmisch Exponentieel

% 62.2 % 16.2% 8.1% 8.1% 5.4%

N 23 6 3 3 2

R2 > .7 (n) 6 3 0 0 1

(17)

a.

b.

c.

Figuur 2. Drie voorbeelden van automatismescores over de tijd tijdens de leerfase. 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 0 3 6 9 12 15 18 21 A u toma ti sme Dagen

Deelnemer met lage zelfregulatie (score = 22) 0 20 40 60 80 100 0 3 6 9 12 15 18 21 A u toma ti sme Dagen

Deelnemer met gemiddelde zelfregualtie (score = 37) 0 20 40 60 80 100 0 3 6 9 12 15 18 21 A u toma ti sme Dagen

Deelnemer met hoge zelfregulatie (score = 50)

(18)

18

Zelfregulatie en gedrag

Zelfregulatiescores lagen tussen de 22 en 50 (M = 38.05, SD = 6.32). Dit komt overeen met de gemiddelde zelfregulatiescore voor studenten (M = 39.5) (Tangney et al., 2004). Het aantal niet geslikte pillen werd berekend door het aantal dagen dat de deelnemers de pil moesten slikken tijdens de leerfase (n = 21) minus het totaal aantal geslikte pillen (verkregen via de MEMS). Vervolgens werd gecontroleerd voor het aantal dagen dat de deelnemers niet thuis hadden geslapen. Eén deelnemer moest extra worden uitgesloten van de analyse omdat de gegevens van de MEMS voor deze deelnemer niet afgelezen kon worden. Deelnemers vergaten gemiddeld 2.67 keer (SD = 2.36; range 0-9) de pil te slikken tijdens de leerfase.

Er werd een correlatieanalyse uitgevoerd om het verband tussen zelfregulatie en de uitvoering van het gedrag te toetsen. De resultaten uit de correlatieanalyse lieten geen significant verband zien tussen de mate van zelfregulatie en het aantal vergeten pillen, r = -.18, p = .28, wat aangeeft dat de consistentie waarmee het gewenste gedrag wordt uitgevoerd niet afhankelijk is van de hoogte van zelfregulatie. Figuur 3 geeft een grafische weergave van dit verband weer.

Motivatie om de pil te slikken liet geen verband zien met het aantal vergeten pillen r = .051, p = .77. Omdat de gemiddelde motivatie voor het slikken van de pil bij de start van het onderzoek zeer hoog is gebleken (M = 6.41 op een schaal van 1-7) met weinig spreiding tussen de deelnemers (SD = .82), werd ervoor gekozen om in de analyses niet te controleren voor motivatie. Controle voor motivatie zou in dit geval geen extra informatie opleveren.

Figuur 3. Verband tussen de mate van zelfregulatie en het gemiddelde aantal vergeten pillen tijdens de leerfase. De lijn in de grafiek geeft de richting van een trend in de grafiek weer.

0 2 4 6 8 10 20 25 30 35 40 45 50 55 G emi ddde ld aa n tal ver ge ten pill en Zelfregulatie

(19)

Zelfregulatie en gewoontevorming

Drieëntwintig deelnemers behaalden niet de cut-off score (SRBAI > 50) en werden daardoor gecategoriseerd als het niet hebben gevormd van een gewoonte voor het slikken van de pil. Veertien deelnemers behaalden wel de cut-off score tijdens de leerfase en werden

gecategoriseerd als het hebben gevormd van een gewoonte voor het slikken van de pil. Middels een logistische regressie werd de voorspellende waarde van zelfregulatie op het vormen van de gewoonte onderzocht. Hieruit bleek dat de mate van zelfregulatie geen significante voorspeller was voor het wel of niet vormen van de gewoonte, b = .06, Wald 2 (1) = .96 p =.33. Dit indiceert dat er niet meer kans is om een gewoonte te ontwikkelen voor het slikken van een vitaminepil bij een hogere zelfregulatie.

Van de deelnemers die een gewoonte hadden gevormd, was de gemiddelde tijd om de cut-off score te bereiken 8.57 dagen (SD = 4.50), variërend tussen de 2 en 16 dagen. Figuur 4 geeft een overzicht van het aantal dagen tot de gewoontevorming. Aan de hand van een correlatieanalyse werd het verband tussen zelfregulatie en de snelheid van de

gewoontevorming getoetst. Aan de assumptie voor normaliteit werd niet voldaan voor het aantal dagen tot de gewoonte was gevormd. Er is daarom gekozen voor de non-parametrische Spearman’s correlatieanalyse. Enkel de deelnemers die een gewoonte hadden ontwikkeld tijdens de leerfase (n = 14) werden meegenomen in de analyse. Uit de correlatieanalyse bleek geen significant verband tussen de mate van zelfregulatie en de snelheid waarmee de

gewenste gewoonte werd gevormd, r = .12, p = .69. Dit indiceert dat het aantal benodigde dagen om een gewoonte te vormen niet afhankelijk is van de hoogte van zelfregulatie. Zie figuur 5 voor een grafische weergave van dit verband.

(20)

20

Figuur 4. Histogram van het aantal benodigde dagen om de gewoonte te vormen (n = 14).

Figuur 5. Verband tussen de mate van zelfregulatie en het aantal dagen om de gewoonte te vormen tijdens de leerfase. De lijn in de grafiek geeft de richting van een trend in de grafiek weer. 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 30 35 40 45 50 Aa n ta l d agen om ge w oont e te vormen Zelfregulatie

(21)

Testfase: doorbreken gewoonte Beschrijvende statistieken testfase

Van de 37 deelnemers die zijn meegenomen in de analyses voor de leerfase, zijn nog eens 3 deelnemers uitgesloten voor verdere dataverwerking voor de testfase. Redenen voor exclusie betroffen: te weinig ingevulde dagelijkse vragenlijsten (n = 1) en te veel dagen niet thuis geslapen waardoor de pil niet geslikt kon worden (n = 2). Deze deelnemers verschilden niet significant in leeftijd en motivatie om de pil te slikken van de deelnemers die werden geïncludeerd (alle p’s > .25). Ook deze deelnemers waren allen man, wat een significante samenhang tussen exclusie en geslacht liet zien, χ2 (1) = 6.03, p = .014. Van de overgebleven deelnemers was 70.6% vrouw en 29.4% man met een gemiddelde leeftijd van 21.74 jaar (SD = 1.44). De demografische gegevens van de deelnemers in de testfase zijn ook weergegeven in Tabel 1.

Zelfregulatie en doorbreken gewoonte

De automatismescores van het gewoontedoorbrekingsproces werden berekend aan de hand van de gemiddelde SRBAI scores van de eerste drie dagen van de testfase. Deze score vertelt hoe automatisch het niet uitvoeren van het oude gedag was. Enkel de deelnemers die een gewoonte hadden ontwikkeld tijdens de leerfase (n = 14) werden meegenomen in de analyse. Uit de correlatieanalyse bleek geen significant verband tussen de mate van zelfregulatie en het automatisme waarmee het oude gedrag niet meer werd uitgevoerd, r = -.21, p = .48, wat indiceert dat het gemak waarmee een oude gewoonte wordt doorbroken niet afhankelijk is van de hoogte van zelfregulatie. Zie figuur 6 voor een grafische weergave van dit verband.

Omdat de hoogte van het automatisme tijdens de leerfase mogelijk invloed heeft gehad op dit verband, is ook een partiële correlatie uitgevoerd waarbij gecontroleerd werd voor de gemiddelde SRBAI scores van de laatste 3 dagen tijdens de leerfase. Dit verband was ook niet significant, r = -.28, p = .35.

(22)

22

Figuur 6. Verband tussen de mate van zelfregulatie en het automatisme waarmee het oude gedrag niet meer werd uitgevoerd. De lijn in de grafiek geeft de richting van een trend in de grafiek weer.

Discussie

In dit onderzoek is het vormings- en doorbrekingsproces van een alledaagse gewoonte in kaart gebracht en is specifiek gekeken naar de rol van zelfregulatie bij dit proces. In overeenstemming met eerder onderzoek werden er grote verschillen gevonden in de gewoontevorming (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010). Resultaten van dit onderzoek suggereren echter dat zelfregulatie geen significante rol speelt bij het vormen en doorbreken van gewoontes: er werd geen verband gevonden tussen de mate van zelfregulatie en de mate waarin het gewenste gedrag werd uitgevoerd. Daarnaast bleek zelfregulatie geen voorspeller te zijn voor het wel of niet vormen van de gewoonte en werd er geen relatie gevonden met de snelheid van de gewoontevorming. Tot slot werd er geen verband gevonden tussen

zelfregulatie en een verhoogd automatisme waarmee het oude gedrag niet meer werd

uitgevoerd. De belangrijkste bevindingen zullen hieronder in meer detail worden besproken. In tegenstelling tot eerder onderzoek werden in het huidige onderzoek grotendeels kwadratische leercurves gevonden (62.2%) en geen curves waarbij een plateaufase werd bereikt (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010). De leercuves laten in de meeste gevallen de eerste dag(en) hogere automatismescores zien dan de dagen later in de studie waarna de scores weer een stijging laten zien. Dit is een opvallende bevinding gezien de kennis over

0 20 40 60 80 100 120 30 35 40 45 50 Aut omat isme w aa rmee o ude ge dr ag n iet mee r w erd uit ge voer d Zelfregulatie

(23)

gewoontes zoals die in de huidige literatuur staat beschreven. Gewoontes ontwikkelen over tijd doordat herhaling van gedrag in een consistente context het automatisme verhoogt

waarmee het gedrag wordt uitgevoerd (Verplanken, 2006; Wood & Neal, 2007). Dit indiceert dat een handeling die voor de eerste keer wordt uitgevoerd niet automatisch kan verlopen. Tevens veronderstelt de literatuur een stijging in het automatisme naarmate het aantal herhalingen toeneemt en geen daling. Een verklaring voor de verhoogde automatismescores bij de start zou een mogelijk herinneringseffect kunnen zijn doordat informatie die korter geleden is opgeslagen beter herinnerd wordt (Ebbinghaus, 1885). Deelnemers werden tijdens de eerste ontmoeting geïnstrueerd om de volgende dag te beginnen met het slikken van de pil met als mogelijk resultaat dat deze instructie de eerste dag(en) nog vers in het geheugen van de deelnemers aanwezig was. Enkele dagen later moesten de deelnemers zichzelf herinneren aan het slikken van de pil. Mogelijk begint vanaf dat moment het werkelijke gewoonteproces. Ondanks dat er geen plateaufase kon worden ontdekt, was duidelijk dat het automatisme in de meeste gevallen (70.3%) een stijging liet zien over de tijd heen, wat in overeenstemming is met de assumptie dat herhaaldelijke uitvoering van gedrag in een consistente setting automatisme verhoogt.

Een andere opvallende bevinding is dat er geen verband gevonden werd tussen de mate van zelfregulatie en de mate waarin het gewenste gedrag werd uitgevoerd. Dit liet zich zien in het feit dat het aantal vergeten pillen niet afhankelijk was van de hoogte van

zelfregulatie, ondanks een grote spreiding in de zelfregulatiescores (range 22-50). Dit is in tegenstrijd met eerdere onderzoeken waarin deelnemers met een hogere zelfregulatie

frequenter gewenst gedrag uitvoerden en beter in staat waren om te handelen in lijn met hun intenties (Adriaanse et al., 2014; Galla & Duckworth, 2015). Ook de bevinding dat

deelnemers met meer zelfregulatie niet vaker een gewoonte vormden voor het slikken van de pil, geen snellere gewoontevorming lieten zien wanneer zij een gewoonte hadden gevormd en niet beter waren in het doorbreken van de gewoonte, was niet in lijn met de verwachtingen op basis van eerder onderzoek waarbij een hogere zelfregulatie sterkere gewoontes en een verhoogd automatisme van het gedrag liet zien (Adriaanse et al., 2010; de Ridder et al., 2012; Galla & Duckworth, 2015).

Een mogelijke verklaring voor de onverwachte resultaten kan zijn dat het slikken van een vitaminepil, wat positieve gezondheidseffecten oplevert en daardoor gezien kan worden als gezond en aantrekkelijk, geen zelfcontroleconflict representeert (Adriaanse et al., 2014). Er is sprake van een zelfcontroleconflict wanneer lange termijn doelen in conflict zijn met korte termijn wensen (Milyavskaya, Inzlicht, Hope, & Koestner, 2015). Bijvoorbeeld willen

(24)

24

afvallen, maar toch een zak chips willen eten. Zelfregulatie liet in eerder onderzoek al geen verband zien met fruitconsumptie en fruitconsumptiegewoontes wat door de auteurs werd verklaard door een gebrek aan zelfcontroleconflict (Adriaanse et al., 2014). Het slikken van een vitaminepil heeft mogelijk geen mentaal conflict opgeleverd bij de deelnemers met als gevolg dat er geen beroep werd gedaan op de zelfregulatie. Verschillen in de

gewoontevorming kunnen in dat geval niet toegeschreven worden aan verschillen in zelfregulatie. Om de rol van zelfregulatie te onderzoeken, zal in vervolgonderzoek een gedraging gekozen moeten worden die een zelfcontroleconflict oplevert. Dit zou een sportactiviteit kunnen zijn, zoals het uitvoeren van een aantal oefeningen bij het opstaan of naar bed gaan.

Een tweede verklaring zou kunnen zijn dat niet de mate van zelfregulatie zorgt voor het sneller aanleren en doorbreken van gewoontes, maar dat de invloed andersom van toepassing is. Namelijk dat het hebben van gunstige gewoontes zorgt voor een betere zelfregulatie. Gewenste gewoontes kunnen onze beperkte cognitieve capaciteit beschermen tegen uitputting, waardoor er meer cognitieve capaciteit over is om zelfregulatie uit te voeren (Galla & Duckworth, 2015). Dit is in lijn met het reflective-impulsive model, waarbij

zelfregulatie wordt gezien als een reflectief proces waarvoor inspanning is vereist (Hofmann, Friese, & Wiers, 2008). Galla en Duckworth (2015) vonden eerder al steun voor deze

alternatieve hypothese. Dit zou in een vervolgonderzoek verder onderzocht kunnen worden. Bijvoorbeeld door te kijken of mensen die veranderingen ondergaan in hun routines en gewoontegedrag (bijvoorbeeld wanneer ze verhuizen of op vakantie gaan) meer

zelfregulatiemoeilijkheden ondervinden en het lastiger vinden om te handelen in lijn met hun intenties.

Evaluatie van het onderzoek

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen waar rekening mee gehouden dient te worden bij de interpretatie van de resultaten. Allereerst is het belangrijk te vermelden dat de steekproef op het moment van de analyses nog klein was, waardoor er sprake is van

onvoldoende statistische power. Mogelijk zijn hierdoor significante resultaten niet gevonden zijn, die er wel zijn geweest. De dataverzameling van het onderzoek is echter nog bezig, waardoor dit probleem in de nabije toekomst opgelost zal zijn.

Daarnaast is er sprake van een selecte steekproef waarin zich enkel studenten bevinden, wat de generaliseerbaarheid van de resultaten in twijfel trekt. Studenten hebben over het algemeen een onregelmatiger leven en slaap-waakritme (Lund, Reider, Whiting, &

(25)

Prichard, 2010). Regelmaat en structuur zijn belangrijke vereisten voor het aanleren van gewoontes, gezien het belang van de herhaaldelijke uitvoering van gedrag in dezelfde context (de Wit & Dickinson, 2009; Gardner, 2015; Verplanken & Wood, 2006; Wood et al., 2002 Wood & Neal, 2007). De instructie om de pil tot 4 uur na het opstaan of tot 4 uur voor het slapengaan te nemen, heeft door de onregelmatige ritmes van de deelnemers voor grote fluctuaties geleid in de tijden waarop de pillen geslikt werden. Het is mogelijk dat de pil de ene dag om 21.00 uur werd geslikt en de volgende dag om 04:00 uur ’s nachts.

Vervolgonderzoek dient hier rekening mee te houden. Interessant zou bijvoorbeeld zijn om te kijken naar het gewoontevormingsproces bij personen met een 9-tot-5-baan die veelal meer regelmaat en structuur kennen. Tevens is het aan te raden om de instructie voor het slikken van de pil aan te passen zodat er minder fluctuaties plaatsvinden. Een suggestie voor het bewaken van de ochtend- en avondgrens is door de ochtend te markeren als de tijd tot 12:00 uur ’s middags en de avond te markeren als de tijdsperiode tot 00:00 uur in de avond.

Een derde beperking betreft de validiteit van de automatismevragenlijst op grond van een aantal belangrijke punten. Allereerst is het de vraag of het mogelijk is om onbewuste zaken te rapporteren gezien de waarschijnlijk beperkte bewuste kennis van iets wat onbewust gebeurt (Hagger, Rebar, Mullan, Lipp & Chatzisarantis, 2014). Daarnaast is het mogelijk dat de dagelijkse herhaling van het invullen van de vragenlijst op zichzelf een automatische handeling werd waarvan het effect lastig na te gaan is. En hoewel de vragenlijst in eerdere onderzoeken veelal is gebruikt om gewoontesterkte te meten, is nog niet bekend of het daadwerkelijk gewoonteleren in kaart kan brengen. Tot slot waren er dagen waarop deelnemers vergaten om de vragenlijst in te voeren, wat de interpretatie van de resultaten bemoeilijkt. Desondanks heeft eerder onderzoek laten zien dat er valide informatie geleverd kan worden middels het gebruik van zulke zelfrapportagevragenlijsten (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010; Orbell & Verplanken, 2010). Daar komt bij dat er momenteel geen

alternatieven zijn voor het meten van automatisme van gedrag, met name voor frequent herhaalde metingen. Het is echter aan te raden om in vervolgonderzoek middels een objectieve maat van automatisme te onderzoeken welke leercurves gevonden worden.

Resultaten uit het huidige onderzoek suggereren dat de onderzoeksperiode van te korte duur is geweest; slechts 37.8% vormde een gewoonte voor het nemen van de pil terwijl 62.2% geen gewoontevorming liet zien. Ook gezien de grote spreiding in eerder onderzoek voor het vormen van de gewoonte (18 – 245 dagen) (Lally et al., 2010), is het aannemelijk dat 21 dagen niet lang genoeg is geweest om een duidelijk beeld van de gewoontevorming te krijgen. Voor het in kaart brengen van het gewoontedoorbrekingsproces is het eveneens essentieel dat

(26)

26

het gedrag eerst een gewoonte is geworden. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou zijn om de gewoontevormingsfase over een langere periode te laten verlopen, zodat alle deelnemers de kans krijgen om het gedrag te automatiseren en er een accurater beeld geschetst kan worden van de leercurves.Er wordt een tijdsduur geadviseerd zoals deze in eerdere onderzoeken ook werd gehanteerd, namelijk 12 weken (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010).

Tot slot dient er kritisch gekeken te worden naar de arbitraire beslissingen die gemaakt zijn omtrent de interpretatie van de data. De meest essentiële beslissing betrof op welk punt gedrag werd aangeduid als een gewoonte. Omdat de leercurves geen plateaufase lieten zien, die in eerder onderzoek als maatstaaf diende (Lally et al., 2010), werd gekozen voor een cut-off score waarbij deelnemers voor minimaal 3 dagen een automatismescore boven de 50 rapporteerden. Ondanks dat deze cut-off score ook werd gehanteerd in eerder onderzoek om te bepalen of een gewoonte was gevormd (Lally et al., 2010), kunnen er vraagtekens worden gezet bij de betrouwbaarheid van deze beslissing. Enkele deelnemers konden op deze manier worden geclassificeerd als het hebben gevormd van een gewoonte binnen de eerste 4 dagen van de leerfase. Gezien de grote hoeveelheid herhalingen die in eerdere studie nodig waren gebleken (Fournier et al., 2017; Lally et al., 2010), lijkt het onwaarschijnlijk dat deelnemers een gewoonte konden vormen tijdens de eerste dagen. Mogelijk heeft het eerder genoemde herinneringseffect invloed gehad op de verhoogde automatismescores aan het begin van de studie. Er is in dat geval ook sprake geweest van automatisme, namelijk het uitvoeren van een recent geïnstrueerde handeling. Het automatisme wat in de huidige studie onderzocht wordt, ontstaat echter door de herhaaldelijke uitvoering van een handeling in een bepaalde context waardoor hier een associatie tussen ontstaat (Gardner, 2015; Wood & Neal, 2007). Dit wekt eveneens de vraag op of de SRBAI in staat is om gewoonteleren te meten. Wanneer het werkelijke gewoonteproces begint na het herinneringseffect, zou men in vervolgonderzoek kunnen beslissen om pas na de stijging van het automatisme de cut-off score te hanteren.

Ondanks de beperkingen en onverwachte uitkomsten van het onderzoek, zijn de bevindingen interessant. Waar de verschillen in eerder onderzoek mogelijk konden worden toegeschreven aan een verschil in gedragstype, werd in huidig onderzoek de

onderzoeksprocedure zoveel mogelijk gestandaardiseerd waarbij werd gekozen voor slechts één gedraging zodat verschillen konden worden toegeschreven aan de factoren die van belang waren voor het onderzoek. De pillendoosjes die werden gebruikt voor het onderzoek (MEMS) maakten het mogelijk om objectieve data over gedrag te verzamelen. Verder was een sterk punt dat er alvorens het werkelijke onderzoek werd gestart, sprake is geweest van een

(27)

pilotstudie van een aantal dagen. Hierdoor is er ruimte geweest om de onderzoeksopzet aan te passen en te optimaliseren. Het is daarnaast het eerste onderzoek dat zich zowel heeft gericht op het gewoontevormings- als het doorbrekingsproces en biedt hiermee nieuwe inzichten voor vervolgonderzoek.

De resultaten uit het huidige onderzoek suggereren dat zelfregulatie een minder belangrijke rol speelt bij het vormen van gewenste en doorbreken van ongewenste gewoontes dan werd verwacht op basis van voorgaande literatuur. De resultaten zijn echter voorlopig en dienen door de bovengenoemde beperkingen en het lage aantal deelnemers met

voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Toekomstig onderzoek met betrekking tot

zelfregulatie en gewoontegedrag is van belang voor gezondheidsbevorderende interventies die zich richten op het vormen van gewenste en doorbreken van ongewenste gewoontes. Wanneer hieruit blijkt dat zelfregulatie een voorspeller is voor het sneller aanleren en doorbreken van gewoontes, dan zal er in de klinische setting meer aandacht besteed kunnen worden aan het bevorderen van de zelfregulatie. Dit brengt ons hopelijk weer een stapje dichterbij het overbruggen van de intention-behaviour gap.

Referenties

Adriaanse, M. A., Kroese, F. M., Gillebaart, M., & De Ridder, D. T. (2014). Effortless inhibition: Habit mediates the relation between self-control and unhealthy snack consumption. Frontiers in psychology, 5.

Bargh, J. A. (1994). The Four Horsemen of automaticity. In R. S. Wyer & T. K. Srull (Eds.), Handbook of social cognition (1-40). Hillsdale, N J: Erlbaum.

Balleine, B. W., & Dickinson, A. (1991). Instrumental performance following reinforce devaluation depends upon incentive learning. Quarterly journal of experimental psychology, 43, 279-296.

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D. M. (1998). Ego depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1252-1265.

Baumeister, R. F., Vohs, K. D., & Tice, D. M. (2007). The strength model of self-control. Current Directions in Psychological Science, 16, 351-355

(28)

28

de Bruijn, G. J., & Rhodes, R. E. (2011). Exploring exercise behavior, intention and habit strength relationships. Scandinavian journal of medicine & science in sports, 21(3), 482-491.

de Ridder, D. T., Lensvelt-Mulders, G., Finkenauer, C., Stok, F. M., & Baumeister, R. F. (2012). Taking stock of self-control: A meta-analysis of how trait self-control relates to a wide range of behaviors. Personality and Social Psychology Review, 16, 76-99. de Wit, S (2017). Control of Behaviour by Competing Learning Systems. In T. Egner (Ed.),

The Wiley Handbook of Cognitive Control (pp. 190-206).

de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: A case for animal-human translational models. Psychological Research, 73, 463–476. Ebbinghaus, H. (1885). Über das Gedächtnis. Untersuchungen zur experimentellen

Psychologie. Leipzig: Verlag von Duncker & Humblot.

Fournier, M., Arripe-Longueville, F., Rovere, C., Easthope, C. S., Schwabe, L., El Methni, J., & Radel, R. (2017). Effects of circadian cortisol on the development of a health habit. Galla, B. M., & Duckworth, A. L. (2015). More than resisting temptation: Beneficial habits

mediate the relationship between self-control and positive life outcomes. Journal of Personality and Social Psychology.

Gardner, B. (2015). A review and analysis of the use of ‘habit’ in understanding, predicting and influencing health-related behaviour. Health Psychology Review, 9(3), 277. Gardner, B., Abraham, C., Lally, P., & de Bruijn, G. J. (2012). Towards parsimony in habit

measurement: Testing the convergent and predictive validity of an automaticity

subscale of the Self-Report Habit Index. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9(1), 102.

Gardner, B., de Bruijn, G. J., & Lally, P. (2011). A systematic review and meta-analysis of applications of the self-report habit index to nutrition and physical activity behaviours. Annals of Behavioral Medicine, 42, 174–187.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement. A meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38, 69–119.

Hagger, M. S., Rebar, A. L., Mullan, B., Lipp, O. V., & Chatzisarantis, N. L. D. (2014). The subjective experience of habit captured by self-report indexes may lead to inaccuracies in the measurement of habitual action. Health Psychology Review, 1 7.

(29)

Hofmann, W., Baumeister, R. F., Förster, G., & Vohs, K. D. (2012). Everyday temptations: An experience sampling study of desire, conflict, and self- control. Journal of Personality and Social Psychology, 102, 318-1335.

Hofmann, W., Friese, M., & Wiers, R. W. (2008). Impulsive versus reflective influences on health behavior: A theoretical framework and empirical review. Health Psychology Review, 2, 111–137.

Jansen, E. P. W. A., Joostens, T. H., & Kemper, D. R. (2004). Enquêteren: het opstellen en gebruiken van vragenlijsten. Wolters-Noordhoff.

Lally, P., van Jaarsveld, C. H. M., Potts, H. W. W., & Wardle, J. (2010). How are habits formed: Modelling habit formation in the real world. European Journal of Social Psychology, 40, 998– 1009.

Lund, H. G., Reider, B. D., Whiting, A. B., & Prichard, J. R. (2010). Sleep patterns and predictors of disturbed sleep in a large population of college students. Journal of adolescent health, 46(2), 124-132.

Milyavskaya, M., Inzlicht, M., Hope, N., & Koestner, R. (2015). Saying “no” to temptation: Want-to motivation improves self-regulation by reducing temptation rather than by increasing self-control. Journal of personality and social psychology, 109(4), 677 693.

Neuberg, S. L., & Newsom, J. T. (1993). Personal need for structure: Individual differences in the desire for simpler structure. Journal of Personality and Social Psychology, 65(1), 113.

Norcross, J.C., Ratzin, A.C., & Payne, D. (1989). Ringing in the New Year: The change processes and reported outcomes of resolutions. Addictive Behaviors, 14, 205-212. Orbell, S., & Sheeran, P. (1998). Inclined abstainers: A problem for predicting health related

behavior. British Journal of Social Psychology, 37, 151-165.

Orbell, S., & Verplanken, B. (2010). The automatic component of habit in health behavior: Habit as cue-contingent automaticity. Health Psychology, 29, 374–383.

Park, L. G., Howie-Esquivel, J., & Dracup, K. (2015). Electronic measurement of medication adherence. Western journal of nursing research, 37(1), 28-49.

Rothman, A. J., Sheeran, P., & Wood, W. (2009). Reflective and automatic processes in the initiation and maintenance of dietary change. Annals of Behavioral Medicine, 38(Suppl 1), S4– S17.

Schroevers, M., Nykliček, I., & Topman, R. (2008). Validatie van de nederlandstalige versie van de Mindful Attention Awareness Scale (MAAS). Gedragstherapie.

(30)

30

Sheldon, K. M., & Elliot, A. J. (1999). Goal striving, need satisfaction, and longitudinal well-being: the self-concordance model. Journal of personality and social psychology, 76(3), 482.

Strack, F., & Deutsch, D. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior. Personality and Social Psychology Review, 8, 220-247.

Tangney, J. P., Baumeister, R. F., & Boone, A. L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72, 271- 324.

Verplanken, B., & Wood, W. (2006). Interventions to break and create consumer habits. Journal of Public Policy Mark, 25, 90–103.

Vohs, K. D., & Faber, R. J. (2007). Spent resources: Self-regulatory resource availability affects impulse buying. Journal of Consumer Research, 33, 537-547.

Webb, T. L, & Sheeran, P. (2006). Does changing behavioral intentions engender behavior change? A meta-analysis of the experimental evidence. Psychology Bulletin, 132, 249-268.

Will Crescioni, A., Ehrlinger, J., Alquist, J. L., Conlon, K. E., Baumeister, R. F.,

Schatschneider, C., & Dutton, G. R. (2011). High trait self-control predicts positive health behaviors and success in weight loss. Journal of health psychology, 16(5), 750-759.

Wood, W., & Neal, D. T. (2016). Healthy through habit: Interventions for initiating & maintaining health behavior change. Behavioral Science & Policy, 2(1), 71 83. Wood, W., & Neal, D. T. (2007). A new look at habits and the habit-goal interface.

Psychological Review, 114, 843–863.

Wood, W., Quinn, J. M., & Kashy, D. (2002). Habits in everyday life: Thought, emotion, and action. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 1281–1297.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Count of relative error ranges of remote sensing-based GPP, NPP, AGBP and yield reported in, or derived from, literature compared to in-situ relative errors.... significant work has

The tool verifies programs by first encoding the specified program into a much simpler programming language and then applying the Chalice verifier to the simplified program.. In

How- ever, finding information related to medical conditions is often a difficult and sensitive task, so designing and developing search services for children presents a number

The oil volume fraction in a compressed layer of oil droplets stabilized against coalescence was measured experimentally as a function of time for different radial accelerations..

In this section we will present our DSL for describing security related patterns, further we will describe the architecture of our prototype and the structure of the request access

A sample analysis has been performed on South Africa to explore whether variables such as sales quantities, net revenue and margin contribution have improved after

Some of the challenges in biomedical data are heterogeneous measurements, missingness, and imbalanced classes. The bio-medical data analysed in this paper confronts us with all

- Betaling en financiële compensatie voor interne dienstverlening zijn keuze-onderwerpen binnen het theoretische model dienstenkwaliteit omdat niet elke organisatie dit wenst door