• No results found

De samenhang tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de band met de cliënt : speelt werkervaring hierin een rol?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenhang tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de band met de cliënt : speelt werkervaring hierin een rol?"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De samenhang tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de band met de cliënt: speelt

werkervaring hierin een rol?

M.M. Dijkman (10443932)

Begeleider: mw. dr. M. Metz

Tweede beoordelaar: mw. prof. dr. H.M.W. Bos

Amsterdam, 22 december 2018

Masterscriptie Orthopedagogiek

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

The aim of this study was to investigate the relationship between the personality of the therapist and the therapeutic alliance in multi-problem families. Furthermore, this research investigated if work experience of the therapist had a moderating effect on this relationship. The research was conducted with 62 multi-problem families and 41 therapists in ambulatory health organizations in the

Netherlands. Therapists filled in the personality questionnaire Five Factor Inventory (NEO-FFI) and the Work Alliance Inventory (WAI) and clients filled in the WAI questionnaires. By means of a multiple regression analysis this research found that therapists with the personality traits Neuroticism and Conscientiousness have a poorer therapeutic alliance experienced by the therapist. In addition, for Neuroticism there was a poorer therapeutic alliance when therapists had lower work experience, and an equal alliance when the therapist had much work experience. For Conscientiousness and Altruism there was an equal therapeutic alliance when therapists had lower work experience, and a poorer alliance when the therapist had much work experience. For the therapeutic alliance experienced by the clients no results were found. In conclusion therapists could be screened for their personality so that they can be guided in the right way during their careers. This will improve the therapeutic alliance and therefore the treatment effectiveness for multi-problem families. Follow-up research should focus on replicating these findings since this was the first study under multi-problem families regarding this topic.

Keywords: therapeutic alliance, personality, work experience, WAI, NEO-FFI, multi-problem families, Five Factor Inventory, Work Alliance Inventory

(3)

Abstract

Het doel van dit onderzoek was om de samenhang tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de therapeutische alliantie te onderzoeken binnen multiprobleemgezinnen. Daarnaast is onderzocht of de werkervaring van de therapeut een modererend effect heeft op deze relatie. Het onderzoek is

uitgevoerd met 62 multiprobleemgezinnen en 41 therapeuten binnen ambulante geestelijke

gezondheidszorginstellingen in Nederland. Therapeuten hebben de persoonlijkheidsvragenlijst: Five Factor Inventory (NEO-FFI) en de therapeutische alliantievragenlijst: Work Alliance Inventory (WAI) ingevuld en de cliënten hebben de therapeutische alliantievragenlijst: WAI ingevuld. Door middel van een multipele regressie analyse is gevonden dat therapeuten met een hogere score op Neuroticisme en Consciëntieusheid, een minder goede beoordeling van de therapeutische alliantie hadden zoals door henzelf beoordeeld. Daarnaast modereert werkervaring deze relatie voor Neuroticisme, waarbij therapeuten met weinig werkervaring een mindere goede beoordeling van de alliantie hebben, maar therapeuten met veel werkervaring een even goede beoordeling hebben als andere therapeuten. Voor Consciëntieusheid en Altruïsme is een even goede beoordeling van de therapeutische alliantie gevonden bij weinig werkervaring en een minder goede beoordeling bij veel werkervaring. Voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt zijn geen resultaten gevonden. Samenvattend zouden therapeuten gescreend kunnen worden op hun persoonlijkheid zodat zij gedurende hun carrière op de juiste manier begeleid kunnen worden. Dit zou de therapeutische alliantie kunnen verbeteren en daardoor ook de behandeleffectiviteit van multiprobleemgezinnen kunnen vergroten.

Vervolgonderzoek zou deze resultaten nog moeten repliceren, aangezien dit het eerste onderzoek was naar de therapeutische alliantie en de persoonlijkheid bij multiprobleemgezinnen.

Trefwoorden: therapeutische alliantie, persoonlijkheid, werkervaring, WAI, NEO-FFI, multiprobleemgezinnen, Five Factor Inventory, Work Alliance Inventory

(4)

De samenhang tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de band met de cliënt: speelt werkervaring hierin een rol?

Een probleem in de zorg is de aanpak van multiprobleemgezinnen (Rots-De Vries, Van de Goor, Stronks & Garretsen, 2011). Multiprobleemgezinnen kunnen hierbij gedefinieerd worden als een gezin van minstens één volwassene en één kind van 0 tot 18 jaar dat langdurig last heeft van problemen op sociaal economisch gebied en op psychosociaal gebied voor zowel de volwassene als de jeugdige. Verder zijn de problemen chronisch, complex, met elkaar verweven en intergenerationeel (Kann-Weedage, et al., 2017; Rots-De Vries, et al., 2011). Multiprobleemgezinnen hebben vaak een lange intergenerationele geschiedenis in de hulpverlening, waardoor zij een wantrouwende houding ten opzichte van therapeuten hebben (Rots-De Vries, et al., 2011). In Nederland bestaan er naar schatting 25.896 multiprobleemgezinnen (Kann-Weedage, et al., 2017). Verder blijkt dat de

zorgkosten voor deze gezinnen kunnen oplopen tot ongeveer 100.000 euro per jaar per gezin (Kann-Weedage, et al., 2017). Om bovenstaande redenen is een goede therapeutische relatie voor deze gezinnen extra belangrijk. Uit onderzoek bij individuele therapie blijkt ook dat therapeuten die een betere relatie met de cliënt kunnen opbouwen, betere behandeluitkomsten behalen (Welmers-van de Poll, et al., 2017; Friedlander, Escudero, Heatherington, & Diamond, 2011; McLeod, 2011). De relatie tussen de therapeut en de cliënt wordt de therapeutische alliantie genoemd (Bordin, 1979).

Hierbij kan de therapeutische alliantie gedefinieerd worden als de overeenstemming tussen de therapeut en de cliënt in doelen en taken van de therapie en de emotionele band tussen de cliënt en de therapeut ((Bordin, 1979; Martin, Garske, & Davis, 2000). Bordin (1979) maakt een onderverdeling in drie componenten: de emotionele band, taken en doelen. De emotionele band verwijst naar de

affectieve kwaliteit van de therapeut-cliënt relatie, die gekenmerkt wordt door vertrouwen en

empathie. Met taken wordt de overeenkomst tussen de cliënt en de therapeut bedoeld met betrekking tot de taken die in de therapie worden uitgevoerd. Tot slot wordt met de doelen bedoeld in hoeverre de cliënt en de therapeut samenwerken om vooropgestelde doelen te behalen (Bordin, 1979).

Uit onderzoek blijkt dat therapeuten met bepaalde kenmerken en gedragingen naar de cliënt toe, een betere therapeutische relatie kunnen neerzetten dan therapeuten die deze kenmerken en gedragingen niet laten zien (Ackerman & Hilsenroth, 2003; Walter & Petr, 2006). Zoals: hoop houden,

(5)

vooruitgang opmerken, een open houding hebben, enthousiasme tonen, accepterend zijn, betrouwbaar zijn, bevestiging geven, warmte tonen, flexiebel zijn, alert zijn, interesse tonen, ontspannen zijn en vertrouwen tonen (Ackerman & Hilsenroth, 2003; Walter, & Petr, 2006). Enkele van deze kenmerken lijken sterk verbonden met de persoonlijkheid van de therapeut. Zo zijn enthousiast zijn, warmte tonen en betrouwbaar zijn stabiele kenmerken van de persoonlijkheid (Vassend, & Skrondal, 2011;

Weisberg, & DeYoung, 2014). Daarnaast speelt de persoonlijkheid van individuen een belangrijke rol bij hun werk, aangezien het hun motivatie, houding naar hun werk toe en de manier waarop ze op werkeisen reageren, beïnvloedt (Naseh, Jalilvand, & Vahdani, 2012). De persoonlijkheid van individuen beïnvloedt dus hun gedrag en hun houding naar hun werk toe. Wat betreft het

psychologische werkveld, zou de persoonlijkheid dus wellicht ook het gedrag en de houding van therapeuten naar hun cliënten toe, kunnen voorspellen.

Persoonlijkheid kan gedefinieerd worden als de individuele verschillen in kenmerkende patronen van denken, gevoel en gedrag (Kazdin, 2000). Een bekende onderverdeling in deze individuele verschillen, zijn de vijf persoonlijkheidskenmerken van de Big Five. Deze zijn: Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid (Costa, & MacCrae, 1992). Onder Neuroticisme vallen de kenmerken: angst, ergernis, depressie, schaamte, impulsiviteit en kwetsbaarheid (Vassend, & Skrondal, 2011). Onder Extraversie vallen de kenmerken: hartelijkheid, sociabiliteit, dominantie, energie, avonturisme en vrolijkheid. Onder Openheid vallen de kenmerken: fantasie, esthetiek, gevoelens, veranderingen, ideeën en waarden. Onder Altruïsme vallen de

kenmerken: vertrouwen, oprechtheid, zorgzaamheid, inschikkelijkheid, bescheidenheid en medeleven. Tot slot vallen onder Consciëntieusheid de kenmerken: doelmatigheid, ordelijkheid, betrouwbaarheid, ambitie, zelfdiscipline en bedachtzaamheid (Vassend, & Skrondal, 2011).

Therapeuten die hoog scoren op Neuroticisme kunnen angst, onzekerheid, woede en een negatieve houding ten opzichte van anderen ervaren, wat kan leiden tot een verminderd persoonlijk succes (Naseh, et al., 2012). Therapeuten die hoog scoren op Extraversie zijn hoopvol naar hun carrière, kunnen emotioneel meer aan, hebben meer positieve emoties en een gepastere houding naar cliënten toe(Naseh, et al., 2012). Therapeuten die hoog scoren op Openheid hebben betere persoonlijke prestaties, zijn nieuwsgieriger en creatiever naar hun omgeving en hebben lagere niveaus van angst en

(6)

verwarring (Naseh, et al., 2012). Therapeuten die hoog scoren op Altruïsme kunnen een betere samenwerking hebben, zijn betrouwbaarder, hebben een positieve houding naar hun werk toe, accepteren ook de negatieve aspecten van hun werk en hebben meer empathie en geven meer steun in hun communicatie met anderen (Atari, Amanalahi, & Mehrabizade, 2006). Therapeuten die hoog scoren op Consciëntieusheid zijn meer bewust, verantwoordelijk, hebben een sterkere motivatie voor hun werk en een positievere houding en wil om een rol te spelen in verschillende situaties op het werk (Naseh, et al., 2012). Dus Neuroticisme lijkt een negatieve invloed te kunnen hebben op het werk van de therapeut en de overige persoonlijkheidskenmerken kunnen er misschien voor zorgen dat zij een betere therapeutische alliantie met cliënten kunnen opbouwen. De persoonlijkheid van therapeuten zou dus misschien wel een invloed kunnen hebben op de therapeutische alliantie.

Specifiek onderzoek naar de persoonlijkheidskenmerken van therapeuten en de therapeutische alliantie ontbreekt nog. Maar uit onderzoek bij verpleegkundigen en de houding naar hun patiënten toe is gebleken dat Altruïsme samenhangt met een positieve houding naar patiënten toe, een sterkere wens om met cliënten te werken en efficiëntere communicatie met de patiënten (Yazdanian, Alavi, Irajpour, & Keshvari, 2016). Neuroticisme hangt juist samen met een negatieve houding naar patiënten toe. Verder werden voor de persoonlijkheidskenmerken Extraversie, Consciëntieusheid en Openheid geen significante resultaten gevonden (Yazdanian, et al., 2016). Alhoewel dit geen onderzoek betreft naar de persoonlijkheid van de therapeut en de invloed hiervan op de therapeutische alliantie, geeft dit onderzoek wel aan dat de persoonlijkheid een invloed kan hebben op professionele werkrelaties binnen een vorm van hulpverlening.

Uit ander onderzoek blijkt dat therapeuten die meer vijandigheid laten zien, een lagere

waardering van cliënten kregen wat betreft de emotionele band (Dunkle, & Friedlander, 1996). Verder blijkt dat wanneer therapeuten negatieve emoties naar cliënten laten zien, de gehele therapeutische alliantie negatiever is (Wolff, & Hayes, 2009). Vijandigheid en negatieve emotionaliteit hebben een negatieve samenhang met Consciëntieusheid en een positieve samenhang met Neuroticisme

(Hampson, Andrews, Barckley en Peterson 2007). Dit betekent dat therapeuten die hoog scoren op Consciëntieusheid wellicht minder vijandigheid en negatieve emoties laten zien, waardoor zij een

(7)

betere therapeutische alliantie kunnen neerzetten dan therapeuten die hoog scoren op Neuroticisme, die wellicht meer vijandigheid en negatieve emoties laten zien.

Naast persoonlijkheidskenmerken zou werkervaring van de therapeut ook een belangrijke rol kunnen spelen in de therapeutische alliantie. Uit de literatuur is al gebleken dat wanneer therapeuten meer algemene ervaring in de geestelijke gezondheidszorg en meer ervaring met vergelijkbare problematiek hebben, dit een betere behandeluitkomst voorspelt (Jongerden, 2015). Verder blijkt uit onderzoek dat therapeuten met veel werkervaring en een langere professionele carrière beter

functioneren en een betere therapeutische alliantie kunnen neerzetten door verkregen interpersoonlijke vaardigheden (Saarnio, 2011). Dit zijn vaardigheden als een goede houding naar de cliënt toe. Zo bleek zelfs dat wanneer therapeuten met de ideale persoonlijkheidskenmerken als therapeut werden vergeleken met therapeuten met de tegenovergestelde persoonlijkheidskenmerken, de therapeuten alsnog hetzelfde scoorden op deze interpersoonlijke vaardigheden verkregen door werkervaring. Deze ideale persoonlijkheidskenmerken zijn een hoge score op Extraversie, Altruïsme en Openheid en een lage score op Consciëntieusheid. De tegenovergestelde persoonlijkheidskenmerken zijn een lage score op Extraversie en Altruïsme en een hoge score op Consciëntieusheid en Neuroticisme (Skovholt, & Jennings, 2017; Saarnio, 2011).

Ongeacht de persoonlijkheid lijken therapeuten dus wanneer zij veel werkervaring hebben, alsnog hoog te scoren op interpersoonlijke vaardigheden die bijdragen aan de therapeutische alliantie (Saarnio, 2011). Werkervaring lijkt dus het verband tussen de persoonlijkheid en de therapeutische alliantie te modereren. Hoe meer werkervaring, hoe minder de persoonlijkheidskenmerken van de therapeut ertoe doen. Daartegenover staat hoe minder werkervaring, hoe meer de

persoonlijkheidskenmerken van de therapeut ertoe doen.

Concluderend hebben multiprobleemgezinnen baat bij een goede therapeutische alliantie (Rots-De Vries, et al., 2011). Dit kan de behandeleffectiviteit bij deze gezinnen vergroten en de zorgkosten voor de algehele samenleving verminderen (Kann-Weedage, et al., 2017).Persoonlijkheid lijkt een invloed te kunnen hebben op de therapeutische alliantie, waarbij werkervaring het effect zou kunnen modereren (Naseh, et al., 2012; Atari, et al., 2006; Yazdanian, et al., 2016; Dunkle &

(8)

naar de therapeutische alliantie en de persoonlijkheid mist. Al het genoemde onderzoek is alleen verricht bij individuele therapie. Aangezien juist multiprobleemgezinnen baat hebben bij de

therapeutische alliantie, is het belangrijk dat hier bij deze doelgroep onderzoek naar wordt gedaan. Om deze redenen zal dit onderzoek zich richten op de invloed van de persoonlijkheid van de therapeut op de therapeutische alliantie onder multiprobleemgezinnen. Gekeken wordt of werkervaring van de therapeut dit verband modereert.

Er zal eerst gekeken worden of de persoonlijkheidskenmerken afzonderlijk een samenhang hebben met de therapeutische alliantie. Vervolgens zal gekeken worden of de werkervaring van de therapeut hierin een modererend effect heeft. Hierbij zijn de Big Five persoonlijkheidskenmerken van de therapeut de onafhankelijke variabelen, de therapeutische alliantie de afhankelijke variabele en de werkervaring van de therapeut de modererende variabele (zie Figuur 1). Aangezien nog geen specifiek onderzoek bestaat naar de invloed van de persoonlijkheid van de therapeut op de therapeutische alliantie en de invloed van werkervaring van de therapeut hierop bij multiprobleemgezinnen, is het lastig om een verwachting te geven van de resultaten. Wel lijkt Neuroticme een negatieve invloed te kunnen hebben op de therapeutische relatie en Extraversie, Openheid en Altruïsme een positieve invloed op de therapeutische alliantie (Naseh, et al., 2012; Atari, et al., 2006; Yazdanian, et al., 2016; Dunkle & Friedlander, 1996; Wolff, & Hayes, 2009; Hampson, et al., 2007). Voor Consciëntieusheid zijn wisselende resultaten gevonden. Uit sommige onderzoeken komt naar voren dat het een positieve invloed zou kunnen hebben op de therapeutische alliantie (Naseh, et al., 2012; Yazdanian, et al., 2016; Dunkle & Friedlander, 1996; Wolff, & Hayes, 2009; Hampson, et al., 2007) en uit ander onderzoek komt naar voren dat Consciëntieusheid gezien wordt als een negatief kenmerk voor een therapeut (Skovholt & Jennings, 2017; Saarnio, 2011). Voor Consciëntieusheid wordt dan ook nog geen verwachting uitgesproken, behalve dat het een invloed zal hebben op de therapeutische alliantie, ongeacht de richting van dit verband.

Hierom wordt dan ook verwacht dat hoge scores op Neuroticisme zullen samenhangen met een lage score op de ervaren therapeutische alliantie en hoge scores op Extraversie, Openheid en Altruïsme met een hoge score op de ervaren therapeutische alliantie. Voor Consciëntieusheid wordt een significante invloed verwacht op de therapeutische alliantie. Ook wordt verwacht dat hoe hoger de

(9)

werkervaring, hoe minder sterk het verband tussen de afzonderlijke persoonlijkheidskenmerken en de therapeutische alliantie zal zijn (Saarnio, 2011).

Figuur 1. Moderatie van werkervaring van de therapeut op de relatie tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de therapeutische alliantie. T: therapeut. Persoonlijkheid onderverdeeld in: Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Consciëntieusheid.

Methode Proefpersonen

Aan dit onderzoek hebben 62 gezinnen deelgenomen. Verder hebben 41 therapeuten deelgenomen aan het onderzoek. Elke therapeut heeft gemiddeld 5 gezinsleden behandeld. De meerderheid van de deelnemende ouders waren moeders (69.6%, n = 55) en van de kinderen was de meerderheid jongen (66.7%, n = 92). De gemiddelde leeftijd van de moeders was 38.00 jaar (SD = 8.93), van de vaders 40.06 jaar (SD = 9.57) en van de kinderen 9.97 jaar (SD = 3.78). Van de gezinnen waren 43.0% (n = 58) van de ouders samen in een relatie, 15.6% (n = 21) alleenstaand, 18.5% (n = 25) gescheiden en 23.0% (n = 31) hadden een samengesteld gezin. Wat betreft de etnische afkomst was het overgrote deel van de participanten afkomstig uit Nederland (90.5%, n = 67) en een klein gedeelte afkomstig uit een ander westers land (4.1%, n= 3) of een niet-westers land (5.4%, n = 4). Verder was het grootste deel van de hulpverlening binnen een vrijwillig hulpverleningskader (94.2%, n = 131). Cliënten hadden gemiddeld een therapeut met leeftijd 40.59 (SD = 7.93) en de meerderheid van de cliënten had een vrouwelijke therapeut (92.7%, n = 38).

Procedure

Dit onderzoek maakte deel uit van een groter longitudinaal kwantitatief onderzoek naar processen die ten grondslag liggen aan de therapeutische alliantie in intensieve ambulante

(10)

in Zwolle. Dit onderzoek was goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam (dossier: 2015-EXT-4315). Driehonderdveertig gezinnen waren gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek, waarvan 62 gezinnen hebben ingestemd. De gezinnen namen deel aan ambulante gezinshulpverlening bij Vitree en Trias in de regio’s Flevoland en Overijssel. Bij de intake zijn de gezinnen ingelicht door de therapeut over het onderzoek, waarna het gezin telefonisch is benaderd door studenten uit het onderzoeksteam waarbij gevraagd werd of ze wilden participeren aan het onderzoek. Participanten boven de 12 jaar hebben een toestemmingsverklaring getekend. Het betrof IAG bij gezinnen met meervoudige complexe problematiek. Hierbij werden vragenlijsten bij de therapeuten en het cliëntensysteem afgenomen en IAG behandelingen gefilmd en geobserveerd. Voor dit onderzoek zijn verschillende metingen gedaan: T0 (start therapie), T1 (3e hulpverleningscontact),

T2 (hulpverleningscontact na 9 weken therapie), T-eind (afronding therapie) en T-na (6 maanden na afronding therapie). In het huidige onderzoek zijn slechts de meetmomenten op T0 en T1

meegenomen. Op T0 werd de persoonlijkheidsvragenlijst en het aantal jaren werkervaring meegenomen en op T1 de therapeutische alliantie vragenlijst van de cliënten en therapeut.

Daarnaast was er voor deelname aan het onderzoek sprake van informed consent. Verder zijn voor de persoonlijkheidsvragenlijst en het aantal jaren werkervaring bij de aanvang van het onderzoek begin 2015 uitnodigingen verstuurd naar de gezinstherapeuten die toen deelnamen. In het voorjaar van 2017 is er opnieuw een uitnodiging verstuurd naar de gezinstherapeuten die eerder nog niet hadden gereageerd en naar nieuwe gezinstherapeuten die net pas deelnamen aan het onderzoek. De

therapeuten kregen hierbij een mail met een uitnodiging voor het digitaal invullen van de vragenlijst in NetQ. Het invullen van de vragenlijsten duurde maximaal 10 minuten.

De therapeutische alliantie vragenlijst is schriftelijk ingevuld aan het einde van elke

geobserveerde sessie. De therapeutische sessies vonden altijd plaats bij de cliënt thuis. Voor aanvang en na afloop van de therapeutische sessie was altijd een student aanwezig. Hij/zij bracht de vragenlijst mee die vervolgens in stilte door de cliënten en therapeuten werd ingevuld. De student gaf hierbij instructies over het invullen van de vragenlijsten en nam de vragenlijsten weer mee. Cliënten en therapeuten zaten tijdens het invullen van de vragenlijsten vaak in dezelfde ruimte. Het was wel de

(11)

bedoeling dat de cliënten en therapeut dit afzonderlijk van elkaar invulden, zonder met elkaar te overleggen.

Materiaal

Persoonlijkheid therapeut. De persoonlijkheid van de therapeut werd gemeten door middel van

de verkorte Nederlandstalige versie van de Persoonlijkheidsvragenlijst Five Factor Inventory (NEO-FFI; Hoekstra, Ormel, & De Fruyt, 1996; Costa en McCrae, 1992). Deze vragenlijst werd door de therapeut zelf ingevuld en meet de Big Five persoonlijkheidsdimensies op basis van 60 items. De subschalen zijn neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en consciëntieusheid. Voor elke subschaal zijn 12 items. Verder worden de vragen op een 5-puntsschaal gescoord, van 1(sterk mee oneens) tot 5 (sterk mee eens). Voorbeelditems zijn: voor Neuroticisme: ‘Ik verzeil vaak in

meningsverschillen met mijn familie en collega’s’, voor Extraversie: ‘Ik houd er van veel mensen om me heen te hebben’, voor Openheid: ‘Ik probeer vaak nieuwe en buitenlandse gerechten’, voor Altruïsme: ‘Over het algemeen probeer ik attent en zorgzaam te zijn’ en voor Consciëntieusheid: ‘ Ik houd mijn spullen netjes en schoon’.

Daarnaast is uit de literatuur gebleken dat de Cronbach’s alfa voor de verschillende domeinen van de NEO-FFI .89 is (Costa & McCrae, 1992). Dit is een hoge score voor de interne consistentie (De Vellis, 2003). Uit verschillende onderzoeken van de Nederlandse vertaling van de NEO-FFI is gebleken dat deze betrouwbaar en valide is (De Fruyt, Mervielde, Hoekstra, & Rolland, 2000; Hoekstra, Ormel, & De Fruyt, 1996). De Cronbach’s alfa in het huidige onderzoek was .77.

Therapeutische alliantie ervaren door cliënt. De therapeutische alliantie ervaren door cliënt

werd gemeten door middel van de cliëntversie van de vertaling van de vragenlijst van de Work Alliance Inventory – Short form (Tracey, & Kokotovic, 1989), Nederlandse afkorting: WAV. Deze vragenlijst meet de individuele alliantie tussen therapeut en cliënt. Uit deze vragenlijst komt een totale score en een score op de 3 subschalen: ‘band’, ‘doel’ en ‘taak’. Verder worden de vragen op een 5-punt Likertschaal gescoord van 0 (nooit) tot 5 (altijd). De test bevat 12 stellingen. Deze vragenlijst werd ingevuld door de gezinsleden die aanwezig waren bij het gefilmde hulpverleningsgesprek. Voorbeelditems van de cliëntversie zijn voor ‘band’: ‘Ik heb het gevoel dat de therapeut mij

(12)

waardeert’, voor ‘doel’: ‘De therapeut begrijpt niet wat ik zou willen bereiken in deze hulpverlening’ en voor ‘taak’: ‘We zijn het eens over wat belangrijk is voor mij om aan te werken’.

Daarnaast is uit de literatuur gebleken dat de Cronbach’s alfa voor de cliëntversie van de WAV tussen de .83 en .98 ligt (Busseri & Tyler, 2003). Dit is een hoge score voor de interne consistentie (De Vellis, 2003). De Cronbach’s alfa voor de cliëntversie in het huidige onderzoek was .82.

Therapeutische alliantie ervaren door therapeut. De therapeutische alliantie ervaren door

therapeut werd gemeten door de therapeutversie van de WAV (Tracey, & Kokotovic, 1989). Uit deze vragenlijst komt een totale score en een score op de 3 subschalen: ‘band’, ‘doel’ en ‘taak’. Verder worden de vragen op een 5-punt Likertschaal gescoord van 0 (nooit) tot 5 (altijd). De test bevat 12 stellingen. Deze vragenlijst werd ingevuld door de therapeut die aanwezig was bij het gefilmde hulpverleningsgesprek. Voorbeelditems van de therapeutversie zijn voor ‘band’: ‘Ik heb het idee dat de cliënt mij aardig vindt’, voor ‘doel’: ‘Wij werken naar gezamenlijk bepaalde doelen toe’ en voor ‘taak’: ‘De client gelooft dat de manier waarop we met zijn/haar problemen werken de juiste is’. Daarnaast is uit de literatuur gebleken dat de Cronbach’s alfa voor de therapeutversie van de WAV tussen de .83 en .98 ligt (Busseri & Tyler, 2003). Dit is een hoge score voor de interne consistentie (De Vellis, 2003). De Cronbach’s alfa voor de therapeutversie in het huidige onderzoek was .65.

Werkervaring therapeut. De werkervaring van de therapeut werd gemeten met een vraag die

ondergebracht was in de vragenlijst van de NEOFFI. Deze vraag is als volgt: ‘Aantal jaren werkervaring in zorg en welzijn?’. Respondenten moesten een getal in jaren invullen.

Data analyse

De onderzoeksvraag werd beantwoord aan de hand van meerdere analyses. Ten eerste werden de gemiddelden, standaarddeviaties en de n per meetinstrument berekend. Daarnaast werden er Pearson R correlaties uitgevoerd in SPSS om de samenhang tussen de onafhankelijke, afhankelijke en modererende variabelen te berekenen. De onafhankelijke variabelen zijn dan de scores op de Big Five persoonlijkheidskenmerken: Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Altruïsme en Conscientieusheid, de afhankelijke variabelen zijn de gerapporteerde alliantie van cliënten en de therapeut en de

modererende variabele is het aantal jaren werkervaring van de therapeut. Verder werd eerst los berekend wat het verband is van de verschillende Big Five persoonlijkheidskenmerken met de

(13)

therapeutische alliantie gerapporteerd door cliënten en therapeut, door middel van een multipele regressieanalyse in SPSS. Dit om te kijken hoe de relatie er uitziet als er nog geen moderator is toegevoegd.

Vervolgens werd het moderatie effect onderzocht aan de hand van de PROCESS MACRO van Hayes (Hayes, 2013) in SPSS. Hierbij werd gekeken of het aantal jaren werkervaring van de therapeut, invloed heeft op het verband tussen de Big Five persoonlijkheidskenmerken en de gerapporteerde alliantie van de cliënt en therapeut. Werkervaring was ingedeeld in weinig, gemiddeld en veel werkervaring. Het weinig aantal werkervaring is berekend door één standaarddeviatie van het gemiddelde aantal werkervaring in de steekproef af te halen, het gemiddeld aantal werkervaring is gelijk aan het gemiddelde aantal werkervaring in de steekproef en ten slotte werd het veel aantal werkervaring berekend door één standaarddeviatie bij het gemiddeld aantal werkervaring in de steekproef op te tellen. Verder zijn vóór het uitvoeren van de multipele regressie van het moderatie effect alle variabelen automatisch gestandaardiseerd door de PROCESS MACRO van Hayes. Dit om multicollineariteit te voorkomen. Daarnaast heeft de PROCESS MACRO van Hayes automatisch gecontroleerd voor de interactievoorwaarden. Dit om er zeker van te zijn dat er een moderatie effect bestaat. Ook is door middel van het programma G*Power een post hoc poweranalyse gedaan om te kijken of alle significante effecten gevonden konden worden. Uit deze analyse is een goede Power gebleken, voor alle analyses was de Power namelijk groter dan .95.

Verder was er bij de vragenlijsten ook sprake van non-respons. Bij de therapeutische sessies waren vaak niet alle cliënten aanwezig, hierdoor konden niet alle cliënten de WAV vragenlijsten invullen en was er sprake van een grote uitval van data. Voor dit onderzoek missen bij de WAV vragenlijst voor cliënten bij ‘task’ n=75, bij ‘bond’ n=73 en bij ‘goal’ n=.75 proefpersonen. Verder hebben sommige therapeuten ook niet alle vragen van de WAV ingevuld. Dit ging vaak om het niet invullen van 1 of 2 vragen. Om vertekeningen in de data te voorkomen, is er gebruik gemaakt van listwise deletion. Dus als therapeuten 1 of 2 vragen niet hebben ingevuld, zijn zij niet betrokken in het databestand. Ook voor de NEOFFI is er sprake van non-respons. Hierdoor missen er bij de vragenlijst N=23 en voor de vraag over algemene werkervaring in zorg en welzijn missen hierdoor N=16. De

(14)

overgebleven data is gebruikt voor de analyses. Dit is voor de cliënten tussen de 83 en 88 proefpersonen en voor de therapeuten tussen de 121 en 129 proefpersonen.

Resultaten Beschrijvende statistieken

Ten eerste zijn voor elk meetinstrument de gemiddelde scores, de standaardafwijking en het aantal respondenten berekend, zie Tabel 1. Aangezien elke therapeut voor elke cliënt gegevens heeft ingevuld wat betreft de therapeutische alliantie en de persoonlijkheid, zijn de data van de therapeut voor elke cliënt opnieuw meegenomen. Hierom is de n van de therapeuten in de gehele dataset hoger dan 41.

Tabel 1

Aantal proefpersonen, gemiddelde scores en standaarddeviaties van de variabelen

Variabele

N M SD

WAV C Tot WAV T Tot Neuroticisme 83 88 121 12.43 11.93 28.60 1.77 1.24 6.08

Extraversie Openheid Altruïsme Conscientieusheid 127 127 125 125 44.17 39.21 47.63 44.90 4.42 5.68 5.42 6.13 Werkervaring T 129 17.02

7.07

Note. WAV C Tot: totaal ervaren alliantie cliënt; WAV T Tot: totaal ervaren alliantie therapeut; T: therapeut

Correlaties tussen alle variabelen

Voor elke variabele zijn Pearson R correlaties berekend, zie Tabel 2. Ten eerste was tussen de ervaren alliantie van cliënten en de verschillende persoonlijkheidskenmerken geen enkel significant verband te zien. Daarentegen waren tussen de ervaren alliantie van therapeuten en de verschillende

(15)

persoonlijkheidskenmerken wel twee significante verbanden te zien, namelijk bij de

persoonlijkheidskenmerken: Neuroticisme (p = .018) en Consciëntieusheid (p = .005). Deze verbanden zijn negatief, wat betekent dat een hogere score op de ervaren alliantie van therapeuten samenhangt met een lagere score op Neuroticisme en Consciëntieusheid van therapeuten en andersom. Beide verbanden zijn van gemiddelde grootte volgens Cohen (1988). De overige correlaties zijn af te lezen in de tabel.

Tabel 2

Pearson R tweezijdige correlaties

Variabele 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 1.WAV C Tot 2.WAV T Tot 3. Neuroticisme - .13 .11 - -.27* - 4. Extraversie 5. Openheid 6. Altruïsme 7. Consciëntieusheid -.13 -.12 .03 -.10 .13 -.17 -.05 -.31** -.02 .42** -.15 -.14 - .22* -.07 -.22* - .20* .31* - .30** - 8.Werkervaring T -.04 -.01 -.03 .23* .20* .14 .08 - Note. WAV C Tot: totaal ervaren alliantie cliënt; WAV T Tot: totaal ervaren alliantie therapeut; T: therapeut;* p<.05; **: p<.01

De relatie tussen de persoonlijkheidskenmerken van de therapeut, de therapeutische alliantie en de werkervaring van de therapeut.

Ten eerste zijn de hoofdeffecten van de persoonlijkheid van de therapeut op de therapeutische alliantie berekend door middel van een multipele regressieanalyse. De scores van deze analyse zijn weergegeven in Tabel 3. Ten tweede is door middel van een multipele regressieanalyse met de Process Macro van Hayes een interactiemodel berekend of de persoonlijkheid van de therapeut een verband had met de therapeutische alliantie en of de werkervaring van de therapeut dit verband modereerde. De scores van deze analyse zijn weergegeven in Tabel 4. Voor de moderatie is werkervaring

(16)

onderverdeeld in weinig, gemiddeld en veel werkervaring. Weinig staat gelijk aan 9.95 jaar

werkervaring, gemiddeld aan 17.02 jaar werkervaring en veel aan 24.09 jaar werkervaring. Er zal per persoonlijkheidskenmerk worden ingegaan op de uitkomsten van deze analyses.

Tabel 3

De Multipele Regressie analyse voor de samenhang van Persoonlijkheid met de Therapeutische alliantie.

Therapeutische alliantie

WAV C WAV T

Variabele B (SE) p R2 F(df) p B (SE) p R2 F(df) p 1.Neuroticisme Constante Neuroticisme - 11.56 (1.04) .03 (.04) - .01 .85 (1,65) .36 .00 - - - .36 - - - - - .08 5.83 (1,72) .02* 13.45 (.67) .00 - - - -.06 (.02) .02* - - - 2.Extraversie Constante Extraversie - 14.63 (2.10) -.05 (.05) - .02 1.06 (1,67) .31 .00 - - - .31 - - - - - .02 1.21 (1,77) .27 10.41 (1.40) .00 - - - .03 (.03) .27 - - - 3.Openheid Constante Openheid - 14.04 (1.60) -.04 (.04) - .01 .97 (1,67) .33 .00 - - - .33 - - - - - .03 2.75 (1,77) .10 13.42 (.90) .00 - - - -.04 (.02) .10 - - - 4.Altruïsme Constante Altruïsme - 11.97 (1.94) .01 (.04) - .00 .07 (1,67) .79 .00 - - - .79 - - - - - .00 .16 (1,77) .69 12.39 (1.16) .00 - - - -.01 (.02) .69 - - - 5.Consciëntieusheid Constante Consciëntieusheid - 13.87 (1.63) -.03 (.04) - .01 .73 (1,67) .40 .00 - - - .40 - - - . - - .10 8.28 (1,77) .01** 14.49 (.90) .00 - - - -.06 (.02) .01** - - -

Note. WAV C: totaal ervaren alliantie cliënt; WAV T: totaal ervaren alliantie therapeut; *: p<.05; **: p<.01.

(17)

Tabel 4

De Multipele Regressie analyse met de Process Macro van Hayes voor de samenhang van

Persoonlijkheid met de Therapeutische alliantie, met Werkervaring van de therapeut als moderator. Therapeutische alliantie

WAV C WAV T

Model B (SE) p R2 F(df) p B (SE) p R2 F(df p 1.Neuroticisme Constante Werkervaring T Neuroticisme Interactie Werk.. X N - 12.52 (.24) -.01 (.05) .04 (.03) -.00 (.01) - .02 .61 (3,58) .61 .00 - - - .87 - - - .10 - - - .88 - - - - - .26 6.48 (3,66) <.001** 11.88 (.13) .00 - - - .02 (.03) .61 - - - -.05 (.02) .02* - - - .02 (.01) .06 - - - 2.Extraversie Constante Werkervaring T Extraversie Interactie Werk.. X E - 12.46 (.24) .00 (.05) -.05 (.04) .01 (.01) - .03 1.05 (3,60) .38 .00 - - - .98 - - - .25 - - - .33 - - - - - .02 .45 (3,71) .72 11.88 (.13) .00 - - - .02 (.03) .78 - - - -.05 (.02) .32 - - - .02 (.01) .68 - - - 3.Openheid Constante Werkervaring T Openheid Interactie Werk. X O - 12.50 (.24) -.00 (.05) -.02 (.04) .01 (.01) - .04 .54 (3,60) .65 .00 - - - .94 - - - .23 - - - .23 - - - - - .11 3.01 (3,71) .04* 11.96 (.14) .00 - - - .00 (.02) .88 - - - -.05 (.02) .03* - - - .01 (.00) .24 - - - 4.Altruïsme Constante Werkervaring T Altruïsme Interactie Werk. X A - 12.53 (.24) -.00 (.05) -.02 (.04) -.00 (.01) - .00 .08 (3,60) .97 .00 - - - .94 - - - .63 - - - .75 - - - - - .09 3.36 (3,71) .02* 12.04 (.17) .00 - - - .02 (.03) .43 - - - -.01 (.02) .78 - - - -.02 (.01) .02* - - - 5.Consciëntieusheid Constante Werkervaring T Consciëntieusheid Interactie Werk. X A - 12.48 (.25) -.03 (.05) -.04 (.04) .01 (.02) - .03 .36 (3,60) .78 .00 - - - .48 - - - .35 - - - .55 - - - . - - .16 10.89 (3,71) <.001** 11.96 (.13) .00 - - - .03 (.03) .36 - - - -.06 (.01) <.001** - - - -.01 (.01) .05* - - -

(18)

Note. WAV C: totaal ervaren alliantie cliënt; WAV T: totaal ervaren alliantie therapeut; T: therapeut; Werk.: Werkervaring therapeut; N: Neuroticisme; E: Extraversie; O: Openheid; A: Altruïsme; C: Consciëntieusheid; *: p<.05; **: p<.01.

Neuroticisme

Wat betreft het hoofdeffect is gebleken dat Neuroticisme een significant verband heeft met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut, maar geen significant verband met de

therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt (zie tabel 3). Dus als de therapeut hoger scoorde op Neuroticisme, scoorde de therapeut lager op de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut. Dit komt deels overeen met de hypothese. Voor Neuroticisme werd inderdaad verwacht dat een hoge score zou samenhangen met een lage score op de therapeutische alliantie beoordeeld door de

therapeut. Echter werd dit verband ook verwacht voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt.

Verder bleek bij Neuroticisme het interactiemodel (Fguur 1) voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt niet significant, maar voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut bleek er sprake te zijn van een trend (zie Tabel 4). Het interactie effect van deze trend is weergegeven in figuur 2. Hier is te zien dat wanneer therapeuten weinig werkervaring hadden, een hogere score op Neuroticisme verband had met een lagere therapeutische alliantie. Wanneer

therapeuten gemiddelde werkervaring hadden, was dit verband ook te zien, maar wel zwakker. Verder bleek dat wanneer therapeuten veel werkervaring hadden, er geen significant verband te zien was.

Deze resultaten komen deels overeen met de hypotheses. Bij therapeuten met weinig of gemiddelde werkervaring had Neuroticisme zoals verwacht een negatief verband met de

therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut. Wanneer therapeuten veel werkervaring hadden, had Neuroticisme, zoals verwacht, geen verband meer met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut. Echter zijn voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt geen significante effecten gevonden, terwijl dit wel verwacht werd.

(19)

Note. Weinig: p= .003, ES= -.19. Gemiddeld: p= .022, ES= -.05. Veel: p= .337, ES= .08. Figuur 2. Interactie effect: Neuroticisme, Therapeutische alliantie therapeut en Werkervaring Therapeut.

Extraversie

Wat betreft het hoofdeffect is gebleken dat Extraversie geen significant verband heeft met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt (zie tabel 3). Dit komt niet overeen met de hypothese. Voor Extraversie werd namelijk verwacht dat een hoge score zou samenhangen met een hoge score op de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt.

Verder bleek bij Extraversie het interactiemodel (Fguur 1) voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de cliënt niet significant (zie Tabel 4). Dit komt niet overeen met de hypotheses. Verwacht werd dat Extraversie een positieve samenhang zou hebben met de

therapeutische alliantie bij weinig werkervaring en dat bij therapeuten met veel werkervaring het verband zou verdwijnen. Echter is geen enkel verband bevestigd, Extraversie bleek geen verband te hebben met de therapeutische alliantie en de werkervaring van de therapeut speelde hierin ook geen rol.

(20)

Wat betreft het hoofdeffect is gebleken dat Openheid geen significant verband heeft met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt (zie tabel 3). Dit komt niet overeen met de hypothese. Voor Openheid werd namelijk verwacht dat een hoge score zou samenhangen met een hoge score op de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt.

Verder bleek bij Openheid het interactiemodel (Fguur 1) voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de cliënt niet significant (zie Tabel 4). Dit komt niet overeen met de hypotheses. Verwacht werd dat Openheid een positief verband zou hebben met de therapeutische alliantie bij weinig werkervaring en dat bij therapeuten met veel werkervaring het verband zou verdwijnen. Echter is geen enkel verband bevestigd, Openheid bleek geen samenhang te hebben met de therapeutische alliantie en de werkervaring van de therapeut speelde hierin ook geen rol.

Altruïsme

Wat betreft het hoofdeffect is gebleken dat Altruïsme geen significant verband heeft met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt (zie tabel 3). Dit komt niet overeen met de hypothese. Voor Altruïsme werd namelijk verwacht dat een hoge score zou samenhangen met een hoge score op de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt.

Verder bleek bij Altruïsme het interactiemodel (Figuur 1) voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt niet significant, maar bleek het model voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut wel significant (zie Tabel 4). Het interactie effect is weergegeven in Figuur 3. Hier is te zien dat wanneer therapeuten veel werkervaring hadden, een hogere score op Altruïsme leidde tot een lagere therapeutische alliantie. Voor therapeuten die geen of weinig werkervaring hadden, was geen significant verband gevonden.

Deze resultaten komen niet overeen met de hypotheses. Wanneer therapeuten veel

werkervaring hadden, had Altruïsme juist een negatief verband met de therapeutische alliantie. Echter werd verwacht dat wanneer therapeuten veel werkervaring zouden hebben, het verband tussen

Altruïsme en therapeutische alliantie niet zou bestaan. Ook werd verwacht dat wanneer therapeuten geen of weinig werkervaring hadden, Altruïsme een positieve samenhang had met de therapeutische

(21)

relatie had. Dit is in dit onderzoek niet gevonden. Bovendien zijn voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt geen significante effecten gevonden, terwijl dit wel verwacht werd.

Note. Weinig: p= .079, ES= .14. Gemiddeld: p= .781, ES= -.01. Veel: p= .006, ES= -.15.

Figuur 3. Interactie effect: Altruïsme, Therapeutische alliantie therapeut en Werkervaring Therapeut.

Consciëntieusheid

Wat betreft het hoofdeffect is gebleken dat Consciëntieusheid een significant verband heeft

met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut, maar geen significant verband met de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt (zie tabel 3). Dus als de therapeut hoger scoorde op Consciëntieusheid, scoorde de therapeut lager op de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut. Dit komt deels overeen met de hypothese. Voor Consciëntieusheid werd een verband met de therapeutische alliantie verwacht, alleen was nog geen richting over het verband uitgesproken wegens wisselende resultaten in de literatuur. Verder werd er ook een verband verwacht voor de

therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt, die is hier niet gevonden.

Verder bleek bij Consciëntieusheid het interactiemodel (Figuur 1) voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt niet significant, maar bleek het model voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut wel significant (zie Tabel 4). Het interactie effect is

weergegeven in Figuur 4. Hier is te zien dat wanneer therapeuten weinig ervaring hadden, er geen significant verband bestond. Wanneer therapeuten gemiddelde werkervaring hadden, leidde een

(22)

hogere score op Consciëntieusheid tot een lagere therapeutische alliantie. Ditzelfde gold ook wanneer therapeuten veel werkervaring hadden, dan was het verband zelfs nog iets sterker.

Deze resultaten komen niet overeen met de hypotheses. Wanneer therapeuten gemiddeld of veel werkervaring hadden, had Consciëntieusheid een negatief verband met de therapeutische alliantie. Echter werd verwacht dat bij veel werkervaring, het verband tussen Consciëntieusheid en

therapeutische alliantie niet zou bestaan. Ook zijn voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt geen significante effecten gevonden, terwijl dit wel verwacht werd.

Note. Weinig: p= .732, ES= .01. Gemiddeld: p= .000, ES= -.06. Veel: p= .000, ES= -.14.

Figuur 4. Interactie effect: Consciëntieusheid, Therapeutische alliantie therapeut en Werkervaring Therapeut.

Discussie

In dit onderzoek is onderzocht of de persoonlijkheid van de therapeut een verband heeft met de therapeutische alliantie. Vervolgens is gekeken of de werkervaring van de therapeut hierin een modererend effect heeft. Uit dit onderzoek is gebleken dat de persoonlijkheidskenmerken

Neuroticisme en Consciëntieusheid een negatieve samenhang hebben met de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut. Verder zijn er voor de alliantie beoordeeld door de therapeut interactie effecten gevonden met werkervaring bij de persoonlijkheidskenmerken Neuroticisme,

(23)

slechtere alliantie bij weinig werkervaring, naar een even goede alliantie bij veel werkervaring. Bij Altruïsme modereert werkervaring dit verband van een even goede alliantie bij weinig werkervaring, naar een slechtere alliantie bij veel werkervaring. Bij Consciëntieusheid modereert werkervaring dit verband van een even goede alliantie bij weinig werkervaring, naar een slechtere alliantie bij veel werkervaring. Voor de overige persoonlijkheidskenmerken en de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt zijn geen relaties gevonden.

Neuroticisme

Wat betreft Neuroticisme komen de resultaten overeen met de literatuur besproken in de inleiding. Therapeuten met Neuroticisme beoordelen zelf de therapeutische alliantie negatiever als zij weinig werkervaring hebben. Wanneer deze therapeuten veel werkervaring hebben, beoordelen zei de therapeutische alliantie niet meer negatiever dan andere therapeuten (Naseh, et al., 2012; 2006; Yazdanian, et al., 2016; Dunkle & Friedlander, 1996; Wolff, & Hayes, 2009; Hampson, et al., 2007; Jongerden, 2015; Saarnio, 2011). Het persoonlijkheidskenmerk Neuroticisme wordt geassocieerd met meer angsten en negatieve emoties (Vassend, & Skrondal, 2011). Hierdoor zouden therapeuten met Neuroticisme die nog onervaren in hun vakgebied zijn, de alliantie misschien negatiever kunnen beoordelen. Zo kunnen ze meer gefocust zijn op de negatieve dingen, zoals de dingen die fout gaan tijdens een gesprek. Wanneer therapeuten met Neuroticisme meer werkervaring hebben, krijgen zij misschien meer zelfvertrouwen en verdwijnt dit negatieve verband.

Extraversie en Openheid

Wat betreft Extraversie en Openheid komen de verwachtingen niet overeen met de resultaten van dit onderzoek (Naseh, et al., 2012; Yazdanian, et al., 2016; Jongerden, 2015; Saarnio, 2011). In dit onderzoek zijn geen verbanden gevonden met deze persoonlijkheidskenmerken en de

therapeutische alliantie, wat wel werd verwacht. Aangezien dit het allereerste onderzoek is wat de relatie tussen persoonlijkheid en de therapeutische alliantie heeft onderzocht onder

multiprobleemgezinnen, kan dit erop wijzen dat de persoonlijkheidskenmerken Extraversie en Openheid geen invloed hebben op de therapeutische alliantie bij deze doelgroep. Verder blijkt uit een onderzoek naar de invloed van persoonlijkheid op de behandeluitkomsten dat het

(24)

individuele therapie, maar niet bij gezinstherapie (Thalmayer, 2018). Daarnaast was voor Openheid ook geen invloed gevonden op de behandeluitkomst voor gezinstherapie. Het zou dus kunnen zijn dat verschillende persoonlijkheidskenmerken belangrijk zijn voor de behandeluitkomst van verschillende soorten therapieën, individueel of gezin. Dit verschil zou ook kunnen gelden voor de therapeutische alliantie bij gezins- of individuele therapie. Wellicht hebben Openheid en Extraversie wel een invloed op de alliantie bij individuele therapie, maar niet op de alliantie bij gezinstherapie.

Altruïsme

Wat betreft Altruïsme komen de resultaten niet overeen met de literatuur besproken in de inleiding (Naseh, et al., 2012; Atari, et al., 2006; Yazdanian, et al., 2016; Dunkle & Friedlander, 1996; Wolff, & Hayes, 2009; Hampson, et al., 2007; Jongerden, 2015; Saarnio, 2011). Uit dit onderzoek blijkt dat therapeuten met Altruïsme die weinig werkervaring hebben, de alliantie niet beter

beoordelen dan andere therapeuten, zoals wel was verwacht. Verder beoordelen ervaren therapeuten met Altruïsme de alliantie juist negatiever dan andere therapeuten.

Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het construct Altruïsme toch anders in elkaar zit dan verondersteld wordt. Batson (2011) beargumenteerd in zijn boek dat Altruïsme vaak gezien wordt als een wens om iemand van dienst te zijn voor zijn of haar geluk in plaats van hun eigen geluk. Verder bediscussieert hij of dit wel echt waar is en of het niet zo kan zijn dat Altruïsme ook te maken heeft met dat je voor andere mensen een goed persoon lijkt of dat het jezelf een goed gevoel geeft om mensen te helpen. Als dit laatste het geval is zouden mensen die hoog scoren op Altruïsme er belang bij hebben om mensen te helpen voor hun eigen goede gevoel of de status die het ze geeft in hun omgeving. In het geval van therapeuten zou dit kunnen betekenen dat als altruïstische therapeuten er niet in slagen om mensen te helpen, dit een grote invloed heeft op hun eigen zelfbeeld en hun zelf ervaren status in hun omgeving. Aangezien er bij de behandeling van multiprobleemgezinnen sprake is van veel complexe problematiek en daardoor ook minder succesvolle behandelingsuitkomsten en het aantal gezinnen die een therapeut niet heeft kunnen helpen groter wordt naarmate zij meer

werkervaring hebben, zouden altruïstische therapeuten met veel werkervaring zich wellicht minder competent kunnen voelen. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat zij de therapeutische alliantie ook

(25)

negatiever gaan beoordelen. Echter zou dit nog precies onderzocht moeten worden of meer

werkervaring van altruïstische therapeuten leidt tot een minder competent gevoel bij deze therapeuten.

Consciëntieusheid

Wat betreft Consciëntieusheid komen de resultaten deels overeen met de literatuur. Dit onderzoek laat zien dat therapeuten met Consciëntieusheid een slechtere beoordeling hebben van de therapeutische alliantie ervaren door de therapeut dan andere therapeuten. Verder is er bij

consciëntieuze therapeuten met weinig werkervaring geen invloed op de beoordeelde therapeutische alliantie, zoals wel was verwacht (Jongerden, 2015; Saarnio, 2011). En was er bij veel werkervaring juist sprake van een negatievere beoordeling van de therapeutische alliantie ervaren door de therapeut.

Het persoonlijkheidskenmerk Consciëntieusheid wordt onder andere geassocieerd met doelmatig zijn, ordelijk zijn, betrouwbaar zijn en zelfdiscipline hebben (Vassend, & Skrondal, 2011). Om deze reden worden mensen die consciëntieus zijn over het algemeen gezien als succesvol in hun baan (Hogan, Mount, & Motowidlo, 2018). Echter uit onderzoek blijkt dat consciëntieus zijn niet voor alle banen een positieve eigenschap is (Hogan, Mount, & Motowidlo, 2018). Zo blijkt dat het voor realistische en conventionele banen goede prestaties voorspelt, maar dat het succes belemmert bij onderzoekende, artistieke en sociale banen waarvoor innovatie, creativiteit en spontaniteit vereist zijn (Hogan, Mount, & Motowidlo, 2018). Aangezien therapeut zijn een sociale baan is, heeft

Consciëntieusheid hier dus wellicht een negatieve invloed op. Hierbij kan het zo zijn dat hun

eigenschappen van doelmatigheid, ordelijkheid en betrouwbaarheid hun in het begin van hun carrière goed op weg kunnen helpen en er dus geen verschil is met andere therapeuten, maar dat naarmate zij meer werkervaring hebben deze eigenschappen hun juist in de weg gaan zitten, omdat hun de

creativiteit en spontaniteit missen die andere therapeuten wel bezitten. Echter, het had geen invloed op de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt en specifiek onderzoek hiernaar zou dit verder moeten uitzoeken.

Verschil therapeut en cliënt beoordeling

Verder is het interessant dat voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut wel resultaten zijn gevonden, maar voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de cliënt niet. Een verklaring zou kunnen zijn dat de persoonlijkheid van de therapeut vooral een invloed heeft op hoe de

(26)

therapeut zelf naar de therapeutische alliantie kijkt. In dit geval heeft de persoonlijkheid weinig invloed op hoe de cliënten de therapeutische alliantie ervaren. Uit onderzoek blijkt ook dat er

belangrijke verschillen bestaan tussen deze bronnen van informatie (Smith, Levy, Hilsenroth, Fiori, & Bornstein, 2016). Uit de analyses in dit onderzoek bleek ook dat de scores voor de therapeutische alliantie beoordeeld door de therapeut en de cliënt niet significant samenhangen (Tabel 2).

Uit onderzoek komt verder dat cliënten die psychische problemen hebben, de therapeutische alliantie vaak hoger scoren dan de therapeut zelf (Barrowclough, Meier, Beardmore, & Emsley, 2010; Evans-Jones, Peters, & Barker, 2009). Hierdoor is er een groot verschil in zienswijze in de mate waarin cliënten en therapeuten vinden dat er een band gevormd is. Volgens Lysaker, Davis, Buck, Outcalt, & Ringer (2011) kan dit misschien een negatief effect hebben op de behandeling, omdat de therapeuten technieken toe kunnen gaan passen gericht op de therapeutische alliantie, terwijl die voor de cliënt eigenlijk al als kwalitatief werd beschouwd. Het kan dus voor de behandeling wellicht belangrijk zijn dat therapeuten zelf ook de therapeutische alliantie hoog scoren.

Beperkingen

Verder had dit onderzoek nog enkele beperkingen. Ten eerste zijn de therapeuten meervoudig meegenomen doordat zij meerdere cliënten hebben behandeld. In het onderzoek is geen analyse gedaan om te controleren voor de afhankelijkheid van de scores tussen dezelfde therapeuten. Ook is geen analyse verricht om te controleren voor de afhankelijkheid tussen de cliënten in eenzelfde gezin. Dit kan de resultaten hebben vertekend. Daarnaast waren vrijwel alle participanten van Nederlandse afkomst. Het zou kunnen dat de relatie tussen persoonlijkheid en therapeutische alliantie er anders uitziet voor andere etnische groepen.

Suggesties voor vervolgonderzoek zijn dan ook om bij afhankelijke data analyses uit te voeren die hiervoor controleren, zodat een betere weergave van de werkelijkheid wordt neergezet. Daarnaast wordt aangeraden om een meer diverse steekproef te nemen van participanten van verschillende etnische afkomst, zodat de resultaten generaliseerbaar zijn naar multiprobleemgezinnen van verschillende etnische afkomst.

(27)

Ondanks enkele beperkingen heeft dit onderzoek ook veel sterke kanten. Zo is dit onderzoek het allereerste onderzoek wat kijkt naar de relatie tussen de persoonlijkheid van de therapeut en de therapeutische alliantie binnen multiprobleemgezinnen. Verder bestaat dit onderzoek uit een hoog percentage cliënten, waardoor de Power hoog was. Hierdoor geven de resultaten een realistisch beeld van de situatie en zijn de resultaten goed generaliseerbaar naar multiprobleemgezinnen van

Nederlandse afkomst. Ten slotte waren alle onderzoeksassistenten goed getraind in het afnemen van de vragenlijsten, waardoor zij ervoor zorgden dat therapeut en cliënt niet konden overleggen of meekijken met elkaars vragenlijsten. Dit heeft gezorgd voor een goede betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksresultaten.

Conclusie

Kortom uit dit onderzoek blijkt dat onervaren therapeuten met Neuroticisme en ervaren therapeuten met Altruïsme en Consciëntieusheid, de alliantie negatiever beoordelen. Voor de overige persoonlijkheidskenmerken zijn geen resultaten gevonden. Deze kennis kan gebruikt worden om de begeleiding van therapeuten te verbeteren. Zo zouden therapeuten met Neuroticisme meer steun en begeleiding kunnen krijgen als zij net beginnen te werken. Verder zouden therapeuten met Altruïsme en Consciëntieusheid juist meer begeleiding kunnen krijgen als zij al een tijdje werkzaam zijn binnen de hulpverlening. Aangezien de ervaren alliantie van de therapeut misschien uiteindelijk wel een invloed kan hebben op het behandelproces, kan dit de behandeleffectiviteit vergroten. Therapeuten kunnen bijvoorbeeld gescreend worden op hun persoonlijkheid waarbij vervolgens gedurende hun loopbaan de juiste begeleiding voor elke therapeut kan worden gegeven voor een goed

behandelproces.

Dit kan helpen om de ervaren alliantie bij multiprobleemgezinnen te verbeteren en hierdoor de behandeleffectiviteit te vergroten. Dit zal zorgen voor minder kosten en problemen voor de gehele samenleving. Kortom investeren in de begeleiding van therapeuten die op maat aangepast wordt naar hun persoonlijkheid, kan de zorg voor multiprobleemgezinnen verbeteren en de welvaart in de gehele samenleving verhogen.

(28)

Literatuur

Ackerman, S. J., & Hilsenroth, M. J. (2003). A review of therapist characteristics and techniques positively impacting the therapeutic alliance. Clinical psychology review, 23(1), 1-33. doi: 10.1016/S0272-7358(02)00146-0

Atari, U., Amanalahi, A., & Mehrabizade, M. (2006). Investigate the relationship between personality and individual factors - family and marital satisfaction in governmental offices in

Ahwaz. Journal of Education and Psychology, 13, 81–108.

Barrowclough, C., Meier, P., Beardmore, R., & Emsley, R. (2010). Predicting therapeutic alliance in clients with psychosis and substance misuse. The Journal of nervous and mental disease,

198(5), 373-377. doi: 10.1097/NMD.0b013e3181da4d4e

Batson, C. D. (2011). Altruism in humans. Oxford University Press, USA.

Bordin, E. S. (1979). The generalizability of the psychoanalytic concept of the working alliance. Psychotherapy: Theory, Research & Practice, 16(3), 252–260

Busseri, M. A., & Tyler, J. D. (2003). Interchangeability of the Working Alliance Inventory and Working Alliance Inventory–Short Form. Psychological Assessment, 15, 193–197. doi:10.1037/1040-3590.15.2.193

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd ed.). Hillsdale, NJ: Lawrence Earlbaum Associates.

Costa, P. T., & MacCrae, R. R. (1992). Revised NEO personality inventory (NEO PI-R) and NEO five- factor inventory (NEO-FFI): Professional manual. Psychological Assessment Resources, Incorporated.

De Fruyt, F., Mervielde, I., Hoekstra, H. A., & Rolland, J. P. (2000). Assessing adolescents' personality with the NEO PI-R. Assessment, 7(4), 329-345. doi: 10.1177

/107319110000700403

De Vellis, R. (2003). Scale development: Theory and applications. Thousand Oaks, CA: Sage. Dunkle, J. H., & Friedlander, M. L. (1996). Contribution of therapist experience and personal

characteristics to the working alliance. Journal of Counseling Psychology, 43, 456–460. doi:10.1037/0022-0167.43.4.456

(29)

Evans-Jones, C., Peters, E., & Barker, C. (2009). The therapeutic relationship in CBT for psychosis: client, therapist and therapy factors. Behavioural and cognitive psychotherapy, 37(5), 527-540. doi: 10.1017/S1352465809990269

Friedlander, M. L., Escudero, V., Heatherington, L., & Diamond, G. M. (2011). Alliance in couple and family therapy. Psychotherapy, 48(1), 25–33. doi: 10.1037/a0022060

Goldberg, L. R. (1990). An alternative" description of personality": the big-five factor

structure. Journal of personality and social psychology, 59(6), 1216. doi: 10.1037/0022-3514.59.6.1216

Hampson, S. E., Andrews, J. A., Barckley, M., & Peterson, M. (2007). Trait stability and continuity in childhood: Relating sociability and hostility to the Five-Factor model of personality. Journal of Research in Personality, 41(3), 507-523. doi: 10.1016

/j.jrp.2006.06.003

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression based approach. New York, NY: The Guilford Press.

Hoekstra, H. A., Ormel, J., & De Fruyt, F. (1996). NEO Personality Questionnaires NEO-PI-R, NEO- FFI, Manual. Swet & Zeitlinger BV: Lisse.

Hogan, J., Mount, M., & Motowidlo, S. (2018). Which traits predict job performance? Retrieved from https://www.apa.org/helpcenter/predict-job-performance.aspx

Johnson, L.N., Wright, D.W. & Ketring, S.A. (2002). The therapeutic alliance in home-based family therapy: is it predictive of outcome? Journal of Marital and Family Therapy, 28 (1), 93-102. doi: 10.1111/j.1752-0606.2002.tb01177.x

Jongerden, L. (2015). Child anxiety in mental health care: Closing the gaps between research and clinical practice.

Kann-Weedage, D., Zoon, M., Addink, A., van Boven, J., Berger, M. & de Wilde, E.J. (2017). Aantal en kosten van multiprobleemgezinnen in Almelo. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Kazdin, A. E. (2000). Encyclopedia of psychology (Vol. 8). Washington, DC: American Psychological

Association.

(30)

and poor insight as predictors of the similarity between client and therapist ratings of

therapeutic alliance in cognitive behavior therapy for patients with schizophrenia. The Journal of nervous and mental disease, 199(3), 191-195. doi: 10.1097/NMD.0b013e31820c73eb Martin, D. J., Garske, J. P., & Davis, M. K. (2000). Relation of the therapeutic alliance with outcome

and other variables: a meta-analytic review. Journal of consulting and clinical psychology, 68(3), 438.

McLeod, B. D. (2011). Relation of the alliance with outcomes in youth psychotherapy: A meta- analysis. Clinical Psychology Review, 31, 603–616. doi: 10.1016/j.cpr.2011.02.001

Naseh, M., Jalilvand, J., & Vahdani, M. (2012). Relationship between personality dimensions and job burnout of Nurses.

Rots-De Vries, C., Goor, I. van de, Stronks, K., & Garretsen, H. (2011). Evaluation of an assertive outreach intervention for problem families: Intervention methods and early outcomes. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 25(2), 211–219. doi: 10.1111/j.1471-6712.2010.00811.x

Saarnio, P. (2011). Therapists' big five personality traits and interpersonal functioning in the substance abuse field: A cluster-analytic study. Journal of Substance Use, 16(5), 348-358. doi: 10.3109 /14659891003706365

Shirk, S.R. & Karver, M.S. (2003). Prediction of treatment outcome from relationship variables in child and adolescent therapy: A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 452- 464

Skovholt, T., & Jennings, L. (Eds.). (2017). Master therapists: Exploring expertise in therapy and counseling. Oxford University Press.

Smith, S. W., Levy, S. R., Hilsenroth, M. J., Fiori, K., & Bornstein, R. F. (2016). Relationship Between Patient SWAP-200 Personality Characteristics and Therapist-Rated Therapeutic Alliance Early in Treatment. The Journal of nervous and mental disease, 204(6), 437-444. doi: 10.1097/NMD.0000000000000526

(31)

usage, and outcome. Psychological assessment, 30(7), 967-977. doi: 10.1037/pas0000551 Tracey, T. J., & Kokotovic, A. M. (1989). Factor structure of the Working Alliance

Inventory. Psychological Assessment: A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 1, 207–210. doi:10.1037/1040-3590.1.3.207

Vassend, O., & Skrondal, A. (2011). The NEO personality inventory revised (NEO-PI-R): Exploring the measurement structure and variants of the five-factor model. Personality and Individual Differences, 50(8), 1300-1304. doi: 10.1016/j.paid.2011.03.002

Walter, U.M. & Petr, C. (2006). Therapeutic Alliance with Children and Families. A Review of the National Literature. Lawrence: University of Kansas

Welmers-van de Poll, M. J., Roest, J. J., van der Stouwe, T., van den Akker, A. L., Stams, G. J. J. M., Escudero, V., ... & de Swart, J. J. W. (2017). Alliance and Treatment Outcome in Family-Involved Treatment for Youth Problems: A Three-Level Meta-analysis. Clinical child and family psychology review, 1-25.

Weisberg, Y. J., & DeYoung, C. G. (2014). Trait affiliation, aspects of the Big Five, and the interpersonal circumplex. Personality and Individual Differences, 60, S45. doi: 10.1016 /j.paid.2013.07.133

Wolff, M. C., & Hayes, J. A. (2009). Therapist variables: Predictors of process in the treatment of alcohol and other drug problems. Alcoholism Treatment Quarterly, 27, 51–65.

doi:10.1080/07347320802586791.

Yazdanian, A., Alavi, M., Irajpour, A., & Keshvari, M. (2016). Association between nurses’

personality characteristics and their attitude toward the older adults. Iranian journal of nursing and midwifery research, 21(1), 9. doi: 10.4103/1735-9066.174758

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verwachting is dat ongelijkheid in persoonlijkheid, met het oog op vriendelijkheid, zorgvuldigheid en emotionele stabiliteit, het niveau van team commitment en

4 HISTORY OF THE POTENTIATION OF THE EFFECTS OF NEUROMUSCULAR BLOCKERS BY VOLATILE ANAESTHETIC AGENTS 4 PHYSIOLOGY AND PHARMACOLOGY OF THE NEUROMUSCULAR JUNCTION 4 EVALUATION

Dit heeft er voor gezorgd dat de FIOD van nu niet alleen meer belast is met het bestrijden van iscale fraude, maar ook met het bestrijden van georga- niseerde criminaliteit op

Wanneer de verbeelding de mens heeft gebracht bij de dimensies van het psychologisch welbevinden, komen de gunstige effecten tevoorschijn waarvan melding wordt gemaakt in

Aangezien de DMO’s, SOC’ers en OC’ers tijdens grote verstoringen verondersteld worden alleen gebruik te maken van strategische expertise richt dit onderzoek zich specifiek op de

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Hierbij zal gekeken moeten worden of het vernieuwde proces heeft geleid tot een duidelijkere definiëring van thema’s, tot een goede aansluiting tussen de wensen van de