Masterscriptie Arts & Culture Begeleider: Frank van Vree Student: Hugo de Gier
V
ANM
NEMOSYNE TOTM
ETADATA–
OVER DE TECHNOLOGISCHE CONDITIONERING VAN HET GEHEUGEN
VOORWOORD -‐ Wie begint bij zichzelf, bevindt zich binnen de wetenschap op glad
ijs. Toch wil ik voorafgaand aan dit scriptieonderzoek enkele zaken van persoonlijke aard benoemen die van belang zijn voor dit onderzoek en het hiervoor gehanteerde theoretische kader. Postmoderne kritiek ten spijt heb ik tijdens mijn studie steeds meer een hang gekregen naar grote verhalen. Waar academici meestal neigen zich te specialiseren, lijkt mijn studieloopbaan een omgekeerde trechter. Mijn interesse in beeldende kunst heeft zich verbreed tot cultuurgeschiedenis en geschiedfilosofie en nu concludeer ik mijn studie met een obsessie met het geheugen in de breedste zin van het woord. Adviezen om mij in het onderwerp of de historische periode te beperken heb ik naast me neer gelegd. Hierdoor heb ik veel moeite gehad met het loslaten van bepaalde ideeën, het knippen in teksten – het uitwissen van de waslei of het opschonen van de harde schijf, om in geheugenmetaforen te spreken. Toch vind ik dit onderzoek een passend besluit van een studie waarin ik steeds meer ben gaan geloven in het belang van de geesteswetenschappen. Terwijl ook binnen deze faculteit traditie ingeruild wordt voor innovatie,1 is het me duidelijk geworden dat juist
hier innovatie vanuit de traditie moet komen, zoals het geheugen zich richt op de toekomst met de kennis van het verleden.
Een ander struikelblok tijdens het werken aan dit onderzoek heeft te maken gehad met mijn eigen standpunt tussen traditie en innovatie. Vanaf het moment dat ik tijdens mijn eerste lessen kunstgeschiedenis leerde hoe de schilderkunst in nieuwe richtingen werd gestuwd door de komst van de fotografie, ben ik gefascineerd geweest door de verhouding tussen mens en techniek. Even gefascineerd door, als kritisch op, hoe ze mij en mijn omgeving veranderen heb ik mezelf soms een beperkte toegang geboden tot de nieuwste vruchten van de technische ontwikkeling. Enerzijds heeft deze positie als buitenstaander mij een frisse kijk op deze ontwikkelingen geboden, anderzijds heb ik moeite gehad met het afhouden van een hardnekkige vorm van
cultuurpessimisme. Elke keer heb ik mezelf eraan herinnerd dat de Adorno's onder ons die door enkel naar Hayden en Schönberg te luisteren in hun
behoudendheid de oren sluiten voor andere, minstens zo interessante muzikale ontwikkelingen. Wat dit onderzoek mij in de eerste plaats heeft bijgebracht is dat
1
de mens zich onmogelijk los kan zien van de techniek om zich heen.2 Op het
persoonlijke vlak is het mij duidelijk geworden dat mijn omgeving – en daarmee ikzelf – door technologische innovaties zoals digitale media en mobiele
connectiviteit aan sterke verandering onderhevig is; ongeacht of ik mezelf al dan niet bedien van deze innovaties. Dit standpunt vraagt dus niet alleen een
grondige kennis van, en gedegen kritiek op zowel de traditie als de innovatie, het vereist van de criticus ook om de eigen standpunten over de cultuur en de
daarbinnen functionerende technologie constant te heroverwegen en te bekritiseren.
2
M. McLuhan, B. Powers. Global Village : transformations in world life and media in the 21st century. Oxford University Press, New York, 1989, 131, 132.
I
NLEIDING
EXTERNE GEHEUGENS EN GEHEUGENARBEID – Wie het woord geheugen opzoekt in een
recent naslagwerk zal een dubbelzijdige definitie aantreffen. Enerzijds is het geheugen een psychologische functie voor het bewaren en reproduceren van gewaarwordingen uit het verleden; anderzijds bedoelen we met een geheugen ook vaak een computergeheugen of een andere informatiedrager. Aan de ene kant is een geheugen dus een subjectieve functie en een actief proces, aan de andere kant een tastbaar object met objectief waarneembare informatie. In dit onderzoek gaat het over de historische dynamiek tussen deze twee verschillende vormen van geheugen, over hoe ons interne geheugenproces geconditioneerd is door ontwikkelingen in de communicatietechniek die steeds accuratere externe geheugens voortbrengen. Nu boekenkasten plaats moeten maken voor servers en databases en we onze harde schijven inruilen voor de cloud, is het tijd om het geheugen te heroverwegen.
Zowel in academische kringen als in de populair wetenschappelijke hoek is er veel te doen rondom het geheugen in relatie tot de digitale techniek. Er is überhaupt veel discussie rondom onze digitale cultuur. Het leeuwendeel van dit debat valt uiteen in twee soorten bijdragen. Aan de ene kant staan de sceptici die deze nieuwe ontwikkelingen in de communicatietechnologie zien als een
vervlakking of verdoeming van onze cultuur. Aan de andere kant staan de optimisten, die deze ontwikkelingen zien als een verlichting van het menselijke bestaan. Het afwijzen van hedendaagse technische ontwikkelingen vanuit een elitair cultureel perspectief lijkt soms net zo gemakzuchtig en kortzichtig als het klakkeloos accepteren van het vooruitgangsperspectief waarmee deze
technische ontwikkelingen dikwijls worden gepromoot. Het gaat in de discussie rondom technische vooruitgang vaak en voornamelijk om standpunten; men is er tegen of men is er voor; vroeger was alles beter of onze glorietijd is nabij. Nu we in een tijd leven waarin veel science-‐fiction literatuur zowel in jaartallen als in technische voorstelling is voorbijgestreefd, is duidelijk geworden dat de
techniek ons de utopie noch de dystopie heeft gebracht. Science-‐fiction schrijvers zetten met hun toekomstprojecties vaker een eigentijds beeld neer dan een bruikbare toekomstvisie. Op een soortgelijke manier gaat het debat over digitale
techniek voornamelijk in op actuele problematiek zonder diep in te gaan op de vraag hoe deze techniek onze cultuur aan het veranderen is en waar deze ons mogelijkerwijs kan brengen. De vraag of een technologische ontwikkeling goed dan wel slecht voor ons is, is er een die vaak slechts om een standpunt vraagt. De vraag hoe een technologische ontwikkeling onze samenleving gaat veranderen, is hiermee waardevoller en interessanter. Een dergelijke vraagstelling weerhoudt lezer noch schrijver tot het vormen van een bepaald standpunt en staat
bovendien open voor een meer uitvoerig onderzoek en nieuwe inzichten.
Nieuwe inzichten kunnen vaak verkregen worden uit heroverweging van oude. De kwestie van het geheugen en de techniek brengt de onderzoeker al snel bij Plato, die zich afvroeg wat voor effect het schrift op het geheugen had.3
Ondanks het feit dat hij er dankbaar gebruik van maakte, had hij zijn
bedenkingen over deze relatief nieuwe communicatietechniek. Historisch bezien lijkt het erop dat iedere nieuwe techniek met een bepaalde mix van scepsis en optimisme wordt ontvangen. Als het gaat om het geheugen, lijkt de meest recente communicatietechniek dikwijls modellen en metaforen te bieden voor hoe ons geheugen werkt. Het geheugen werkte bij Plato en Aristoteles als een waslei terwijl het geheugen tegenwoordig vaak beschreven word met computer-‐ of netwerkmetaforen. Enerzijds biedt de communicatietechniek ons dus steun bij het herinneren, in de vorm van externe geheugens die tevens dienen als
modellen en beeldspraak voor de beschrijving van onze geheugenarbeid. Anderzijds zien we de communicatietechniek als een bedreiging voor ons pure, innerlijke geheugenproces.4 Het is deze antagonistische relatie tussen mens en
techniek; tussen geheugenarbeid en communicatietechniek; tussen ons belichaamde geheugen en onze externe geheugens, die in dit onderzoek historisch uitgediept zal worden.
Onze tijd wordt sterk gekenmerkt door technologische verschuiving; meters archief worden opgedoekt voor gigabytes op de server. Plato leefde ook in een tijd van technologische verschuiving, een tijd waarin het lied van de dichter kracht inboette tegenover het geschrift van de wetenschapper en de
3
In het eerste hoofdstuk zal een uitgebreide lezing volgen van het denken van Plato alsmede zijn schriftkritiek in de Phaedrus.
4
J. van Dijck. Mediated Memories in the Digital Age. Stanford University Press, Stanford, 2007, 16.
filosoof. We kunnen veel van zijn werk leren omdat hij schreef over de geestelijke en sociale veranderingen die nauw samenhingen met deze verschuiving. Voor een beter te begrip van wat de huidige technologische veranderingen voor ons kunnen betekenen, is het waardevol om deze in historisch perspectief te zetten en te spiegelen aan eerdere technologische veranderingen.
DE MENS EN TECHNIEK OF DE TECHNISCHE MENS – Dat onze samenleving in een
digitaliseringsproces is verwikkeld, behoeft weinig uitleg. Een steeds groter aandeel van ons persoonlijke contact, ons financiële verkeer en onze zakelijke relaties geschiedt via het digitale netwerk, waar het tien a twintig jaar terug schriftelijk of verbaal geregeld werd. Dat ontwikkelingen in de
communicatietechniek repercussies hebben op ons sociale verkeer is wat velen van ons aan de levende lijve ervaren. Dat dezelfde ontwikkelingen ook onze zintuiglijke waarneming beïnvloeden en hiermee ons bewustzijn conditioneren en ons wereldbeeld vervormen, zal er bij sommige mensen minder gemakkelijk in gaan. Het onderzoek van Marshall McLuhan – en wat sommigen na hem media
ecology zijn gaan noemen – gaat uit van een dynamische verhouding tussen mens
en techniek. Ook dit onderzoek gaat uit van een bepaalde techniekfilosofie die de mens niet los ziet van diens voortbrengsels.5 Groepen mensen zijn verwikkeld in
een complex geheel van culturele uitingen en technische toepassingen die zich in dynamische relaties ten opzichte van elkaar ontwikkelen. We zijn dus zowel meester van, als onderworpen aan de technische toepassingen die we gebruiken om onze realiteit te aanschouwen en vorm te geven.6 In dit vraagstuk wordt de
techniek dus niet gezien als neutraal gereedschap, noch als repressief of deterministisch apparaat. Zowel de techniek als de mens bezit een bepaalde mate van autonomie in dit perspectief. Vanaf de eerste simpele
handgereedschappen waar onze prehistorische voorouders zich van bediende,
5
M. McLuhan. Understanding Media : The Extentions of Man. McGraw-Hill Book Company, New York, 1964, 21. ʻMan is not seperate from his techno-cultural surroundings.ʼ;
B. Stiegler. Technics and Time 2 : Desorientation. Vertaald door S. Barker. Stanford University Press, Stanford, 2008, 2. ʻ(H)umanity and technics are indissociable.ʼ; M. Donald. A Mind so Rare : The Evolution of Human Consiousness. Norton, New York, 2001, xiii, ʻThe human mind is a “hybrid” product of biology and culture.ʼ
6
zijn mens en technologie verwikkeld in een constante wisselwerking; ons
geheugen staat op dezelfde manier in een dubbelzijdige, complementaire relatie tot de communicatietechniek. De mens is eigenlijk altijd een cyborg geweest en het geheugen was altijd al in een bepaalde mate artificieel.
Het menselijk geheugen onderscheidt zich van dat van de dieren in de actuele mogelijkheid dat het een uitdrukking vindt op externe en collectieve niveaus. De vroegste grotschilderingen worden door velen gezien worden als het bewijs van de eerste menselijke beschaving. Deze schilderingen zijn een vroeg voorbeeld van een veruitwendiging van het geheugen te noemen; het zijn uitdrukkingen geweest van een collectief menselijk bewustzijn die zijn vastgelegd in symbolen7 en zo bewaard zijn gebleven als herinnering aan de
cultuur die ze heeft voortgebracht. Deze symbolen hebben zich door de eeuwen heen verder ontwikkeld tot schriftsystemen die langzamerhand redelijk accuraat de gesproken taal konden representeren. Zowel de gesproken taal als de
verduurzaming ervan zijn communicatietechnieken. In Plato’s mythe van Theuth worden we gewaarschuwd voor pseudowijsheid in het geschreven woord
tegenover de ware wijsheid van het gesprek of het gesproken woord.
Tegenwoordig wordt wat geschreven staat vaak aangenomen als waarheid of wijsheid en bekritiseren we onze virtuele ruimtes binnen het digitale netwerk. Dit onderzoek stelt dat de mens zich altijd heeft bediend met een bepaalde virtuele ruimte. In de prehistorie was deze virtuele ruimte beperkt tot het orale narratief. Vervolgens werd deze virtuele ruimte bijgestaan door duurzame symbolen die zich binnen onze westerse traditie tot het alfabet ontwikkelde. Hierna werd dit alfabet gemechaniseerd en ontwikkelde men technische houders die beelden en geluiden konden vastleggen. Nu lijkt de komst van de digitale netwerktechnologie alle voorgaande virtuele ruimtes in zich op te nemen en iets te manifesteren dat niet zonder reden door sommigen een mondiaal brein of
global consiousness genoemd wordt.
Hieruit volgt in de eerste plaats dat er in de westerse traditie vier verschillende samenlevingsvormen onderscheiden kunnen worden: de orale
7
Donald noemt dit een External Symbolic Storage System.
M. Donald. Origins of the Modern Mind : Three Stages in the Evolution of Culture and Cognition. Harvard University Press, Cambridge, 1991, 358.
cultuur, de manuscriptcultuur, de typografische cultuur en de digitale cultuur.8
Bovendien maakt het bovenstaande duidelijk dat een nieuwe
communicatietechniek een oudere omvat;9 zo is het schrift een visuele
representatie van het gesproken woord en drukwerk is een mechanisering van het schrift. Het schrift heeft de oraliteit niet zozeer verzwolgen alswel
getransformeerd, zo ook is de digitale cultuur te zien als een transformatie van de analoge reproductietechnieken. De bovengenoemde respectievelijke
samenlevingsvormen verhouden zich dus niet tot elkaar als discoursen of epistemologiën; verschillende communicatietechnieken overlappen elkaar en verhouden zich in een dynamische relatie tot hun gebruikers en tot elkaar. Iedere nieuwe technologische ontwikkeling beïnvloedt zo de mens, de
maatschappij en de bestaande techniek, zoals soorten in een ecosysteem. Het schrift maakte een einde aan de orale mythe en bracht de dichtkunst de tragedie. De boekdrukkunst verlichtte het handschrift van de reproductionele taak en maakte het een object van persoonlijke reflectie.
Al met al gaat de aandacht hier in het bijzonder naar de overgang de technologie teweeg brengt. Het gaat in dit onderzoek om een uiteenzetting van de conditionering van de geheugenarbeid door drie verschillende technologische revoluties. In het eerste hoofdstuk zal het gaan over de verbreiding van het schrift en hoe deze technologische ontwikkeling een mythische orale
geheugenarbeid omvormde tot een geletterde geheugenarbeid. In het tweede hoofdstuk zal het gaan over de komst van de boekdrukkunst en hoe deze
techniek het geletterde geheugen fixeerde tot een typografisch geconditioneerde geheugenarbeid. In het laatste hoofdstuk zal het gaan over de conditionering van de moderne geheugenarbeid door de massamedia, de technische
reproduceerbaarheid van beeld en geluid en de digitale netwerktechnologie. Omdat de ontwikkelingen rondom het digitale domein in volle gang zijn en nog
8
Het belangrijkste werk voor dit theoretische kader komt van Marshall McLuhan en Walter Ong, die zich voornamelijk bedienden van historische, sociologische en antropologische bronnen. Het eigenzinnige onderzoek van Merlin Donald biedt een cultuurhistorisch perspectief op een psycho-biologisch onderwerp en laat zich het beste laat beschrijven als een culturele evolutie theorie van het menselijk bewustzijn. Verder biedt het werk van Bernard Stiegler en zijn Pharmacologie een techniek-filosofisch perspectief op deze complexe relatie tussen de mens en zijn techno-culturele omgeving.
9
lang niet tot een einde lijken te komen, zal in het nawoord de historische lijn worden doorgetrokken tot in de nabije toekomst.
HET GEHEUGEN EN GEHEUGENARBEID – Wanneer het geheugen binnen de
geesteswetenschappen wordt beschreven, gaat het dikwijls gaat over de sociale dimensie van het geheugen; ofwel dat wat leeft onder groepen mensen in de vorm van verhalen, collecties en tradities. Het innerlijke proces wordt tenslotte geduid in het laboratorium van de psycholoog of de neuroloog. Boven is al aangestipt dat het in dit onderzoek gaat om de ideeën en theorieën over de dynamiek tussen interne geheugenprocessen en externe, technische geheugens. Onder dit interne geheugenproces wordt hier verstaan hoe we het geheugen ervaren en ermee te werk gaan: de geheugenarbeid. De meeste
geheugenprocessen zijn onbewust. Wie ’s ochtends een kop koffie voor zichzelf maakt of aan het eind van de middag de fiets uit de stalling pakt en terug naar huis fietst, gebruikt het gewoontegeheugen maar verricht met deze handelingen geen geheugenarbeid. Wie tijdens de koffie de gebeurtenissen van de vorige dag op een rijtje zet of zich op de fiets afvraagt wat er in huis is voor de
avondmaaltijd, verricht wel geheugenarbeid. Voor dit onderzoek betreft de geheugenarbeid de bewuste herinneringen die geactualiseerd worden uit het individuele verleden.10 Het zijn de verhalen11 die we onszelf vertellen en die we
sociaal inzetten voor de constructie van het zelf, onze relatie tot anderen en de buitenwereld. Deze narratieve structuren zijn noodzakelijkerwijs onderhevig aan de ontwikkelingen die zich historisch hebben voorgedaan in het kader van de communicatietechniek.
Geheugenarbeid heeft tegenwoordig alles te maken met onze gemedieerde omgeving; vaak fungeren gemedialiseerde herinneringen als geheugensteuntjes door ons in staat te stellen iets te vergeten om ons er later aan te herinneren. Anderzijds vormen ze ook onze herinneringen. We
herinneren ons eigen leven in de mediale vormen waarmee we ons bedienen. Het media-‐ecologische kader wordt heel evident indien toegepast op de
10
S. Schmidt. “Memory and Remembrance: A Constructivist Approach” in A. Erl (red.) Memory and Culture : An International and interdisciplinairy Handbook. Walter de Gruyter, Berlijn, 2008, 194.
11
geheugenarbeid; onze herinneringen kunnen niet zonder de technologische veruitwendigingen, die op hun beurt weer weinig betekenis hebben zonder onze herinneringen. Wij bespiegelen onze persoonlijke verleden in een soort film in het geheugen, terwijl een middeleeuwse geestelijke de persoonlijke
herinneringen in een meer eigentijdse aaneenschakeling van beelden voorstelde. De communicatietechniek of media-‐uitingen en het geheugen verhouden zich in een complexe onderling afhankelijke relatie tot elkaar.12 In de eerste plaats gaat
het bij dit onderzoek om de geheugenarbeid, dus de interne, bewuste geheugenprocessen en hoe die geconditioneerd zijn door de techniek. Deze empirische opvatting van het geheugen zal historisch gereconstrueerd worden vanuit de beschikbare opvattingen en theorieën over het geheugen.
In de tweede plaats gaat het in dit onderzoek om het geheugen als concept. Op de voorgrond in dit verhaal staat de historische morfologie van de geheugenarbeid in relatie tot de communicatietechniek. Hierachter zit een meer metaforisch en geschiedfilosofisch verhaal verscholen. Het geheugen is een zeer diffuus en moeilijk af te bakenen concept. Het is voor de psycholoog niet los te zien van emotie en individualiteit; voor de cultuurwetenschapper is het geheugen de motor van de cultuuruitingen; voor de geschiedfilosoof raakt het geheugen de historische conditie en de tijd-‐ervaring. Veel van deze concepten worden hier niet grondig uitgediept, maar zullen wel en passant aan bod komen in hun relatie tot deze geschiedenis van het geheugen. Dat men in verschillende historische periodes verschillende vormen van geheugenarbeid verrichte, vertelt ons iets over de tijd-‐ervaring of emotionele huishouding van de desbetreffende tijd. Deze geschiedenis volgt de veruitwendiging van ons geheugen. De
historische ontwikkelingen in de communicatietechnologie hebben de vorm waarin ons geheugen is veruitwendigd, veranderd en geïntensiveerd. Deze ontwikkelingen hebben fundamentele veranderingen aangebracht in het innerlijke gevoelsleven, de sociale ruimte en de tijd zelf.
Dit onderzoek wil dus niet zozeer het geheugen in kaart brengen of een uitputtende opsomming geven van het denken over het geheugen. Het gaat in dit verhaal over het geheugen om een serie denkoefeningen die inzichtelijk maken hoe het geheugen in een samenspel met technologische veranderingen gevormd
12
is. Deze denkoefeningen – die in bepaalde gevallen vanuit een wetenschappelijk oogpunt wellicht speculatief kunnen overkomen – willen er aan herinneren dat het vooral gaat om verhalen, of we het nu hebben over het gedeelde verleden en de geschiedenis of het geheugen en de persoonlijke herinnering.
GEHEUGENARBEID EN GESCHIEDSCHRIJVING – Een historisch perspectief in dit
onderzoek is waardevol om verschillende redenen. Het lijkt soms alsof het individuele geheugen, zoals benaderd door de exacte wetenschappen, behoort tot een soort ahistorische natuur.13 De wetenschap falsificeert keer op keer
oudere theorieën en doet dit dikwijls dankzij technische ontwikkelingen.
Hiermee gaat veel van het wetenschappelijk onderzoek voorbij aan het gegeven dat ons geheugen als sociaal proces onderworpen is aan dezelfde technische ontwikkelingen. Een historische benadering van het geheugen is van belang omdat de exacte wetenschap dit onderwerp doorgaans benadert in een staat van chronisch geheugenverlies; om ons eraan te herinneren wat we zijn vergeten als het gaat om het geheugen.
Ook binnen de geesteswetenschappen is er soms een soort hardnekkige amnesie als het gaat om de techniek. Zoals boven al aangehaald heeft de techniek historisch gezien telkens een polariserend effect op samenlevingen. We vrezen om ons geheugen te verliezen aan Google zoals ook Socrates het schrift verwierp als vals geheugenserum. Dit specifieke perspectief – waarin de aandacht in het bijzonder uitgaat naar de ontwikkeling in de communicatietechniek – laat ruimte voor het zoeken naar een bepaalde continuïteit zonder de breuken met het verleden helemaal te ontkennen. Laat dit een compromis zijn tussen het
vooruitgangsgeloof en de ewige Wiederkehr. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst; wel kunnen het geheugen en de
geschiedschrijving in donkere tijden van crisis een licht laten schijnen door te herinneren aan crises in het verleden. Juist in een tijd waarin technologisch determinisme, wetenschappelijke rationaliteit en marktwerking ons denken en ons wereldbeeld sterk lijken te vormen, is het belangrijk een beroep te doen op de geschiedschrijving en de filosofie als geheugen van de wetenschap.
13
Het geheugen gaat evenzeer over het heden als over het verleden; men geeft zin aan het heden door het verleden te actualiseren. Dit doen we sinds mensenheugenis via de techniek. Al met al geeft dit onderzoek een kijk op het geheugen via de techniek, maar zal daardoor niet minder menselijk zijn. Ons geheugen is in de eerste plaats een product van ons sociale gedrag en dus
noodzakelijkerwijs onderworpen aan het culturele en technologische pakket dat er in dat sociale gedrag gehanteerd wordt.
H
OOFDSTUK1
INLEIDING -‐ Het geheugen duiden we in het hoofd. We krabben op ons hoofd of
drukken een potlood tegen onze slaap bij intensieve geheugenarbeid. De
Romeinse retoricus legde zijn hand op het hart bij het herinneren van zijn oratie want dat was de plek waar zijn ziel, en dus zijn geheugen zich bevond. De
archaïsche bard richtte zich in zijn geheugenarbeid tot de muzen van Olympus, want daar vond hij zijn geheugen. Deze historische uiteenzetting begint in een tijd waarin er nog geen notie was van wetenschap, de communicatietechniek zich hoofdzakelijk beperkte tot het gesproken woord en het geheugen een godheid was: het Griekenland van Homerus en Hesiodos. Het werk van deze twee dichters wordt traditioneel gezien als de oorsprong van de Westerse literaire traditie. De kosmologie die te vinden is in deze gedichten is de basis waarop de vroegste wetenschap zich baseert, bovendien kennen de karakters en narratieven uit deze werken een doorwerking in culturele uitingen tot op de dag van vandaag. Werken zoals Theogonia of Odysseus hadden in de eigen tijd al een canonische status.14 Dit gold later ook voor de filosofen die het als eerste
aandurfden om het mythische wereldbeeld van de dichters publiekelijk in twijfel te trekken.
In dit hoofdstuk gaat het over de relatie tussen geheugenarbeid en
communicatietechniek in het prille begin van de Europese beschaving. Er zal een overgang beschreven worden van een mythische oudheid waarin dichters
zongen over een betoverde wereld, naar een klassieke oudheid waarin filosofen door logisch redeneren de wereld om zich heen poogden te begrijpen. Ze leefden werkelijk in verschillende werelden.15 Het is een strijd die door de
voorsocratische filosofen als mythos versus logos werd betiteld. Deze ‘vete’ heeft te maken met ontwikkelingen in de communicatietechniek omdat de dichters zich bevonden in een traditie waarin er primair mondelinge communicatie bestond en de filosofen de grondleggers waren van een geletterde traditie. Hieronder zal duidelijk worden dat de archaïsche dichter een fundamenteel
14
H. Koning. “The Other Poet : The Ancient Reception of Hesiod.” Proefschrift Universiteit Leiden, 2010, 7.
15
K. Morgan. Myth and Philosophy from the Presocratics to Plato. Cambridge University Press, Cambridge, 2000, 3.
andere vorm van geheugenarbeid beoefende dan de filosoof van de Acropolis en dat deze verandering in de eerste plaats te maken had met de introductie van het alfabetische schift.
ORALE DICHTKUNST – Als het gaat om de Griekse wortels van de Westerse
beschaving worden de archaïsche dichtkunst en de klassieke filosofie vaak in een adem genoemd, ze behoren echter allerminst toe tot dezelfde traditie. Beiden worden tot op de dag van vandaag graag geciteerd en vertaald. De vertaling van het werk van de dichter is er een van een geheel andere aard dan de vertaling van dat van de filosoof. Dit heeft te maken met het feit dat de eerste zijn teksten enkel voordroeg en de tweede zijn teksten opschreef. Dit lijkt op het eerste gezicht een kleinigheid, maar het zijn twee fundamenteel verschillende tradities met een geheel eigen wereldbeeld. De verlettering van taal heeft niet alleen de aard van de taal en daarmee kennis veranderd, zij heeft de sociale ruimte en het menselijk bewustzijn geconditioneerd en veel van wat wij beschaving noemen zou zonder de technische toepassing van het schrift ondenkbaar zijn. Het is daarmee moeilijker het werk van de dichter in de eigen context te begrijpen dan het werk van de filosoof, wat niet alleen in jaren maar ook epistemologisch dichter bij ons ligt.
Historici gingen er lange tijd van uit dat de vroegste geschriften die we bezitten logischerwijs de eerste overleveringen waren in een geletterde traditie. Homerus was het poëtisch genie dat eigenhandig de Illias en de Oddysee zou hebben opgetekend. Deze aanname, die sterk beïnvloed is door de moderne idee van het romantisch genie, begon langzaam te zwichten door comparatief
antropologisch onderzoek naar orale tradities in het vooroorlogse Joegoslavië.16
Er werd een externe analogie tussen deze traditionele orale Slavische dichtkunst en de Homerische gedichten ontdekt in het ritmische metrum; er was een
welbepaalde standaardisatie in lettergrepen en rusten terug te vinden in verschillende oraal gecomponeerde werken uit verschillende tijden. In het kort gesteld, had men een formule ontdekt die aangaf dat de werken van Homerus niet als literaire werken zijn opgesteld, maar het beste vallen te omschrijven als
16
I. Worthington. Voice into Text : orality and literacy in ancient Greece. Brill, Leiden. 1996, 21.
in schrift opgestelde bloemlezingen van strikt oraal doorgegeven tradities.17 Of
er een Homerus of een Hesiodos is geweest die verantwoordelijk was voor mythisch dichtwerk kan bevestigd noch ontkend worden; bovendien is deze kwestie voor dit onderzoek niet interessant. Dat de aan hun toegeschreven werken levende tradities waren die zonder hulp van schrift gecomposeerd en zodanig zijn doorgegeven, is des te meer interessant. Deze nieuwe ontdekking liet zien hoe gestandaardiseerde formules in ritme en rijm, melodieën en dans het medium waren waarin kennis werd bewaard. Met deze ontdekking kreeg een eeuwenlange literaire traditie een waardevolle invalshoek op haar orale
oorsprong. Het archetype van Homerus als blinde dichter was iets wat lange tijd veel vragen opriep bij classici en historici. In het kader van een volledig orale archaïsche cultuur18 betekent het dat deze gedichten zijn ontsproten uit een
collectief bewustzijn waarin men geen kennis had van schriftvormen en dus niet het zicht, maar het gehoor het voornaamste zintuig was.
De poëzie kennen we vandaag de dag nog als kunstvorm, maar zij vormde in het archaïsche Griekenland een geheel andere culturele institutie.19 Het moet
bij veel classici hard zijn aangekomen dat hun geliefde gedichten geen unieke voortbrengsels waren van geniale dichters die hun tijd ver vooruit waren, maar standaard formules die in letterlijke zin aan elkaar waren geregen20 met clichés.
Toch kunnen deze gedichten in hun originele context gezien worden als een soort cultureel totaalpakket, een educatief gesamtkuntwerk dat erg dicht in de buurt komt van wat we tegenwoordig een gemedialiseerd geheugen of een culturele canon noemen. Bij een gebrek aan duurzame taal en informatie in de vorm van een schrift, moest kennis in de vorm van het gesprokene in een
toegankelijke vorm gegoten worden en herhaaldelijk worden opgevoerd om niet af te zakken in de vergetelheid.
17
W. Ong. Orality and Literacy : The Technologizing of the Word. Routledge, New York, 1988, 23.
18
Idem, 1.
Waneer het hier gaat om een orale cultuur of orale traditie, wordt verwezen naar wat in het onderzoek van Ong geduid wordt als primary orality, oftewel samenlevingen die geheel geen notie hebben van schriftvormen. Deze primaire oraliteit betreft dus niet groepen ongeletterde mensen binnen een schriftcultuur.
19
Havelock, E. Preface to Plato. Basil Blackwell, Oxford, 1963, 6.
20
Ong. Orality and Literacy, 13.
ORALE CONSERVERINGSTECHNIEKEN – Zonder verduurzaamd origineel om naar terug
te keren is vergeten een nonreversibel proces, met andere woorden: in het orale geheugen was hetgeen wat vergeten wordt voor eeuwig verloren. Een van de manieren om kennis toegankelijk te houden in een puur orale context was het constant herhalen.21 Bij een geschreven tekst wordt het over het algemeen niet
op prijs gesteld om in herhaling te vallen, terwijl men dat bij een voordracht traditioneel juist vaak doet. Tegenwoordig staat de oraliteit van de mondelinge voordrachten onder invloed van audiovisuele technieken; het is tegenwoordig normaal om het stemgeluid te versterken en het gebruik van projecties is eerder regel dan uitzondering. Toch zien we nog vaak dat waar een schrijver kiest voor een synoniem, men in een mondelinge voordracht de hoofdlijn vaak in de exacte woorden herhaalt om het belang ervan te benadrukken. Net als geluid zelf, was orale kennis vluchtig en moest het voor behoud van essentiële kennis steeds opnieuw uitgesproken worden. Het komt een volwassene vaak vreemd over hoe kinderen dikwijls hetzelfde stukje film meteen opnieuw willen zien, of hetzelfde verhaal opnieuw voorgelezen willen hebben. Het wordt wellicht begrijpelijker als stilgestaan wordt bij de oraliteit van het kind. Het zonet beleefde plezier kan in het nog ongeletterde geheugen van het kind het beste resoneren bij herhaalde blootstelling.
Het was tevens van belang dat orale kennis gemakkelijk in het gehoor lag.22 Omdat een orale tekst door de luisteraar niet opnieuw geraadpleegd kon
worden, moest de tekst in een keer goed aan komen. Ritme en melodie speelden hierbij een belangrijke rol. Als we de Odysseus lezen, lezen we een geletterde reconstructie van een iets wat in de originele context enkel werd aangehoord. Dit gebeurde onder begeleiding van muziek en dans, in een voordracht met een sterke ritmische consistentie zoals in het geschreven werk ook duidelijk naar voren komt. Dat deze eigenschappen van de klassieke dichtkunst hun
mnemoriserende functie nog steeds kunnen vervullen is gemakkelijk te merken aan de popmuziek die misschien wel zijn kennisbehoudende functie, maar zeker niet zijn memorabiliteit heeft verloren. Ook wie de voorkeur geeft aan minder voorspelbare muzikale structuren kan niet ontkennen geplaagd te worden door
21
Ong. Orality and Literacy, 65.
22
simpele reclame-‐jingles of popsongs. Deze doen hun mnemonische werk goed omdat ze met hun simpele ritmische structuur, tekstuele herhaling en
toegankelijkheid ons orale geheugen prikkelen, ze herinneren eraan dat we onder onze geletterdheid nog een oraal geheugen hebben dat het beste werkt met een simpele formule. De klassieke dichtkunst was een formulaire vorm die in dienst stond om de lessen over helden en goden te waarborgen over de generaties; zij was hiermee een vorm van geheugenarbeid. Het is de
geletterdheid die deze mnemoriserende functie van de dichtkunst overbodig heeft gemaakt en de dichtkunst in het domein van de kunsten heeft geduwd.23
MNEMOSYNE EN DE MUZEN – In de archaïsche tijd was het geheugen een godheid.
Mnemosyne, dochter van Hemel en Aarde, was de belichaming van het geheugen. De meest uitgebreide lofzang op de goden die op ons is overgedragen is de
Theogonia van Hesiodos. Het is aannemelijk dat de kosmologie die uit dit werk te
halen is, een verzamelde versie is van een mythische traditie die eeuwenlang enkel oraal circuleerde.24 In de Theogonia sliep Zeus negen nachten achtereen
met Mnemosyne, ze baarde hem negen dochters: Calliope de schoonsprekende, Clio de verkondigende, Euterpe de verblijdende, Thalia de bloeiende, Melpomene de zangspelende, Terpsichore de danslustige, Erato de beminlijke, Polyhymna de hymnespelende en Urania de hemelbewonende.25 De muzen staan voor de
kunsten; althans, dit is hoe ze de historische, geletterde traditie in zijn gegaan. In een orale context waren deze niet los te zien van hun mnemoriserende taak. Het woord ‘muze’ is in het moderne taalgebruik overgenomen in het woord museum, dit illustreert de hoedanigheid van de culturele, educatieve en
kennisbehoudende functie die de muzen in de orale context hadden. Ze belichaamden de verschillende vormen van poëzie, muziek en dans, die onmisbare elementen zijn in de orale dichtkunst, met de astrologie als enige visuele geheugensteun. Mnemosyne was het geheugen en haar dochters de respectievelijke vormen van geheugenarbeid. Mnemosyne was dus niet een drager van het geheugen in de metaforische zin; in een ongeletterd milieu was er
23
Havelock. De muze leert schrijven, 34.
24
Clay, J. Hesiodʼs Cosmos, Cambridge University Press, Cambridge, 2003, 4,
25
E. Havelock. De muze leert schrijven, 92.
geen beeldspraak. In de mythische beleving vielen Mnemosyne en het geheugen volledig samen, er werd enkel in haar en haar dochters bijzijn herinnerd.
Mnemosyne was geheugen of, beter vertaald, vanuit de oraliteit: de geheugende. In een samenleving waarin kennis niet bevroren kon worden in een visuele houder, maar constant moest vloeien in akoestische vorm, was het museum een narratief waarin verschillende vormen van kennis als personages moesten optreden. In de oraliteit bestond weinig conceptuele of abstracte
kennis.26 De verzamelde kennis die men had, bestond hoofdzakelijk uit interactie
tussen mensen en hun directe verband met de belevingswereld.27 In een orale
cultuur was er weinig plaats voor een uitdrukkingsvorm als een boom, zoals wij die gebruiken, waarmee een boom in het algemeen wordt bedoeld. Een oraal volk zou eerder een specifieke boom benoemen die direct deel uitmaakte van de belevingswereld, omdat er bijvoorbeeld voedsel te vinden was, en deze een eigen naam geven.28
Een geheugen zoals Plato of Aristoteles eeuwen later zou beschrijven, kon erg moeilijk bestaan in een orale samenleving, omdat het geen onderdeel
uitmaakte van de directe, tastbare en hoorbare leefomgeving. Het geheugen kon pas een opzichzelfstaand en abstract fenomeen zijn vanaf het moment dat de taal dat ook kon zijn met behulp van het schrift. Men had in de Griekse oraliteit niet een eigen geheugen tot de beschikking, men had Mnemosyne en haar dochters die zongen van wat was, wat is, en wat zal zijn, zoals de eerste regels van Hesiodos’ Theogonia luiden. De herinnering kon dus alleen bestaan in de specifieke orale uitingsvorm; Calliope, de schoonsprekende of Melpomene de zangspelende. Het waren bovendien personages die handelend optraden in narratieven en niet in beschrijvingen werden vastgelegd. Zonder het schrift is er geen beschrijving, geen feitelijk proces; alle kennis bestaat in de vorm van een verhaal.29
26
Ong. Orality and Literacy, 49.
“Oral cultures tend to use concepts in situational, operational frames of reference that are minimally abstract in a sense that they remain close to the living human lifeworld.”
27
M. McLuhan. The Gutenberg Galaxy : The Making of Typographic Man. New American Library, New York, 1969, 96.
28
Ong. Orality and Literacy, 49.
29
NARRATIEF EN ORALITEIT – Het schrift ligt vast, het gesproken woord komt en gaat.
Als analytisch denken een geletterde constructie is, dan is het verhaal oraal van origine.30 In een orale cultuur is er weinig plek voor abstracte termen en logische
redenatie voor het behoud en de overdracht van kennis, maar des te meer voor kennis in verhalende vormen. Een jong kind dat de geschreven taal nog niet machtig is, zal veel moeite hebben met ondergeschikt logisch redeneren. Daarom vertellen we jonge kinderen verhaaltjes voor het slapen gaan waarin deze lessen verborgen liggen. Kinderboeken en televisieseries bedienen zich vaak van
simpele, orale narratieven. Bij gebrek aan een geletterd geheugensysteem kan een simpel verhaaltje soms dezelfde kennis vastleggen in een oraal
geheugensysteem. Toch moet dit orale narratief ook geleerd worden. Een kind is pas in staat autobiografische herinneringen te vormen vanaf het moment dat het zelf verhalen kan begrijpen en vertellen. Zoals in de inleiding al duidelijk werd, was dit orale narratief onze eerste virtuele ruimte. Iedereen die een
autobiografisch geheugen heeft bedient zich dus van een verhalende
spiegelwerkelijkheid, waarin verhalen van anderen dienen als ankerpunten voor een constructie van de eigen identiteit.
Narratieven – of die nu de vorm hebben van raadsels, volksverhalen of epische mythes – waren dus essentiële communicatietechnieken in
samenlevingen waar het geschreven woord niet gehanteerd werd. Hierbij moet benadrukt worden dat een oraal overgeleverd verhaal niet dezelfde complexiteit kan hebben als een gemiddeld literair verhaal. De karakters in een oraal verhaal zullen ook eerder in aanmerking komen voor het literaire concept flat
character.31 Zoals boven vermeld waren de epische dichtwerken samenraapsels
van verschillende oraal gecomposeerde korte verhalen of episodes. Hierin was het niet mogelijk een karakter een grote psychologische ommezwaai te laten maken; het bleef dicht op het archetype. Karakters die altijd hetzelfde optreden worden in de hedendaagse literatare cultuur gezien als oninteressant of saai; in een orale compositie waren ze essentieel om hun plek in het orale register te garanderen. De complexe narratieven zoals die in onze tijd verwacht worden van hoger gewaardeerde literatuur zijn een product van de geletterde en
30
Ong. Orality and Literacy, 140.
31
typografische cultuur. De metrische gedichten waren uitwerkingen van standaardformules en clichés,32 die laten zien dat de huidige noties van
verhaallijn en originaliteit hierop niet toe te passen zijn.
ORIGINALITEIT EN REPRODUCTIE – Een oraal doorgegeven verhaal bleef niet
hetzelfde, maar veranderde bij elke vertelling, zoals het fluisterspelletje dat in de kring van de kleuterklas gespeeld wordt. Een orale bard paste constant zijn verzen aan op het publiek. Toch zou hij hebben beweerd elke keer precies hetzelfde stuk ten gehore te hebben gebracht. Het eerdergenoemde
antropologische onderzoek in voormalig Joegoslavië liet zien dat geen uitvoering exact hetzelfde was, maar dat de metrische lijn wel gehandhaafd bleef. De
ongeletterde dichters lieten hun originaliteit niet zien door zelf nieuw materiaal te bedenken, maar om in iedere situatie het traditionele materiaal toe te passen op de specifieke situatie.33 Het geeft inzicht in hoe het geheugen werkt in de
oraliteit. Er was geen notie van een origineel, zoals dat in een geletterde en vooral in een typografische context ontstond. Dit betekent dus dat iedere
uitvoering zich opnieuw aan de op dat moment geldende eisen actualiseerde en dat een orale dichter geen verschil zag tussen compositie en reproductie zoals dat geldt in de moderniteit.
In de hedendaagse en klassieke muziek onderscheiden we componisten, arrangeurs en uitvoerders, elk met hun eigen vorm van auteurschap of
scheppingskracht. Wij zullen beweren dat de componist van een muziekstuk in de eerste plaats de maker of auteur is, de arrangeur en uitvoerend musicus hebben meer een interpretatief soort schappingskracht. In de oraliteit waren er geen auteurs of componisten, enkel uitvoerders en arrangeurs. Tegenwoordig is het orale karakter nog te vinden in de uitvoering en interpretatie van
bijvoorbeeld een klassieke symfonie. Een uitvoering verschilt elke keer terwijl het notenschrift hetzelfde blijft. Ondanks de partituren en de begeleidende literatuur, kunnen we enkel gissen naar hoe de symfonieën van Bach precies klonken in zijn eigen oren. Zo ook is de origine van de orale mythe nooit terug te
32
Het woord cliché kent zijn oorsprong in de mechanische reproductietechniek. Een cliché als standaard narratieve vorm is feitelijk een orale reproductietechniek.
33
vinden en is ons geletterde idee van oorspronkelijkheid incompatibel met de oraliteit.
De archaïsche dichter of Homerische bard was zowel componist,
arrangeur als uitvoerder van zijn werk; door het stuk te reproduceren blies hij het telkens nieuw leven in. Hij zou gezegd hebben dat het de eeuwige woorden van de goden waren en dat de muzen door zijn mond spraken. Vanuit een
geletterd perspectief was het zo dat in een orale cultuur het overbodige vergeten werd en dat het relevante materiaal steeds werd herhaald en aangepast.34 Van de
mythische gedichten waren er in de orale context dus even veel verschillende versies als uitvoeringen, wat verklaart waarom er zoveel fragmenten te vinden zijn die soms tegenstrijdig op ons overkomen. Er bestond voor een oraal volk geen exacte reproductie: onze notie hiervan is gecultiveerd door het alfabet en de boekdrukkunst. Exacte reproductie door geheugenarbeid, zoals wij die kennen van schoolexamens bestond niet in deze tijd; herinneren was het herinterpreteren en parafraseren van hetzelfde eeuwige verhaal van Mnemosyne en haar dochters.
LETHE EN MNEMOSYNE – In de oraliteit wordt dus bij iedere herinnering inherent
materiaal vergeten. Bij iedere nieuwe tentoonstelling in het orale museum worden alle ongebruikte objecten vernietigd, want het orale museum heeft geen depot. In onze huidige (digitale) archief-‐cultuur – waarin allerhande vergeten gegevens vaak moeiteloos en onmiddellijk op te vragen zijn – ontgaat het ons vaak dat vergeten en herinneren twee kanten van dezelfde medaille zijn.
Buiten de werken van de twee grote archaïsche dichters zijn er ook andere mythische fragmenten waarin Mnemosyne een rol speelt aan ons overgeleverd.35 Hier gaat het om Mnemosyne en haar tegenpool Lethe in de
vorm van waterbronnen in Hades. De ziel van de gestorvene kon in de
onderwereld beloond worden met het drinken van de bron van de herinnering of bestraft worden met die van de vergetelheid; het eeuwige leven of de dood in oblivion. Zonder documenten kan niemand na de dood herinnerd worden tenzij Mnemosyne zich over de gestorven ziel ontfermt. Men kon zich in de oraliteit
34
Ong. Orality and Literacy, 24.
35
G. Zuntz. Persephone : three essays on religion and thought in Magna Graecia. Clarendon Press, Oxford, 1971, 379.