• No results found

Je mannetje staan : een interdisciplinair onderzoek naar de ervaring met gendervorming van mannen in vrouwenberoepen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Je mannetje staan : een interdisciplinair onderzoek naar de ervaring met gendervorming van mannen in vrouwenberoepen"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Je mannetje staan

_____________________________________________________________________________________

Een interdisciplinair onderzoek naar de ervaring met gendervorming van mannen in vrouwenberoepen.

Student: Mairin van der Beek Studentnummer: 10359125 E-mailadres: mairin.vanderbeek@gmail.com Vak: Bachelorscriptie

Algemene Sociale Wetenschappen

Begeleider: Dhr. H. de Vries Tweede lezer: Mevr. D. Gerritsen Datum: 6 maart 2017

(2)

2

Inhoudsopgave

Voorwoord 4 Samenvatting 5 1. Inleiding 6 2. Theoretisch kader 8 2.1 Sociale categorisatie 8 2.1.1 Gendervorming 9 2.1.2 Genderverschillen 11 2.2 Sociale identiteit 12 2.2.1 Hegemonische mannelijkheid 12 2.3 Mannelijkheid in de organisatie 13 2.3.1 Glass escalator 14 2.3.2 Het belang 15 2.4 Interdisciplinariteit 16 3. Probleemstelling 17 3.1 Probleemomschrijving 17 3.2 Vraagstelling 18

3.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 19

4. Methoden 20 4.1 Onderzoeksstrategie 20 4.2 Onderzoeksontwerp 20 4.3 Methode 20 4.4 Operationalisering 21 4.5 Respondentengroep- en werving 22 4.6 Dataverwerking- en analyse 22 4.7 Ethische verantwoording 23 5. Resultaten 24 5.1 Onderzoeksproces 24 5.1.1 Respondentengroep 25 5.2 Genderverschillen in de praktijk 26 5.2.1 Competentieverschillen 26 5.2.2 Communicatieve verschillen 27

(3)

3

5.2.3 Fysieke verschillen 29

5.2.4 Raakvlakken 30

5.2.5 Deelconclusie 31

5.3 Sociale status van het vrouwenberoep 31

5.3.1 Eigen beleving als vrouwenberoep 31

5.3.2 Positieve reacties 32 5.3.3 Negatieve reacties 33 5.3.4 Deelconclusie 34 5.4 Mannen in de minderheid 35 5.4.1 Minderheidsgroep 35 5.4.2 Aanpassing 36 5.4.3 Deelconclusie 37

5.5 Positieve discriminatie van mannen binnen het vrouwenberoep 37

5.5.1 Makkelijk aangenomen 38 5.5.2 Sneller hogerop 38 5.5.3 Voordelen in de interactie 39 5.5.4 Deelconclusie 40 6. Conclusie 41 6.1 Beantwoording onderzoeksvraag 41 6.2 Discussie 45 6.3 Evaluatie onderzoeksproces 46 7. Literatuurlijst 48 8. Bijlagen 50 8.1 Bijlage 1: Operationaliseringschema 50

8.2 Bijlage 2: Interview guide 51

8.3 Bijlage 3: Overzicht respondenten 54

(4)

4

Voorwoord

Ik wil graag Hylke de Vries bedanken voor de begeleiding gedurende het onderzoeksproces. Het geven van feedback, maar ook het oplossingsgericht meedenken in diverse situaties hebben mij zeer geholpen. Ook wil ik Debby Gerritsen bedanken voor het lezen en beoordelen van dit onderzoek. Hiernaast wil ik mijn dank uitspreken voor de medewerking van de respondenten Minggus, Maksim, Jim, Matthijs, Sem, Ruud, Jimmy, Johan, Ele, Menno, Bernold en Frederik. Voor het werven van deze respondenten bedank ik graag Minggus, Luc, Karlijn, Lieke, Maudi, Ingeborg van SecretaresseNet en Judith van het KNMP. Ten slotte wil ik mijn dank uitspreken aan Marianne en Alex voor het lezen, controleren en bekritiseren van dit onderzoek.

(5)

5

Samenvatting

Dit onderzoek gaat in op de ervaring met gendervorming van mannen die werkzaam zijn in vrouwenberoepen. Hierbij worden er diverse aspecten behandeld van het functioneren in een vrouwenberoep waarin het resultaat van gendervorming wordt ervaren. Gendervorming leidt tot sekseverschillen die de mannen in vrouwenberoepen in de praktijk meemaken. Ook leidt het tot machtsverhoudingen tussen de sekses of mannelijkheden die effect hebben op de status van de mannen werkzaam in het vrouwenberoep. Aan de hand van diepte-interviews worden de ervaringen van de mannen in het vrouwenberoep in kaart gebracht. Diverse aspecten van gendervorming worden negatief of positief beleefd, maar in het algemeen kan er worden gesteld dat gendervorming door de mannen niet als problematisch wordt ervaren.

Er worden in de praktijk nog altijd stereotype man-vrouwverschillen ervaren die op communicatief en fysiek gebied na, niet als vervelend worden beleefd. Deze verschillen zijn volgens de mannen in essentie niet toe te schrijven aan de seksegroep. In de interviews komt vaker naar voren dat het beschikken over bepaalde karakteristieke kenmerken afhankelijk is van het individu en niet van de sekse. Buiten de organisatie ervaren mannen die werkzaam zijn in het vrouwenberoep een negatief stigma, al is er ook sprake van positieve reacties vanuit de sociale omgeving. Dit stigma is bepalend voor de sociale identiteit van de groep mannen in vrouwenberoepen. Er wordt dan ook vaak een discrepantie ervaren tussen deze sociale groepsidentiteit en de individuele sociale identiteit. Het heeft echter geen zodanig negatief effect op de mannen dat het hen ervan weerhoudt om in het vrouwenberoep te werken. Binnen de organisatie ervaren de mannen grote voordelen in het sollicitatieproces, carrièremogelijkheden en interactie met de sociale omgeving. Hieruit blijkt dat zelfs wanneer de man tot de minderheidsgroep behoort in een door vrouwen gedomineerde organisatie, de man in het voordeel is ten opzichte van de vrouw.

(6)

6

1. Inleiding

Ben je een mannelijke verpleegkundige? Dan is 92 procent van je collega's vrouw. Ben je een mannelijke apothekersassistent? Slechts 3 procent van deze beroepsgroep is dat ook. Dit bleek uit de recentelijk gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (2016). Er is nog altijd sprake van het bestaan van bepaalde beroepen waar mannen of vrouwen ondervertegenwoordigd zijn. Hoewel het aandeel mannen in de zogenaamde 'vrouwenberoepen' en vrouwen in 'mannenberoepen' langzaamaan groter wordt, is het bestaan van seksesegregatie een feit. Segregatie op de arbeidsmarkt is problematisch, omdat het deels een verklaring biedt voor de bestaande loonsongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Merens en Van den Brakel (2014) noemen namelijk dat er binnen de mannenberoepen over het algemeen een hoger salaris wordt aangeboden dan binnen vrouwenberoepen. Hiernaast bestaat de vraag of de beroepskeuze niet puur is gebaseerd op de manier dat gender in de maatschappij is gevormd, want in dat geval wordt het talent van de man of vrouw mogelijk niet optimaal benut. Ook kan er door gendervorming bewust niet worden gekozen voor het betreden van een mannen- of vrouwenberoep vanwege negatief stigma dat het kent, wat de keuzevrijheid van het individu beperkt.

In dit onderzoek wordt ingegaan op de ervaringen van mannen werkzaam in vrouwenberoepen met deze gendervorming. Veel meer is al bekend over vrouwen in mannenberoepen, wat een van de redenen voor deze onderzoeksfocus is. De onderzoekspopulatie bevindt zich hiernaast in een vakgebied waar zij - meer dan mannen werkzaam in niet-vrouwenberoepen - met gender te maken hebben. In de wetenschap bestaat er debat waarin diverse disciplines perspectieven bieden op de vorming van gender. Waar de ene wetenschapper beweert dat de verschillen tussen de sekses in essentie nihil zijn, wordt er door de ander beargumenteerd hoe groot deze verschillen juist zijn. Theoretici zoals de sociologe Williams (1992), richtte zich op de specifieke groep van mannen in het vrouwenberoep en heeft bevindingen gedaan waarin het negatief stigma van de groep wordt beschreven en hoe hen dit beperkt in hun functioneren. Ook wordt het interessante fenomeen van de glass escalator genoemd dat inhoudt dat de hegemonische man (Connell, 1987) over de machtspositie beschikt ten opzichte van de vrouwelijke sekse en behorend tot de minderheidsgroep alsnog grote voordelen ervaart in een door vrouwen gedomineerde organisatie. Naast deze verticale vorm van seksesegregatie, beschrijven Snyder en Green (2008) hoe mannen in een vrouwenberoep ook een vorm van horizontale seksesegregatie ervaren.

(7)

7 Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken hoe gendervorming door de mannen in vrouwenberoepen wordt ervaren. Hierbij wordt er duidelijkheid gecreëerd over hoe sekseverschillen in de praktijk daadwerkelijk worden ervaren. Ook wordt er een beeld geschetst van de sociale status die de mannen in het vrouwenberoep ervaren binnen en buiten de organisatie. Binnen de organisatie wordt er onderzocht in hoeverre er sprake is van verticale- en horizontale seksesegregatie. De ervaringen bieden inzichten die van meerwaarde zijn voor wetenschappelijke disciplines die zich richten op gendervorming en -relaties, doordat de resultaten van dit onderzoek bestaande theorieën weerleggen of bevestigen. Met de nieuwe kennis over de huidige beleving van het werkzaam zijn als man in een vrouwenberoep, kan de seksesegregatie in de arbeidsmarkt mogelijk worden doorbroken, omdat het positieve en/of negatieve elementen aan het licht brengt waar beleidsvoering zich op kan richten.

Om het doel te bereiken, zal er data worden verzameld aan de hand van interviews met een groep mannen werkzaam in het vrouwenberoep. De selectie van de onderzoekspopulatie vindt plaats op basis van de huidige tien vrouwenberoepen zoals geïndiceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (2016) die is weergegeven in figuur 1.

(8)

8

2. Theoretisch kader

De ervaring met gendervorming van mannen werkzaam in vrouwenberoepen kan vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines worden benaderd. Gendervorming is een breed concept dat diverse aspecten kent waarin het wordt ervaren. In dit hoofdstuk worden deze behandeld met behulp van het beschrijven en integreren van begrippen en theorieën omtrent gendervorming. In de eerste paragraaf wordt er vanuit de sociale psychologie uitgelegd hoe het proces van sociale categorisatie plaatsvindt. In deze context wordt gendervorming geplaatst en benaderd vanuit psychologische, sociaalbiologische, filosofische en sociologische disciplines die ingaan op de koppeling van sekse aan gender. Deze paragraaf vormt de basis voor de tweede paragraaf waarbij de focus al meer op de man in het vrouwenberoep komt te liggen. Hier wordt de sociale identiteit besproken vanuit sociaal psychologisch perspectief en dit wordt gekoppeld aan de positie van de man in de maatschappij. In de laatste paragraaf worden er sociologische theorieën behandeld waarin wordt uitgelegd hoe de positie is van de man in het vrouwenberoep en hoe dit leidt tot verticale en horizontale seksesegratie binnen de organisatie.

2.1 Sociale categorisatie

In de sociale psychologie wordt het proces van sociale categorisatie beschreven, dat dient als de basis voor het bestaan van de groepsverdeling van mannen en vrouwen waar gender aan wordt gekoppeld. Sociale categorisatie houdt in dat mensen zichzelf en anderen indelen in verschillende sociale groepen, gebaseerd op een gemeenschappelijk lot, een gelijkenis van karakteristieke of fysieke kenmerken en fysieke nabijheid van elkaar (Brown, 2000). Een sociale categorie wordt gevormd doordat het in contrast staat met een andere categorie, want een groep kan enkel bestaan door de aanwezigheid van andere groepen. Categorisering accentueert de verschillen tussen de ingroup, de groep waar men toe behoort, en de outgroup, de groep waar men niet toe behoort, en nivelleert hiernaast de verschillen tussen de individuen binnen de ingroup. Deze verschillen berusten op waarnemingen van groepsleden die de oorsprong vormen van stereotypering waarbij de kenmerken van een individu worden toegeschreven aan een hele groep. Sociale categorisatie leidt tot homogenisering van groepen waardoor leden van een groep niet op het individu worden beoordeeld, maar automatisch worden onderworpen aan generalisatie (Hogg & Tinsdale, 2001).

In de huidige Nederlandse samenleving wordt voor de groep mensen het onderscheid gemaakt tussen de groepen mannen en vrouwen op basis van fysieke kenmerken; het geslacht.

(9)

9

Stereotypering vindt plaats bij deze groepen, doordat bepaalde karakteristieke kenmerken gekoppeld worden aan de beide groepen. De man is de sekse die wordt getypeerd met 'mannelijk' gedrag en de vrouw is de sekse die wordt getypeerd met 'vrouwelijk' gedrag. De sociologen West en Zimmerman (1987) beschrijven dit als een onderscheid tussen sekse en gender. Hierin is 'sekse' het biologische aspect dat de genetische, anatomische en hormonale verschillen tussen mannen en vrouwen omvat. 'Gender' richt zich juist op het culturele aspect en houdt de sociale positie van het individu in binnen het bestaan van sociale regelingen die door de culturele samenleving zijn geconstrueerd en worden geïnterpreteerd. Gendervorming verwijst naar de sociaalhistorische vormgeving van sekserollen, sekse-identiteit en seksespecifiek gedrag.

2.1.1 Gendervorming

De vorming van gender is bepalend voor de reproductie van het beeld dat bestaat van de verschillende gedrags- en identiteitskenmerken van de groep mannen en groep vrouwen. Wetenschappers vanuit diverse disciplines bieden perspectieven op gendervorming en de relatie tussen sekse en gender hierin, wat wordt aangeduid als het nature-nurture-debat. Voorstanders van 'nurture' noemen dat gender en sekse los staan van elkaar en dat seksespecifieke karakterkenmerken worden bepaald door cultuur, via de opvoeding, educatie en sociale omgeving. Tegenstanders van nurture noemen juist dat seksespecifiek karakter is aangeboren en verklaren gendervorming door natuur, 'nature', waarin gender en sekse onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden (Wilterdink & Heerikhuizen, 2009).

De psycholoog Gray (2007) betoogt als aanhanger van gendervorming door nature, dat karakter wordt bepaald door de verschillende geslachtshormonen van mannen en vrouwen die van invloed zijn op de ontwikkeling van de hersenen. Het hormoon 'testosteron' zou verantwoordelijk zijn voor agressief, dominant en gewelddadig gedrag. De aanwezigheid van dit hormoon bij jongens is volgens Gray de verklaring voor de normatieve mannelijke wijze waarop zij zich gedragen. Vrouwen ontwikkelen door de afwezigheid van het hormoon een groter gevoel voor empathie en zijn daardoor minder dominant en agressief dan mannen. Deze redenatie is gekoppeld aan de ideeën vanuit de evolutionaire psychologie, waarin het seksespecifieke gedrag wordt uitgelegd aan de hand van de evolutie van de mens. De genetische adaptatie van de rol van de man als beschermer of jager en de rol van de vrouw als verzorgende is hetgeen dat ertoe heeft geleid dat gender aangeboren is en dus onlosmakelijk verbonden is aan sekse (Buss, 2014).

(10)

10 Recent onderzoek van de hersenwetenschappers Marwha, Halari en Eliot (2017) toont daarentegen aan dat er geen significant verschil bestaat tussen het mannelijk en vrouwelijk brein. Hiermee wordt dan ook het argument van Gray (2007) en Buss (2014) weerlegd. Ook Fine en Joel (2015) betogen dat het individu beschikt over een uniek brein dat resulteert in een mozaïek van hersenfuncties. Sommige hersenfuncties wijzigen in bepaalde situaties of door interactie en sommigen doen dit niet, wat diverse combinaties binnen het brein creëert. Bepaalde karakteristieken en vaardigheden worden gelinkt aan specifieke hersenfuncties, maar deze zijn dus niet direct te koppelen aan sekserollen. Deze resultaten ondermijnen het idee dat sekse en gender onlosmakelijk zijn verbonden en bevestigt het idee dat gender wordt gevormd door nurture en niet door nature, hetgeen al eerder vanuit sociologisch perspectief werd beargumenteerd door onder andere West en Zimmerman (1987) en Butler (1990).

Niet natuur, maar cultuur bepaalt dus de norm in de maatschappij van wat als mannelijk of vrouwelijk wordt beschouwd. West en Zimmerman (1987) leggen uit hoe gender in de maatschappij in praktijk wordt gebracht door te focussen op doing gender. Het 'doen' van gender omvat de complexiteit van de sociale perceptie, interactie en activiteiten die mannelijke of vrouwelijke expressies vormen. Gender is verbonden aan sociale interactie - de

gender display -; de sociale context creëert het gender van het individu. De auteurs maken het

onderscheid tussen het biologische sekse, het culturele gender en voegen hier de 'seksecategorie' aan toe. Gender wordt hierbij bepaald door de wijze van gedrag, gebaren, gemoedelijke stijl, kleding en lichaamsbewegingen. De seksecategorie die de sociale normen van het mannelijke of vrouwelijke bevat, is geconstrueerd door de samenleving. Deze sociale normen koppelen lichamen aan een bepaald gendered denken. Het doen van gender is onvermijdbaar zo lang de samenleving seksecategorieën kent, want deze worden gebruikt als de essentie van gender.

Ook de sociologe Butler (1990) ziet sekse en gender los van elkaar, al gelooft ze niet dat gender gecreëerd is door een natuurlijke gendered zelf. De focus in haar theorie ligt op gender als performativity. Gender wordt gedaan door de bijbehorende wijze van expressie te uiten. Gender is niet statisch, omdat elke vorm van expressie kan worden aangenomen vanwege het ontbreken van de gendered zelf die de richting bepaalt. Butler stelt dat de natuurlijke essentie van gender niet bestaat; gender is puur sociaal geconstrueerd. Het verschil in de theorieën is het filosofische standpunt dat door de sociologen wordt ingenomen. West en Zimmerman (1987) nemen het essentialistisch standpunt in dat inhoudt dat een identiteit in essentie al bestaat, vooraf aan de culturele vorming. Butler (1990) gelooft juist in de

(11)

11 constructivistische visie die stelt dat een identiteit geen eigen essentie kent, maar het resultaat is van sociaal constructivisme (Calhoun, Gerteis, Moody, Pfaff & Virk, 2012).

Afgezien van het verschil in argumentatie over het wel of niet bestaan van een natuurlijke essentie van identiteit, zijn de theoretici het erover eens dat de categorieën man en vrouw zich puur berusten op sociale categorisering op basis van fysieke kenmerken. De categorieën staan los van karakteristieke kenmerken, maar toch wordt deze koppeling in de samenleving nog altijd gemaakt. Het proces van socialisatie voedt het stereotype beeld dat er bestaat van het mannelijk en vrouwelijk karakter. Normen en waarden omtrent gender worden gedurende de levensloop dwingend aangeleerd via opvoeding, educatie en sociale omgeving en vervolgens door het individu geïnternaliseerd en omgezet in sociale feiten (Mead, 1934).

2.1.2 Genderverschillen

In de twintigste eeuw domineerde het structureel-functionalistische perspectief van Parsons en Bales (1956) met betrekking tot de normen en waarden rondom de seksecategorieën. De structureel-functionalisten noemen socialisatie als het fundamentele mechanisme dat bestaande normen en waarden in de samenleving in stand houdt. Over deze normen en waarden bestaat een overeenstemming; een consensus (Wilterdink & Heerikhuizen, 2009). Deze consensus over het mannelijk en vrouwelijk karakter blijkt uit de hoeveelheid wetenschappelijke literatuur waarin dezelfde kenmerken naar voren blijven komen. Vrouwelijkheid wordt hierbij geassocieerd met zorg, service, empathie en expressiviteit. Mannelijkheid wordt gekoppeld aan rationaliteit, onpersoonlijkheid, technisch verfijnd en fysiek sterk (Snyder & Green, 2008).

Deze koppeling van karakterkenmerken aan fysieke kenmerken vormt een bepaald verwachtingspatroon waar de sekses aan proberen te voldoen door middel van fysiek en communicatief handelen. Zo wordt er verwacht dat mannen technologisch en wiskundig vaardig zijn (Lorber, 1993). Ook zou de man de enige sekse zijn die goed in staat is om zware dingen op te tillen of te dragen en te kunnen duwen of trekken met kracht (Young, 1980). Verder zouden mannen agressief en bevelend zijn in de communicatie. Vrouwen communiceren daarentegen vanuit de emotie waarin hun expressieve karakter duidelijk in naar voren komt. De vrouwelijke sekse zou beschikken over een hoog empatisch vermogen dat hen goed in staat stelt om serviceverlenende, zorgende en opvoedende taken uit te voeren (Guy & Newman, 2004).

(12)

12 2.2 Sociale identiteit

De persoonlijke identiteit van een individu wordt voor een groot deel bepaald door de sociale identiteit van de groep waarin het zich bevindt (Brewer, 1991). De socioloog Mead (1934) beschrijft aan de hand van de theorie van de self hoe een identiteit wordt gevormd en maakt hierbij onderscheid tussen I en Me. De self is een continu sociaal proces van de wisselwerking tussen de I dat inhoudt hoe het individu zichzelf ziet, gevolgd door de Me die de zelf 'ziet' door de ogen van de ander. Het oordeel van de ander baseert zich op de consensus in de maatschappij over normen en waarden. De reputatie, het stigma, van een groep waar het individu toe behoort, is dus van belang voor het zelfbeeld. De mens probeert van nature een positieve sociale identiteit te behalen en behouden, waardoor het belangrijk is om onderdeel te zijn van een categorie met een positieve sociale groepsstatus. De groep baseert zich op positieve uitkomsten van vergelijkingen van de ingroup met de outgroup om een constant positief zelfbeeld te waarborgen (Hogg & Tindale, 2008).

In het geval een individu deel uitmaakt van een groep met een lage status, zijn er drie manieren hoe dit individu hiermee om kan gaan. Het individu kan kiezen voor individual

mobility en zich aansluiten bij een groep met een hogere status. Ook kan er een vorm van social competition worden gehandhaafd waarbij er om beperking van de statusverschillen

tussen de de ingroup en de outgroup wordt gestreden. Hier wordt voor gekozen als er wordt verwacht dat het bestaande statusverschil ook daadwerkelijk te veranderen is. Als deze verwachting er niet is, zal het individu kiezen voor de derde optie: social creativity. Deze optie houdt in dat de sociale status wel wordt erkend, maar er toch wordt geprobeerd om op andere manieren de groepsstatus op te waarderen. Een van deze manieren is het geven van een positieve draai aan de eigenschappen die juist de aanleiding zijn voor het hebben van een lagere status (Tajfel & Turner, 1979). De groepsstatus die gekoppeld is aan een bepaald stigma hoeft hiernaast helemaal niet te kloppen. Stigma richt zich op de interactie tussen de gestigmatiseerde self en de ander. Er kan een discrepantie bestaan tussen hoe de groep wordt verwacht te zijn, de virtual social identity, en hoe de groep daadwerkelijk is: de actual social

identity (Goffman, 1963). Het effect van een negatief stigma hangt af van de stabiliteit van het

statusverschil en de mate waarmee het individu zich identificeert met de groep (Tajfel & Turner, 1979).

2.2.1 Hegemonische mannelijkheid

Connell (1987) beschrijft de status van de mannelijke seksegroep aan de hand van zijn theorie over de 'hegemonische mannelijkheid'. Hegemonie betekent het creëren en onderhouden van

(13)

13 de dominantie van een groep over een andere groep binnen een sociale structuur in de samenleving. De hegemonische mannelijkheid is de cultureel geïdealiseerde vorm van mannelijkheid die beschikt over een legitieme machtspositie waaraan de vrouwelijke sekse ondergeschikt is. Politieksociologisch onderzoek, verricht in de jaren tachtig van de twintigste eeuw, toont aan dat de hegemonische man domineert in de sociale hiërarchie van de groepen in de maatschappij en daarmee beschikt over de meeste macht en de daarmee verbonden privileges. 'Macht' komt voort uit afhankelijkheidsverhoudingen tussen mensen waarbij het individu of de groep die van de ander afhankelijk is een dwingende invloed van de ander ondergaat (Blau, in Ritzer & Stepnisky, 2014). In de loop van de geschiedenis is er in de samenleving een eenzijdige afhankelijkheid geconstrueerd waarin de vrouw de man meer nodig heeft dan omgekeerd. Het machtsoverwicht van de mannengroep heeft ertoe geleid dat zij privileges verwerven ten opzichte van de vrouwengroep in de vorm van materiële beloningen, politieke bevoegdheden en rechten, status en toegang tot kennis en informatie (Wilterdink & Heerikhuizen, 2009).

Het concept hegemonische mannelijkheid houdt meer in dan de machtsverhouding tussen de mannen- en vrouwengroep. Connell (2005) noemt dat de identiteit van de hegemonische man niet alleen domineert over de vrouw, maar ook over andere groepen binnen de mannengroep die worden aangeduid als 'vervrouwelijkt'. De normatieve omschrijving van de hegemonische man in de Westerse samenleving is als volgt: de heteroseksuele, blanke, middenklasse man met een gewelddadig, stoer, agressief, avontuurlijk, competitief, niet-emotioneel en prestatiegericht karakter (Donaldson, 1993). Connell's (2005) hiërarchie van gender maakt naast deze mannelijkheidgroep, ruimte voor de variatie aan mannelijkheden welke ondergeschikt zijn aan de hegemonische man. Psycholoog Demetriou (2001) noemt het onderscheid tussen twee vormen van hegemonische mannelijkheid: de 'externe hegemonie' en 'interne hegemonie'. Hierbij verwijst de externe hegemonie naar de institutionalisering van de dominantie van mannen over vrouwen, terwijl de interne hegemonie refereert naar de dominantie van één groep mannen over alle andere groepen mannen. Ook in dit onderzoek wordt het onderscheid tussen interne en externe hegemonie gemaakt.

2.3 Mannelijkheid in de organisatie

De vorming van gender heeft zijn effect op de arbeidsmarkt, waar er sprake is van seksesegregatie en vorming van mannen- en vrouwenberoepen. De normen en waarden rondom de genderverschillen limiteren de sekses om te werken in organisaties waar de andere

(14)

14 sekse domineert (Acker, 1992). Mannen werkzaam in een door vrouwen gedomineerde organisatie moeten onderhandelen in de tegenstelling tussen hun externe en interne hegemonische mannelijkheid. Kanter (1977) spreekt van een minderheidsgroep in de organisatie als de groep minder dan 30% van het aantal werknemers uitmaakt en bij minder dan 15% wordt de groep onderworpen aan negatieve vormen van discriminatie. Mannen in vrouwenberoepen maken hierdoor de transitie van het behoren tot de dominante groep buiten de organisatie, naar onderdeel uitmaken van een minderheidsgroep binnen de organisatie.

Hiernaast bevindt de man in het vrouwenberoep zich op een lagere rang in de hiërarchie van mannelijkheden door het gender-'ongepaste' werk dat hij doet (Cottingham, 2014). Vrouwenberoepen worden geassocieerd met vrouwelijke activiteiten zoals het zorgen voor kinderen of ondersteunende rollen zoals secretaresse of verpleegkundige. Mannen die voor dit beroep kiezen worden dan ook snel gezien als verwijfd of homoseksueel (Snyder & Green, 2008). Het karakter dat een werknemer in het vrouwenberoep zich eigen moet maken, is tegengesteld aan de hegemonische noties van het man zijn (Cottingham, 2014). De negatieve stereotypering waar de mannen in vrouwenberoepen mee te maken hebben, leidt volgens Williams (1992) tot een negatief zelfbeeld en wordt als problematisch ervaren. Dit zou zelfs een zeer belangrijke reden zijn waarom mannen de beroepskeuze heroverwegen.

Het stigma geassocieerd met homoseksualiteit leidt ertoe dat sommige mannen hun mannelijke kwaliteiten willen verbeteren of soms zelfs overdrijven en vormt een factor waardoor mannen in een meer 'aanvaardbare' positie worden geduwd die wel 'gepast' is voor zijn genderidentiteit (Williams, 1992). Dit gebeurt aan de hand van horizontale en verticale seksesegregatie binnen de organisatie (Snyder & Green, 2008). Socioloog Kvande (2002) noemt dat mannen in vrouwenberoepen zelf of door de sociale omgeving voor taken worden ingezet die verder weg staan van de meest vrouwelijke aspecten binnen de functie. Een traditionele gender hiërarchie wordt gereproduceerd binnen de organisatie; mannen worden gekoppeld aan taken waar fysieke kracht, rationele redenatie, kennis en technische vaardigheden voor nodig zijn. De horizontale seksesegregatie die binnen het beroep wordt gevormd, duwt mannen in gelijkwaardige posities waar zij meer mannelijke taken kunnen uitvoeren dat hun functioneren in een vrouwenberoep legitimeert.

2.3.1 Glass escalator

Meer aandacht is er in de sociologische literatuur besteed aan het verschijnsel van verticale seksesegregatie dat wordt uitgelegd aan de hand van het metafoor van de glass escalator (Snyder & Green, 2008). Sociologe Williams (1992) beschrijft de glass escalator als een

(15)

15 verschijnsel waarbij mannen werkzaam in een door vrouwen gedomineerde organisatie positief gediscrimineerd worden in het sollicitatieproces, promotie en de cultuur en interactie op de werkvloer. Mannen in vrouwenberoepen ervaren moeiteloos structurele voordelen, de zogenaamde hidden advantages, die de neiging hebben om hun carrière te verbeteren. De vergelijking met een bewegende roltrap wordt gemaakt, omdat de mannen er voor moeten werken om op dezelfde positie te blijven, want vaak worden zij, ondanks hun bedoelingen, geconfronteerd met onzichtbare druk die hen omhoog brengt op de carrièreladder. Williams (1992) bekritiseert hiermee de theorie van vele sociologen die beschrijven dat de benadeelde situatie van bepaalde minderheidsgroepen in de organisatie kan worden verklaard als het resultaat van tokenism; negatieve discriminatie als gevolg van een proportioneel kleine groepsgrootte (Kanter, in Williams 1992). De cruciale factor is echter niet het aantal, maar de groepsstatus die verantwoordelijk is voor positieve of negatieve discriminatie van de minderheidsgroep.

Aan de hand van diepte-interviews heeft Williams aangetoond dat mannen zelfs in een minderheidspositie bevoordeeld worden als gevolg van hun hegemonische mannenstatus zoals beschreven door Connell (1987). In deze interviews wordt door vele respondenten genoemd dat zij een voorkeursbehandeling ervaren als man werkzaam in een vrouwenberoep waarbij ze worden ingezet op de meer prestigieuze, beter betaalde en meer mannelijke specialiteiten. De kwaliteiten die worden geassocieerd met mannelijkheid worden meer gewaardeerd dan de kwaliteiten geassocieerd met vrouwelijkheid. Hun genderidentiteit wordt dan ook gezien als een positief verschil in de totale groep dat hen weer onderscheid van de vrouwelijke meerderheid. De machtsverhouding in de relatie tussen de mannen- en vrouwengroep wordt op deze manier ook binnen de organisatie in stand gehouden. In de interactie met vrouwelijke collega's komt deze verhouding tot uiting in situaties waarbij er om de fysieke kracht van de man wordt gevraagd of wanneer de mannen automatisch de leidersrol krijgen toegewezen. Hoewel sommige respondenten de voorkeursbehandeling als vervelend ervaren, beweren velen dat zij deze juist waarderen. De mannen noemen dat ze met hun specifieke competenties graag van belang zijn in de door vrouwen gedomineerde organisatie (Williams, 1992).

2.3.2 Het belang

Het belang van mannen in de door vrouwen gedomineerde organisatie wordt vanuit de pedagogische wetenschappen uitgelegd door Tavecchio en Van Polanen (2013). Hoewel zij de ontwikkeling van het kind als uitgangspunt hebben en zich hierbij op één beroepssector richten, kunnen enkele uitspraken van betekenis zijn voor vrouwenberoepen in het algemeen.

(16)

16 Zo wordt er genoemd dat beide seksen elkaar aan kunnen vullen, omdat er vanuit een verschillend perspectief naar een subject wordt gekeken. Divers samengestelde teams zijn creatiever, kunnen zich beter aanpassen aan wisselende omstandigheden en presteren beter op punten van groei en innovatie. Door diversiteit onder de werknemers kan er beter worden aangesloten op de wensen en behoeften van diegenen aan wie er service wordt verleend (Van Dijk, Jettinghof & Grootscholte, 2013).

Ook is het van belang dat er niet uitsluitend sprake is van een overwegend vrouwelijk rolpatroon in de organisatie om zo te voorkomen dat stereotype genderrollen worden gereproduceerd. De huidige verdeling in de beroepssector draagt namelijk niet bij aan het doorbreken van traditionele genderkarakteristieken en seksespecifieke opleiding- en beroepskeuzes (Van Dijk et al., 2013). Sekserol-identificatie en de constructie van sociale identiteit komt tot stand door observatie van de ander door het individu, waardoor het individu continu reflecteert op zichzelf, zoals eerder al beschreven door Mead (1934). Tavecchio en Van Polanen (2013) noemen dat het daarom van belang is voor kinderen om geen eenzijdig rolmodel in hun sociale omgeving te hebben. Er wordt hierbij expliciet genoemd dat het mannelijk rolmodel uit meerdere typen of varianten kan bestaan. Mannen verschillen in hun mannelijke identiteit (Connell, 1987) en daarom is een veelheid aan mannen in de door vrouwen gedomineerde organisaties ook belangrijk, zodat er geen enkelvoudig manbeeld wordt geschetst. Dit perspectief draagt bij aan de visie die in dit onderzoek wordt nagestreefd dat er niet moet worden gefocust op de beperkte tweedeling van een mannen- en vrouwengroep, maar op de variatie aan gendermogelijkheden binnen deze groepen.

2.4 Interdisciplinariteit

Gendervorming is een fenomeen dat door een groot aantal disciplines is benaderd. In dit hoofdstuk zijn theorieën uit diverse disciplines aan bod gekomen, zoals de psychologische, sociaalbiologische, filosofische, sociologische en pedagogische discipline. Dit laat zien dat gendervorming niet afdoende zou worden verklaard bij de benadering van het fenomeen vanuit slechts één discipline. Zeker met betrekking tot het bestuderen van de man werkzaam in het vrouwenberoep, is de benadering vanuit diverse disciplines van belang. De disciplines verdiepen en verrijken elkaar. Zo is sociale identiteit een belangrijk aspect van dit onderzoek en door gendervorming te behandelen in de sociaalpsychologische context waarin het in dit theoretisch kader is geplaatst, wordt dit verduidelijkt. De ervaring van de mannen werkzaam in het vrouwenberoep met gendervorming, biedt dan ook een interessant perspectief voor alle disciplines die betrekking hebben op dit fenomeen.

(17)

17

3. Probleemstelling

3.1 Probleemomschrijving

In Nederland worden bepaalde beroepen ondervertegenwoordigd door mannen of vrouwen en is het bestaan van zogenaamde mannen- en vrouwenberoepen een feit. De cijfers gepubliceerd in onderzoek uitgevoerd door het Centraal Bureau voor Statistiek (2016), geven blijk van deze seksesegregatie in de arbeidsmarkt. Binnen vrouwenberoepen wordt over het algemeen een lager salaris aangeboden dan binnen mannenberoepen. De seksesegregatie verklaart dan ook deels de loonkloof tussen mannen en vrouwen die in Nederland relatief groot is (Merens & Van den Brakel, 2014). Traditionele normen en waarden die binnen de vorming van gender worden gereproduceerd zijn verantwoordelijk voor het bestaan van genderverschillen tussen mannen en vrouwen die leiden tot de notie van een 'passend' beroep. Deze normen en waarden rondom de genderverschillen limiteren de sekses om te werken in organisaties waar de andere sekse domineert (Acker, 1992). Individuele competenties worden op deze wijze niet optimaal benut en hiernaast is het een slechte zaak dat het individu geen volledige vrijheid geniet in zijn of haar beroepskeuze. Voor mannen in vrouwenberoepen geldt dat zij dalen in status, omdat de associatie met vrouwelijke activiteiten binnen het beroep ertoe leidt dat zij zich op een lagere rang op de hiërarchie van mannelijkheden bevinden (Cottingham, 2014). Volgens Williams (1992) is de status dan ook een zeer belangrijke reden voor mannen om hun functie te heroverwegen. Binnen het vrouwenberoep worden mannen sterk bevoordeeld, omdat zij - zelfs in een minderheidspositie - een hogere status hebben dan de vrouwengroep. Dit is problematisch, omdat de vrouwen hierdoor achtergesteld worden ten opzichte van mannen.

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken hoe bovengenoemde aspecten van gendervorming worden ervaren door mannen die werkzaam zijn in vrouwenberoepen. Er wordt achterhaald in hoeverre de behandelde literatuur nu nog van toepassing is op de mannen met een vrouwenberoep en hoe dat door hen wordt ervaren. Dit biedt inzichten die van meerwaarde zijn voor het wetenschappelijk en maatschappelijk debat, omdat de seksesegregatie in de arbeidsmarkt op deze manier beter kan worden begrepen en de genoemde problematiek eventueel kan worden opgelost. Hiernaast blijkt uit de behandelde literatuur dat een toename van mannen in vrouwenberoepen de diversiteit bevordert en er hierdoor beter kan worden aangesloten op de behoeften van de servicegenodigden (Van Dijk et al., 2013). Ook noemen Tavecchio en Van Polanen (2013) het belang van de toename van mannen in het basisonderwijs, omdat kinderen zo een veelzijdig aanbod van rolmodellen in hun sociale omgeving hebben. Dit bevordert de doorbraak van stereotype gendervorming.

(18)

18 3.2 Vraagstelling

Om een beeld te kunnen creëren van de ervaring van mannen in vrouwenberoepen met aspecten van gendervorming, is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Hoe wordt gendervorming ervaren door mannen die werkzaam zijn in een vrouwenberoep?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn een viertal deelvragen opgesteld die elk een aspect omvatten van het kernconcept gendervorming. De eerste deelvraag gaat in op de genderverschillen tussen de mannen- en vrouwencategorie. Volgens Acker (1992) zijn de normen en waarden rondom genderverschillen verantwoordelijk voor het limiteren van de mannengroep om te werken in door vrouwen gedomineerde organisaties. Om een beeld te krijgen van de huidige ervaring van normen en waarden omtrent genderverschillen luidt de eerste deelvraag:

Welke verschillen tussen de mannen- en vrouwengroep worden er ervaren door mannen werkzaam in een vrouwenberoep?

Hogg en Tindale (2008) noemen dat de mens probeert van nature een positieve sociale identiteit te behalen en behouden, waardoor het van belang is om onderdeel te zijn van een categorie met een positieve sociale status. De groep mannen in vrouwenberoepen bevindt zich op een lagere rang op de hiërarchie van mannelijkheden en dit is volgens Williams (1992) van negatieve invloed op het zelfbeeld van de man. Om te onderzoeken hoe de status van het vrouwenberoep wordt ervaren, is de tweede deelvraag als volgt geformuleerd:

Hoe wordt de sociale status van het vrouwenberoep ervaren door mannen werkzaam in een vrouwenberoep?

De derde deelvraag richt zich op de mannen in het vrouwenberoep als minderheidsgroep in een door vrouwen gedomineerde organisatie. In de theorie van Kanter (1977) komt naar voren dat er van een minderheidsgroep wordt gesproken als de groep minder dan 30% van het totaal uitmaakt. Normaliter is de man gewend om tot de dominante groep te behoren ten opzichte van de vrouw (Connell, 1987). De mannengroep maakt binnen de organisatie de transitie van

ingroup naar outgroup en dit laat volgens de sociale identiteitstheorie van Tajfel en Turner

(1979), de groepsstatus verminderen. Hieruit volgt de derde deelvraag:

Hoe wordt het door mannen werkzaam in een vrouwenberoep ervaren om te behoren tot een minderheidsgroep binnen een door vrouwen gedomineerde organisatie?

(19)

19 Het behoren tot de minderheidsgroep leidt bij een groepsaandeel van minder dan 15% tot vormen van negatieve discriminatie (Kanter, 1977). Williams (1992) benoemt echter dat mannen, zelfs als ze tot de minderheidsgroep behoren, juist vormen van positieve discriminatie ervaren en spreekt van het fenomeen van de glass escalator. Om te onderzoeken of en hoe deze positieve discriminatie wordt ervaren, volgt hieronder de vierde deelvraag:

Wat is de ervaring van mannen werkzaam in een vrouwenberoep met positieve discriminatie ten opzichte van hun gender?

3.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek naar de ervaring van mannen in vrouwenberoepen blijkt uit het meest recente onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek (2016) dat aantoont dat er sprake is van seksesegregatie in de arbeidsmarkt. De disbalans creëert mogelijk inefficiënt gebruik van de capaciteiten van mannen en vrouwen. Ook blijkt uit de behandelde literatuur dat toename van mannen in vrouwenberoepen in het belang is voor de ontwikkeling van het kind, het verbetert het aanbod en daarmee de kwaliteit van de dienstverlening en het voorkomt verdere reproductie van stereotype genderrollen. Hiernaast is de maatschappelijke kwestie van seksesegregatie in de arbeidsmarkt een onderdeel van het begrijpen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Deze is in Nederland relatief groot. Door te onderzoeken hoe aspecten van gendervorming worden ervaren door mannen werkzaam in vrouwenberoepen, wordt er kennis verzameld die nuttig is voor het oplossen van bovengenoemde maatschappelijke problematiek. Enerzijds kan problematiek mogelijk beleidsmatig worden opgelost en anderzijds kunnen positieve ervaringen worden belicht om zo afbraak te doen aan bestaande vooroordelen.

De nieuwe kennis biedt inzichten die van relevant zijn voor de wetenschap. Diverse disciplines richten zich op de vorming van gender en de sekseverschillen en machtsverhoudingen die hierdoor in stand worden gehouden. Dit onderzoek draagt bij aan bestaande theorieën omtrent gendervorming en het functioneren van mannen in vrouwenberoepen, omdat de resultaten deze theorieën bevestigen of weerleggen. Bovendien is de interdisciplinaire wijze waarop de seksesegregatie in de arbeidsmarkt wordt benaderd, zeer van waarde voor de wetenschap. Insluiting van diverse disciplines voorkomt dat het probleem te beperkt wordt onderzocht. Ten slotte bieden de resultaten naast een verbredende dimensie, ook een waardevolle, verdiepende dimensie, omdat het onderzoek zich richt op de positieve en/of negatieve ervaringen van mannen in vrouwenberoepen en het hiermee een gat vult in de wetenschappelijke literatuur.

(20)

20

4. Methode

4.1 Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek is er sprake van een interpretivistische epistemologie. Er is onderzocht hoe de ervaring met gendervorming is van mannen die werkzaam zijn in een vrouwenberoep. Aangezien het kennis vergaren aan de hand van ervaringen subjectief van aard is, is er geen sprake van het bestaan van slechts één waarheid. Doordat een specifieke groep belicht is, is generalisering niet het doel. Het doel is om het fenomeen van gendervorming te begrijpen in de specifieke context van het vrouwenberoep waarin de mannen werkzaam zijn (Bryman, 2008, p. 180).

De ontologie in dit onderzoek is constructivistisch van aard, omdat het fenomeen een uitkomst is van de interactie in de sociale wereld (Bryman, 2008, p. 181). De epistemologie en ontologie sluiten aan op een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Het onderzoek heeft voornamelijk een inductief element, omdat er een conclusie is gevormd aan de hand van data dat gebaseerd is op de empirie van de respondent.

4.2 Onderzoeksontwerp

Het onderzoeksontwerp dat van toepassing is in dit onderzoek, is de case-study. Volgens Bryman (2008, p. 66) houdt dit in dat er een intensieve analyse van één onderwerp wordt uitgevoerd. Dit is het geval in dit onderzoek, omdat er specifiek is gekeken naar de ervaringen van mannen werkzaam in vrouwenberoepen.

4.3 Methode

De onderzoeksmethode die in dit onderzoek is gebruikt, is het semigestructureerde diepte-interview. Er is voor deze onderzoeksmethode gekozen, omdat er op deze manier gedetailleerde informatie kan worden verzameld. Dit is een belangrijk doel in kwalitatief onderzoek. Er is een interview guide opgesteld met een lijst van vragen verdeeld over specifieke onderwerpen. Deze is te vinden in bijlage 2. De onderwerpen zijn aan de respondent geïntroduceerd en de bijbehorende vragen zijn gesteld, maar de respondent was vrij in hoe hij reageerde. Er kon dan ook afgeweken worden van de volgorde van de vragen in de interview guide, waardoor nieuwe vragen ontstonden als reactie op hetgeen de respondent noemde. Het interviewproces had een zeer flexibel verloop, maar alle onderwerpen en vragen zijn wel altijd behandeld (Bryman, p. 471).

(21)

21 4.4 Operationalisering

De ervaring van mannen werkzaam in vrouwenberoepen met gendervorming wordt in vier dimensies opgedeeld, die elk een aspect vormen van het kernconcept gendervorming. De eerste dimensie omvat de verschillen tussen de mannen- en vrouwengroep die door de mannen in de praktijk worden ervaren. De stereotype karakterkenmerken die worden gekoppeld aan de mannelijke of vrouwelijke seksecategorie, omvatten diverse elementen waarin genderverschillen kunnen worden ervaren. In de sociologische theorieën worden verschillen tussen de sekses beschreven in het beschikken over bepaalde vaardigheden, in communicatie en in fysiek vermogen. Deze vormen de indicatoren van de eerste dimensie. Hier wordt de indicator 'overeenkomsten binnen de eigen seksecategorie' aan toegevoegd, omdat in de theorie van sociale categorisering wordt beschreven dat verschillen tussen categorieën worden geaccentueerd en verschillen binnen de eigen categorie tegelijkertijd worden genuanceerd (Hogg & Tindale, 2008).

De tweede dimensie betreft de sociale status van het vrouwenberoep. Williams (1992) noemt dat mannen werkzaam in vrouwenberoepen een lagere status hebben vanwege de lagere rang in mannelijkheid. In de sociale identiteitstheorie worden drie opties genoemd waarnaar wordt gehandeld door individuen binnen een groep met een lage status. De subindicatoren individual mobility, social competition en social creativity (Tajfel & Turner, 1979) vallen onder de indicator 'negatieve sociale identiteit'. Aangezien Goffman (1963) noemt dat er een discrepantie kan bestaan tussen de verwachte sociale identiteit en de daadwerkelijke sociale identiteit, wordt het hebben van een positieve sociale status niet uitgesloten. Deze vormt daarom ook een indicator.

De derde dimensie van gendervorming is de minderheidsgroep. Volgens Kanter (1977) wordt er gesproken van een minderheidsgroep als de groep minder dan 30% van het totaal uitmaakt. Dit is van toepassing op de groep mannen die werkzaam zijn in de door vrouwen gedomineerde organisaties. De minderheidsgroep is de groep die volgens Kanter, maar ook volgens de sociale identiteitstheorie, wordt aangeduid als de groep met een lagere status. Dezelfde indicatoren als bij de tweede dimensie zullen worden gekoppeld aan de derde dimensie. Dit geldt ook voor de indicator 'positieve sociale status', omdat uit de literatuur blijkt wat de waarde is van de man in het vrouwenberoep. Dit wil niet per se zeggen dat deze waarde ook wordt ingezien door de dominante vrouwengroep, maar toch is het om deze reden van belang om deze indicator niet uit te sluiten.

De vierde en laatste dimensie omvat positieve discriminatie. Williams (1992) beschrijft in haar theorie de positieve discriminatie van mannen in vrouwenberoepen die zij

(22)

22 omschrijft als de glass escalator. De theorie gaat in op zogenaamde hidden advantages die worden ervaren in het solliciteren, promoveren en in de cultuur en interactie op de werkvloer. Deze vormen dan ook indicatoren voor de laatste dimensie. Een overzicht van het operationaliseringschema is te vinden in bijlage 1.

4.5 Respondentengroep- en werving

De groep respondenten betreft mannen die werkzaam zijn in een vrouwenberoep. Onder het vrouwenberoep vallen alle beroepen waar het aandeel vrouwen meer dan 70% is. De vrouwenberoepen zijn geselecteerd op basis van de tabel van het Centraal Bureau voor Statistiek (2016) zoals weergegeven in het eerste hoofdstuk. De respondenten binnen dit onderzoek zijn verzameld aan de hand van non-probability sampling dat inhoudt dat de respondenten zijn gekozen door de onderzoeker en er geen sprake is van willekeur (Bryman, 2008, p. 201). Binnen deze vorm van sampling vallen onder meer snowball sampling en

convenience sampling waar in dit onderzoek beide gebruik van is gemaakt. De convenience sampling gebeurde door het benaderen van het eigen sociaal netwerk en via deze

respondenten werd aan de hand van snowball sampling contact gelegd met nieuwe respondenten. Aangezien de respondenten uit het eigen sociaal netwerk zich slechts in enkele vrouwenberoepen bevonden, is er ook naar respondenten gezocht met convenience sampling door organisaties binnen andere beroepssectoren te benaderen (Bryman, 2008, p. 202).

Binnen de selectie van de groep mannen werkzaam in een vrouwenberoep zijn een paar eisen gesteld. Het streefaantal bedroeg vijftien, zodat er een divers beeld kon worden gevormd van de ervaringen van respondenten. Uiteindelijk zijn er twaalf respondenten geïnterviewd. Dit aantal bleek voldoende voor het bereiken van theoretische saturatie. Er is gestreefd naar het vinden van minimaal één respondent uit minstens vijf verschillende vrouwenberoepen, om te voorkomen dat er een eenzijdig beeld ontstaat vanuit slechts één beroepsgroep. Er zijn uit zeven van de tien beroepen respondenten gevonden. De leeftijd van de respondenten is niet relevant, al was er idealiter enige variatie onder de respondenten. Hiervan is sprake bij de huidige respondentengroep en dit komt de diversiteit binnen de groep ten goede.

4.6 Dataverwerking en -analyse

De interviews zijn één-op-één in een afgesloten ruimte afgenomen gelokaliseerd naar de wens van de respondent. Op deze manier werd gegarandeerd dat de respondenten zich op hun gemak voelden. De data is verzameld met behulp van een voicerecorder. Vooraf aan het

(23)

23 interview is aan de respondenten gevraagd of zij instemden met deze opname. Na afloop zijn de opnames uitgetypt en gevormd tot transcripten. Deze transcripten zijn vervolgens open gecodeerd aan de hand van het codeerschema van de interviews, welke te vinden is in bijlage 4. Codering van de geprinte transcripties heeft plaatsgevonden aan de hand van het werken met verschillende kleur- en nummercodes. Er is bewust niet gekozen voor het coderen van de transcripten met behulp van een computerprogramma, omdat de voorkeur uitging naar het handmatig coderen.

4.7 Ethische verantwoording

De respondenten hebben zelf de keuze gehad om mee te werken aan het onderzoek en waren vrij in hetgeen ze wilden benoemen over de onderwerpen. Zowel vooraf als achteraf is gevraagd of de respondenten liever onder een andere naam in het onderzoek werden genoemd, maar geen van hen had hier problemen mee. Er is rekening gehouden met onderwerpen of ervaringen die negatieve emoties bij de respondent op konden wekken, omdat deze eventueel gevoelens van schaamte of frustratie konden veroorzaken. De mogelijkheid bestond dat respondenten gevoelig reageerden op de continue tweedeling die in de interviewvragen gemaakt wordt tussen wat als mannelijk en als vrouwelijk wordt beschouwd, maar dit was nooit het geval. Een factor die hier in mee had kunnen spelen, is dat de interviewer zelf van het vrouwelijk geslacht is. Enige nuance in beantwoording vanuit de mannelijke respondent werd hierdoor verwacht, maar hier is op geanticipeerd door de respondent gerust te stellen en hem te noemen dat hij juist open mocht spreken. Het neutraal en begripvol opstellen van de interviewer was dan ook een vereiste. Hiernaast is gegarandeerd dat de gegeven antwoorden enkel voor eigen gebruik waren en slechts door twee begeleiders werden gelezen. Ook is gevraagd of de respondenten bepaalde antwoorden liever niet verwerkt wilden hebben in het onderzoek, maar hiervan was geen sprake. Aan het eind van het interview is genoemd dat, indien daar behoefte naar was, het onderzoek achteraf kon worden gelezen. Hier is door enkele respondenten gebruik van gemaakt. Deze respondenten waren tevreden met het resultaat.

(24)

24

5. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de interviews beschreven. Als eerst wordt het verloop van het onderzoeksproces weergegeven met een beschrijving van de respondentengroep. Hierna worden de resultaten behandeld, opgedeeld in paragrafen die aan de hand van de deelvragen zijn bepaald. De genderverschillen tussen de seksegroepen als resultaat van gendervorming die op de werkvloer door de respondenten worden ervaren, komen als eerst aan bod. Vervolgens wordt de focus meer gelegd op de ervaring van gendervorming als man in het vrouwenberoep door in te gaan op de sociale status van het beroep en de ervaring van het behoren tot de minderheidsgroep ten opzichte van de dominante vrouwengroep. Ten slotte wordt besproken op welke manieren de respondenten discriminatie ervaren tijdens het uitoefenen van het beroep.

5.1 Onderzoeksproces

De twaalf respondenten zijn via diverse netwerken gevonden. Binnen het eigen directe sociale netwerk zijn er aan de hand van drie respondenten benaderd en op indirecte wijze zijn er via dit sociale netwerk nog zes respondenten gevonden. De overige drie respondenten zijn aangeraden door diverse organisaties. Om een apothekersassistent te vinden, is er telefonisch contact opgenomen met het Koninklijke Nederlands Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP). Via het verkregen e-mailadres is de betreffende respondent vervolgens benaderd. Voor het vinden van een secretaresse is er gezocht naar mogelijke respondenten bij een online secretaresse magazine: SecretaresseNet. Er is telefonisch contact opgenomen met de oprichtster van het magazine die het telefoonnummer van de respondent heeft genoemd waarna deze telefonisch is benaderd. Een respondent werkzaam als leraar op de basisschool heeft zelf via de e-mail gereageerd op een algemene e-mail gericht aan alle mannelijke leraren op de desbetreffende basisschool.

Van de twaalf respondenten zijn allen man en de leeftijd varieert tussen de 23 en 61 jaar oud. De interviews zijn afgenomen op rustige locaties, geselecteerd naar de wens van de respondent, zoals in een studieruimte binnen een universiteitsgebouw, op een spreekkamer op de werkplek van de respondent of bij de respondent thuis. Er was hier altijd sprake van een-op-een contact. Het maken van afspraken ging vrij gemakkelijk en het is gelukt om soms meer dan één respondent per dag te interviewen, zodat de totale reistijd werd beperkt. Vier respondenten zijn ontmoet in Amsterdam, drie in Oudenbosch, één in Den Haag, één in Oude Water, één in Nijmegen, één in Leiden en één in Alphen aan den Rijn. Voorafgaand aan het

(25)

25 onderzoek was het beroep van de respondent bekend. Tijdens de interviews bleek soms dat de respondent in meerdere vrouwenberoepen werkzaam is geweest: de twee gespecialiseerd verpleegkundigen stonden voorheen op de verpleegafdeling en de orthopedagoog is werkzaam geweest als basisschoolleraar. Ervaringen vanuit deze eerdere functies zijn door deze respondenten ook genoemd. In zeven van de tien beroepen bestempeld als vrouwenberoep zijn respondenten gevonden: een apothekersassistent, een secretaresse, een verzorgende, een onderwijsassistent/orthopedagoog, twee verpleegkundigen, twee gespecialiseerd verpleegkundigen en vier leerkrachten basisonderwijs.

5.1.1 Respondentengroep

De twaalf respondenten zijn allen als man werkzaam in een vrouwenberoep. In bijlage 3 is een overzicht weergegeven van de respondentengroep.

Minggus (27) werkt op dit moment als leerkracht van groep 8 op een basisschool in Amsterdam. Eerder heeft hij les gegeven aan op andere basisscholen in Amsterdam.

Maksim (23) is werkzaam als thuiszorgmedewerker bij Emile thuiszorg en studeert hiernaast in de richting pedagogiek op de Universiteit van Amsterdam.

Jim (26) heeft op het moment de functie als orthopedagoog, maar heeft ook als leerkracht in het basisonderwijs gewerkt en les gegeven aan diverse groepen variërend van groep 2 tot en met groep 8.

Matthijs (26) werkt als verpleegkundige op de intensive care in onder meer Alphen aan den Rijn. In zijn beginjaren werkte hij op de verpleegafdeling en heeft daar besloten de vervolgopleiding tot intensive care verpleegkundige te gaan volgen.

Sem (24) is werkzaam als leerkracht van de combinatiegroep 5 en 6 en van een groep 7 op een basisschool in Amsterdam.

Ruud (27) functioneert als recovery PACU verpleegkundige aan de Radboud University Centre te Nijmegen. Voordat hij gespecialiseerd verpleegkundige werd, werkte hij op de verpleegafdeling.

Jimmy (25) is leerkracht in het Montessorionderwijs en geeft les aan de groepen 6, 7 en 8 op een basisschool in Amsterdam-West.

Menno (37) werkt als secretaresse bij de gemeente Oude Water. Hij is mannelijk ontzorger, zoals hij dat zelf noemt, van twee wethouders en de gemeentesecretaris. Hiervoor heeft hij ruim tien jaar gewerkt als secretaresse bij de Rijksoverheid en in het bedrijfsleven.

Bernold (23) is verpleegkundige en werkt op de afdeling neurologie. De opleiding tot verpleegkundige heeft hij recent afgerond.

(26)

26 Johan (54) heeft al ruim 22 jaar de functie als leerkracht in het basisonderwijs op een basisschool in Oudenbosch. Op het moment geeft hij les aan groep 4, maar hij heeft in zijn carrière met de groepen 1 tot en met groep 8 gewerkt.

Ele (61) is werkzaam als apothekersassistent in de Transvaalapotheek in Den Haag. Hij heeft diverse functies gehad buiten de apotheek, maar werkt nu weer drie dagen per week als apothekersassistent.

Frederik (29) werkt als verpleegkundige op de psychogeriatrische afdeling in een ziekenhuis in Leiden en zit in het laatste jaar van de opleiding verpleegkunde niveau 4.

5.2 Genderverschillen in de praktijk

In deze paragraaf wordt beschreven welke verschillen als resultaat van gendervorming door de respondenten op de werkvloer worden ervaren tussen hen en de vrouwengroep. Hierbij is er onderscheid gemaakt tussen competentieverschillen, communicatieve verschillen en fysieke verschillen. Ten slotte wordt er een subparagraaf besteed aan de raakvlakken die de mannen ervaren binnen de seksegroepen.

5.2.1 Competentieverschillen

Tien van de twaalf respondenten noemen dat mannen of vrouwen in essentie niet over meer of minder competentie beschikken voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen het vrouwenberoep. Zo noemt Minggus (leerkracht):"[Werkzaamheden] zijn niet mannelijk of

vrouwelijk van aard. Het heeft niets met mannelijk of vrouwelijk te maken." Het gaat om de

persoonlijke kwaliteiten die het individu heeft die bepalen of hij of zij over de benodigde vaardigheden beschikt. Duidelijk wordt door de respondenten genoemd dat zij vinden dat ieder over eigen kwaliteiten beschikt. Toch valt er uit de antwoorden af te leiden dat er in de praktijk wat verschillen worden ervaren in competenties die over het algemeen meer aanwezig zijn bij de groep mannen of vrouwen.

Verzorgen, opvoeden en helpen zijn aspecten waarbij je zacht bent voor iemand en dat hoort bij de taken die normaliter gekoppeld worden aan de vrouw. Dit noemt Bernold (verpleegkundige), maar hij meent dat zelf niet te doen. Hij ervaart dit als hij kijkt naar zijn werkomgeving waar de zorgende en sociale taken vooral door vrouwen worden ingevuld en er meer mannen, inclusief hijzelf, worden ingezet voor de technische handelingen en minder voor de sociale werkzaamheden. Net als Bernold, worden de verpleegkundigen Matthijs en Ruud er altijd bij gehaald als er een technisch probleem is. Voor hun gevoel zijn mannen hier ook beter in dan vrouwen en gaan de zorgtaken de vrouwen weer beter af. Zo vertelt Matthijs

(27)

27 (verpleegkundige): "Bij een technisch probleem van de apparatuur of een computerding ofzo,

wordt je er altijd bij gehaald." Ruud vindt ook dat mannen meer durven en vrouwen wat

onzeker zijn en bang zijn om te falen: "Ik denk dat vrouwen toch wel eerder de technische

dienst zullen bellen waar wij dan eerst zelf kijken." Verder noemen ze dat vrouwen secuurder

werken en meer denken aan details waar mannen alleen stilstaan bij de hoofdzakelijke taken. Ruud noemt als voorbeeld van zorgende en sociale taken het wassen van patiënten en het werken met kinderen dat meer weggelegd is voor vrouwen.

Vier andere respondenten benoemen de zorgende vaardigheden van de vrouw ook. Zo noemt Ele (apothekersassistent) dat het beroep van apothekersassistent aantrekkelijk werd voor de vrouw vanaf het moment dat het meer een zorgende, sociale dienstverlening werd. Jimmy (leerkracht), Sem (leerkracht) en Jim (leerkracht/orthopedagoog) praten allen over de moederrol van de vrouw waardoor het zorgende naar kinderen op een andere manier plaatsvindt dan mannen dat doen. Jim vertelt dat vrouwen volgens hem beter signalen oppikken en empatischer zijn dan mannen. Mannen laten de leerlingen wat meer vrij en nemen wel de leiding, maar zijn wat minder voorzichtig en raken minder snel in paniek. Ook Minggus (leerkracht) noemt dat mannen directer en strikter in bepaalde taken zijn.

Het brutale en minder voorzichtige komt terug in de administratieve en creatieve taken. Respondenten noemen dat vrouwen, anders dan mannen, beter zijn in het schrijven van rapporten of reflectieverslagen. Vrouwen doen preciezer wat ze wordt gevraagd en doen dit ook sneller en secuurder. Deze vaardigheden zijn volgens Sem (leerkracht) ook te zien in de manier waarop vrouwen over het algemeen presteren in creatieve taken. Vrouwen zijn hier beter in en vinden het naar zijn idee ook leuker om te doen. Als er bij hem op school thema's worden behandeld, zijn het ook altijd de vrouwen die zich bezighouden met Sinterklaas of feestcommissies. Hij en zijn mannelijke collega's houden zich juist bezig met voeding en sport en worden verwacht de technische- of sporttaken op zich te nemen.

5.2.2 Communicatieve verschillen

De communicatieve verschillen tussen mannen en vrouwen zijn duidelijk aanwezig. Deze verschillen worden in de praktijk aan de ene kant ervaren als een toegevoegde waarde, maar worden aan de andere kant gezien als inefficiënt en vervelend. Bijna alle respondenten noemen dat vrouwen heel langdradig, gevoelig en empatisch zijn en hun denkwijze vaak is gebaseerd op de emotie. Mannen worden gekoppeld aan het communicatief harder, ruwer, besluitvaardiger, gestructureerder, directer, duidelijker en rationeler zijn. Matthijs

(28)

28 verschil tussen hun denkwijze en die van hun vrouwelijke collega's: "Niet lullen, maar

poetsen!" Terwijl vrouwen zaken heel lang willen bespreken en uitbundig over gevoelens

spreken, zijn mannen meer to the point en focussen zich op wat echt belangrijk is. Vrouwen blijven eindeloos en nutteloos praten en dat wordt door veel respondenten als vervelend ervaren.

Tien van de twaalf respondenten noemen situaties waarbij zij het meeste hinder ondervinden van deze manier van communiceren, zoals tijdens vergaderingen of bij het schrijven van rapporten. Zo vertelt Ruud: "Als wij dus rapporteren, kunnen we het in drie

woorden en vrouwen maken er zo'n verhaal van, wat langdradiger." Ook Maksim noemt dit:

"We hebben bijvoorbeeld een rondje tijdens de vergadering van het project en dan vragen we gewoon even van hoe gaat het met iedereen? Dan heb je de mannen die zeggen: 'ja, goed!' En dan komen de vrouwen met een heel verhaal." - Maksim (verzorgende).

Sem (leerkracht) merkte dat vergaderingen op zijn school, waar meer mannen werken, veel vlotter gaan dan op de vorige school waar vrijwel geen mannen werkten. Ook Minggus

(leerkracht) noemt de communicatie de reden dat hij soms drie keer zo lang bezig is dan nodig is en hier stoort hij zich aan, maar hij wijt dit eerder aan het type persoon. Frederik

(verpleegkundige) denkt ook dat het communicatieve verschil zich eerder baseert op het type persoon dan aan de sekse. Jimmy (leerkracht) noemt: "Ze kunnen heel moeilijk emoties

loslaten en gewoon heel moeilijk over rationele dingen praten. Het gaat altijd heel lang over gevoelens en dat soort dingen."

In het contact met patiënten of leerlingen worden situaties genoemd waarbij de communicatieve verschillen van toegevoegde waarde zijn. Jim (leerkracht/orthopedagoog) noemt dat hij vaak wordt gevraagd voor de moeilijkere gesprekken met ouders, omdat hij als man zijnde van nature wat zakelijker en harder is. Vrouwen zijn volgens velen empatischer ingesteld, hebben meer geduld en zijn niet bang om emoties uit te lokken. Bernold

(verpleegkundige) vindt dat vrouwen dan ook heel goed kunnen communiceren met de patiënten en mannen zijn hier volgens hem minder sterk in. De andere verpleegkundigen delen deze mening. In situaties met kinderen zijn vrouwen ook empatischer dan mannen, want ze luisteren heel goed naar hen. Zo noemt Jimmy (leerkracht): "Nou, . . . omdat vrouwen over

het algemeen wel wat empatischer zijn dan mannen. Ik bedoel, mannen hebben al snel iets van nou, niet zo zeiken, kom op man, weetje."

(29)

29

5.2.3 Fysieke verschillen

Uit de interviews blijkt dat er in bepaalde situaties sprake is van verschillen tussen mannen en vrouwen door de fysieke bouw. Het mannenlichaam biedt de respondenten aan de ene kant meer mogelijkheden, maar beperkt hen ook wel eens in het uitvoeren van sommige werkzaamheden. Negen van de twaalf respondenten noemen dat zij altijd specifiek als man benaderd worden als er dozen moeten worden getild of tafels gesjouwd. Jimmy (leerkracht) vertelt: "O, ja! Dat zeker wel! . . . Help effe tillen, want je bent een man en jij bent sterk. Ja,

dat is absoluut voor 300% dat soort dingen." Hoewel de rest van de respondenten er wel oké

mee is, vinden de leerkrachten Sem en Minggus het onzin. Als er dingen getild moeten worden, worden zij, maar ook de jongens in de klas gevraagd om mee te helpen terwijl de vrouwen en meisjes er ook prima toe in staat zijn. Het is volgens Minggus puur gebaseerd op oude denkbeelden.

Verder worden de mannen erbij gehaald bij ruzies waarbij de leerlingen uit elkaar moeten worden gehaald, bij agressieve, tegendraadse patiënten of bij lastige klanten aan de balie. De respondenten begrijpen dit wel, omdat het fysieke overwicht dat ze hebben in zulke situaties voordelig kan zijn. Maksim (verzorgende) noemt dat hij in eigenlijk al zijn werkzaamheden een voordeel heeft als man zijnde, want qua spiermassa heeft hij minder moeite met de schoonmaaktaken. De leerkrachten noemen allen dat ze als man zijnde de mogelijkheid hebben om ruwer met vooral de jongens te stoeien en mee te kunnen voetballen; iets dat vrouwen niet snel kunnen doen.

Fysiek zijn de respondenten in het nadeel als het aankomt op de fysieke interactie met patiënten, leerlingen of klanten. Bij de verpleegkundigen komt het voor dat sommige vrouwelijke patiënten van een bepaalde leeftijd of culturele achtergrond liever niet door de mannen worden verzorgd. Frederik (verpleegkundige) heeft cliënten waardoor hij eerst geweigerd werd om weten te praten door uit te leggen dat ook hij er prima toe in staat is om de taken te vervullen. Vooral de leerkrachten ervaren een groot nadeel als man zijnde ten opzichte van hun vrouwelijke collega's als het gaat om het fysiek contact met de leerlingen. De respondenten moeten de kinderen veel meer op afstand houden en heel voorzichtig zijn, omdat ze anders verkeerde ideeën opwekken bij anderen. Allen noemen het voorbeeld van de gymles waarbij zij niet de kleedkamer van de meisjes mogen betreden en dat beperkt hen in het handhaven van de orde. Ze kunnen als man zijnde hun taken minder optimaal uitvoeren.

(30)

30

5.2.4 Raakvlakken

In de interviews is aan de respondenten gevraagd of zij meer overeenkomsten hebben met hun mannelijke of vrouwelijke collega's. Hierbij is geantwoord met een lichte groepsvoorkeur en de reden hiervoor is vaak dat er in die groep sprake is van raakvlakken. Vier respondenten ervaren deze meer met hun mannelijke collega's en trekken dan ook sneller naar hen toe. Jim (leerkracht/orthopedagoog) vindt het prettiger als er wat meer mannen in zijn werkomgeving zijn, zodat hij in de pauze over bijvoorbeeld voetbal kan praten. Frederik (verpleegkundige) noemt dit ook, al stoort hij zich er niet heel erg aan. Ook Maksim (verzorgende) trekt sneller naar mannen toe, omdat hij daar meer raakvlakken mee heeft en meer op één golflengte zit. Onderling worden er door mannen meer grappen met elkaar gemaakt op een echte mannenmanier, vertellen Maksim en Matthijs. Ruud (verpleegkundige) ervaart dat mannen over het algemeen makkelijker zijn in de omgang. Hij vindt het dan ook fijn om op de afdeling waar hij nu werkt met wat meer mannen samen te werken, want hij ervaart ook wel meer raakvlakken met zijn mannelijke collega's:

"Met mannen doe je gewoon meer mannendingen. . . . En dat voelt toch echt wel meer, ja. En dat zie je ook op personeelsfeestjes; 9 van de 10 keer staan toch de mannen bij de mannen en de vrouwen bij de vrouwen. Zie je in de pauzes ook. Als er meer mannen zijn dan zitten de mannen toch meestal bij elkaar." - Ruud (verpleegkundige).

De respondenten noemen dat ze ook zien dat vrouwen onderling meer naar elkaar toetrekken. Vrouwen delen hun problemen en roddels met elkaar en hebben ook gelijke gespreksonderwerpen.

Zeven andere respondenten ervaren wel dat ze een voorkeur hebben voor een bepaalde groep, maar deze groep baseert zich eerder op het type mens dan op sekse. De leerkrachten Jimmy, Minggus en Sem ervaren dat er een bepaald type mens in het onderwijs domineert waar zij zelf niet veel raakvlakken mee hebben. Met de collega's waar zij het wel goed mee kunnen vinden, delen ze dezelfde interesses of denkwijze en is er daarom meer een klik. Ook Bernold (verpleegkundige), Johan (leerkracht), Frederik (verpleegkundige) en Ele (apothekersassistent) noemen dat zij met iedereen wel goed kunnen opschieten en dat het meer te maken heeft met wat voor persoon het is dan dat het een man of een vrouw is.

Enkel de secretaresse geeft aan dat hij meer naar vrouwen toetrekt dan naar mannen, omdat hij juist meer raakvlakken met de vrouwengroep heeft. Het kan wel eens een kippenhok zijn, maar daar past hij wel tussen, want hij is zelf ook niet heel erg 'macho'.

(31)

31

5.2.5 Deelconclusie

Bovenstaande resultaten geven antwoord op de eerste deelvraag: Welke verschillen tussen de

mannen- en vrouwengroep worden er ervaren door de mannen werkzaam in een vrouwenberoep? Hoewel bijna alle respondenten aangeven dat een individu over eigen

kwaliteiten beschikt en specifieke eigenschappen in essentie niet kunnen worden gekoppeld aan mannen of vrouwen, worden er in de praktijk wel verschillen ervaren. Veel respondenten noemen dat de meest zorgende taken vaak worden uitgevoerd door hun vrouwelijke collega's en dat zij worden ingeschakeld voor de technische taken. Op communicatief gebied worden er grote verschillen tussen de sekses genoemd, wat vaak als negatief wordt ervaren. Waar vrouwen emotioneel en inefficiënt zijn, zijn mannen juist to the point, rationeel, duidelijk en gestructureerd. Ook op fysiek gebied zijn er situaties waar man/vrouwverschillen uit blijken. Voor gevallen waar de fysieke kracht van de man nodig is, worden bijna alle respondenten benaderd. Dit wordt door enkelen als vervelend ervaren. De mannen worden in het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden beperkt, omdat het fysiek contact tussen hen en de leerlingen, patiënten of klanten een limiet kent dat niet geldt voor de vrouwelijke collega's en dit wordt door sommigen als nadelig ervaren. Ten slotte wordt er door een aantal respondenten genoemd dat er een lichte voorkeur bestaat voor de eigen seksegroep door het hebben van bepaalde raakvlakken die ze niet hebben met de vrouwengroep. De meerderheid benoemt dit ook, maar betrekt dit niet op de eigen seksegroep, maar eerder op het type mens. Één respondent noemt dat hij juist meer raakvlakken deelt met de vrouwengroep.

5.3 Sociale status van het vrouwenberoep

In de interviews is gevraagd naar de ervaringen van de respondenten rondom de sociale status dat het beroep heeft als vrouwenberoep. Er is in eerste instantie gevraagd of zij het beroep zelf als zodanig ervaren, waarna er dieper is ingegaan op de reacties van de sociale omgeving. Hierbij is er een onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve reacties. De eigen ervaring van de stigma's is onderdeel van deze subparagrafen.

5.3.1 Eigen beleving als vrouwenberoep

Slechts vier van de twaalf respondenten noemen dat zij hun beroep echt als een vrouwenberoep ervaren. Minggus (leerkracht), Jimmy (leerkracht), Menno (secretaresse) en Frederik (verpleegkundige) merken dit op door het aandeel vrouwen in hun directe werkomgeving, maar vooral door het stigma dat het kent als zodanig vrouwenberoep. Ruud (verpleegkundige) en Matthijs (verpleegkundige) noemen dat ze nu, na het volgen van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Waar de loonkloof en het verschil in toelages nog relatief klein is onder UDs en UHDs (rond de €40 euro per maand en 3 tot 5 procentpunten minder kans op een toelage), is er

De klap op 58-jarige leeftijd vindt zijn oorsprong voor een belangrijk deel bij het brugpensioen en de daling op 60-jarige leeftijd is een gevolg van de mogelijkheid om op

Dus, hoewel de oor- zaken van stress meer aanwezig zijn in jobs en sec- toren waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn en hoewel vrouwen naast hun job ook nog vaak in- staan voor de

In tegenstelling tot de verschillen tussen mannen en vrouwen in ervaren hulp vanuit gemeenten, zijn er tussen mannen en vrouwen in de WW geen significante verschil- len in

Als in de praktijk de druk om meer informele hulp te verlenen toeneemt, is er – gegeven de huidige verdeling van arbeid en zorg tussen vrouwen en mannen – een kans dat vrouwen meer

“Jawel, maar ik dacht, dat ze me na al die jaren toch niet meer konden gebruiken en dus heb ik geen moeite gedaan een baan te krijgen”, antwoordt de 52-jarige huisvrouw Els.. Nu

[r]