• No results found

Welke rollen hebben de vrijwilligers volgens henzelf, bij het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen die begeleid worden door VluchtelingenWerk?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welke rollen hebben de vrijwilligers volgens henzelf, bij het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen die begeleid worden door VluchtelingenWerk?"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Scriptie

Student:

Amber Hoebink

Studentnummer:

500687501

Docent:

Dhr. M. Huber

Opleiding:

Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

Instelling:

Hogeschool van Amsterdam

Klas:

FMR_MV5V1

(2)

2

Colofon

Titel Welke rollen hebben de vrijwilligers volgens henzelf, bij het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen die begeleid worden door VluchtelingenWerk?

Auteur Amber Hoebink

Studentnummer 500687501

Klas FMR_MV5V1

Opleidingsinstituut Hogeschool van Amsterdam

Opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

Scriptiebegeleider Dhr. M. Huber

Praktijkorganisatie VluchtelingenWerk Oost-Nederland

Praktijkbegeleider

Plaats Ede

Datum 10 april 2018

(3)

3

Samenvatting

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie over de signalerende rol die vrijwilligers aannemen ten opzichte van psychosociale problematiek bij vluchtelingen. Dit onderzoek is uitgevoerd vanuit de opleiding

Maatschappelijk Werk en Dienstverlening op de Hogeschool van Amsterdam. Ik heb onderzoek gedaan aan de hand van een literatuuronderzoek en interviews met vrijwilligers van VluchtelingenWerk. Vluchtelingen worden begeleid door vrijwilligers om de integratie en participatie te bevorderen. De vrijwilligers zijn de verbindende factor met de samenleving. Maar vluchtelingen kunnen ook kampen met psychosociale problematiek. Signalering en preventie van deze problematiek lijken van belang te zijn, ook mede ten behoeve van de integratie en participatie. Alleen hoe doen de vrijwilligers dat? De verantwoordelijkheid lijkt hiermee ook steeds meer te verschuiven naar vrijwilligers. Hoe ervaren de vrijwilligers dit? Hoe bekleden de vrijwilligers de signalerende rol?

De onderzoeksvragen die ik heb beantwoord zijn:

Welke rollen hebben de vrijwilligers volgens henzelf, bij het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen die begeleid worden door VluchtelingenWerk?

Deelvragen:

1. Merken de vrijwilligers de problematiek bij hun cliënten en welke problematiek zien zij? 2. Welke verantwoordelijkheid en grenzen voelen de vrijwilligers ten opzichte van het signaleren

van problematiek bij hun cliënten?

3. Op welke manier signaleren de vrijwilligers de problematiek bij hun cliënten?

4. Welke factoren spelen mee volgens de vrijwilligers bij het signaleren van de problematiek? Uit mijn onderzoek blijkt dat de vrijwilligers inderdaad denken dat vluchtelingen psychosociale problematiek kunnen ontwikkelen, echter valt dit in de praktijk mee. Dit kan mede komen doordat de vrijwilligers signalen niet altijd zien, niet goed weten wat ze met signalen moeten doen en vluchtelingen zelf niet gauw met problemen komen. Hierdoor kan er niet altijd preventief gewerkt worden. Wanneer er wel duidelijk is wat er speelt, verwijzen de vrijwilligers door en houden contact met externe partijen en het netwerk van de vluchteling. Ze zien signaleren als een taak, maar ook een bijkomstigheid waar je niet altijd onderuit kan. De vraag ‘wie anders’ komt vaak terug en hieruit vloeit ook een bepaald verantwoordelijkheidsgevoel naar boven. De vrijwilligers weten vrij goed de grens van hun deskundigheid, echter gaan zij wel ver in het ‘organiseren van de hulp’. Factoren die meespelen waardoor problematiek niet naar boven komt zijn volgens de vrijwilligers een aantal punten. Het taalverschil, de tolk als ‘stoorzender’, niet handig ingedeelde spreekkamer, maar ook de

cultuurverschillen worden genoemd. Een groot (belemmerend) onderdeel is de handelingsverlegenheid die de vrijwilligers voelen. Bemoeizucht, bang zijn om de vertrouwensband te beschadigen en de normatieve opvatting dat iemand zijn eigen leven mag inrichten zijn levendige onderwerpen. Ook komt duidelijk naar voren dat de vrijwilligers eigenlijk professioneel werk doen.

(4)

4

Inhoudsopgave

Colofon ...

Samenvatting………

Deel 1 probleembeschrijving en onderzoeksplan ... 5

1) Inleiding ... 5

2) Signalering ... 6

3) Probleemverkenning ... 8

Macro ... 8

Meso ... 9

Micro ... 10

4) Theoretische verdieping ... 12

Signaleren ... 12

Verantwoordelijkheid ... 13

(Proto-)professionalisering ... 14

Hulpverlening ... 14

Cultuur ... 15

5) Probleem-, doel- en vraagstelling ... 17

Probleemstelling ... 17

Doelstelling ... 17

Vraagstelling ... 17

Deelvragen ... 17

6) Onderzoeksopzet ... 18

Onderzoeksmethode ... 18

Data-verzameling ... 18

Data-analyse ... 18

Deel 2 Onderzoeksresultaten ... 19

7) Beschrijving van de resultaten... 19

7.1) Deelvraag 1 ... 19

7.2) Deelvraag 2 ... 22

7.3) Deelvraag 3 ... 26

7.4) Deelvraag 4 ... 32

8) Conclusie ... 37

Antwoord op deelvraag 1 ... 37

Antwoord opdeelvraag 2 ... 37

Antwoord op deelvraag 3 ... 37

Antwoord op deelvraag 4 ... 38

Antwoord op de hoofdvraag... 38

9) Kwaliteit van de onderzoeksbevindingen ... 39

Zwakke- en sterke punten ... 39

Validiteit ... 39

Betrouwbaarheid ... 39

Generaliseerbaarheid ... 39

Deel 3 Beroepsproduct terugkoppeling ... 40

10) Terugkoppeling naar de beroepspraktijk ... 40

10A De terugkoppeling ... 40

10B Verantwoording ... 44

(5)

5

Deel 1 probleembeschrijving en onderzoeksplan

1) Inleiding

Voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, die ik volg aan de Hogeschool van Amsterdam, schrijf ik deze scriptie.

In het vierde jaar is het de bedoeling dat ik een kwalitatief onderzoek houd naar aanleiding van een signaal uit de beroepspraktijk, waardoor burgers onvoldoende tot hun recht komen.

In het derde schooljaar heb ik 10 maanden stage gelopen als stagiair bij VluchtelingenWerk Oost Nederland. Ik ben hier werkzaam geweest als stagiair maatschappelijk begeleider. Tijdens mijn stageperiode heb ik vele maatschappelijke ontwikkelingen mogen ervaren. De samenwerking tussen informele- en formele zorg en niet te vergeten de toegenomen- (en weer afgenomen)

vluchtelingenstroom zijn een aantal van die ontwikkelingen.

Een signaal dat ik heb opgevangen is hoe lastig het is om ‘psychosociale problematiek’ boven tafel te krijgen bij cliënten. Ikzelf voelde soms tijdens de begeleiding van cliënten dat er meer speelde dan dat er werd gezegd. Je voelt of signaleert iets, maar wat precies is onduidelijk.

Dit onderzoek is dan ook vooral gericht op de vraag wat de rollen zijn van de vrijwilligers bij het signaleren van ‘psychosociale problematiek’ bij vluchtelingen. Hoe ervaren zij dit? Wat zijn hun gedachten hierover?

Om antwoord te kunnen geven op deze vraag doe ik onderzoek vanuit VluchtelingenWerk, zonder dat deze organisatie als opdrachtgever functioneert.

Deze scriptie is opgedeeld in 3 delen. De 3 delen van de scriptie zijn: 1. Probleembeschrijving en onderzoeksplan

2. Onderzoeksresultaten

3. Beroepsproduct terugkoppeling onderzoeksbevindingen

Dit onderzoek heeft als doel dat ik kan aantonen dat ik beschik over een onderzoekend vermogen over relevante vraagstukken binnen het sociaal werk. Met dit onderzoekend vermogen kan ik een oordeel vormen over de veranderende samenleving waarin ik mij als professional zal gaan bevinden en kan ik mij hierop aanpassen.

(6)

6

2) Signalering

Sinds de komst van de arbeidsmigranten en vluchtelingen is er in de politiek veel discussie geweest over de integratie van vreemdelingen. De overheid vindt het namelijk belangrijk dat vreemdelingen meedoen in de Nederlandse samenleving (Van der Brug, Fennema, Van Heerden & De Lange, 2009). Om de vluchtelingen te ondersteunen in het integratieproces wordt er begeleiding geboden vanuit VluchtelingenWerk. VluchtelingenWerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen vanaf het moment van binnenkomst tot en met de integratie in de Nederlandse samenleving. Dit doen zij met behulp van vrijwilligers. Het doel van de begeleiding is de vluchteling te helpen bij alles wat hun integratie in de samenleving bevordert (VluchtelingenWerk, z.d.).

In een artikel op de website van Trouw schrijft Baneke (2016) dat bijna een kwart van de vluchtelingen in Nederland psychische problemen heeft. Zij refereert naar een brief die de Gezondheidsraad in 2016 schreef aan de minister van Volksgezondheid, naar aanleiding van een onderzoek van het Academisch Centrum in Amsterdam. Uit dit onderzoek blijkt dat 13 tot 25 procent van de vluchtelingen een

Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) of depressie zou hebben. Deze cijfers zijn respectievelijk hoger dan de cijfers van de Nederlandse bevolking. Bij de Nederlandse bevolking zou namelijk 2,6% PTSS hebben en 6% een depressie. Deze aandoeningen kunnen gevolgen hebben op de integratie en participatie die zo belangrijk wordt gevonden in onze samenleving. Volgens de Gezondheidsraad (2016) worden de mogelijkheden nu niet optimaal benut. Er moet volgens hen actiever worden nagedacht over goede behandeling en preventie. Alle sectoren moeten hierin een steentje bijdragen zodat de

vluchteling meer kans krijgt te integreren en te participeren.

In het derde schooljaar heb ik stage gelopen bij VluchtelingenWerk. Er wordt vanaf het begin van de begeleiding veel gedaan om het leven op te bouwen in de gemeente. Dit is een vrij standaardprocedure. Dat wil zeggen dat iedere vluchteling deze papiersleur moet doorlopen. Het betreft in het begin vooral om het ‘aanmelden’ voor voorzieningen zoals een uitkering. Vluchtelingen maken gebruik van vele voorzieningen, en dat loopt niet altijd even soepel. In de begeleidingsmomenten worden deze knelpunten dan ook verholpen. Denk bijv. aan het niet op tijd ontvangen van de uitkering waardoor de vrijwilliger contact moet opnemen met de inkomensconsulent en zo zijn er tal van voorbeelden. Dit betekent dat de vrijwilliger veel bezig is met het wegnemen van deze obstakels. Het eist een hoge werkdruk, uiteenlopende kennis en een uiteenlopend takenpakket.

Een signaal dat ik heb opgevangen is hoe lastig het is om, naast alle werkzaamheden die de vrijwilligers al hebben, ‘psychosociale problematiek’ boven tafel te krijgen bij cliënten. Ikzelf voelde soms tijdens de begeleiding dat er meer speelde dan dat er werd gezegd. Je voelt of signaleert iets, maar wat precies is vaak onduidelijk. Maar wat doe je met dit signaal? Ik als toekomstig maatschappelijk werker voelde hierin een dilemma. Het gevoel dat je ze niet optimaal begeleidde speelde. Of zag ik dingen die er niet waren, of bemoeide ik mij te veel? Waar ik vooral benieuwd naar ben is hoe de vrijwilligers dit ervaren. Een aantal vragen die naar boven kwamen zijn:

 Wordt er verwacht dat de vrijwilligers een signalerende rol aannemen?  Is die rol duidelijk bij de vrijwilligers?

 Hoe denken vrijwilligers over deze rol?

 Wordt de problematiek, die lijkt te spelen volgens onderzoek, helemaal niet gesignaleerd?  Wordt de problematiek wel gesignaleerd maar weten de vrijwilligers niet wat ze moeten doen

met dit signaal?

Zoals ik hierboven al beschreef, schrijft de Gezondheidsraad (2016) dat iedereen een steentje zal moeten bijdragen. De Groot (2017) schrijft in een artikel op NOS dat Humanitas, een van de grootste vrijwilligersorganisaties van Nederland, aan de bel trekt. Sinds de invoering van de

participatiesamenleving wordt er steeds meer berust op familie, vrienden en vrijwilligers. Rebecca Gerritse, manager van Humanitas, zegt in dit artikel dat dit een zorgelijke ontwikkeling is. Zij ziet complexe problemen waar professionele hulpverlening voor nodig is. Door de bezuinigingen schiet deze professionele hulpverlening echter tekort. Vrijwilligers worden over het randje geduwd.

Op sociale vraagstukken komen ook vraagstukken naar voren die dit beamen. Er wordt geschreven dat vrijwilligers inderdaad over het randje worden geduwd. Vrijwilligers haken makkelijk af als er

onvoldoende professionals zijn die hen ondersteunen. De vrijwilligers doen binnen de grenzen van wat mogelijk is graag iets voor anderen, maar dit is wel vanuit een eigen motivatie. De ‘zorgparticipatie’ kan als een gedwongen participatie gaan voelen (Wilken, 2015).

Met deze informatie in mijn achterhoofd wil ik onderzoek gaan doen naar de beleving van de vrijwilligers over dit vraagstuk. De doelgroep van dit onderzoek betreft dan ook de vrijwilligers van

VluchtelingenWerk die maatschappelijke begeleiding geven aan vluchtelingen die gevestigd zijn in de gemeente Ede. Deze groep vrijwilligers zet zich in voor de belangen van vluchtelingen en doen dit met grote passie waar ik veel respect voor heb. Zonder de vrijwilligers was de begeleiding van vluchtelingen heel anders gelopen. Ik ben dus vooral benieuwd naar wat zij vinden en hoe zij signaleren.

(7)

7

Dit onderzoek is te verbinden aan het sociaal agogisch domein. In het Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker (NVMW, 2006) staat dat de maatschappelijk werker onder andere een bruggenbouwer is tussen de cliënt en zijn omgeving. In dit geval is de vrijwilliger de verbindende factor met de samenleving. Zij spelen een belangrijke rol bij de integratie van de vluchteling. Je zou kunnen zeggen dat op dit moment de vrijwilliger de bruggenbouwer is.

Dit onderzoek sluit ook aan bij verschillende doelen van de WMO. Namelijk:

 “Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de

toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

 Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen omgeving” (Movisie, 2015, minder prestatievelden, para. 4).

(8)

8

3) Probleemverkenning

Macro

In 2015 is het aantal vluchtelingen dat veiligheid zochten in Nederland flink gestegen.

VluchtelingenWerk (2017) schrijft in een jaarlijkse publicatie dat 43.093 mensen bescherming zochten in 2015. In 2016 waren dit 18.171 mensen. De aantallen zijn in 2016 weliswaar gedaald, echter lijkt de drukte nog enige tijd aanhouden in verband met de gezinsherenigingen. Met het oog op die

aanhoudende asielinstroom is er veel debat losgebarsten, zowel op publiekelijk- als op politiek niveau. Het integratiedebat heeft geleid tot verschillende nieuwe ontwikkelingen in het beleid en de wetgeving. In de Wet Inburgering, die werd geïntroduceerd in 2006, wordt vastgesteld dat gemeenten

maatschappelijke begeleiding moeten bieden aan asielmigranten. In deze wet staat tevens dat de participatieverklaring een verplicht onderdeel wordt. De participatieverklaring is een vrij nieuwe term. De overheid streefde ernaar om de participatieverklaring per 1 juli 2017 op te nemen in de Wet inburgering. Het participatieverklaringstraject laat nieuwkomers kennis maken met de gemeente waarin zij gevestigd worden (Rijksoverheid, 2016). In November 2015 kwam er een bestuursakkoord Verhoogde

Asielstroom. In dit bestuursakkoord is afgesproken tussen Rijk en gemeenten/VNG dat er een extra impuls moet komen aan de integratie en participatie van vergunninghouders. In dit bestuursakkoord staat beschreven welke elementen de maatschappelijke begeleiding moet bevatten. Namelijk het bieden van praktische hulp, hulp bij het starten van inburgering, de uitvoering van de

participatieverklaring en het stimuleren van de participatie en integratie (VNG, z.d.).

Met deze korte beschrijving van ontwikkelingen rondom vluchtelingen en hoe de wet- en regelgeving veranderde kan ik denk ik wel stellen dat er een bepaalde verwachting is (ontwikkeld) naar de begeleiding van vluchtelingen. Er wordt van de vluchteling verwacht dat zij, net als alle andere Nederlanders, participeren (en integreren) in onze samenleving, met als uiteindelijke doel dat zij zelfredzaam kunnen zijn. VluchtelingenWerk is in dit onderzoek de aangewezen organisatie die de brug moet slaan tussen de vluchteling en de samenleving. Kortom en grof gezegd is de vrijwilliger degene die de participatie en integratie van de vluchteling zou moeten bevorderen.

Met de komst van de participatiesamenleving, die samen is ingezet met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), wordt er verwacht dat burgers meer verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven. Er wordt een bepaalde zelfredzaamheid verwacht van alle Nederlandse burgers, en wanneer zij niet kunnen terugvallen op familie, vrienden of vrijwilligers kunnen zij een beroep doen op de WMO (Movisie, 2015). Kwetsbare groepen worden nu aangezet om problemen op te lossen met behulp van het eigen netwerk. De overheid doet daarom een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Er vindt met deze verschuiving, van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving, ook een verschuiving plaats van professionele inzet naar vrijwillige inzet (Putters, 2014). De aanvullende rol van vrijwilligers zal volgens Van Bochove, Verhoeven en Roggeveen (2013) deels verschuiven naar een invullende rol, waarbij bepaalde taken overgenomen zullen worden van professionals.

De roep van de overheid is dus meer zelfredzaamheid. De overheid neemt een stap terug. Gemeenten en zorg- en welzijnsorganisaties doen nu steeds meer beroep op vrijwilligers. Maar waar ligt de grens van de verantwoordelijkheid van vrijwilligers? In een artikel op Movisie (2014) komen een aantal ervaringsdeskundigen aan het woord over de toenemende verantwoordelijkheid van vrijwilligers. De vraag roept waar de grens ligt. Een groot deel van vrijwilligershulp valt in een grijs gebied. In dit artikel zeggen zij dat er geen algemene grenzen zijn vastgesteld. De grenzen verschuiven zelfs telkens. De grens hangt af van de afgesproken taken, de verbonden organisaties, de individuele cliënt en ook van de vrijwilliger zelf. De meningen van de ervaringsdeskundigen over of de grenzen van

verantwoordelijkheden moeten worden vastgelegd, zijn gelijk. Zij vinden niet dat de grenzen strikt moeten worden vastgelegd. Vrijwilligers zoeken zelf namelijk naar een bepaalde vorm van voldoening, en bewegingsvrijheid en zelfstandigheid zijn hierin belangrijk.

Kortom is er een bepaalde kijk naar de vluchteling. Zij zouden, net als alle andere Nederlanders, moeten participeren in de Nederlandse samenleving. Omdat deze groep nog niet zo’n groot netwerk heeft, biedt de gemeente hen maatschappelijke begeleiding. Met de verschuiving van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving is er ook een verschuiving van professionele- naar vrijwillige inzet. De verantwoordelijkheden van vrijwilligers lijken steeds groter. Vluchtelingen zijn dan wel altijd al begeleid door vrijwilligers, maar de gemeenten en zorg- en welzijnsorganisaties doen in groeiende mate beroep op de vrijwilligers. De grenzen van verantwoordelijkheden van de vrijwilligers staan niet vast en de vraag roept waar de grens ligt.

(9)

9

Meso

Regiokantoor

Maatschappelijke Begeleiding

Vluchtelingen worden bijgestaan door maatschappelijk begeleiders, hierna te noemen vrijwilligers, vanaf het moment dat zij een woning hebben aangeboden in een gemeente. De begeleiding heeft als doel dat de vluchteling uiteindelijk zelfstandig gebruik kan maken van alle voorzieningen, dat hij/zij daar eigen keuzes in kan maken en een nieuw leven in de gemeente kan opbouwen.

De gemeente fungeert als opdrachtgever en financier. Zij bepalen de duur van de maatschappelijke begeleiding. In de gemeente waar ik stage liep duurt dit traject, genaamd Coaching Vestiging, 8 maanden.

De maatschappelijke begeleiding kan uit de volgende onderdelen bestaan, aldus VluchtelingenWerk (z.d.):

1. Praktische hulp: Hulp bij praktische zaken, zoals het tekenen van het huurcontract, inschrijven bij de gemeente, afsluiten van (zorg)verzekeringen, zaken betreft belastingdienst etc.

2. Hulp bij starten inburgering: Informatie geven aan de vluchteling over de inburgeringsplicht, het inburgeringstraject en het aanbod aan cursussen in de regio.

3. Stimuleren van participatie en integratie: Maatschappelijke begeleiding is gericht op de participatie en integratie van de vluchteling. Zo zou er aandacht besteed worden aan het vergroten van het sociaal netwerk en de zelfredzaamheid.

4. Participatieverklaringstraject: In het eerste jaar na de vestiging in de gemeente, worden vluchtelingen geacht het participatieverklaringstraject te doorlopen. Dit zal een verplicht onderdeel worden van het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen kiezen om dit traject bij VluchtelingenWerk in te kopen.

VluchtelingenWerk heeft een opleidingsportaal. Iedere vrijwilliger kan zich inschrijven voor trainingen en cursussen met verschillende thema’s. Een van deze cursussen is ‘omgaan met psychosociale

problematiek’. De vrijwilligers zijn niet verplicht om cursussen en trainingen te volgen.

Wel is het de bedoeling dat iedere vrijwilliger de basiscursus volgt. In de basiscursus wordt algemene kennis verstrekt.

Samenwerking tussen formeel- en informeel

Wanneer er ‘lichte’ problematiek speelt verwijst VluchtelingenWerk door naar het Sociaal team. Het Sociaal Team bestaat uit deskundigen van verschillende zorg- en welzijnsorganisaties. Het team is er voor advies en ondersteuning op verschillende leefgebieden, bijvoorbeeld geestelijke gezondheid en sociale netwerk (Gemeente Ede, z.d.). Ook verwijst VluchtelingenWerk door naar de huisarts. Incidenteel wordt er doorverwezen naar Veilig Thuis. Veilig Thuis is een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Rijksoverheid, z.d.).

Vrijwilligersbeleid

In 2005 is er een beleidsontwikkelingsproces gestart bij VluchtelingenWerk. Dit proces had mede als doel dat er uniformiteit zou komen ten aanzien van het vrijwilligerswerk. In dit interne document van VluchtelingenWerk (2011)1 wordt een visie op het vrijwilligerswerk beschreven, en dit levert een aantal

speerpunten in het beleid op. In het beleid van 2007-2010 staat dat VluchtelingenWerk al vanaf 1979 opereert in een omgeving die aan verandering onderhevig is. Er zijn schommelingen in het aantal asielzoekers, in de wet- en regelgeving ten aanzien van de doelgroep en de relatie met overheden en ketenpartners. Ook is de maatschappelijke- en politieke opinie ten aanzien van vluchtelingen gewijzigd. Vrijwilligers spelen een belangrijke rol, zelfs een essentiële rol, bij de begeleiding en ondersteuning van asielzoekers en vluchtelingen. In dit beleid staat dat van belang is voor de positie van vrijwilligers, dat de organisatie vanuit haar missie zowel een dienstverlenende organisatie als een

belangenbehartigingsorganisatie is. De organisatie richt zich op individuele begeleiding, en daarnaast zijn ook kwaliteit en klantgerichtheid belangrijke begrippen. Het zou dan ook logisch zijn dat er aandacht is voor onder andere selectiecriteria, begeleiding en training van de vrijwilligers.

De twee verschillende organisatietypen zouden verschillende typen vrijwilligers vereisen volgens VluchtelingenWerk. Ook zou de aansturing anders zijn. De organisatie zou in 2005 hebben

geconstateerd dat VluchtelingenWerk ondertussen meer een dienstverlenend karakter zou hebben. Dit zou volgens hen een wrijving kunnen geven met onderdelen van de organisatie (en vrijwilligers) die meer gericht zijn op de collectieve belangenbehartiging.

Het beleid kent drie pijlers: verbetering van de kwaliteit, versterking van de continuïteit, en versterking van de diversiteit. Zelf zeggen zij dat er een aantal duidelijke aandachtspunten zijn, met als gevolg dat er een grotere inzet wordt verwacht van vrijwilligers.

(10)

10

In het verrijkte beleidsdocument 2014 (VluchtelingenWerk, 2014)2 zijn verbeteringen en aanpassingen

aangebracht, in combinatie met opnieuw veranderende aspecten in de omgeving. In de tussentijd is er een onderzoek gestart naar de tevredenheid van de vrijwilligers. Hieruit is gebleken dat de vrijwilligers over het algemeen tevreden zijn, echter geven zij wel aan dat taken, verantwoordlijkheden en bevoegdheden niet altijd helder en duidelijk geregeld zijn. Zelf zegt VluchtelingenWerk dat met het streven naar uniformiteit, zij op moeten passen dat er niet voorbij gegaan wordt aan de behoefte van de vrijwilliger. Het vereist dat de positie van vrijwilligers duidelijk wordt vastgelegd en vormgegeven. De positie van de vrijwilligers is dan ook vastgelegd in een functieboek onbetaalde functies. In dit functieboek (VluchtelingenWerk, z.d.)3 worden de taken, verantwoordelijkheden, wijze van aansturing

etc. vastgelegd. Onder de functie maatschappelijke begeleiding staat dat de vrijwilliger hiërarchisch ressorteert onder de teamleider, waarmee het volgende wordt bedoeld: Het direct en indirect

leidinggeven. De leidinggevende is verantwoordelijk voor de bezetting, de werkverdeling, de kwaliteit- en kwantiteit van de werkzaamheden, de beoordeling van het functioneren en het selecteren, werven en ontslaan van medewerkers.

Onder andere is een van de taken van de vrijwilliger het signaleren van problemen en/of behoeften van de cliënt mede ten behoeve van de collectieve belangenbehartiging voor de organisatie. Specifiek staat er dat de vrijwilliger de cliënt begeleidt/ondersteunt met het contact met externe (ambtelijke) instanties, en dat de vrijwilliger de noodzakelijke correspondentie of andere vormen van contact met derden voert. Als vaardigheid wordt onder andere gevraagd dat zij een analytisch vermogen hebben.

Micro

Vluchtelingen

Allereerst is het belangrijk te weten dat gezondheid een lastig te meten onderwerp is. Het is op verschillende manieren te analyseren zoals op land van herkomst, maar ook op individuele factoren zoals leeftijd, genetische factoren, gevoel etc. Kortom, er moet voorzichtig omgegaan worden met generalisaties en geen vluchteling is hetzelfde. Ook is er veel onderzoek gedaan naar vluchtelingen. De verschillende maten en respondentgroepen maken het lastig om de onderzoeken onderling te

vergelijken (Haker et al.,2016).

Vluchtelingen reageren op oorlogs- en geweldervaringen, reageren op het afstand moeten doen van huis en haard en reageren op het achterlaten van familie en vrienden. Dit kan invloed hebben op het gevoel van welbevinden en geluk, zonder dat dit invloed hoeft te hebben op het ontwikkelen van psychiatrische stoornissen of klachten. Preventie, begeleiding en beschermende factoren kunnen hierbij van belang zijn. Schellingerhout (2011) beschrijft dat het hebben van sociale steun de meest

beschermende factor is. Daarnaast zijn een hoge opleiding, het hebben van inkomen en werk, een kort verblijf in een asielzoekerscentrum en het beheersen van de taal ook beschermende factoren. Ook Engelhard (2007) beaamt dit. Daar noemt de Gezondheidsraad (2016) ook religie als beschermende factor bij.

In januari 2016 is een kennissynthese uitgebracht over de gezondheid van nieuw komende vluchtelingen in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Een kennissynthese is een bundel van nuttige informatie van verschillende partijen voor bijvoorbeeld gemeenten en alle andere partijen die betrokken zijn bij de zorg, gezondheid, participatie en

ondersteuning aan vluchtelingen. Deze opdracht werd eind 2015 gegeven. Dit was naar aanleiding van de toenemende vluchtelingenstroom en de te verwachten vraag naar ondersteuning en zorg van de aankomende groep vluchtelingen. In de kennissynthese staat dat er weinig bekendheid en relevante cijfers zijn over de (geestelijke) gezondheid van huidige groepen die zich in Nederland vestigen. Dit zijn op dit moment merendeel de vluchtelingen uit Syrië en Eritrea. De kennissynthese (Haker et al.,2016) beschrijft wel dat uit gegevens en cijfers van het GC A blijkt dat Syrische en Eritrese asielzoekers minder hoog scoren op psychische problemen dan andere vluchtelingengroepen. Het GC A is een landelijk gezondheidscentrum voor asielzoekers (Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A), 2016). Wat volgens de kennissynthese bekend is over de huidige bevolkingsroepen, is dat Syriërs emotionele problemen ervaren waaronder depressie en angst. Dit is gebleken uit een onderzoek in omringende landen (Andrulis & Brach, 2007). Daarnaast wijst uit kwalitatief onderzoek onder Eritreeërs uit dat bij de jongere groep, veelal de alleenstaande minderjarige, aanwijzingen zijn voor sociale problematiek. Problemen als seksuele gezondheid, reproductieve gezondheid en drankgebruik komen naar boven. Een lage opleiding speelt hier een mogelijke rol in (Kunst, Lamkaddem, Mackenbach, Rademakers & Devillé, 2008). Vooralsnog zegt deze kennissynthese dat er geen harde conclusies getrokken kunnen worden in welke mate deze groep psychische klachten of psychiatrische stoornissen hebben. Het is wel aannemelijk dat psychische klachten vaker zullen voorkomen, maar hoe vaak is niet te zeggen. De

2 Bron afkomstig van het intranet (niet publiekelijk toegankelijk) van VluchteliingenWerk. 3 Bron afkomstig van het intranet (niet publiekelijk toegankelijk) van VluchtelingenWerk.

(11)

11

prevalentie zal mede afhankelijk zijn van de inzet op beschermende maatschappelijke factoren en preventie (Haker et al.,2016)

In februari 2016 schrijft de Gezondheidsraad een briefadvies naar de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de geestelijke gezondheid van vluchtelingen (Gezondheidsraad, 2016). Dit briefadvies is gebaseerd op een achtergrondstudie die in opdracht van de Gezondheidsraad is

uitgevoerd. De achtergrondstudie is getiteld Preserving and Improving the Mental Health of Refugees: A Literature Review for the Health Council of the Netherlands. Ikram en Stronks (z.d.) concluderen in dit onderzoek dat bij 13 tot 25 procent van de vluchtelingen sprake is van PTSS of depressie. Dit zijn de relatief vaker onderzochte aandoeningen. Andere mentale aandoeningen en/of psychische problemen zijn minder vaak onderzocht. Echter is er geen kwantitatief overzicht hoe het met het geestelijk welbevinden is gesteld of in welke mate psychosociale problemen voordoen. Wat wel wordt gesteld in het onderzoek is dat naarmate mensen meer of heftigere traumatische gebeurtenissen meemaken, de kans bestaat dat mentale problemen vergroten. Ouderen, vrouwen en kinderen die alleen in Nederland aankomen, blijken meer risico te lopen. Zij zeggen net als Haker et al. (2016) dat traumatische

ervaringen niet onvermijdelijk tot psychiatrische stoornissen leiden. Ikram en Stronks (z.d.) zeggen dat condities in het land van aankomst een rol spelen. Denk aan: gebrek aan sociale ondersteuning, sociaal-culturele problemen en een lage sociaaleconomische status. Volgens heb bestaat er een verband tussen sociale determinanten en de geestelijke gezondheid. De verbetering van sociale condities kunnen eventuele mentale gezondheidsproblemen voorkomen. Maar over preventieve maatregelen is weinig betrouwbaar onderzoek. Uit de literatuur komt ook naar voren dat vluchtelingen niet altijd de weg weten naar de geestelijke gezondheidszorg.

Omdat de vluchtelingenstroom groot is, en er een verwachting is dat er vluchtelingen zijn met mentale aandoeningen, staan de hulpverleners voor een uitdaging. Ikram en Stronks (z.d.) stellen dat een diagnose bemoeilijkt kan worden door bijv. leeftijdssamenstelling, sociaaleconomische status van de vluchteling of de sociaal-culturele verschillen. Vooralsnog zeggen Ikram en Stronks (z.d.) dat nader onderzoek meer duidelijkheid zou kunnen bieden.

Enerzijds heeft ieder individu een bepaalde kwetsbaarheid, anderzijds zijn er zaken die invloed hebben op die kwetsbaarheid. In principe heeft elke vluchteling een bepaalde kwetsbaarheid. De combinatie van traumatisering, migratie en aanpassingsmoeilijkheden dragen bij aan de kwetsbaarheid, en kunnen medische en psychische gezondheidsrisico’s meebrengen. Het is belangrijk om kwetsbaarheden in kaart te brengen door dit te signaleren (Bloemen & Vloeberghs, 2012).

Vrijwilligers

Inburgering en maatschappelijke begeleiding zijn belangrijke instrumenten in de toeleiding naar participatie en sociale activering. In de gemeente waar ik stage liep heeft de gemeente de uitvoering van maatschappelijke begeleiding bij VluchtelingenWerk neergelegd.

Op dit moment zijn er ongeveer 25 vrijwilligers en 3 betaalde krachten. Deze 25 vrijwilligers zijn niet allemaal maatschappelijk begeleider. Hier zitten ook mensen bij die de administratie doen, die inlichting geven over inburgering, die de receptiewerkzaamheden oppakken etc.

Zoals eerder aangegeven zijn er bepaalde selectiecriteria om maatschappelijk begeleider te kunnen worden. Wanneer je aangenomen bent begint de maatschappelijke en/of juridische begeleiding van vluchtelingen. Je wordt ingewerkt door een ‘ervaren’ vrijwilliger. Er zit geen vaste tijd aan dit inwerktraject, het ligt aan de persoon wanneer zij er klaar voor zijn. Wanneer je zelf start met de begeleiding zijn er checklisten waar je op terug kan vallen zoals bijvoorbeeld een checklist coaching vestiging of checklist gezinshereniging. Deze checklisten zijn ontwikkeld omdat er een hoop stappen zijn die gezet moeten worden, en vaak ook in een bepaalde volgorde. De eerste weken van het Coaching Vestigingstraject ben je vooral bezig met deze stappen.

Er wordt daarnaast gekeken naar de krachten van de vrijwilliger. Zo spreken sommige vrijwilligers meerdere talen. Wanneer een cliënt dezelfde taal spreekt is het soms handig ze aan deze vrijwilliger te koppelen. In principe is iedere vrijwilliger verschillend en iedereen heeft ook zijn persoonlijke manier van werken die wordt gerespecteerd. Het is wel aan de leidinggevende om ze aan te sturen waar nodig. Er moet namelijk binnen bepaalde kaders worden gewerkt. Er is dan ook een maandelijks overleg met alle vrijwilligers en leidinggevenden. Daarnaast worden er ook individuele gesprekken gehouden. Wanneer er vragen zijn vanuit de vrijwilligers kunnen zij eigenlijk altijd terecht bij de leidinggevenden. De samenwerking is laagdrempelig.

De vrijwilligers op dit regiokantoor zijn verschillend. Vaker zijn de vrijwilligers al wat ouder. Jonge begeleiders zijn er, maar dit zijn over het algemeen stagiaires. Qua achtergrond zijn de vrijwilligers ook verschillend. Ze hebben een divers arbeidsverleden. Sommigen zijn met pensioen, anderen hebben op dit moment geen werk en willen toch iets betekenen. Vrijwillig een dienst verlenen aan anderen is iets heel moois. Uit persoonlijke communicatie met vrijwilligers tijdens mijn stage (21 april, 2016) komt dan ook naar voren dat zij vrijwilliger worden omdat ze een innerlijke drijfveer hebben. Participeren en iets kunnen betekenen voor de samenleving vinden zij belangrijk. Ze zijn toegewijd aan de doelgroep en willen graag helpen.

De vrijwilligers kunnen een belangrijke rol spelen bij het signaleren van psychosociale problematiek, aangezien zij het meeste en intensiefste contact hebben met de vluchteling.

(12)

12

4) Theoretische verdieping

Allereerst, wat is vrijwilligerswerk eigenlijk? De gangbare definitie van vrijwilligerswerk is “werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving”. Dit is volgens Dekker en de Hart (2009) de definitie waarmee het eerste deel van de Civil society en het vrijwilligerswerk in 1994 begon.

Echter is er al enige tijd een discussie over de definitie van vrijwilligerswerk. Zo zegt Movisie (2013) dat de veelheid aan verschijningsvormen zich niet makkelijk aan een definitie laat vangen, terwijl er wel behoefte zou zijn aan één definitie. Nieuwe vormen van vrijwilligerswerk zijn opgedoken. Er zijn bijvoorbeeld steeds meer burgerinitiatieven bijgekomen doordat de overheid een stap terug neemt. Daarbij komt ook dat vrijwilligerswerk niet altijd vrijwillig of onbetaald is. Zo zouden mensen met een uitkering een ‘verplichte’ tegenprestatie moeten leveren, willen zij hun uitkering behouden. Dit wordt ook gezien als vrijwilligerswerk. Daarnaast krijgen sommige vrijwilligers onkostenvergoeding of een

vrijwilligersbijdrage. Ook Van Bochove, Tonkens en Verplanke (2014) zeggen dat de definitie aan het veranderen is. Zij zeggen zelfs dat de definitie geheel aan vernieuwing toe is. Vrijwilligerswerk zou, zoals Movisie ook aangeeft, niet altijd meer onverplicht zijn en ook niet altijd meer onbetaald zijn. Daar zeggen Van Bochove et al. (2014) bij dat vrijwilligerswerk bovendien niet altijd verricht wordt ten behoeve van anderen of de samenleving, maar ook dat de vrijwilliger vrijwilligerswerk doet ten behoeve van zichzelf. Vrijwilligers willen vaker zelf de keuze kunnen maken of- en wat voor vrijwilligerswerk zij willen doen. Zij kiezen op basis van persoonlijke belevingen en stellen daarom vaker voorwaarden aan hun betrokkenheid en inzet (Hustinx, 2009).

Signaleren

In het functieboek van VluchtelingenWerk wordt er gesproken over de taken, verantwoordelijkheden, wijze van aansturing etc. van de vrijwilligers. Zoals eerder aangegeven is onder andere een van de taken van de vrijwilliger het signaleren van problemen en/of behoeften van de cliënt. Wat wordt er verstaan onder signaleren? Volgens het woordenboek, namelijk de van Dale (2009) wordt signaleren gedefinieerd als: “constateren”. Maar, volgens het Beroepsprofiel van de Maatschappelijk Werker (2006) heeft signaleren “betrekking op het opsporen van factoren die het welzijn van (potentiële) cliënten verstoren” (NVMW, 2006, p. 48). De definitie van signaleren is niet eenduidig en kan van verschillende perspectieven worden benaderd. Wanneer er gekeken wordt naar het woord an sich is de definitie vrij eenvoudig, wanneer het als vakterm gebruikt wordt is de definitie al ingewikkelder.

Signaleren behoort tot een van de kerntaken van maatschappelijk werkers. Het gaat om het signaleren van tekorten in wet-, regelgeving en voorzieningen waardoor mensen nadelige gevolgen ondervinden en om risicofactoren te signaleren binnen een cliëntsysteem. Het is volgens het Beroepsprofiel (2006) meer dan ‘iets opmerken’. Het gaat om verzamelen van informatie, het analyseren van die informatie en interpreteren van signalen. Er kunnen dus factoren liggen in zowel de (bredere) sociale omgeving als in het cliëntsysteem zelf (Snellen, 2007).

In dit onderzoek betreft het signalering binnen de individuele cliëntsystemen. Volgens Snellen (2007) lijkt signalering binnen het cliëntsysteem primair gericht te zijn op preventie. Onder preventie wordt verstaan dat er door middel van doelgerichte, georganiseerde activiteiten voorkomen wordt dat er een verergering plaats vindt van de problemen (De Roos, Bartelink, Van Dinther, Sangidi & Terpstra, 1998). Van preventie (Snellen 2007) is pas echt sprake als er in een behandelplan op georganiseerde en doelgerichte wijze in voorzien is en als je handelen diensten gevolge expliciet gericht is op de preventie van toekomstige schade. Deze aanpak is cliënt gericht.

Signaleren valt onder het analytisch vermogen, wat volgens het functieboek van VluchtelingenWerk een vaardigheid zou ‘moeten’ zijn van de vrijwilligers. In het functieboek van VluchtelingenWerk staat specifiek bij signaleren dat de vrijwilliger de cliënt begeleidt/ondersteunt met het contact met externe (ambtelijke) instanties, en dat de vrijwilliger de noodzakelijke correspondentie of andere vormen van contact met derden voert. Dit zou dan gericht zijn op wat er gebeuren moet wanneer signalen aan het licht zijn gekomen. De eerste stap is echter dat signalen allereerst opgevangen moeten worden. Hoe doe je dit?

Het is volgens Jonkers en Machielse (2012) zinvol om onderscheid te maken tussen subjectieve en objectieve signalen. Subjectieve signalen zijn af te leiden uit perspectieven die de persoon zelf geeft over bepaalde problematiek. Dit vormt dan de belangrijkste informatiebron. Bij objectieve signalen gaat het meer om “waarneembaar (afwijkend) gedrag en waarneembaar (afwijkende) kenmerken die iets zeggen over de sociale organisatie en realiteit van iemands persoonlijke levensdomein”. Dit komt veel meer neer op observatie en subjectieve interpretatie van misschien wel vage symptomen en

vermoedens. Daarom wordt er volgens hen vaak gesproken over een ‘niet-pluisgevoel’. Dit kan dus betekenen dat (objectieve) signalen vaak niet meer zijn dan een vermoeden, op basis van een indruk of een ‘niet-pluisgevoel’. Hierdoor kunnen signalen fragmentarisch, vaag en ongrijpbaar zijn. Vrijwilligers

(13)

13

hebben geen ondersteunende handvatten om signalen te herkennen. Hierdoor wordt vaak hun eigen ervaring als referentiekader gebruikt.

Om signalen te kunnen herkennen is het noodzakelijk dat je beschikt over bruikbare kennis, echter is dit niet voldoende. Vrijwilligers moeten ook willen herkennen. Jonkers en Maschielse (2012) zeggen dat een gemotiveerde gevoeligheid noodzakelijk is bij het signaleren. Wanneer vrijwilligers het niet als hun taak beschouwen, zullen signalen ook niet worden herkend omdat zij geen bijzondere gevoeligheid hebben ontwikkeld.

Voordat er passende hulp kan worden geboden, moeten de signalen als een probleem worden erkend. Deze stap volgt wanneer er duidelijk is dat er een verontrustende sociale situatie plaats vindt. Het feit dat er signalen zijn herkend wil nog niet zeggen dat de signalen door de signaleerder ook als een hulpvraag zijn geproblematiseerd. Maar het kan voorkomen dat de vrijwilliger geen moeite heeft om de signalen te problematiseren, en gelijk overgaat in oplossingsdenken voordat de aard en de ernst van het probleem goed in kaart zijn gebracht. Vaak gaat het probleem namelijk gepaard met het gevoel verantwoordelijk te zijn voor de oplossing (Jonkers & Machielse, 2012).

Wanneer er lastige beslissingen moeten worden genomen in situaties die complex zijn, waarin gevoelige en vaak verborgen problematiek speelt zoals vermoedens van psychiatrische problemen, verslaving etc. dan kan er handelingsverlegenheid voorkomen. Dit is een definitie die zijn oorsprong vindt in het onderwijs en die in eerste instantie ging over professionals. Maar handelingsverlegenheid blijkt niet alleen bij professionals in de weg te zitten, het zit ook vrijwilligers en burgers in de weg (Jonkers & Machielse, 2012). Handelingsverlegenheid gebeurt vaak onbewust. Het wil zeggen dat de professional of vrijwilliger niet handelt, of weet te handelen ondanks dat er wel zorgen/signalen zijn over een persoon. Verschillende factoren kunnen daar een rol bij spelen. Er kan worden ervaren dat men niet genoeg ervaring heeft, of kennis heeft over de problematiek. Ook kunnen er ethische dilemma’s plaatsvinden zoals bijvoorbeeld normatieve opvattingen over de autonomie die iemand heeft om het leven naar eigen inzicht in te richten. Tegenstrijdige persoonlijke gevoelens kunnen voorkomen doordat de persoon de ernst van het probleem van de persoon in kwestie niet inziet. Ook kan er onzekerheid zijn over hoe de persoon in kwestie zal reageren wanneer het onderwerp aan bod komt, en daarbij kan het voorkomen dat er een angst is om de vertrouwensrelatie met de cliënt te schaden.

Er kan daarnaast ervaren worden dat er te weinig ondersteuning is vanuit de organisatie, intercollegiaal of vanuit het management. Er zou onvoldoende gelegenheid zijn om gedeelde verantwoordelijkheid te creëren door dilemma’s en twijfels te bespreken en om advies te vragen.

Dit zijn een kleine greep van factoren die handelingsverlegenheid tot stand kunnen brengen. Uit een onderzoek van Linders (2010) is de belangrijkste belemmerende factor bij vrijwilligers de mentale drempel bemoeizuchtig te zijn wanneer zij zich ongevraagd opdringen aan anderen. Dit fenomeen zou nauw samenhangen met de ‘feeling rule’ wat inhoudt dat men een bepaalde sociale afstand in acht neemt ten opzichte van elkaar.

Volgens Jonkers & Machielse (2012) belemmert handelingsverlegenheid dus een effectief optreden van zowel de professionals als de vrijwilliger. Het zou uiteindelijk ten koste gaan van goede hulpverlening aan de doelgroep, het cliëntsysteem of de individuele cliënt.

Verantwoordelijkheid

Wie is waar verantwoordelijk voor binnen VluchtelingenWerk? In het functieboek wordt gesproken van een hiërarchische vorm van leiding geven. De leidinggevende is verantwoordelijk voor de kwaliteit- en kwantiteit van de werkzaamheden.

In een recentelijk gehouden onderzoek (Van Bochove, Tonkens, & Verplanke, 2014) worden

verschillende typen samenwerking tussen de vrijwilliger en de professional onderzocht. Het bijvoeglijk naamwoord ‘professional’ verwijst in dit onderzoek niet naar ‘goed’ of ‘vakkundig’, maar verwijst naar de verantwoordelijkheid die zij dragen. Van Bochove et al. (2014) onderscheiden drie typen

samenwerkingspatronen, waarna ze ook aangeven dat binnen de organisatie verschillende patronen naast elkaar kunnen liggen. De hiërarchische samenwerking volgens VluchtelingenWerk is onder te brengen onder de gedeelde verantwoordelijkheid, maar heeft ook kenmerken van de vrijwillige verantwoordelijkheid.

Gedeelde verantwoordelijkheid

Binnen dit samenwerkingspatroon hebben de vrijwilligers een groot takenpakket en hebben zij beslissingsbevoegdheid. Professionals zijn niet altijd aanwezig, maar ze spelen wel een belangrijke rol bij de begeleiding van de vrijwilligers. Binnen dit patroon nemen vrijwilligers sommige taken van professionals over. Coördinerende taken zijn meestal het domein van de professional. Vrijwilligers hebben in dit patroon regelmatig overleg met de professionals. De vrijwilligers hebben iets te zeggen over de inhoud van de dienstverlening. Het patroon vraagt dat de vrijwilligers bereid zijn taken over te nemen van professionals en dat zij zelfstandig kunnen organiseren. Van de professional vergt dit patroon dat zij taken (gedeeltelijk) uit handen kunnen geven. Ze zijn meer een coach. Er is dan wel een verschil in (eind)verantwoordelijkheid tussen de vrijwilligers en professionals, maar de vrijwilliger is in dit patroon een gelijke. Deze vorm kan daarentegen conflicten en onduidelijkheden geven over wie waar eindverantwoordelijk voor is. De vraag bestaat in hoeverre taken moeten worden vastgelegd en of er

(14)

14

flexibiliteit in de regels zit. Uit dit onderzoek blijkt dat professionals liever niet al te veel zaken

vastleggen, want dit zou volgens hen ten koste gaan van de flexibiliteit. Vrijwilligers pleiten daarentegen juist om meer vast te leggen, zodat zij helderheid hebben. Volgens Van Bochove et al. (2014) is het raadzaam dat de organisatie niet tot in de details vastlegt wat vrijwilligers wel of niet mogen. Zo kan er beter rekening worden gehouden met kwaliteiten van de vrijwilliger.

Vrijwillige verantwoordelijkheid

Bij dit patroon hebben de vrijwilligers bijna alle taken van professionals overgenomen. De vrijwilligers bepalen zelf welke kant ze op willen met de organisatie. Zij vragen alleen in specifieke gevallen hulp aan de professional. De professional vult de ondersteunende rol verschillend in. Bij dit patroon zijn de vrijwilligers bereid-, en in staat om veel taken zonder hulp te verrichten, en kunnen/willen zij belangrijke beslissingen nemen. Er is wel een professional op de achtergrond aanwezig, maar deze biedt minder begeleiding. De vrijwilligers in dit patroon beschikken over een combinatie van ervaring, kennis, tijd en hart voor de zaak. De voordelen van deze samenwerking is dat er een grote inzet en betrokkenheid is van de vrijwilligers. Daarentegen biedt het algemeen minder zekerheid over de kwantiteit en kwaliteit van de geleverde diensten. Er is minder beleidsmatige sturing mogelijk, en de continuïteit in

voorzieningen wordt niet gewaarborgd. In dit laatste patroon speelt de vraag in hoeverre beslissingen van vrijwilligers helemaal vrij zijn, of dat ze binnen bepaalde beleidskaders moeten passen.

Professionals kunnen worstelen met oplossingen die vrijwilligers voor eventuele problemen bedenken. Aan de ene kant wordt inzet van betaalde krachten verminderd om zo de eigen verantwoordelijkheid van de burgers te benadrukken, aan de andere kant worden er vervolgens wel eisen gesteld aan bepaalde keuzes die vrijwilligers maken op basis van die eigen verantwoordelijkheid. Volgens Ossewaarde (2010) heet dit ‘keuzevrijheidsparadox’. De keuzevrijheid wordt georganiseerd en gerationaliseerd binnen bepaalde beleidskaders.

Voorop staat dus dat de vrijwilligers een bepaalde verantwoordelijkheid dragen maar niet

eindverantwoordelijk zijn. Maar zoals eerder aangegeven is de grens van verantwoordelijkheid van vrijwilligers vaag. Er zijn geen algemeen geldende grenzen. Het hangt af van de afgesproken taken, de verbonden organisaties, de individuele cliënt en ook van de vrijwilliger zelf. Er vindt hiermee ook een verschuiving plaats van professionele inzet naar vrijwillige inzet.

(Proto-)professionalisering

De Swaan (1989) spreekt over een collectiviseringsproces dat zich heeft voltrokken in de zorg. Hoe dit proces volgens hem tot stand is gekomen is niet helemaal relevant voor dit onderzoek, echter een van de uitwerkingen van dit collectiviseringsproces wel. In de sociologische theorie wordt er gesproken van een algemene trend in de samenleving genaamd proto-professionalisering. Het is een cognitieve uitwerking van professionalisering in kringen van ‘leken’. Het houdt in dat door de toenemende medicalisering de mensen zich de basisbegrippen en grondhoudingen van de medische professionele perspectieven eigen maken. Artsen, psychologen, maatschappelijk werkers etc. zijn vormend en informerend bezig. Er wordt aan de cliënten en patiënten feiten, uitleg en advies gegeven. Er wordt in kranten, tijdschriften en boeken gepubliceerd. Informatie is makkelijker te verkrijgen. Op deze manier worden er vereenvoudigde en gecensureerde versies van (professionele) kennis doorgegeven. Mensen doen bijvoorbeeld inzicht op over de notie dat mensen verborgen motieven kunnen hebben, wat zelfs henzelf kan ontgaan, en dat die motieven een oorzaak kunnen hebben van psychische problemen. Door dit proces worden de mensen min of meer gevormd tot competente leden van de moderne

samenleving. Deze begripsvorming kan helpen om een aantal vallen te ontlopen (de Swaan, 1989): 1) Professionele hulpverleners dringen zich nu niet op aan onschuldige of onwetende

cliënten of cliëntsystemen. De mensen of gezinnen hebben al geleerd hun moeilijkheden in proto-professioneel vocabulaire te verwoorden;

2) Het aanbod van professionele diensten vergroot de vraag, omdat hoe kleiner de sociale afstand tot deze professionele hulp wordt, hoe meer mensen hun problemen in de relevante proto-professionele termen zullen omschrijven. Mensen definiëren hun problemen nu in termen die ze aan professionele woordenschat ontlenen.

Vrijwilligers kunnen door dit proces al enige notie hebben over bepaalde problematiek die speelt en kunnen zich hier ook op professionele wijze in verwoorden tegenover de ‘professional’. In dit geval zal dit waarschijnlijk tegenover de leidinggevende of het sociaal team zijn. Uit de empirie zal moeten blijken of dit klopt en welke uitwerking dit dan heeft.

Hulpverlening

De vrijwilligers van VluchtelingenWerk zijn in de eerste fase van enorme betekenis. De sociale context wordt hierdoor gevormd. De waarde van de vrijwilligers kan moeilijk overschat worden. Maar voor vluchtelingen en vrijwilligers loopt het onderlinge contact niet altijd zonder slag of stoot. De balans tussen zelfstandigheid en afhankelijkheid, tussen de zelfbepaling en betutteling en tussen de normen en waarden van de Nederlandse samenleving en de normen en waarden van de vluchteling leveren een continue spanningsveld op. De wederzijdse cultuurverschillen en de taal- en aanpassingsproblemen bemoeilijken dit alles (De Vries, 2000).

(15)

15

Uit een onderzoek van Sande (in de Vries, 2000) blijkt dat cliënten met weinig sociale steun, een sociaal disfunctioneren hebben en meerdere, zware problemen te gelijk hebben, vaak sneller worden

doorverwezen en/of dat de behandeling korter wordt. Dit betekent dat laten zien hoe zwaar je het hebt en laten zien hoeveel hulp je nodig hebt niet direct leidt tot daadwerkelijk meer hulp.

Daarentegen zegt Coates (geciteerd in Cohen Silver e.a. 1990) dat degene die zich voordoet als uitstekend ook niet altijd de gewenste hulp ontvangt. Hulp krijgen is dan lastig omdat de hulpvrager niet ‘lijdt’. Het signaal is dan tegenstrijdig met de behoefte aan hulp. De hulverlener voelt hierdoor geen noodzaak om diegene te helpen. De hulpvragers waaruit lijkt dat het goed gaat, worden echter wel als aantrekkelijker ervaren dan de persoon die zich voordoet als slachtoffer.

Wanneer er door vluchtelingen om hulp gevraagd wordt aan een sociale steun, komen daar bij de hulpverlener een aantal algemene menselijke reacties aan te pas. Traumatische ervaringen maken duidelijk aan de hulpverlener dat het leven niet altijd te controleren is en dat het zeer kwetsbaar is. Ze zien zichzelf echter als minder kwetsbaar. Wanneer hen dan toch iets overkomt, denken zij hier in kortere tijd van te herstellen. Om deze illusie te handhaven maken de hulpverleners (de niet-slachtoffers) verkeerde inschattingen die een obstakel kunnen vormen in het hulp geven. De coping mogelijkheden van de hulpvrager worden verkeerd ingeschat. Daarnaast brengt het reageren op slachtoffers ook een overbetrokkenheid teweeg. En te veel steun kan averechts werken. Steun moet namelijk gebruikt kunnen worden, wil het als steun ervaren worden (Seeman, Seeman, & Sayles, 1985). Een laatste moeilijkheid voor de hulpgever is dat zij ook hun eigen hulpbronnen moeten aanspreken. Daarmee wordt bedoeld dat geduld, weerbaarheid, empathie, betrokkenheid en inzet allemaal hun grenzen kennen. Er moet een balans zijn tussen geven en nemen. Daarbij is men positiever wanneer men gelooft dat de hulp daadwerkelijk verandering brengt (Brickman et al., 1982). De hulpverleners merken dat er met het werken met vluchtelingen vaak langdurige steun nodig is en dat de situatie soms moeizaam verandert. Dit kan verweten worden aan de vluchteling of aan henzelf. Hierbij kan vergeten worden dat de onmacht die ervaren wordt niet voort hoeft te komen uit de begeleidingsmomenten waarin men de hulp verleent. Volgens de Vries (2000) zijn er veel aspecten in de vluchtelingencontext die buiten het domein van de hulpverlener ligt; namelijk (tijdelijke) onmacht en (gedeeltelijke)

onoplosbaarheid. Dit zijn onvermijdelijke aspecten binnen veel vluchtelingensituaties.

In elke vluchteling vindt een bepaalde crisis plaats. Volgens De Vries (2000) is dit kennelijk een belangrijk onderdeel in het verwerkingsproces. De kern van deze crisis is het zich realiseren welke gevolgen het heeft om vluchteling te zijn. Het verliezen van het land en de cultuur, het verliezen van je familie en vrienden, je zelfbeeld en wellicht je eigen identiteit. Er is eerder sprake van een rouwproces dan van een traumaverwerkingsproces. Hoewel deze twee processen door elkaar heen kunnen lopen omdat bij elke trauma ook verlies verwerkt wordt, en vele verliezen een traumatisch effect kunnen hebben. Dit rouwproces wordt ergens wel erkend, maar omdat vluchtelingen materiële problemen als belangrijkste presenteren of de traumatische ervaringen komen naar boven, wordt de aandacht weggetrokken van het rouwproces.

Daarnaast zijn problemen van vluchtelingen vaak met elkaar verweven, en ze beïnvloeden elkaar op een circulaire manier. Een integrale benadering lijkt noodzakelijk. Maar het onderscheidt en de samenhang tussen psychische, psychosociale, materiële en somatische klachten zijn niet altijd helder voor vluchtelingen (Jukema & Wilts, in de Vries, 2000). Echter is het juist dit onderscheid die de hulpverleningsstructuur bepaalt in Nederland.

Cultuur

Vooralsnog is om hulp vragen en die klachten presenteren naar inhoud en vorm cultureel bepaald. Ze zijn het gevolg van aangeleerde normen (Eppink, in de Vries, 2000). De verwachting van de hulp die men wil en de daadwerkelijk gegeven hulp kunnen door die cultuurbepaalde manieren niet op elkaar aansluiten. Daardoor kan het zo zijn dat hulp die gegeven wordt ook niet geaccepteerd wordt. De hulpontvanger bepaalt uiteindelijk of de steun helpt.

Wanneer zich een nieuwe groep cliënten aandient, is de eerste vraag in hoeverre ze verschillen van de Nederlandse samenleving. Welke specifieke kenmerken zijn er die zich onderscheiden van anderen. Het meest opvallende is dat toen wanneer de migrantengroep naar Nederland kwam de nadruk werd gelegd op het onderzoeken van het culturele verleden en de wijze waarop dat een rol zou kunnen spelen op het resocialisatieproces. Daarbij werd een nadruk gelegd op de godsdienst, het gezinsleven en sociale codes en gebruiken. De cultuurverschillen kregen de schuld van interpretatiefouten met betrekking tot ziekten en symptoomgedrag, en kreeg de schuld van het niet tot stand komen van een hulpverleningsrelatie waardoor het alles zou mislukken (Van Dijk, 1989). De onzekerheid tegenover de cultuur resulteerde ook in stereotypering. Eer en schaamte of het verschil tussen de ‘ik’- en de ‘wij-cultuur’ werden als algemeen geldend gezien. Verschillen binnen de cultuur en tussen individuen werd aan voorbijgegaan.

(16)

16

Maar waar cultuur aanvankelijk het toverwoord was van de migrantenproblemen, lijken nu de begrippen trauma en PTSS dat te zijn voor vluchtelingen. Trauma of PTSS lijken een kader te geven waarin verwarrende symptomen en problemen bij de vluchteling verklaard kunnen worden. Een complexe realiteit wordt hiermee binnen een therapeutisch denkkader gereduceerd. Oorzaken worden gezocht in de persoon en in het verleden. Het gegeven dat problemen veroorzaakt worden door factoren uit het verleden én de huidige interactie rondom die problemen wordt aan voorbijgegaan (De Vries, in De Vries 2000).

Volgens Kortmann (1991) kent onzekerheid in de samenwerking met vluchtelingen een persoonlijk- en een professioneel aspect:

1. Het persoonlijke aspect: als blijkt dat men minder kan vertrouwen op gemeenschappelijk ervaren communicatie- en gedragscodes, en op gedeelde voorkennis van gebruiken in relaties, inhoud en doel, dan wordt het persoonlijke aspect belangrijker in de werkrelatie.

2. Het professionele aspect: wanneer de rol van de professionele inzichten, vaardigheden en technieken afneemt, en de hulpverlener niet meer weet of het effectief is, ontstaat er een professionele onzekerheid. Ze maken zich zorgen dat er te weinig of te veel gereageerd of gehandeld zal worden.

Begrip voor de context van het vluchteling zijn vraagt om een persoonlijke betrokkenheid van de hulpverlener. De behoefte om een vluchteling te begrijpen stuurt de hulpverlener naar de context van de hulpvraag. Om een vluchteling empathisch te willen begrijpen zorgt dit voor diepe persoonlijke reacties. Eigen gevoelens, ideeën, normen en waarden kunnen hierdoor opnieuw bepaald worden. Door dit zelfinzicht en inzicht in de context verandert de positie van de hulpverlener. Kennis van de context laat zien dat de hulpverlener een bepaalde rol heeft te vervullen. Hij/zij dient zich open te stellen voor het verhaal van de cliënt en de context waarin dit zich afspeelt. De hulpverlener kan zich dus niet meer beperken tot een professionele taak of houding. Het is persoonlijk begrip, om het reageren als mens. Dit is essentieel, het is een vorm van erkenning. Het verleggen van grenzen van de hulpverlener lijkt hierdoor een passende reactie (De Vries, 2000).

Waar het in het bovenstaande stuk vooral gaat om hulpverleners, dus professionals, zal uit de empirie moeten blijken of de vrijwilligers bovenstaande punten ook ervaren.

Aan de hand van de probleemverkenning, en de daarbij gevonden literatuur wil ik hier beschrijven wat de mogelijke resultaten kunnen zijn. In de theoretische verdieping is meer ingegaan op het signaleren. De definitie is vrij ingewikkeld, maar het heeft betrekking op het opsporen van factoren die het welzijn van cliënten verstoren. In dit onderzoek gaat het vooral om signaleren binnen de individuele

cliëntsystemen en heeft dit vooral betrekking op preventie. Omdat de definitie van signaleren vrij vaag is, verwacht ik dan ook dat de vrijwilligers dit ook zo ervaren. Zoals Jonkers en Machielse (2012) aangeven zal het dan ook vooral om een bepaald ‘niet-pluisgevoel’ gaan. Omdat de vrijwilligers op dit moment ook geen ondersteunende handvatten hebben om signalen te herkennen, zal er vooral vanuit een eigen referentiekader worden gedacht. Ook verwacht ik dat de vrijwilligers een bepaalde

handelingsverlegenheid voelen, en dit kan door persoonlijke, professionele of organisatorische factoren zijn. Zoals de Vries (2000) aangeeft kunnen er bijvoorbeeld conflicten bestaan tussen de balans van zelfbepaling en zelfbetutteling. Daar kan ook nog bij komen dat de vrijwilliger een bepaalde

verantwoordelijkheid voelt om problemen opgelost te krijgen. Van Bochove et al. (2014) hebben onderzoek gedaan naar de samenwerking tussen vrijwilligers en professionals, en toegespitst op dit onderzoek lijkt het dat VluchtelingenWerk Ede valt onder de gedeelde verantwoordelijkheid, maar ook kenmerken heeft van de vrijwillige verantwoordelijkheid. Deze twee verantwoordelijkheden brengen ook conflicten met zich mee. Zij noemen dat er onduidelijkheid kan bestaan over wie waar

eindverantwoordelijk voor is. Uit de literatuur blijkt ook dat de grens van verantwoordelijkheid vaag is. Ik verwacht dus dat de grens verschilt per vrijwilliger en dit kan zelfs verschillen per cliënt. De Vries (2002) legt uit dat dat kan komen door hoe de vluchteling de problemen presenteert.

We hebben ook gelezen dat door het collectiviseringsproces, men steeds professioneler wordt. Gedragsstandaarden worden overgenomen en daarmee wordt men een professional in de dop: proto-professional. Ik verwacht dat de vrijwilligers wel bepaalde professionele kennis hebben, en dat zij ook als (proto-)professional worden benaderd.

We hebben gelezen in de Vries (2002) dat met het werken met vluchtelingen bepaalde menselijke reacties naar boven komen. Zo zegt hij dat wanneer je werkt met slachtoffers de hulpverlener een bepaalde overbetrokkenheid creëert. Ook vraagt het vrij veel van de hulpverlener omdat zij hun eigen hulpbronnen zullen moeten aanspreken. Daar zegt hij ook bij dat het verleggen van grenzen van de hulpverlener een passende reactie lijkt. Ik verwacht dan ook dat de vrijwilligers hun grenzen wel verleggen, maar dat het niet duidelijk welke grens dat dan precies is en dat dit per cliënt zal verschillen.

(17)

17

5) Probleem-, doel- en vraagstelling

Probleemstelling

De aanleiding van dit onderzoek bestond uit het signaal dat ik tijdens mijn stage ben tegengekomen. Mijn signaal was dat ik voelde dat er bepaalde problematiek speelde bij de cliënten, echter was het lastig je vinger er op te leggen. De vraag die hieruit voortvloeide was eigenlijk of het ook de bedoeling is dat er een signalerende rol werd aangenomen door vrijwilligers, en hoe deze rol dan wordt bekleed. De context waarin dit signaal zich afspeelt is dat er een verhoogde kans bestaat dat vluchtelingen psychische problemen hebben en dat dit de integratie en participatie zou kunnen beïnvloeden, die zo belangrijk wordt gevonden. De Gezondheidsraad (2016) schrijft daarom een brief aan de minister van Volksgezondheid, waarin staat dat de mogelijkheden nu niet optimaal benut worden. Er moet actiever worden nagedacht over goede behandeling en preventie en iedereen zou een steentje moeten bijdragen hierin. Ook de vrijwilligers zouden dus een steentje bij moeten dragen aan die (behandeling en) preventie. Echter uit artikelen blijkt dat door de verschuiving van verzorgingsstaat naar de

participatiesamenleving steeds meer wordt berust op vrijwilligers. Hiermee wordt bedoeld dat er zorgen zijn over de verantwoordelijkheid die vrijwilligers lijken te dragen. Er is geen duidelijke grens die vast ligt. Vanuit VluchtelingenWerk is er in 2005 een vrijwilligersbeleid gestart zodat er meer uniformiteit zou komen in het vrijwilligerswerk. Als gevolg had dit, volgens hen, dat er een grotere inzet verwacht werd van de vrijwilligers. Er werd door VluchtelingenWerk gezegd dat de positie van vrijwilligers duidelijk vastgelegd en vormgegeven moest worden en hieruit is een functieboek ontstaan. In dit functieboek staan de taken, verantwoordelijkheden, wijze van aansturing etc. van de vrijwilliger. Een van de taken van de vrijwilliger is het signaleren van problemen en/of behoeften van de cliënt mede ten behoeve van de collectieve belangenbehartiging. Als vaardigheid zouden de vrijwilligers een analytisch vermogen moeten hebben. Hieruit lijkt dus dat de vrijwilligers inderdaad een signalerende rol moeten aannemen. Signaleren lijkt een vaag begrip en het zal waarschijnlijk ook vooral gaan om een bepaald ‘niet-pluisgevoel’ bij de vrijwilligers. Daarbij zou de taak en de verantwoordelijkheid voor deze signalerende rol wellicht niet helemaal duidelijk kunnen zijn. Grenzen kunnen per vrijwilliger en cliënt verschillen, en die grenzen kunnen ook verlegd worden. Hierdoor kan er verschillend worden omgegaan met de manier waarop de vrijwilligers signaleren. Zij kunnen daarnaast ook handelingsverlegenheid vertonen. De probleemstelling luidt als volgt: Op dit moment worden er onvoldoende signalen opgevangen omdat de signalerende rol onduidelijk is en hierdoor kan er niet preventief gewerkt worden.

De focus van dit onderzoek ligt op hoe de vrijwilligers invulling geven aan de signalerende rol. Met factoren als verantwoordelijkheid, grenzen en obstakels wordt rekening gehouden omdat deze van belang lijken te zijn bij deze rol. De uitkomst is maatschappelijk relevant omdat uit onderzoek blijkt dat vluchtelingen een verhoogde kans hebben om psychosociale problemen te ontwikkelen. Preventie hiervan lijkt essentieel. De vrijwilligers kunnen een belangrijke rol spelen bij deze preventie.

Doelstelling

Met dit onderzoek wil ik de vrijwilligers meer inzicht geven in de factoren die meespelen bij het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen. De signalering van de problematiek lijkt belangrijk te zijn zodat er preventief te werk kan worden gegaan. Echter zouden signalen wel

opgevangen moeten worden. Door meer duidelijkheid te geven over de factoren die meespelen kan er uiteindelijk rekening worden gehouden in de werkwijze van de vrijwilligers, mits de vrijwilligers het zo ervaren. Ook kan het meer duidelijkheid bieden aan de VluchtelingenWerk als organisatie, zodat zij wellicht ondersteuning kunnen bieden wanneer dat wenselijk is.

Vraagstelling

Welke rollen hebben de vrijwilligers volgens henzelf, bij het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen die begeleid worden door VluchtelingenWerk?

Deelvragen

1. Merken de vrijwilligers de problematiek bij hun cliënten en welke problematiek zien zij? 2. Welke verantwoordelijkheid en grenzen voelen de vrijwilligers ten opzichte van het signaleren

van problematiek bij hun cliënten?

3. Op welke manier signaleren de vrijwilligers de problematiek bij hun cliënten?

(18)

18

6) Onderzoeksopzet

Onderzoeksmethode

Het onderzoek dat ik heb uitgevoerd is een kwalitatief onderzoek. Ik heb door waarnemingen

vastgesteld wat zich in de werkelijkheid afspeelt. Het is een combinatie van een beschrijvend onderzoek en een verkennend onderzoek. In een beschrijvend onderzoek wordt eerst een probleem of situatie beschreven. In dit onderzoek heb ik beschreven welke factoren meespelen in het signaleren van psychosociale problematiek bij vluchtelingen door vrijwilligers. Dit heb ik gedaan aan de hand van literatuuronderzoek. Tijdens deze literatuuronderzoek kwamen er verschillende aspecten naar voren. Tegelijkertijd wilde ik ook nieuwe informatie verzamelen. Ik wilde vooral het onderzoeksonderwerp beter begrijpen zodat belangrijke factoren en mogelijke relaties hiertussen beter begrepen werden. Deze manier van onderzoeken valt onder het verkennend onderzoek doen.

De onderzoeksmethode die ik hiervoor heb ingezet is de casestudie. Volgens Baarda et al. (2013) geeft deze manier een totaalbeeld van een fenomeen in zijn context. Het doel is dan ook om niet alleen iets over de case te schrijven, dus over de signalerende vrijwilliger, maar ook om te generaliseren naar vergelijkebare situaties. Het is de bedoeling het onderzoeksobject in zijn verschillende aspecten, complexiteit en eventuele ontwikkelingen te onderzoeken en te begrijpen.

Data-verzameling

De data heb ik verzameld aan de hand van half-gestructureerde interviews. Van te voren heb ik een topiclijst samengesteld met onderwerpen waar ik aandacht aan wil besteden (zie bijlage blz. 112). Deze onderwerpen, of topics, zijn logischerwijs uit mijn theorie gevloeid omdat deze naar voren zijn gekomen in mijn literatuuronderzoek. Tegelijkertijd is er in de half-gestructureerde interview ook ruimte om door te vragen wanneer dat nodig was en zo kon ik dieper op bepaalde aspecten ingaan. De reden dat ik voor interviews heb gekozen is omdat ik een beeld wilde hebben van de belevingswereld van de vrijwilligers. De onderzoekseenheid betreft dan ook de vrijwilligers van VluchtelingenWerk. De vrijwilligers zijn diegene die maatschappelijke begeleiding bieden aan vluchtelingen, hun cliënten. Er wordt vanuit de overheid en instellingen een bepaalde verantwoordelijkheid gelegd bij de vrijwilligers, maar de mening/gedachtegang van vrijwilligers blijft daarin achterwege. Ik heb er voor gekozen om individuele gesprekken te houden met de vrijwilligers in informele sfeer. Hier heb ik voor gekozen zodat de vrijwilliger zich op zijn gemak voelt en echt zijn eigen verhaal kwijt kan. Het is ook in informele sfeer omdat ik de vrijwilligers al heb leren kennen tijdens mijn stage. De vrijwilligers zijn gekozen op basis van selecte steekproeven. Bij een selecte steekproef is de plaats en tijd afhankelijk van de keuze van de respondenten (Baarda e.a.,2013). Ik heb de respondenten persoonlijk gevraagd of ze mee wilde werken aan mijn onderzoek, echter was ik niet alle dagen aanwezig op kantoor evenals de vrijwilligers dat niet waren. Het is dus toeval geweest wie ik heb gevraagd en dit kwam door de tijd en plaats.

De interviews hebben mij opgeleverd dat ik een duidelijker beeld heb gekregen over de beleving van vrijwilligers richting dit thema. Ik heb een duidelijker beeld gekregen van de aspecten die een rol spelen bij het signaleren van problematiek bij vluchtelingen. De vrijwilligers waren open waardoor er belangrijke informatie naar voren is gekomen. Wat ik merkte was dat de vrijwilligers graag wilde vertellen over die psychosociale problematiek bij cliënten. Dit is zeker interessant echter niet helemaal het thema van mijn onderzoek. Het gaat meer om de vrijwilliger en zijn manier van werken daarin en wat ze met die signalen doen. Ik heb er dan ook uiteindelijk voor gekozen om in het begin van het interview aan te geven dat het wel belangrijk is om in het achterhoofd te houden maar dat dat niet is wat ik aan het onderzoeken ben.

Data-analyse

De interviews heb ik verbatim uitgetypt. Vervolgens heb ik het hele interview in een codeerschema geplaatst. Dit schema laat zien welke codes, thema’s, interpretaties en theorie ik heb gekoppeld aan het interview. Ik ben in eerste instantie begonnen met het markeren van zinnen of woorden die belangrijk lijken, en vervolgens ben ik er codes aan gaan plakken. Dit kan volgens Baarda et al. (2013) op drie manieren, maar in dit onderzoek is gekozen voor het in vivo coderen. Dit betekent het letterlijk gebruik maken van de woorden van de respondent, en deze toekennen als code. Vervolgens heb ik er overkoepelende thema’s aan gehangen. Bij de thema’s heb ik de codes bij elkaar gezet die op een of andere manier dezelfde achterliggende thema’s hebben of naar hetzelfde aspect verwijzen, waardoor er een duidelijk overzicht uit kwam. Nadat ik dit heb gedaan, heb ik de informatie onderverdeeld in de deelvragen.

In hoofdstuk 7 staan alle resultaten per deelvraag beschreven. Dit heb ik gedaan aan de hand van citaten uit de interviews, en deze gekoppeld aan de literatuur. In hoofdstuk 8 geef ik antwoord op iedere deelvraag en uiteindelijk op de hoofdvraag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na de lessen van Bas komt schilderen aan de orde. Je leert met acrylverf kleuren mengen en hoe je de kwast hanteert. We zullen hoofdzakelijk naar stilleven schilderen en je leert

Info & inschrijven: GC Kontakt Prijs: € 20, € 5 Paspartoe-kansentarief Tijdstip: 10.30 tot 12.00 u.. (afspraakplaats wordt na inschrijving

Een cursus op drie dinsdagavonden voor ouders met kinderen van 0 tot 21 jaar, begeleid door Jacques Meulman en Marianne de Nooij.. Aanmelden voor 5 mei

20:00 uur Presentatie door Aziz Azizi, coördinator vrijwilligers gemeente Bergen bij Vluchtelingenwerk Noordwestholland. 20:15 uur Verhaal uit de praktijk, vrijwilliger

Fase 2: Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de

Samenwerking met (lokale) overheid, opleiders, werkgevers, en andere

Voor de wedstrijd Gastvrije gemeente meld- den zich initiatieven van Koksijde tot Ton- geren, uit steden en landelijke gemeenten en voor diverse doelgroepen.. Sommige lo-

De Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) geeft aanbevelingen voor samenwerking van huisartsen en maatschappelijk werkers bij het verlenen van zorg aan patiënten met