• No results found

De zelfondermijning van de energieke samenleving : Aristoteles als alternatief?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De zelfondermijning van de energieke samenleving : Aristoteles als alternatief?"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De zelfondermijning van de energieke samenleving;

Aristoteles als alternatief?

Naam: Maarten Ketelaar

Studentnummer: 10192948

Vak: Oude filosofieën, moderne toepassingen Docent: Nel Vandekerckhove

(2)

2

Inhoudsopgave

Onderwerp Paginanummer

1. Inleiding 3

2. De energieke samenleving 5

2.1 Wat is de energieke samenleving? 5

2.2 Veranderende verhouding tussen burgers en overheid 6

3. De stille ideologie van de energieke samenleving: het neoliberalisme 8

3.1 De stille ideologie van de beleidspraktijk 8

3.2 De drie stille ideologieën van de beleidspraktijk 9

3.3 Tegendemocratie 10

4. De aftakeling van de representatieve democratie; neoliberalisme als oorzaak 12

4.1 Wat verstaat men onder ‘neoliberalisme’? 12

4.2 Hoe ondermijnt het neoliberalisme de huidige representatieve democratie? 12 5. Een moreel tekort in het neoliberale denkkader; Aristoteles als alternatief? 15

5.1 Aristoteles en de moderne democratie: een vergelijking 15

5.2 Aristoteles: de staat en het individu 16

5.3 Een vergelijking: Liberaal versus Aristoteliaans constitutionalisme 16

(3)

3

De hedendaagse energieke samenleving dreigt zich zelf in de staart te bijten. Zij neemt een vorm aan die voorbij gaat aan de fundamentele problemen die haar in eerste instantie in het leven hebben geroepen en dreigt hierin deze problemen te vergroten, wat kan leiden tot een toenemende

ondermijning van belangrijke democratische principes. De stelling is dat er met name een gebrek aan moraliteit te ontwaren is in de wijze waarop overheden zich opstellen ten opzichte van de

veranderende energieke samenleving. Deze wijze, of praktischer: constitutionele invulling, kan worden gekarakteriseerd als zijnde neoliberaal. Als alternatief zal in deze scriptie een Aristoteliaans constitutionalisme worden geïntroduceerd, waarvan betoogd zal worden dat deze een geschikt alternatief kan zijn voor de crisis waar de hedendaagse energieke samenleving in verkeert. Deze vorm van constitutionalisme beschouwt beleidsvoering, en politiek in het algemeen, vooral als een moreel-educatief kader. Dit kader zou burgers in eerste instantie moeten opvoeden en maakt daarmee ook de weg vrij voor moraliteit en daarmee ‘het goede leven’. Deze educatief-morele functie draagt ook een democratiserende werking met zich mee. Uit deze scriptie zal blijken dat deze vorm van constitutionalisme een belangrijke bijdrage kan leveren aan het zoeken naar alternatieven voor het falen van het neoliberaal constitutionalisme en daarmee ook de vormgeving van de energieke samenleving zoals die in Nederland door overheden wordt gerealiseerd.

1. Inleiding

De representatieve democratie bevindt zich in wat men een crisis zou kunnen noemen. Ondanks het feit dat het ‘s werelds meest toegepaste staatsvorm is, lijkt het in de landen waar de democratie het langst als staatsvorm geldt bergafwaarts te gaan met het vertrouwen dat burgers hebben in de overheden die zij verkiezen (Hirst, 2002). Daarnaast komt de legitimiteit van de democratie in veel westerse landen op allerlei manieren steeds meer onder druk te staan (Ibid.; Mayntz, 1998). Of deze afname in vertrouwen als ‘crisis’ getypeerd dient te worden is de vraag; als er naar het politiek vertrouwen in Nederland wordt gekeken, kan nog steeds worden gesteld dat Nederland een high

trust country is in vergelijking met een groot aantal vergelijkbare westerse democratieën (Bovens &

Wille, 2011). Feit is echter wel dat hedendaagse westerse democratieën te kampen hebben met een probleem dat de kern van hun wezen betreft. In het debat dat in de afgelopen decennia hierover is ontstaan wordt vaak gesproken van het ‘kloof denken’; er zou een kloof aan het ontstaan zijn tussen de burger en de politiek. Een kloof die steeds groter aan het worden is en zelfs in staat kan zijn om belangrijke aspecten van die democratie te ondermijnen. Een vrij alarmerende observatie met mogelijk zeer negatieve maatschappelijke consequenties.

De zogenaamde ´energieke samenleving´ heeft hier een mogelijk antwoord op. Gesteund door de moderniteit worden burgers zelfredzamer. Steeds vaker starten zij initiatieven op met als doel de inrichting van de leefomgeving te beïnvloeden of om meer inspraak in de politieke agenda te krijgen die ten grondslag staat aan beleidsvorming (Hajer, 2010). Overheden spelen hierop in; zij faciliteren veel burgerinitiatieven en werken in toenemende mate samen met burgers om tot een nieuw soort ‘energiek beleid’ te komen. Hierin is de relatie tussen burgers en overheden in

toenemende mate aan het horizontaliseren. Daarin zou dit beleid ook democratischer zijn (Ibid.). In dit proces komen burgers en overheden steeds dichter bij elkaar te staan, en kan gesteld worden dat de hierboven geschetste legitimatie- en vertrouwenskloof wordt gedicht. Wat in deze scriptie betoogt zal worden, is dat de dichting van deze vertrouwenskloof echter schijn is. De energieke samenleving zoals die in Nederland vorm krijgt, blijkt zichzelf op een aantal wijzen juist te ondermijnen. Wat deze wijzen precies zijn, zal hieronder diepgaander uitgelegd worden.

Allereerst zal dieper in worden gegaan op het concept van de energieke samenleving. Wat wordt bedoeld met dit begrip en hoe is het tot stand gekomen? Daarnaast zal in worden gegaan op de veranderende verhouding tussen overheden en burgers in Nederland, die centraal staat in het denken over de energieke samenleving.

Ten tweede zal worden betoogd dat de wijze waarop de verhouding tussen overheden en burgers wordt vormgegeven, een neoliberale ideologie in zich meedraagt. Deze neoliberale ideologie gebruikt vervolgens weer zogenaamde ‘stille ideologieën’ om haar eigen beleidsvisie dominant te

(4)

4 houden.

Ten derde zal worden aangetoond dat deze ‘stille’ neoliberale ideologie een negatief effect heeft op de werking van de democratie in Nederland. ‘Het is jouw buurt, wat ga je doen?’ is een boodschap waarmee (lokale) overheden sinds enkele jaren burgers verleiden tot initiatieven in hun dorp, buurt of stad. Typisch in het neoliberale denken is het idee dat de metafoor van de markt over niet-economische sectoren uitgebreid kan worden. Dat wordt gekoppeld aan een geïndividualiseerd mensbeeld, dat tegenwoordig veelvuldig gekwalificeerd wordt met een concept als ‘individuele verantwoordelijkheid’. Kortom, zelforganisatie wordt doorgaans gebruikt als excuus om burgers onkritisch mee te laten werken met het bestaande overheidsbestuur. Daarin werkt het een selectieve autonomie in de hand, waarin de daadwerkelijke dreigingen die in de eerste plaats de bestaande legitimiteits- en vertrouwenskloof hebben doen ontstaan niet worden verminderd of weggenomen.

Deze problematiek kan getypeerd worden als een fundamentele en escalerende frictie tussen bepaalde beginselen van de moderne representatieve democratie en het bestaande neoliberale discours dat de nederlandse overheid hanteert. Ten grondslag aan dit discours ligt een Liberaal constitutionalisme.

Er zal betoogt worden dat een Aristoteliaans constitutionalisme als alternatief op het Liberaal constitutionalisme kan worden gehanteerd. Om tot een volledig begrip van Aristoteles zijn

constitutionalisme te komen, dient er een vergelijking getrokken te worden tussen het denken van Aristoteles en dat van de Verlichting die de grondslag hebben gecreëerd van onze hedendaagse liberale cultuur.

Het bovenstaande leidt tot de beantwoording van de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre

kan een Aristoteliaans constitutionalisme dienen als hulpmiddel in het vinden van een alternatief voor het falen van de energieke samenleving in Nederland?

(5)

5

2. De energieke samenleving

2.1 Wat is de energieke samenleving?

“De Nederlandse samenleving maakt een veranderingsproces door. Van een verzorgingsstaat groeien we naar een maatschappij met meer eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger.” (RMO, 2013: p. 9). Dit citaat illustreert duidelijk de kern van de politieke casus die centraal staat in deze scriptie. De ‘energieke samenleving’ is de overkoepelende termen hiervoor. Burgers gebruiken in toenemende mate hun energie om zelf bestaand beleid te beïnvloeden of te veranderen. Op die manier zetten ze zich in voor hun directe leefomgeving. Maar ook binnen overheidsorganisaties is er bij tijd en wijle sprake van innovatie. In de energieke samenleving is deze innovatieve energie van zowel onderop als van binnen (de organisatorische krochten van overheden) steeds belangrijker aan het worden. Enkele belangrijke vragen die in dat debat een rol spelen zijn de volgende: welke

rolverdeling tussen overheid en burgers moet er komen om ontwikkelingen zoals de inperking van de verzorgingsstaat en de groeiende vertrouwenskloof tussen burger en overheid te dichten? Hoe moet de overheid zich opstellen ten opzichte van de burger om weer aan legitimiteit te winnen?

In het rapport De Energieke Samenleving wordt door Maarten Hajer gepleit voor “(…) een samenleving van mondige, snel lerende burgers en bedrijven de zelf een energiebron vormen. Het is dan aan de overheid om hiervoor de condities te scheppen.” (Hajer, 2011: p. 10). Er schijnt iets mis te zijn met de manier waarop (lokale) overheden zich ten opzichte van haar burgers opstellen. Volgens Hajer kent het huidige bestuursmodel drie grote beleidstekorten, te weten een legitimiteits-, een uitvoerings-, en een leertekort. Een belangrijk argument in het verhaal van Hajer is de stelling dat er sprake is van een sterke horizontalisering in de verhouding tussen overheid in burgers. Internet verandert bijvoorbeeld de informatievoorziening tussen burger en overheid, waardoor burgers zichzelf informeren over bepaalde onderwerpen in plaats van informatie van de overheid aan te nemen, en diezelfde burger wordt ook steeds mondiger. Deze ontwikkelingen zorgen voor een gezagscrisis op tal van beleidsterreinen (Ibid.: p.17).

Voor burgers die betrokken zijn bij een burgerinitiatief is het vanzelfsprekend prettig als dit initiatief aanslaat, dat wil zeggen, als deze er voor kan zorgen dat bestaand beleid er door wordt aangepast of dat het initiatief zelf wordt gesteund door de (lokale) overheid. Hetzelfde geldt voor een ambtenaar die graag een bepaalde status quo binnen het beleid wil veranderen. De vraag is echter hoe deze innovatie tot stand komt. Allereerst kan vastgesteld worden dat innovatie niet zomaar ontstaat; zij heeft vaak een duwtje in de rug nodig (Walters, 2011: p. 11). Walters (2011) onderscheidt zes typen ‘duwtjes’ die innovatieve ideeën kunnen laten ontstaan. Hieronder vallen bijvoorbeeld onvrede over de status quo of een reactie op een zich plots voordoende crisis, zoals een hogere maximumsnelheid op de ringweg, wat de geluidsoverlast in de grenzende wijk doet

toenemen (Ibid.). Succesvolle initiatieven dienen daarnaast simpel in concept, makkelijk uit te voeren en apolitiek te zijn, willen ze succesvol zijn (Ibid.: p. 26).

Deze laatste opsomming kan aangegrepen worden om aan te tonen dat in de innovatieve kracht die uit gaat van de energieke samenleving ook een bepaald gevaar lijkt te schuilen voor het beleidsmatige leerproces wat daarop volgt. Want juist de werking van datzelfde leerproces kan passiviteit genereren: “Organizational learning is not possible unless some learning first takes place in the executive subculture. I do not see how learning at that or any other level of the organization can take place unless the executive subculture first recognizes itself as a subculture in need of analysis” (Schein, 1993: p. 37). Zelflering kan dus enkel in gang worden gezet indien het uitvoerende orgaan zelf inziet dat het zelfanalyse nodig heeft om verder te kunnen komen.

Resumerend kan dus gesteld worden dat wederzijdse educatie en met name de effectieve werking van een wederzijds leerproces tussen energieke, actieve burgers en (lokale) overheden van groot belang is voor het oplossen van belangrijke problemen die ontstaan ten gevolge van de veranderende wisselwerking tussen overheden en burgers in de hedendaagse energieke

samenleving. De rest van deze scriptie zal in het teken staan van het betoog dat er een scheefgroei aan het ontstaan is in dit proces, waardoor de belangrijkste voorwaarden van onze representatieve

(6)

6

democratie ondermijnt dreigen te worden. Aristoteles werk Politica en de politieke ideeën die daarin naar voren komen kunnen als antwoord op deze scheefgroei dienen. Alvorens aan dit betoog te beginnen, dient eerst nog wat dieper te worden in gegaan op de veranderende verhouding tussen burgers en overheid in Nederland.

2.2 Veranderende verhouding tussen overheid en burgers

Constitutionalisme

De vraag welke nieuwe rolverdeling tussen burgers en overheid moet komen, hebben allen betrekking op de vraag welk type constitutionalisme gehanteerd zou moeten worden. Met

‘constitutionalisme’ wordt in deze scriptie verwezen naar de wijze waarop een overheid vorm geeft aan de verhouding tussen henzelf en burgers door middel van met name beleidsvoering: “rules and behavioural characteristics that are necessary means (…) to achive collective self-interest” (Pangle, 2011: p. 86). In deze scriptie wordt aangenomen dat het merendeel van de westerse democratieën, waaronder ook Nederland, een ‘(neo)liberaal’ of ‘modern’ constitutionalisme hanteren.

Daartegenover zal een ‘Aristoteliaans’ constitutionalisme worden gesteld.

Veranderende verhoudingtussen overheid en burgers

Zoals eerder aangegeven is er een grote verandering gaande in de verhouding tussen met name lokale overheden (gemeente en provincie) en burgers. In toenemende mate is deze verhouding aan het horizontaliseren. Om deze verandering beter te bevatten, kan het best een voorbeeld uit de praktijk aangehaald worden om te illustreren hoe deze horizontalisering zich nu manifesteert en wat de belangrijkste oorzaken en gevolgen er van zijn.

De al eerder aangehaalde auteur Maarten Hajer illustreert dit aan de hand van een bijeenkomst in Barendrecht in 2009. Daar moesten de toenmalige ministers van der Hoeven en Cramer aan ongeveer 600 aanwezige burgers hun voornemen uitleggen om een leeg grasveld onder Barendrecht te gebruiken voor een demonstratieproject voor CO2-opslag. De informatiebijeenkomst verliep moeizaam, met name door de kritische rol die de aanwezige burgers daar aannamen. Volgens Hajer illustreert dit de sterke horizontalisering in de verhouding tussen burger en bestuur. De daar aanwezige burgers wachtten helemaal niet op wat de ministers te vertellen hadden; zij waren zelf van tevoren al op zoek gegaan naar relevante informatie over de voor hen relevante vragen van veiligheid, kosten en neveneffecten (Ibid.: p. 17).

Op de achtergrond van dit voorbeeld en het daaraan verbonden concept van

horizontalisering zouden twee belangrijke macrotrends schuilen. Ten eerste een verandering in de informatievoorziening: waar voorheen de informatievoorziening bij een dergelijke

informatiebijeenkomst primair via de overheid verliep, heeft het internet inmiddels de verhoudingen tussen burger en bestuur blijvend veranderd (Ibid.). De tweede trend is die van de burger die steeds mondiger wordt. Het is de combinatie van deze twee trends die leidt tot een verschuiving in de gezagsrelatie die de overheid in het voorgaande voorbeeld in het nauw bracht. Deze gezagscrisis manifesteert zich op tal van beleidsterreinen, van het milieubeleid tot de gezondheidszorg (Versteeg & Hajer, 2009: p. 3). Belangrijk hier is te melden dat de burgers in Barendrecht zich achteraf

benaderd voelden als een ‘object’. Ze kregen niet goed antwoord op hun vragen. De tegenstelling werd ook nog eens versterkt door het feit dat het project was ondergebracht onder de Crisis- en herstelwet. De mensen in Barendrecht kregen zo het idee dat de overheid die wet als het ware gebruikte om hun eigen zin door te drukken (Hajer, 2011: p. 18). In dit laatste komt duidelijk naar voren dat burgers zich er steeds meer bewust van zijn dat de wijze waarop de overheid omgaat met de veranderende verhouding door de overheid niet altijd juist wordt ingevuld.

Het mag inmiddels duidelijk zijn dat de moderne burger een wezenlijk andere rol speelt dan voorheen. Deze is namelijk niet slechts een passief stemmer meer, maar één die in toenemende mate wil meedenken een zelfs meebeslissen. Politieke legitimiteit komt in een representatieve democratie voort uit de discussie en besluitvorming in het parlement of de gemeenteraad, die weer deels voortkomt uit kritiek van burgers, die zich in toenemende mate in de vorm van

(7)

7

burgerinitiatieven aandient. Wanneer de overheid te weinig rekenschap geeft van het voorgaande, kan al makkelijk een legitimatietekort ontstaan (Ibid.: p. 25).

(8)

8

3. De stille ideologie van de energieke samenleving: het neoliberalisme

Nu meer duidelijkheid is geschapen omtrent de belangrijkste oorzaken van de horizontalisering van de verhouding tussen overheid en burgers, kan worden overgeschakeld naar de daadwerkelijke beleidspraktijk. Hoe wordt deze vormgegeven en op waarom wordt dit op een foutieve manier gedaan? Zoals eerder aangegeven is het de huidige vorm van deze beleidspraktijk die een zelf-ondermijnend karakter heeft aangenomen.

Zojuist is vastgesteld dat de burger steeds meer een meebeslisser is in de totstandkoming van nieuw beleid. Zoals in het voorgaande voorbeeld naar voren kwam, weten overheden vaak niet precies hoe ze moeten omgaan met deze snel veranderende verhouding, wat zou kunnen leiden tot een legitimiteitstekort van het politieke besluitvormingsproces. Aansluitend daarop zal nu eerst geïllustreerd worden hoe de overheid in Nederland in toenemende mate het besluitvormingsproces gebruikt om haar eigen beleidsdoeleinden te realiseren, waarna zal worden betoogd dat dit nadelige gevolgen heeft voor de legitimiteit van het beleidsproces als geheel. Aan de hand daarvan zal worden aangetoond dat deze afname van legitimiteit uiteindelijk leidt tot de ondermijning van de

belangrijkste principes van de representatieve democratie, en daarmee dus ook zelf-ondermijnend is. 3.1 De stille ideologie van de beleidspraktijk

In de beleidspraktijk van de energieke samenleving blijkt dat twee ‘stille ideologieën’ de verhouding tussen burgers en overheid domineren, te weten ‘professioneel centralisme’ en ‘instrumentele ondersteuning’. Beide stille ideologieën leiden er toe dat de overheid volledige invulling geeft aan burgerinitiatieven, waar het beleidsperspectief van de energieke samenleving juist een aanvullende overheidsrol bij initiatieven bepleit (Oude Vrielink et al., 2013: p. 123-124). Daarnaast is er een derde stille ideologie te ontdekken in het concept van de energieke samenleving zélf, te weten

‘gedepolitiseerd burgerschap’. Verderop zal duidelijk worden gemaakt dat waar het concept van de energieke samenleving openstaat voor burgerinitiatieven die een tegengeluid laten horen ten opzichte van bestaand overheidsbeleid, de stille ideologie van het ‘gedepolitiseerde burgerschap’ zoals die in de totstandkoming van de energieke samenleving in Nederland wordt gehanteerd juist uitgaat van het idee dat ‘goede burgers’ zich juist constructief opstellen ten opzichte van

overheidsbeleid.

De eerste twee genoemde stille ideologieën zijn dus terug te vinden in de daadwerkelijke beleidspraktijk. Hiermee wordt de manier waarop die verhouding tussen overheden en burgers wordt vormgegeven bedoeld; de energieke samenleving als praktijk. De derde schuilt in het gehele discours van de energieke samenleving dat in zekere mate ten grondslag staat aan de invulling van deze beleidspraktijk. Er zal betoogd worden dat dit discours als ‘neoliberaal’ kan worden getypeerd. Hieronder zal eerst kort in worden gegaan op het concept ‘stille ideologie’. Wat betekent dit concept en hoe wordt deze in de vorm van de net genoemde drie vormen teruggevonden in de hedendaagse beleidspraktijk?

Wat is een ‘stille ideologie’?

Allereerst dient een toelichting gegeven te worden omtrent het begrip ‘stille ideologie’. Kenmerkend voor een stille ideologie is dat deze niet expliciet wordt gecommuniceerd door een overheid, maar juist op latente wijze bepaalde besluiten of beleidskeuzes in een bepaalde richting stuurt (Ibid.). Aan de hand van drie eigenschappen wordt een stille ideologie herkend. Allereerst hanteert en

presenteert het met grote vanzelfsprekendheid een gedeelde en samenhangende visie op wat een goede burger, overheid en samenleving is. Ten tweede hanteert een stille ideologie constant

onuitgesproken onderliggende keuzes en redeneringen. Ten derde zijn alternatieve visies op de stille ideologie mogelijk, maar deze blijven te allen tijde onbediscussieerd. Belangrijk is dat een

aanvaarding van een stille ideologie ertoe bij draagt dat deze wel een basis voor actie vormt, maar dat deze actie niet expliciet in een ideologisch kader wordt ingebed (Van Montfort et al., 2012: p. 12-13). De vervolgvraag is nu op welke manier de stille ideologieën van achtereenvolgens ‘professioneel

(9)

9

centralisme’, ‘instrumentele ondersteuning’ en ten slotte ‘gedepolitiseerd burgerschap’ terug kunnen worden gevonden in de wijze waarop de beleidspraktijk in Nederland veelal wordt vormgegeven.

3.2 De drie stille ideologieën van de beleidspraktijk

Professioneel centralisme

Een duidelijke illustratie van de stille ideologie van ‘professioneel centralisme’ kan het best worden gegeven aan de hand van een studie onder veertien ambtenaren die bij burgerparticipatie zijn betrokken (Jonker, 2008). Wat uit deze studie bleek is dat deze ambtenaren burgers vooral als individuen zien die voor hun eigenbelang opkomen. Daarom zouden volgens hen ambtelijke controle en regels vereist zijn om het algemeen belang te waarborgen. Daarnaast twijfelen de ambtenaren ook sterk aan de vaardigheden van burgers die daadwerkelijk nodig zijn voor zelfbestuur . Burgers zouden bijvoorbeeld niet over een lange termijn perspectief beschikken. Als gevolg daarvan stellen de ambtenaren zich op als filter tussen de inbreng van burgers en de politieke besluitvorming, wat in zekere zin haaks staat op het idee van de energieke samenleving (Ibid.). Hun beeld van de houding die de overheid moet innemen tegenover de toenemende mate van burgerparticipatie, is vooral dat de volksvertegenwoordiging een monopolie heeft op politieke keuzes. Zo beschouwt zijn

burgerinitiatieven slechts een ondersteunende en aanvullende activiteit voor bestaand

overheidsbeleid. Vandaar dat deze stille ideologie wordt getypeerd als ‘professioneel centralisme’. De professional, de ambtenaar, staat nog altijd centraal in die veranderende verhouding tussen burgers en overheid, terwijl wel de schijn wordt gewekt door diezelfde overheid dat dit niet meer het geval is. “Gemeenten zijn soms meer geïnteresseerd in het verantwoordelijk maken van bewoners dan het delen van macht” (Tonkens, 2009: p. 172) geeft ten slotte perfect de praktische

consequentie van het professioneel centralisme weer. Verderop zal blijken dat dit professioneel centralisme een verschijnsel is van de zelf-ondermijnende werking van de wijze waarop hedendaagse democratieën vormgegeven worden

Instrumentele ondersteuning

Bij deze stille ideologie staat niet de rolomkering tussen burgers en overheid ter discussie, maar is er wel sprake van een ondersteuning die stiekem stuurt in de richting van de beleidsambities van de overheid. Voorbeelden hiervan zijn schone en veilige wijken of het bevorderen van meer sociale cohesie in een wijk (Oude Vrielink et al., 2013: p. 127). Ambtenaren geven initiatiefnemers die een burgerinitiatief oprichten ondersteuning om beter in te kunnen spelen op beleid en (gemeentelijke) instituties. De bedoeling van deze ondersteuning is dat burgers met zo min mogelijk bureaucratische belemmeringen te maken krijgen, zodat er zo veel mogelijk ruimte voor het initiatief overblijft (Ibid.). Wat er in de praktijk gebeurt is dat de initiatiefnemers van de ondersteunende ambtenaren leren hoe instituties werken, hoe medewerkers van deze instituties afwegingen maken en vooral hoe zij als initiatiefnemer met hun handelen en taal hier efficiënt op in kunnen spelen (Oude Vrielink et al., 2007). Deze stille ideologie van instrumentele ondersteuning zorgt er weliswaar voor dat

burgerinitiatieven meer slagingskans hebben, maar zorgt er tegelijkertijd voor dat de bureaucratische logica en de beleidsdoeleinden van de overheid blijven domineren.

Gedepolitiseerd burgerschap

De derde en ook belangrijkste stille ideologie is die van het ‘gedepolitiseerde burgerschap’. Deze stille ideologie komt voort uit het beleidsperspectief van de energieke samenleving zélf. Allereerst wordt hier met het begrip ‘depolitisering’ het volgende bedoelt. ‘Actieve’ burgers die veel ‘doen’, die bijvoorbeeld veel bezig zijn met het oprichten van burgerinitiatieven en relatief veel participeren in de buurt, worden veelal op het schild geheven, terwijl kritische burgers, die zo nu en dan kritiek leveren op het bestaande beleid maar soms net zo actief participeren in de (lokale) politiek, buiten spel worden gezet (Oude Vrielink et al., 2013: p. 128). Doordat er door overheden een onevenredig

(10)

10

hoge aandacht uitgaat naar actieve burgers die participeren en passen in de bestaande

beleidsideeën, wordt er een beeld gecreëerd van wat ‘goede’ burgers en wat ‘goede’ initiatieven zijn. Ongemerkt sluipt er dus een zekere moraliteit in het idee van de energieke samenleving, dat het handelen van ambtenaren stuurt. Belangrijk om hierbij op te merken, is dat zelfs ambtenaren die wél innovatief willen zijn, ook op deze manier blijven selecteren. Ook al zien deze ambtenaren zelf in dat het samenwerkingsproces tussen overheid en burgers democratischer kan, dan nog hanteren zij te vaak nog de stille ideologie van het gedepolitiseerde burgerschap (Oude Vrielink et al., 2013; Jonker, 2008).

De ontwikkeling van de energieke samenleving als beleidsperspectief

Dit valt ten dele te verklaren vanuit de politieke traditie van Nederland in het afgelopen decennium. In de afgelopen tien jaar zijn belangrijke stappen gezet in de eerder aangehaalde transitie van verzorgingsstaat naar een ‘energieke samenleving’. De energieke samenleving dient hier niet alleen maar als een wetenschappelijk begrip om de verandering van vooral het politieke handelen van burgers te typeren, maar het is ook een ‘beleidsperspectief’. Dat houdt in dat de overheid de energieke samenleving als een perspectief beschouwt om hun beleid vorm te geven. Beleid dat de veranderende verhouding tussen overheid en burgers stuurt en in de praktijk brengt (Ibid.: p. 124). Deze verandering in rolverdeling komt er op neer dat de overheid een meer dienende rol op zich zou moeten nemen ten opzichte van al het initiatief dat in de samenleving aanwezig is. Dit beeld van een meer dienende overheid onderscheidt burgerinitiatieven vervolgens van burgerparticipatie. Bij burgerparticipatie gaat het vooral om inspraak van burgers in besluitvorming omtrent nieuw beleid; een politieke en inhoudelijk door de overheid gestuurde vorm van burgerbetrokkenheid. Bij

burgerinitiatieven is de bedoeling juist dat de overheid participeert in de initiatieven van burgers (Lenos et al., 2006 lit lijst!!). Zoals net is aangegeven, is dit laatste vaak helemaal niet het geval, terwijl door overheden deze indruk wel wordt gewekt.

Dit wordt bevestigd als wordt gekeken naar de oorsprong van de belangstelling van de overheid voor burgerinitiatieven. Deze begon bij het kabinet Balkenende II, in 2003. Het credo van dit kabinet luidde ‘Meedoen’. Dit stond voor burgers die via ´maatschappelijke zelforganisatie´ een constructieve bijdrage leveren aan de samenleving en zich vooral niet geroepen voelen om ´tegen de overheid gerichte eisen, klachten en beroepen´ in te dienen (Tweede Kamer, 2003-2004, p. 7-8). Uit onderzoeken naar burgerinitiatieven die juist een verandering van het bestaande overheidsbeleid eisen, blijkt daarnaast dat het slagen van het merendeel van de initiatieven afhankelijk is van de welwillendheid van individuele ambtenaren (Oude Vrielink, et al. 2013: p. 128). Samenwerking ontstaat eigenlijk alleen maar als betrokken burgers zich nadrukkelijk in de denkwereld van ambtenaren verplaatsen, of als ze bijvoorbeeld partners zoeken buiten de lokale overheid om (Mulders, 2010). Initiatieven die dus een protest in zich dragen hebben het simpelweg moeilijker. Omdat ze zich tegen de plannen van de overheid richten, worden ze als contraproductief beschouwt. De meeste politici en ambtenaren zijn dit soort initiatieven daarom liever kwijt dan rijk (Oude

Vrielink et al., 2013).

Al het bovenstaande illustreert dus het bestaan van de stille ideologie van gedepolitiseerd burgerschap. Burgers die meebewegen met de overheid krijgen vrij spel, terwijl meer kritische burgerinitiatieven worden buitengesloten, met name vanwege het risico dat ze zouden zijn voor bestaande beleidsplannen van de overheid.

3.3 Tegendemocratie

Burgers die met gepolitiseerde en kritische initiatieven de politieke status quo proberen te doorbreken, stuitten dus dikwijls op een wantrouwige overheid, die hen niet serieus neemt. Deze verhouding draagt er helaas aan bij dat er te weinig wordt gedaan met nieuwe, ietwat tegendraadse ideeën of initiatieven, die juist nodig zijn om een representatieve democratie duurzaam te houden. De Franse historicus en politicoloog Pierre Rosanvallon toont dit op een begrijpelijke wijze aan. In zijn

(11)

11

boek Counter Democracy: Politics in an Age of Distrust stelt Rosanvallon dat een gezonde

representatieve democratie altijd vormen van een zogenaamde ‘tegendemocratie’ met zich mee brengt (Rosanvallon, 2008). Volgens hem is deze tegendemocratie verre van anti-democratisch, zoals de naam wellicht wel doet vermoeden. Tegendemocratie is juist een heel authentiek en voornamelijk een legitiem onderdeel van een representatieve democratie, dat het leervermogen van politiek en overheid versterkt. Dat houdt dus in, dat het buitensluiten van dit soort kritische, gepolitiseerde vormen van burgerinitiatief in zekere zin een miskenning van de werking van onze democratische orde is. Rosanvallon beschrijft hoe zoiets als tegendemocratie al in het oude Griekenland haar oorsprong kent, maar dat juist in moderne democratieën van het grootste belang is, verwijzend naar de toenemende mate van wantrouwen van burgers ten opzichte van hun overheden en politiek in het algemeen (Ibid.). Vanuit Rosanvallon’s vaststelling dat een miskenning van de tegendemocratie een gevaar kan betekenen voor een representatieve democratie, kan nu overgeschakeld worden naar een verdere ontleding van deze miskenning. Hoe kan het dat in de beleidspraktijk vormen van tegendemocratie stelselmatig worden genegeerd door met name lokale overheden en de

ambtenaren die daar deel van uitmaken? Hieronder zal betoogd worden dat dit komt doordat het discours dat door overheden in moderne democratieën wordt gehanteerd van ‘neoliberale’ aard is. Stelling is dat het neoliberalisme als belangrijkste politieke ideologie hedentendage zorgt voor een tegenwerking van de representatieve aard van onze democratie.

(12)

12

4. De aftakeling van de representatieve democratie; neoliberalisme als oorzaak

Inmiddels is duidelijk gemaakt op welke wijze tegendemocratie wordt genegeerd als onderdeel van de energieke samenleving in Nederland. Om tot een oplossing voor deze miskenning te komen, zal eerst haar neoliberale grondslag worden blootgelegd.

4.1 Wat verstaat men onder ‘neoliberalisme’?

Het woord ‘neoliberalisme’ is in deze scriptie al een aantal keer gebruikt, maar tot noch toe niet duidelijk toegelicht. Vaak wordt aangenomen dat neoliberalisme enkel een theorie is die betrekking heeft op de organisatie van de economie, waarbij de markt gezien wordt als belangrijkste

allocatieprincipe en waarbij de overheid zich vooral niet moet inmengen in die markt (Schinkel, 2012: p. 10). Dat is echter niet geheel waar. Het neoliberalisme is ontstaan uit de Duitse en Oostenrijkse economische wetenschap en vond haar grondslag in de periode net voor en na de tweede

wereldoorlog. Met name binnen de zogenaamde ‘Mont Perelin Society’ werden de grondslagen gelegd voor het neoliberalisme. Dit was een jaarlijkse samenkomst van vooraanstaande macro-economen, die aan de ene kant streefden naar een alternatief op het laissez faire liberalisme dat verantwoordelijk werd gehouden voor de economische crisis in de jaren ’30. Aan de andere kant waren ze ook fel tegen een planeconomie. Hieruit voort kwam het neoliberalisme, waarin de staat gezien werd als cruciaal voor het waarborgen van de randvoorwaarden van de markt, maar de staat dus niet per se tegenover deze markt staat (Mirowski et al., 2009). Typerend aan het neoliberale denken is het idee dat de metafoor van de markt over niet-economische sectoren kan worden uitgebreid (Schinkel, 2012). Dit wordt vervolgens gekoppeld aan een geïndividualiseerd mensbeeld, dat vandaag de dag vaak word vertaald naar een concept als ‘individuele verantwoordelijkheid’. Wereldwijd is neoliberalisme een dominante factor geworden in de inrichting van steden (Ibid.: p. 3-5). Dikwijls uit zich dat in een grote rol voor marktpartijen in de inrichting van de leefruimte van burgers.

Het paradoxale van de neoliberale ideologie in combinatie met het idee van de energieke samenleving schuilt met name in twee zaken. Aan de ene kant behelst het een sterke staat, die de randvoorwaarden van de markt in de samenleving waarborgt. Maar aan de andere kant hanteert het ook een geïndividualiseerd mensbeeld, dat juist van individuele burgers verwacht dat zij zelf meer gaan doen om hun directe leefomgeving via bijvoorbeeld burgerinitiatieven, dus dikwijls op een gepolitiseerde wijze, vorm te geven (Ibid.). De beleidspraktijk toont echter aan dat hierin het eerste punt, het behoud van het politieke mandaat in de handen van de overheid om die markt goed te laten werken, te veel de overhand heeft. Hierdoor ontstaat een verstoring in het evenwicht tussen deze twee vereisten van het neoliberalisme, wat tot een ondermijning van de democratische werking van onze huidige democratie leidt. Hierop zal nu dieper worden ingegaan.

4.2 Hoe ondermijnt het neoliberalisme de huidige representatieve democratie?

De volgende vraag is hoe juist het neoliberalisme zorgt voor de hiervoor beschreven ondermijning van onze representatieve democratie. Er is vastgesteld dat we vooral te maken hebben met een miskenning van zogenaamde tegendemocratieën. Een essentieel onderdeel van het gehele aanbod aan burgerparticipatie wordt dus stelselmatig buitengesloten. Er wordt niet effectief gebruik

gemaakt van dit gehele aanbod, terwijl dit wel het geval zou moeten zijn. Waarom is de werking van het hiervoor gedefinieerde neoliberalisme daar verantwoordelijk voor?

Wat maakt burgerparticipatie tot effectieve participatie?

Burgers kunnen niet ‘effectief’ participeren in de huidige energieke samenleving. Wat maakt burgerparticipatie dan tot effectieve participatie? Een eerste belangrijke stap in het beantwoorden van deze vraag is de vaststelling dat ‘normale’ burgers zichzelf dienen te zien als “vital coproducers of

(13)

13

public goods and that their full dignity as citizens entails becoming ever more responsible, skilled, and effective as producers of those goods” (Sirianni, 2009: p. 44). Het is daarbij van groot belang dat burgers gezien worden als partner in het tot stand brengen en uitvoeren van beleid (Wainwright, 2009: p. 379). Idee hierachter is dat een proces van popular participation waar de burgers zelf de geldende regels en belangrijkste beleidsdoelen hebben opgesteld een veel sterkere democratische legitimiteit in zich draagt dan een groepje ambtenaren dat achter gesloten deuren aan de hand van het eigen politieke belang een bepaald beleid opstellen (Ibid.). De legitimiteit van de energieke samenleving, en moderne representatieve democratieën in het algemeen, ligt daarom besloten in een hoge(re) mate van politieke inspraak van burgers. Burgers dienen niet buiten maar binnen de beleidspraktijk staan; zij dienen daarbij actief te worden betrokken.

The democratisation of everyday life

Vanuit deze vaststelling is het vervolgens interessant om een blik te werpen op de wijze waarop veel westerse overheden heden ten dage omgaan met burgerparticipatie die in hun samenlevingen besloten ligt. Zoals reeds is vastgesteld, hanteert de Nederlandse overheid een neoliberaal discours om hun participatiepolitiek vorm te geven. Feit is echter dat deze vorm van politiek niet goed weet om te gaan met de belangrijke thema’s die een rol spelen in de veranderende verhouding tussen overheid en burgers: “Liberal political theory has no tools for understanding how citizens are creating horizontal connections across civil society; how citizens are playing a role, autonomously from the state, in shaping, monitoring, controlling and even, under certain conditions, sharing power with at least the local state.” (Ibid.: p. 376).

In juni 2007 werd een samenkomst georganiseerd in het Engelse stadje Lewes. Vierenvijftig afgevaardigden uit verschillende landen als bijvoorbeeld Brazilië, Kenya en Spanje kwamen hier bijeen. Deze afgevaardigden waren allemaal zogenaamde ‘champions of participatory democracy’: vooruitstrevende lokale politici die allemaal in toenemende mate streden tegen de ‘illegitimacy of the political institutions that claim to rule in the name of the people’ (Ibid., p. 2). Interessant aan dit project was dat al deze afgevaardigden ‘streden’ voor ‘the democratisation of everyday life’. Voor hen was het grootste probleem van hedendaagse democratieën dat twee ideeën die in eerste instantie perfect samen lijken te gaan, in de context van de bestaande democratie juist mijlenver van elkaar verwijderd zijn. Deze twee ideeën zijn democratie en everyday life: “What must be done for daily life to be democratic – for people to be treated as political equals and for governments to be accountable to the individuals who elect them rather than deferring to the private corporations who are steadily (without debate or even transparent procedures) capturing our public institutions?” vroeg een van de afgevaardigden zich af(Ibid.).

De strijd om toe-eigening van ‘Public Recources’: de dubbele betekenis van ‘representatie’

De hierboven besproken groep politici zijn onderdeel van een grotere beweging die hun

werkzaamheden richten op lokale democratie, maar wel op een globaal niveau met elkaar in contact staan. Deze burgerbeweging is aan het zoeken naar nieuwe manieren om moderne democratieën sterk genoeg te maken om via publieke middelen – public recources – meer inspraak te krijgen in de totstandkoming van lokaal beleid. De probleemstelling van de beweging zoals die in het hierboven gegeven citaat van de vertegenwoordiger uit Brazilië naar voren komt geeft perfect de

zelf-ondermijnende werking van het neoliberalisme aan. Deze internationale burgerbeweging beseft dat politieke representatie zoals deze momenteel bestaat te zwak is om in hun naam de regeren. Hun doel is om representatieve democratie te versterken door op andere manieren na te denken over diezelfde representatieve democratie.

Voorbeeld hiervan is de wijze waarop het begrip ‘representatie’ door hen wordt ontleed om hun kritiek vorm te geven: “[This is] contained in the double meaning of ‘representation’. On the one hand it means ‘to stand for’ or ‘symbolize’ and on the other hand it can mean to ‘make present’, to ‘re-present” (Ibid, p. 8). In het merendeel van de hedendaagse democratische systemen, hanteren politici - van lokaal tot (trans)nationaal niveau- de eerste betekenis van ‘representatie’: zij

(14)

14

op basis van bijvoorbeeld hun verkiezingsprogramma zijn verkozen, zij vrij spel hebben tot de volgende verkiezingen. Naast de stem die ze om de zoveel jaar kunnen uitbrengen, zijn burgers dus zo goed als afwezig van het politieke toneel, kunnen hier nauwelijks in participeren. Op hetzelfde moment hebben grote ondernemingen, coöperaties en media bijna onbeperkt toegang tot diezelfde politieke arena (Ibid.). Wenselijker is de andere betekenis van ‘representatie’: “to make the people

present within the political institutions. (…) The idea of ‘making present’ implies a continuing,

interactive and transparent relationship between the representative and the people that s/he is representing” (Ibid.: p. 9-10).

De ontwikkeling van de energieke samenleving zou dit democratisch tekort op moeten vangen, maar doet dit dus niet effectief, zoals het voorgaande illustreert. De neoliberale overheden depolitiseren en instrumentaliseren haar burgers. Door haar eigen neoliberale politiek in de beleidspraktijk constant boven de stem van een steeds actiever wordende burger te stellen, behouden zij het politieke mandaat. Hierdoor wordt het potentieel van burgerparticipatie miskent en de burger krijgt hierdoor steeds meer het gevoel niet juist vertegenwoordigd te worden. Dit leidt tot een toename in wantrouwen in overheden en zelf-ondermijning van de neoliberale democratieën. Ten slotte kan gesteld worden dat het risico tot zelfondermijning besloten ligt in de ‘blinde vlek’ van het

neoliberalisme. Deze manifesteert zich bijvoorbeeld in de vorm van de ‘stille ideologieën’. Overheden pretenderen hun constitutionele invulling de democratiseren, maar slagen hier niet volledig in. Dit komt doordat zij gestoeld zijn op een Liberaal constitutionalisme. In de zoektocht naar alternatieven voor de hedendaagse invulling van de energieke samenleving, dient dus gezocht te worden naar een andere politieke grondslag of constitutionele denkwijze. De constitutionele denkwijze van Aristoteles zou hier een geschikt alternatief voor zijn.

(15)

15

5. Een moreel tekort in het neoliberale denkkader; Aristoteles als alternatief?

Nu door middel van voorgaande kritiek de grenzen van de neoliberale praktijk zijn geschetst, zal er betoogt worden dat de politieke filosofie van Aristoteles kan helpen in de zoektocht naar een geschikt alternatief. Zojuist is verwezen naar een ‘blinde vlek’ in de constitutionele werking van het neoliberalisme. Hiermee wordt bedoelt dat het neoliberalisme een constitutioneel kader hanteert dat in zekere zin een moreel tekort met zich mee draagt. Dat wil niet zeggen dat moraliteit volledig ontbreekt. Eerder is al gesteld dat aan de hand van de stille ideologie van het ‘gedepolitiseerd burgerschap’ overheden zelf bepalen dat een ‘goede’ burger meewerkt met het gestelde

overheidsbeleid (Oude Vrielink et al., 2013). Hierin wordt dus wel degelijk een conceptie van ‘het goede’ – en daarmee ook moraliteit - in het constitutionele denken verwerkt. Wat echter ontbreekt is een democratische moraliteit. Dit alles zal verduidelijkt worden door eerst Arisoteles politieke filosofie te introduceren. Daarna zal een vergelijking gemaakt worden tussen ‘liberaal’ of ‘modern’ constitutionalisme en het ‘aristoteliaans’ constitutionalisme. Daaruit zal blijken dat voor een duurzame toekomst, de huidige energieke samenleving een meer Aristoteliaanse grondslag nodig heeft.

5.1 Aristoteles en de moderne democratie: een vergelijking

Om tot een overtuigende vergelijking te komen tussen een Aristoteliaans constitutionalisme en een Liberaal constitutionalisme, dient eerst een brug geslagen te worden tussen de beide leefwerelden. Belangrijke concepten als ‘politiek’ of ‘participatie’ zijn in taal hetzelfde, maar dragen waarschijnlijk een totaal andere conceptie met zich mee, afhankelijk van de leefwereld in welke het concept gehanteerd wordt. Dit is van groot belang, omdat dit een punt is dat de hele validiteit van de conceptionele opzet van deze scriptie kan ondermijnen. Voor nu richten we ons op het concept ‘politiek’. Hanteerden Aristoteles en de oude Grieken een vergelijkbare definitie van het concept ‘politiek’ als wij heden ten dage hanteren; een conceptie waarin ‘politiek’ refereert aan een specifieke sociale activiteit, die plaatsvindt binnen de institutionele grenzen van overheden? Dit concept is een product van de moderne Westerse traditie, met haar meer gedifferentieerde kijk op de maatschappij als zijnde onderverdeeld in verschillende sferen van praktijk, zoals de economische, de religieuze, de politieke, enzovoorts (Mulgan, 1990: p.196).

Om antwoord op deze vraag te kunnen geven, dient opgemerkt te worden dat ‘het politieke’ door de oude Grieken in linguïstische zin direct verbonden is met het woord polis: “Wij zien dat elke polis een soort gemeenschap is, en dat elke gemeenschap tot stand komt omwille van een goed: alle mensen verrichten al hun handelingen om te bereiken wat hen als goed voorkomt. Het spreekt dan ook vanzelf dat, al beogen alle gemeenschappen een goed, de hoogste gemeenschap, die alle andere omvat, dit in de hoogste mate doet, en het hoogste goed beoogt. Dit is de zogeheten polis, de politieke gemeenschap.” (Aristoteles, 1999: p. 35). De betekenis van ‘politiek’ is in die zin dus ‘van doen zijnde met ons zijn in, of ons verhouden tot, de polis’. In die zin was al het sociale leven, alle sociale praktijken, in het klassieke Griekenland ‘politiek’, aangezien het binnen de muren van de polis plaatsvond (Mulgan, 1990: p. 196). Aldus, wanneer Aristoteles spreekt over ‘politiek’, wordt er gerefereerd naar het leven in de polis als geheel. Hieronder valt de politieke praktijk, maar ook alle andere onderdelen van het sociale leven van de mens. Dit is een interessante conclusie in het licht van wat onderzocht tracht te worden in dit onderzoek; ook in de energieke samenleving wordt het politieke in toenemende mate een sociale aangelegenheid, iets waarmee mensen in hun vrije tijd mee bezig zijn; in hun directe leefomgeving – buurt nu, polis toen – bemoeit de burger zich met en participeert hij in de politieke besluitvorming, door middel van het organiseren van kookworkshops in de buurt, maar ook door bezwaar te maken tegen de aanleg van een snelweg om de hoek van de woonplek.

Over voorgaande parallel dient meteen opgemerkt te worden dat deze wellicht te simpel is gelegd, en daarin voorbij gaat aan andere belangrijke factoren en omstandigheden die een rol spelen in Aristoteles zijn denken over het politieke. Daarom zal nu dieper in worden gegaan op de wijze

(16)

16

waarop volgens Aristoteles de overheid en burgers zich ten opzichte van elkaar zouden moeten verhouden.

5.2 Aristoteles: de staat en het individu

Een belangrijke vraag in Aristoteles’ werk Politica betreft de verhouding tussen individu en staat. Deze vraag is vooral van belang omdat ook in de neoliberale traditie het individu een belangrijke en specifieke rol vervult ten opzichte van de staat. Deze verhouding is in beide tradities echter wezenlijk anders.

Aristoteles beschouwt de staat als een geheel, een eenheid, en beschouwd haar burgers als ‘delen’ ervan. Deze worden verenigd in het gemeenschappelijke ideaal van de vervulling van hun streven naar geluk. Om een werkelijk deel van het geheel te zijn, moet het in het overkoepelende doel participeren waarop het geheel is gericht. Het doel van de polis is het bereiken van het goede leven en iedereen die hieraan deel neemt, is daarom een deel er van. Er kunnen natuurlijk wel verschillen zijn in de manier waarop ieder binnen de polis aan dit overkoepelende doel bijdraagt (Aristoteles, 1999: 1264a10-30). Maar hoe verhoudt zich nu het individuele goed van de burger zich ten opzichte van het goed van de polis?

Volgens Aristoteles is de polis van nature eerder dan het individu. Hier bedoelt hij met ‘eerder’ eerder in essentie: A is eerder dan B, als A kan bestaan zonder B, maar B niet zonder A. Een hand is een hand door de functie die zij heeft ten opzichte van andere ledematen en het hele systeem waarbinnen zij functioneert. Wanneer een hand van een lichaam gescheiden is, is zij strikt genomen geen hand meer, omdat zij niet meer in staat is haar functie als hand uit te voeren. In dezelfde verhouding staan individuen tegenover de polis. Een individu dat niet in staat is een lid te zijn van een polis te zijn, is strikt genomen geen mens. De functie van de mens ligt in het realiseren van het goede leven, dat alleen binnen de context van de polis geleefd kan worden. Dus wat ieder van ons tot mens maakt, is ons vermogen lid te zijn van een polis, dat wil zeggen: het vermogen het burgerschap te vervullen (Ibid.: 1264b30-40)

Het goede leven vereist dus in bepaalde mate actieve deelname aan het bestuur van de polis. Hier stuitten we op het politiek-praktische aspect in Aristoteles zijn filosofie; deelname aan het bestuur van de polis zou tevens moeten leiden tot de ontplooiing van een ‘praktisch’ inzicht.

Aristoteles omschrijft dit inzicht als volgt: “op juiste wijze bij zichzelf te rade gaan met betrekking tot wat voor hemzelf goed en voordelig is; en dit niet in een bepaald opzicht, bijvoorbeeld over de vraag wat voor soort dingen zijn gezondheid of kracht bevorderlijk zijn, maar wat voor soort dingen het goede leven in het algemeen bevorderen.” (Ibid.: 1317b1-10). Het zich met volle activiteit kunnen wijden aan deze activiteit verondersteld een politiek raamwerk als basis en bescherming. Om zijn ‘praktisch’ inzicht te ontwikkelen moet men dus een actieve rol als burger vervullen in de polis. 5.3 Een vergelijking: Liberaal versus Aristoteliaans constitutionalisme

Om tot een duidelijker begrip te komen van Aristoteles zijn politieke filosofie en het daarin besloten constitutionalisme, moeten we eerst de functie van het zojuist kort aangehaalde idee van moraliteit bespreken. Om dit goed te doen, zal het contrast moeten worden aangehaald tussen het denken van Aristoteles enerzijds en dat van de Verlichtingsfilosofen - die de grondslag hebben gelegd voor ons huidige liberale constitutionele denken - anderzijds. Kern van dit slotbetoog is namelijk dat het vooral de miskenning en afwezigheid van een democratische moraliteit is dat de hedendaagse

neoliberalistische politiek doet falen. Aristoteles kent daarentegen een belangrijke rol toe aan moraliteit; overheden vervullen vooral een politiek-morele functie.

Nogmaals, met het begrip ‘constitutionalisme’ wordt hier verwezen naar de wijze waarop een overheid vorm geeft aan de verhouding tussen henzelf en burgers door middel van met name beleidsvoering: “rules and behavioural characteristics that are necessary means (…) to achive collective self-interest” (Pangle, 2011: p. 86).

(17)

17

filosoof Immanuel Kant, die leefde van 1724 tot 1804, kan als politiek filosofische grondslag worden gezien van deze politieke ideologie (Ibid.) Ook al was Aristoteles voor veel verlichtingsdenkers een grote inspiratiebron, op het gebied van met name de politieke filosofie liepen de denkbeelden van Kant en Aristoteles sterk uit een. Binnen het Liberale constitutionalisme wordt moraliteit

gereduceerd tot regels of wetten die nodig zijn om als collectief in vrijheid te leven. Vanuit deze optiek is vrijheid – liberty - dus het doel; de constitutionele orde moet in de eerste plaats vrijheid voor alle burgers garanderen (Ibid.: 86-87). Moraliteit is daarin een instrument om die vrijheid te bewerkstelligen. Moreel (politiek) handelen kan zelfs verworpen worden door overheden en het beleid dat zij voeren. Kant stelt dan ook het volgende: “a just constitutional order can be established and maintained by a society of devils, so long as they are shrewd” (Kant, 1970: 112-113). Een

overheid kan dus bestaan uit mensen die slecht zijn en een foutieve moraliteit hanteren. Zolang zij maar slim zijn en op een juiste wijze gebruik maken van de bestaande instituties en de vrijheid van het volk te garanderen.

Vanuit het perspectief van Aristoteles doet deze benadering volledig tekort aan het

werkelijke belang van moraliteit in het denken over een politieke samenleving en de constitutionele orde die daaruit voort komt. Dit werd hiervoor al duidelijk: Aristoteles stelt dat burgers niet enkel in staat moeten worden gesteld om hun onafhankelijkheid te verdedigen, maar vooral moeten zij leven in een constitutionele orde die hen in staat stelt ‘het goede leven’ te leven (Aristoteles, 199: 1326b 11-24). Sterker nog, een waardevol en gelukkig leven kan enkel plaatsvinden door te participeren in de besluitvorming van de polis. Collectieve waarborging van vrijheid is in deze orde dus niet het doel, maar een instrument om dat goede leven te bereiken: “Security in freedom finds its supreme value through providing the opportunity for a just life of virtue, understood as the fulfilling excellence and felicity that entails active participation in communal self-government” (Pangle, 2011: p. 86). Het geluk van burgers, en daarmee ook de essentie van het politieke bestel, ligt besloten in de garantie van constante en effectieve politieke participatie. Niet in de garantie van vrijheid ten koste van burgerparticipatie.

(18)

18

6. Conclusie

De oorspronkelijke onderzoeksvraag van dit paper luidt als volgt: In hoeverre kan een Aristoteliaans

constitutionalisme dienen als hulpmiddel in de zoektocht naar een alternatief voor het falen van de energieke samenleving in Nederland?

Om deze vraag te beantwoorden is een aantal denkstappen ondernomen. Allereerst is de energieke samenleving zoals die zich in Nederland aan het ontwikkelen is onder de loep genomen. Belangrijkste eigenschap hiervan is dat de relatie tussen burgers en overheid sterk aan het

horizontaliseren is. Burgers worden mondiger en proberen steeds vaker door middel van

burgerinitiatieven overheidsbeleid te beïnvloeden. Het is vervolgens de taak van de overheid om hiervoor de condities te scheppen. Op die manier kan de toenemende mate van burgerparticipatie effectief onderdeel worden van de nieuwe energieke samenleving.

In vervolg daarop is gesteld dat de overheid in Nederland aan de hand van drie ‘stille

ideologieën’ deze energieke samenleving vorm geeft. Belangrijkste gevolg van deze stille ideologieën is dat kritische burgerinitiatieven ‘gedepolitiseerd’ worden. Kritiek vanuit burgers op bestaand overheidsbeleid wordt op die manier stelselmatig genegeerd door overheden. Daardoor wordt deze kritische burgerbeweging genegeerd, wat in feite een miskenning van de werking van de

representatieve democratie is. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van de theorie van Pierre Rosanvallon, waarin wordt gesteld dat een gezonde representatieve democratie ook vormen van ‘tegendemocratie’ nodig heeft. Als deze tegendemocratie door een overheid wordt genegeerd, heeft dit negatieve effecten op de legitimiteit van beleid en het vertrouwen van burgers in de overheid. Het is juist deze toenemende vertrouwenskloof die mede de noodzaak voor een energieke samenleving creëert. Daarom kan gesteld worden dat de energieke samenleving in Nederland zichzelf aan het ondermijnen aan de hand van haar neoliberale discours.

Naast het feit dat deze depolitisering leidt tot een ondermijning van de representatieve democratie, ligt er nog een ander probleem besloten in het neoliberale discours. Dat is namelijk de constitutionele grondslag waar zij op gebaseerd is; een Liberaal constitutionalisme. Deze vorm van constitutionalisme heeft namelijk geen plek voor de relatie tussen politiek en moraliteit.

Daarom biedt het Aristoteliaans constitutionalisme uitkomst. De functie van de mens ligt volgens Aristoteles besloten in het realiseren van het ‘goede leven’, het dat alleen binnen de context van een politieke gemeenschap geleefd kan worden. Doordat kritische burgers - vaak misschien zelfs onbedoeld en onbewust – hedentendage gedepolitiseerd worden, kunnen zij zichzelf niet meer representeren in de democratie. Dit komt doordat er binnen het Liberale constitutionalisme geen plek is voor democratische moraliteit. Hier komt de vraag van de Braziliaanse afgevaardigde bovendrijven: “What must be done for daily life to be democratic – for people to be treated as political equals and for governments to be accountable to the individuals who elect them (…)?”. Aristoteles zijn filosofie kan hierop helaas geen volledig antwoord geven. Wat het echter wel kan is datgene wat hedentendage onze daily lives juist ondemocratisch maakt van een andere grondslag voorzien, die wel rekening houdt met de tekortkoming van het Liberale constitutionalisme.

Hoe een Aristoteliaans constitutionalisme tot een praktische oplossing kan bijdragen is vervolgens niet te beantwoorden aan de hand van deze scriptie. Doel van deze scriptie is daarom ook niet om een praktisch alternatief te vinden voor het falende neoliberale model. Er is echter wel getracht om een duidelijke kritiek te geven op het huidige neoliberale politieke bestel en de wijze waarop deze de energieke samenleving vorm geeft. Door haar zelf-ondermijnende werking bloot te leggen, kan nagedacht worden over praktische alternatieven die gestoeld zijn op een ander,

(19)

19 7. Literatuurlijst

Aristoteles (1999), Politica, Historische uitgeverij: Groningen.

Bovens, M., & Wille, A. (2011). Politiek vertrouwen in Nederland: Tijdelijke dip of definitieve daling. Hajer, M. (2011) De energieke samenleving, Den Haag: Planbureau voor de leefomgeving.

Hajer, M., & Versteeg, W. (2009). Political rhetoric in the Netherlands: reframing crises in the media Hirst, P. (2002) Renewing democracy through associations. in The Political Quarterly, Vol. 73(4), pp. 409-421

Kant, I. (1970) The Political Writings Cambridge: Cambridge University Press

Mulders, J. (2010) Wat wil de wijkbewoner zelf? De grenzen van bewonersdemocratie! Masterscriptie sociologie Universiteit van Amsterdam

Mulgan, R. (1990) Aristotle and the Value of Political Participation Sage: University of Otago

Mayntz, R. (1998) New Challenges to Governance Theory. European University Institute, Jean Monnet Chair paper RSC No 98/50

Van Montfort et al. (2012) Stille Ideologie: Onderstromen in beleid en bestuur (9-22), Den Haag: Boom Lemma uitgevers

Oude Vrielink et al. (2007) Wat kan wél! kan: Hoe bewoners zelf bijdragen aan sociale binding in de

wijk. Tilburg/Rotterdam : Tilburgse school voor politiek en bestuur/SEV

Oude Vrielink, M., I. Verhoeven, T. van de Wijdeven (2013) ‘Meedoen met de overheid. Over de stille beleidspraktijk van de doe-democratie, Bestuurskunde, 22 (2):

Pangle, T.L. (2011) The Rhetorcial Strategy Governing Aristotle’s Political Teaching : University of Texas, The Journal of Politics

Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (2013) Terugtreden is vooruitzien, den Haag: RMO Rosanvallon, P. (2008) Counter-Democracy: Politics in an age of mistrust. Cambridge: Cambridge University Press

Schein (1993) On dialogue, culture and Organizational learning

Schinkel, W. (2012) ‘Van bestuur naar zelfbestuur: overheid, burger en zelforganisatie’. p.10-13 in Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Toekomst van de Stad, Den Haag: RLI

Sirianni, C. (2009) Investing in democracy. Engaging citizens in collaborative governance, Washington D.C.: The Brookings Institution.

Sommers, S. (2012). Wij zijn onze omgeving: Hoe situaties ons gedrag beinvloeden. Maven Publishing Walters, J. (2001) Understanding innovation: what inspires it? What makes it succesful?

(20)

20 Wainwright, H. (2003) Reclaim the state: Verso

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit lijkt er veel op dat het college de zwakste schouders wil belasten met de structurele tekorten van deze gemeente, terwijl het structureel tekort niet door de WMO, maar door het

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Pleiten voor meer ruimte voor de uitvoerders van het beleid is alleen reëel als die uitvoerders democratisch worden gecontroleerd; als de burgers zich herkennen in het werk dat

Maar Tamara van Ark is te terughoudend als ze zegt: ‘Het komt nogal eens voor dat schulden niet alleen komen.’ Bij de mensen die zijn aangewe- zen op schuldhulpverlening,

Euthanasie is bedoeld als een genadevolle, goede dood, niet als manier om het aantal geïnterneerden dat ongepast en onbehandeld in Belgische gevangenissen wegkwijnt, te laten

De LOSR heeft de staatssecretaris schriftelijk gevraagd ervoor te zorgen dat gemeenten, het UWV en de SVB instructie krijgen over de wijze waarop zij bij het verrekenen op

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Maar in de praktijk is niet altijd duidelijk welke instanties met welk doel gegevens delen.. „ Ze willen zelf iets te zeggen hebben over welke gegevens instanties met