• No results found

De vijf in het grachtenpand: emancipatie-informatiebeleid in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De vijf in het grachtenpand: emancipatie-informatiebeleid in Nederland"

Copied!
140
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IJ IN

In het Keizersgracht Hl, 1015 CN Amsterdam, zijn "'"'<:"·"''"

lmcrnauona al Archief voor adie; l'mrhu-; l')\0.J, !000 GM g1 r>ptnd va11 l<.UJ(). ]I, 00 uur.

l.ov<::r, drinnamckl11ks ) 70'i j lkreikbaou. dinsdag t/m

\'.111 11 (WJ.li1J)() ll'IL

InJörmatie·· en Dokur1Kmatiz·centrum. 020· 21 ~ l H V;m

Van Leeuwenbibliotheek. 020·2 H268. sen 10.00 en l ~JX) uu1 geopend. Voor afa bcllcn met Manicn 020· i6WS57.

Stichting V rnuwcn in de dag v:lfl 1).00· 17.rnl uur. X Un

x

x

N van In Gusta D 1984

(2)

In het pand Keizersgracht 10, 1015 CN Amsterdam,

zijn gevestigd:

Inrernarionaal Archief voor de Vrouw adres: Postbus J<)'j(}i, J(XJO GM Amstcr

;u 1ipcnd van 10.00· 16.CXl uur.

Lover, driemaandelijks literatuuroverzicht voor

.J'770'i•1. [krcikbaar: dinsdag t/m donderdag 1.lag van 1·1.CXJ-16.00 uur.

I nfotmatie- en Dokumentatiecentrum

020-2421 U. Van maandag t/m vri1dag ge ·

Van Leeuwenbibliotheek, 020-244268. sen 10.CXJ en 15.00 uu1 geopend. Voor af: hellen rncr Martien Slcuqcs, 020-168557.

Stichting Vrouwen in de Beeldende K d:1g van 9.CXl-1 7.CXJ uur.

X Universiteit van Amsterdam X Sociologisch Instituut

X Doctoraalscriptie

Annelies Koorn Gusta Drenthe november 1 984

(3)
(4)

Aan de totstandkoming van deze scriptie hebben een aantal mensen bij-gedragen.

Allereerst de organisaties waarop ons onderzoek zich heeft gericht en de personen die daar werkzaam zijn of waren en hun medewerking hebben

verleend~ het Informatie en Documentatie Centrum voor de Vrouwenbewe-ging, de Van Leeuwen Bibliotheek, de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst, Lover, het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging en de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zonder hun toestemming en medewerking was dit on-derzoek nooit mogelijk geweest.

Voorts Philip van Praag van het instituut voor de Wetenschap van de Politicologie en Nico Wilterdink van het Sociologisch Instituut van Amster-dam die ons bij deze scriptie hebben begeleid.

Onze vrienden Cees en Jacob hebben ons gestimuleerd bij het hele proces van nadenken, schrijven en herschrijven en hebben onze scriptie steeds van kritisch commentaar voorzien.

Tenslotten willen wij Jacob nog extra bedanken voor het fungeren als privé-typist en -fysiotherapeut.

oktober 1984

Annelies Koorn • Gusta Drenthe

(5)
(6)

INHOUDSOPGAVE Voorwoord Gebruikte afkortingen 2 2. 1. 2.2. 3 3. 1. 3.2. Inleiding Verantwoording Literatuurverantwoording Methodologische verantwoording

De vrouwenbeweging als sociale beweging

Sociale bewegingen en de vrouwenbeweging als sociale beweging

1 deologieën

3. 2.1. Ideologieën binnen de vrouwenbeweging

3. 3. Strategieën

3. 3. 1. Strategieën binnen de vrouwenbeweging

3. 4. Organisatievormen

3. 4. 1. Organisatievormen binnen de vrouwenbeweging

4 4. 1.

Het politieke proces: relatie vrouwenbeweging-overheid Agendabouwtheorie IV 4 6 14 14 20 21 25 25 28 29 32 32

4. 1. 1. Barrières in het politieke proces 33

4. 1. 2. Actoren en hun methoden 34

4. 1. 3. Samenvatting en relevantie voor ons onderzoek 36

4. 2. Emancipatiebeleid in Nederland 36

4. 2. 1. Erkenning van de noodzaak van een emancipatiebeleid 36

4. 2. 2. Opbouw van de ambtelijke infrastru~tuur 38

4. 2. 3. Doelstellingen en ideologische achtergrond 42

4. 2. 4. Relatie vrouwenbeweging-overheid 44

4. 3. Emancipatie-informatiebeleid 45

4. 3. 1. Erkenning van de noodzaak van een

emancipatie-infor-matiebeleid 45

4. 3. 2. Betrokken organisaties en overlegstructuren 48 4. 4. Geconstateerde knelpunten naar aanleiding van 3 en 4 48

(7)

5 Historisch overzicht

5. 1. Het EK-advies Informatievoorziening ( 1978): een samenvatting

5. 2. Karakteristieken van de betrokken organisaties

5. 3. Het onderhandelingsproces: een chronologisch verslag

51

51

53

62

5. 4. Geconstateerde knelpunten uit het onderhandelingsproces 78

6 6.1. 6. 2. 6. 3. 6.4. 6. 5. 7 Analyse Spanningen

0 rgan isatiestr ucturen Identiteit en autonomie Samenwerking Politieke neutraliteit Eindconclusies Literatuur - bronnenmateriaal - geciteerde literatuur

- verder geraadpleegde literatuur

Bijlagen

1 . Vragen aan de participanten 2. Vragen aan DCE

3. Organisatie emancipatiebeleid

4. Schema emancipatiebeleid rijksoverheid

80 80 88 95 103 11 2 117 120 120 122 124 126 129 130

(8)

GEBRUIKTE AFKORTINGEN

CP

CRM DCE

EK

IAV !CE

Centraal Punt (emancipatie-informatie)

Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk Directie Coörd Emancipatiebeleid

Emancipatie Kommissie

Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging Interdepartementale Commissie Emancipatie

1 DC Informatie en Documentatie Centrum voor de Vrouwenbeweging IEV Instituut voor Emancipatie Vraagstukken

MVM ManVrouwMaatschappij

NVIH-COC: Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit NVR Nederlandse Vrouwen Raad

SoZaWe

v

WVC

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst

(9)
(10)

1 INLEIDING

In het begin van de jaren zeventig is er in Nederland een maatschappelijke en politieke consensus ontstaan om een samenhangend vrouwenemancipatie-beleid te gaan voeren. Ook de overheid erkent dat zij niet zomaar aan vrouwenemancipatie voorbij kan gaan en toont dat onder andere door in 1974 de Emancipatie Kommissie (EK) in te stellen, een onafhankelijk orgaan dat tot taak heeft de overheid te adviseren omtrent het te voeren emancipatie-beleid. Met de instelling van deze onafhankelijke commissie is emancipatie als voorwerp van overheidsbeleid op de politieke agenda gekomen; het heeft wat in politicologische termen heet •agendastatus' gekregen.

Tijdens haar bestaan heeft de EK een groot aantal adviezen uitgebracht. In 1978 brengt zij een Advies Informatievoorziening uit over de oprichting van een lnstitóut voor Emancipatie Vraagstukken ( IEV), dat in eerste instan-tie een centraal bibliotheek- en documentainstan-tieorgaan zou bevatten, ter onder-steuning van het emancipatieproces.

In dit IEV zou een tweetal bestaande organisaties, het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging ( IAV) en het Informatie en Documentatie Centrum van de Nederlandse Vrouwen Raad {IOC) een plaats krijgen.

Tevens hebben vanuit de vrouwenbeweging zelf een aantal organisaties gereageerd, omdat zij een aantal taken die in het advies werden genoemd reeds - gratis - vervulden. Dit resulteerde in de deelname van Lover ( Lite-ratuuroverzicht voor de Vrouwenbeweging), de Van Leeuwen Bibliotheek van het COC (VLB) en de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst (SVBK).

Ons onderzoek richt zich op het proces dat is verlopen sinds de EK in 1978 het Advies Informatievoorziening uitbracht, tot medio 1983 toen de Stichting Keizersgracht 1 O werd opgericht, waarin de bovengenoemde vijf bibliotheek-en documbibliotheek-entatieorganisaties gericht op vrouwbibliotheek-en ebibliotheek-en plaats hebbbibliotheek-en gekregbibliotheek-en. Wij bekijken vijf jaar overleg tussen overheid en groeperingen uit de vrouwen-beweging. Dit onderzoek sluit aan aan het emancipatie-onderzoek dat mm het politicologisch instituut aan de Unversiteit van Amsterdam wordt verricht.

Onze centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:.

Welke verschillen in visie zijn te constateren tussen de overheid en delen van de vrouwenbeweging met betrekking tot vrouwenemancipatie; in hoeverre mani-festeren deze verschillen zich in het emancipatie-informatiebeleid van de heid en hoe hebben deze verschillen het onderhandelingsproces tussen over-heid en de betrokken organisaties uit de vrouwenbeweging beïnvloed?

(11)

Op basis van sociologische, politicologische en feministische literatuur (over de Nederlandse vrouwenbeweging als sociale beweging, het politieke aspect toegespitst op de agendabouw theorie en overheidsemancipatiebeleid) komen wij tot de conclusie dat er sprake is van structurele verschillen tussen de overheid en delen uit de vrouwenbeweging in hun visie op

vrouwenemancipa-tie in de door ons onderzochte periode en dat deze structurele verschillen tot problemen hebben geleid in hun onderlinge contacten.

Samengevat komt het verschil in visie op vrouwenemancipatie erop neer dat de overheid in het algemeen uitgaat van het zogenaamde 1gelijkheidsdenken 1

,

waarin de positie van de vrouw in termen van achterstand wordt gekarakte-riseerd, terwijl in de vrouwenbeweging de meeste stromingen niet alleen achterstanden willen inhalen, maar ook machtsverhoudingen tussen de seksen

willen doorbreken. Ook wat betreft organisatiestructuur is er een duidelijk verschil tussen overheid en delen van de vrouwenbeweging: de overheid werkt in het algemeen met hiërarchische bureaucratische structuren, terwijl er in de vrouwenbeweging eerder met horizontale structuren wordt gewerkt.

Aan de hand van een analyse van het onderhandelingsproces tussen overheid en organisaties vanuit de vrouwenbeweging (middels analyse van de schrifte-lijke neerslag van het overleg en interviews met de betrokkenen) gaan wij na wat er gebeurd is met het EK-advies informatievoorziening, hoe de contacten tussen de overheid en de vijf betrokken organisaties vanuit de vrouwenbewe-ging zijn verlopen om erachter te komen hoe een verschil in visie zich heeft gemanifesteerd in het emancipatie-informatiebeleid tussen 1978 en 1983.

Hoofdstukken indeling

Hoofdstuk 2 is een verantwoording van de door ons bestudeerde literatuur en de door ons gebruikte onderzoeksmethoden. Ook geven wij aan wat de relatie met vrouwenstudies is.

In hoofdstuk 3 bekijken wij de vrouwenbeweging als sociale beweging: wij besteden aandacht aan die aspecten van een sociale beweging die van toepas-sing zijn op de Nederlandse situatie. Wij gaan in op verschillende mogelijke visies op het fenomeen sociale beweging en geven aan welke soorten sociale bewegingen er te onderscheiden zijn ( 3. 1.).

Vervolgens bespreken wij drie thema's, die binnen theorievorming over sociale bewegingen belangrijk worden geacht en die wij hebben geselecteerd op basis van onze centrale onderzoeksvraag: ideologieën ( 3. 2.), strategieën ( 3. 3.) en

(12)

organisatievormen ( 3. 4.). drie thema 1

s komen aan de orde zowel binnen een algemeen sociologisch kader als ook de specifieke vormen die zij binnen de Nederlandse vrouwenbeweging aannemen.

Hoofdstuk 4 is een politicologische benadering van de relatie vrouwenbewe-ging en overheid. Wij bespreken de agendabouw theorie, hoe een vrouweneis overheidsbeleid wordt, barrières die zich in dit politieke proces kunnen voor-doen en de diverse belanghebbenden d hierin een rol spelen ( 4. 1.).

In 4. 2. geven wij een overzicht van de ontwikkeling van het vrouwenemanci-patiebeleid in Nederland: het ontstaan, de infrastructuur, doelstellingen en de relatie tussen overheid en vrouwenbeweging.

Het emancipatie-informatiebeleid van de overheid komt in 4. 3. aan de orde, waarbij naast het ontstaan van dit beleid een overzicht wordt gegeven van betrokken organisaties en overlegstructuren.

Tenslotte, in 4. 4., komen tot een aantal door ons in bovenstaand theore-tisch kader geconstateerde knelpunten, problemen die volgens ons structureel zijn in de contacten tussen overheid en vrouwenbeweging.

Hoofdstuk 5 bestaat een historisch overzicht: een samenvatting van het EK-·advies Informatievoorziening ( 5. 1.), de karakteristieken van de bij het emancipatie-informatiebeleid betrokken organisaties vanuit de vrouwenbeweging ( 5. 2.) en een chronologische verslag van het onderhandelingsproces tussen overheid en betrokken isaties ( 5. 3.).

Uit al deze gegevens destil wij een aantal thema's dat in het onderhan-delingsproces tot problemen heeft geleid ( 5. 4).

In hoofdstuk 6 komen wij tot de kern van deze scriptie. Wij bekijken in hoe-verre het door ons bestudeerde verschil in visie tussen overheid en vrouwen-beweging ook tot uiting het emancipatie-informatiebeleid en tot welke knelpunten dit heeft geleid. Wij leggen verband tussen de in de theoretische hoofdstukken 3 en 4 geconstateerde knelpunten en die uit het historische

over-zicht (hoofdstuk 5). Wij verduidelijken ons betoog met citaten uit inter\iaws met alle betrokkenen.

In hoofdstuk 7 geven wij onze algemene conclusies over het emancipatie-infor-matiebeleid van de Nederlandse overheid in de door ons onderzochte periode.

(13)

2. VERANTWOORDING

In dit hoofdstuk beginnen wij met een verantwoording van de keuze van literatuur, die wij hebben gebruikt ( 2. 1.). In de verdere methodologische verantwoording gaan wij in op de doelstellingen van vrouwenstudies in het algemeen, die als leidraad voor ons onderzoek fungeerden, en op onze relatie als feministische onderzoeksters tot de onderz .:iohte organisaties ( 2. 2. en

2.2.1.). Ook komen aan de orde: de keuze van onderzoeksmethoden en de procedure die wij bij ons onderzoek hebben gevolgd ( 2. 2. 2.), met de nadruk op de gevolgde interviewmethode, die een belangrijk onderdeel van ons onder-zoek vormde (2.2.3.).

2. 1. Literatuurverantwoording

Ons uitgangspunt was het EK-advies Informatievoorziening uit 1978. Van daar-uit hebben wij zowel overheidsliteratuur gezocht, die melding maakte van emancipatie-informatiebeleid, als verdere EK-stukken, -nota's en -overzichten. Op het Internationaal Archief voor d'e Vrouwenbeweging ( IAV), het lnformatie-en Documlnformatie-entatieclnformatie-entrum voor de Vrouwlnformatie-enbeweging (IOC) lnformatie-en in het bibiiogra·-fische gedeelte van het tijdschrift Lover hebben wij gezocht naar literatuur ovr sociale bewegingen, toegespitst op de Nederlandse vrouwenbeweging, over overheidsbeleid ten aanzien van vrouwenemancipatie algemeen en over feminis-tische organisatievormen. Ook op de bibliotheek van het Instituut voor de Weten--schap der Politicologie en het Sociologisch Instituut, allebei in Amsterdam, hebben wij gezocht naar literamlblll!r over sociale bewegingen, zo mogelijk toe-gespitst op de vrouwenbeweging.

De uiteindelijk gevonden literatuur hebben wij opgesplitst in literatuur over: 1. Overheidsemancipatiebeleid.

2. Sociale bewegingen en de vrouwenbeweging als sociale beweging. 3. Feministische organisatievormen.

4. Het politieke proces, met name agendabouw theorie.

de literatuurkeuze

ad 1. Overheidsemancipatiebeleid. Diverse adviezen en overzichtsstukken van de EK hebben wij doorgenomen en geselecteerd naar uitspraken over

(14)

emanci-patiebeleid algemeen en naar emancipatie-informatiebeleid in het bijzonder. Verder vonden wij enkele artikelen en publikaties vanuit de vrouwenbeweging geschreven over overheidsbeleid ten aanzien van vrouwen.

ad 2. Sociale bewegingen en de vrouwenbeweging als sociale beweging.

Er kan in Nederland maar beperkt worden teruggevallen op literatuur, waar-in de vrouwenbewegwaar-ing als sociale bewegwaar-ing wordt behandeld. De meeste waar- in-formatie zit 1

verstopt1

in diverse literatuur over een bepaald aspect van de vrouwenbeweging. Uit de vele, voor amerikaans georiënteerde literatuur over sociale bewegingen waren slechts enkele publikaties voor ons relevant, dat wil zeggen: met aandacht voor de ontwikkeling van een sociale beweging, met name maatschappijkritische bewegingen, die ontstaan zijn in de jaren zes-tig. Ook mocht de literatuur niet al te oud zijn.

Dit resulteerde in onze keuze voor de Nederlandse auteur Schreuder, die als enige een Nederlandstalig overzichtswerk over sociale bewegingen heeft geschreven en voor de Amerikaanse Freeman, die de (Amerikaanse) vrouwen-beweging in de context van sociale vrouwen-bewegingen heeft geplaatst.

ad 3. Feministische organisatievormen.

Ook hier geldt dat er nauwelijks goede overzichtsliteratuur voorhanden is, zodat wij nogal fragmentarisch te werk moesten gaan. Uit al deze fragmenten was echter wel een totaalbeeld te halen.

ad 4. Het politieke proces, met name de agendabouw theorie.

Als socioloog bleek het voor ons niet makkelijk snel een bruikbaar overzicht te krijgen van voor ons doel relevante politicologische literatuur. In de recente literatuurstudie over vrouwen en politieke macht van Leijenaar en Saharso ( 1983) staat te lezen dat er inderdaan niet of nauwelijks onderzoek is gedaan naar het verloop van het politieke besluitvormingsproces rond vrouweneisen en naar de totstandkoming en effecten van het emancipatiebeleid (Lei jen aar en Saharso: 83). Wij hebben ons beperkt tot voornamelijk theorieën over agenda-bouwbenaderingen van het politieke proces, omdat deze in de praktijk hun bruikbaarheid hebben bewezen. Wij hebben vooral Kok ( 1981) aangehouden, die zich baseert op diverse auteurs ais Bachrach en Baratz, Cobb en Eider en Easton.

Vanwege het diverse karakter van de door ons gevonden, maar niet altijd

direct bruikbare literatuur, hebben wij in de literatuurlijst achterin deze schrip-tie een onderscheid aangebracht in: bronnenmateriaal, geciteerde literatuur en verder geraadpleegde literatuur.

(15)

2. 2. Methodologische verantwoording

Wij beschouwen ons onderzoek als onderdeel van vrouwenstudies. in het nu volgende stuk gaan wij in op doelstellingen van vrouwenstudies in het algemeen en onze visie daarop, gevolgd door een uiteenzetting over de door ons gehanteerde onderzoeksmethoden.

2. 2. 1. Vrouwen stud

Vrouwenstudies vormen een terrein waar zowel de ondergeschikte positie van vrouwen wordt geanalyseerd als de relatie tussen de arbeidsdeling van

man en vrouw en de bredere maatschappelijke ontwikkeling (Vrouwenstudies aan de FSWb: 26; Poldervaart: 50-51).

De auteurs van 'Feministisch onderzoek' stellen dat feministische onderzoek onderzoek is, dat door vrouwen bewust in het belang van vrouwenbevrijding wordt gedaan:

uHet doel is onderdrukking algemeen signaleren en beschrijven, op

haar minst om misstanden aan te tonen~ het liefst gericht op

be-wustwording of aktie tot verandering van de sekse- en

klasse-verhoudingen 11 (Feministische onderzoek: 11 ).

Dit citaat stamt uit 1979, toen de feministische (sociologische) theorievorming nog in een beginstadium verkeerde. De definitie van vrouwenstudies die in het Tijdschrift voor Vrouwenstudies, dat in 1980 wordt opgericht, luidt:

110nderzoek dat een biidrage kan leveren aan het verkriigen van

inzicht in het ontstaan en funktioneren van vrouwenonderdrukking en dat tevens aanknopingspunten biedt voor de opheffing

daar-van" (Tijdschrift voor Vrouwenstudies 1(1980)1:4).

Poldervaart noemt als gangbare doelstelling van vrouwenstudies:

11

1. Het geven van een korrektie op de inhoud van de studie waar

deze seksistische vooroordelen bevat, het aanvullen van de studie-inhoud met gegevens over de positie van vrouwen en het komen tot een nieuwe theorievorming. 2. Het bevorderen dat meer meis;es universitair onderwiis volgen en meer vrouwelijke medewerkers aan universii"eiten en hogescholen worden benoemd, zodat er

uiteinde-liik een andere universiteit ontstaat. 3. Een derde, be/angriik 'é:trn

omstreden punt van vrouwenstudies is de wijze van kennisverwer-ving. Vrouwenstudies is tegen een abstrakte, vervreemdende studie:

het nut van de kennis moet 1inzichtelijk1 zijn11 (Po/dervaart: 52).

Ze stelt dat feministische theorievorming vertrekt vanuit de kritiek van vrouwenstudies op de heersende wetenschapsbeoefening, die de bestaande maatschappelijke machtsverhoudingen tussen de seksen als uitgangspunt neemt.

(16)

11

Vrouwenstudies willen iuist de machtsverschil/en zichtbaar

maken en verklaren 11 {Po/dervaart: 53).

Wij noemen meerdere definities en doelstellingen van vrouwenstudies - die trouwens niet zaligmakend idjn 1, maar die wij meer als 'richtinggevend' be-schouwen - omdat inzichten in wat als onderzoeksuitgangspunt centraal zou moeten staan, zich steeds wijzigen. Dit hangt samen met de ontwikkelingen in de diverse verklaringsmodellen. Omdat vrouwenonderdrukking met álle levensfacetten te maken heeft, kregen ook vrouwenstudies te maken met een veelheid aan onderwerpen en ontwikkelingen:

"Het blijkt een onmetelijke taak om alle 'feiten', theorieën en begrippen uit de gehele wetenschap, die we geërfd hebben van mannen, te herdefiniëren, eventueel te verwerpen en vervolgens

zelf nieuwe theorieën te ontwikkelen, waarbij binnen vrouwen-studies natuurlijk ook bekeken wordt in hoeverre bestaande theorieën bruikbaar zijn om bepaalde facetten van

vrouwenon-derdrukking te verklaren 11 {Polder vaart: 14).

Aanvankelijk waren er onder de theorieën van hen die ongelijkheid of onderdrukking van vrouwen waarnamen en aanklaagden, twee

hoofdcatego-rieên ~an v'erklaringsmodellen: de idealistische theorieën, die de oorzaken zoeken in verkeerde voorstellingen omtrent wat vrouwen zijn of kunnen zijn, en de materialistische theorieën, die stellen dat de oorzaak ligt in de materiële basis, met name in de verschillende relatie van mannen en vrouwen tot eigen-dom en productie ( Rijswijk-C lerkx: 14). Deze verklaringsmodellen deden vooral opgeld in de eerste feministische golf. Ten tijde van de tweede feministsiche golf wordt er meer naar een samengaan van de idealistische en materialistische verklaring gezocht. Zoals Rijswijk-Clerkx opmerkt:

11Er is een grote verscheidenheid aan verklaringsmodellen en zij

zijn gecompliceerder geworden. Zo wordt de materiële basis niet alleen in de economische ongelijkheid, maar ook in de biologische ongeliikheid gezocht .... Ook in het aanwijzen van idealistische

verklaringsmomenten wordt men veel geraffineerder. De psychische mechanismen die de vrouweliike geslachtelijke identiteit en de

seksuele gerichtheid vormen, worden steeds scherper geanaly-seerd11 {Riiswiik-Clerkx: 14-15).

In het kader van ons specifieke onderzoeksterrein lijkt het ons niet nodig verder in te gaan op de diverse verklaringsmodellen2. Wij gaan uit van het bestaan van vrouwenonderdrukking en gaan verder niet in op het ontstaan

1. Zie hiervoor een bespreking van Poidervaart in: Tijdschrift voor Vrouwen-studies 4(1983)4:604-607, waarin de door Poldervaart gehanteerde definitiesvan worden gerelativeerd.

2. Zie ook hoofdstuk 3. 2.1.: 23-24. waar wij ingaan op verschillende visies op het vrouwenvraagstuk, en 4. 2. 3. : 42-43, waar wij onder meer bespreken hoe deze visies zich laten vertalen in overheids-emancipatiebeleid.

(17)

ervan.

Wij hanteren in deze scriptie termen als 'vrouwenonderdrukking', omdat ons inziens deze term niet meer de ideologische lading heeft uit het begin

van de tweede feministische golf, toen vooral de als radicaal bekend staande feministen deze term gebruikten 3• Langzamerhand is deze term echter gemeen-goed geworden, ook onder de minder radicale variant in de vrouwenbeweging.

Relatie onderzoekster-onderzochte

Over de wijze van analyseren en het object van onderzoek bestaan binnen vrouwenstudies soms hoog oplopende meningsverschillen, maar een globale overeenstemming bestaat inmiddels over het volgende punt: het afwijzen van

het idee van waardevrijheid van de wetenschap. Feministisch onderzoek wordt gekenmerkt door betrokkenheid en vaak bewuste partijdigheid:

//Het is van belang de bewuste partiidigheid te expliciteren .

. . . Hiermee schep ie duideliikheid ten opzichte van dté

we-tenschappers> die zeggen 'objektie[I te zijn> maar wel aller-lei> in deze 'patriarchale kapitalistiese' maatschappij gang-bare vooroordelen meetorsen" [Poldervaart: 55-56).

Volgens Poldervaart neemt M. Mies in de huidige discussie een extreem standpunt in, omdat zij pleit voor feministisch actie-onderzoek, waarbij object/onderzochte en subject/onderzoekster samenvallen. Een tegengestelde mening hebben de schrijfsters van 1Lof der rede1

, Bleich, Jansz en

leydes-dorff. Zij ontkennen dat er zoiets als een feministische wetenschap bestaat en pleiten voor een zo groot mogelijke objectiviteit door het werken volgens be paalde procedures, die het onderzoek en de resultaten daarvan controleerbaar moeten maken (geciteerd in : Poldervaart: 55) • Poldervaart zelf zegt ook voor controleerbaarheid te zijn, maar vindt dat vrouwenstudies deze niet noodzake-lijkerwijs uitsluit. Deze laatste opvatting delen wij (A+G). Volgens ons neemt Mies niet zó'n extreem standpunt in wanneer zij stelt dat de identificatie tussen onderzoekster en onderzochte zo groot mogelijk moet zijn:

11/dentificatie is een voorwaarde voor feministisch onderzoek en

hoeft niet als storende factor te worden gezien. De identificatie kan een middel zijn om de situatie omvattender te omschriiven en te analyseren. De identificatie is overigens niet helemaal

3. De eerste theoretici uit de radicale vrouwenbeweging zijn Millet en Firestone, die de oorzaken van de achterstand van vrouwen niet zien in de economische factoren, of in de situatie, maar die mannen als onderdrukkers aanwijzen. 11Ter-·

men als emancipatie, ongelijkheid komen in hun vocabulaire niet meer voor. Zij

spreken van het patriarchaat als mannenbolwerk, over onderdrukking en bevrij-ding" ( Rijswijk-C lerkx: 6).

(18)

volledig: aan de ene kant de medebelanghebbende en lid van ie doelgroep, aan de andere kant staan ;e kennis en onderzoeks-ervaring er garant voor dat je een zekere distantie hebt. Dis-tantie in de zin van kritisch ziin t.a.v. ;e onderzoek en t.a.v.

;eze!f11 (Geciteerd in: Feministisch onder zoek: 21).

Uit dit citaat blijkt dat het mogelijk is dat feministische onderzoeksters redelijk kritisch kunnen staan ten opzichte van de onderzochte: geen vol-ledige identificatie, maar ook distantie. Deze basishouding hebben ook wij

in ons onderzoek proberen aan te houden.

In ons onderzoek is er zelfs sprake van een drievoudige betrokkenheid: als vrouw, als medewerkster bij één van de onderzochte organisaties, name-lijk Lover, en als feministische onderzoeksters. Vooral bij het 1 DC, een der mede onderzochte organisaties, leidde dit tot hun bezwaar dat wij teveel betrokken zouden zijn en dat onze Lover-achtergrond het onderzoek zou kun-nen kleuren. Van dit gevaar waren wij ons echter zeer wel bewust; wij heb-ben onszelf daarom altijd expliciet als twee sociologiestudentes gepresenteerd, die ook nog eens bij Lover werken. Wij hanteren als uitgangspunt dat je als geëngageerde onderzoekster altijd betrokken bent en dat deze houding het op-brengen van wetenschappelijke distantie niet uitsluit. Onze voorkennis van zaken kan zelfs eerder tot meer inzicht leiden.

Na verdere informatie over onze uitgangspunten bij dit onderzoek liet het 1 DC haar bezwaren vallen. Ook bij de andere organisaties werd onze Lover-achtergrond niet als bezwaarlijk ervaren. Integendeel: dit gecombineerd met onze kennis van bibliotheek- en documentatiezaken (als documentalistes) lever-de eerlever-der een vertrouwen op dat wij alle zaken in een juist perspectief zouden zien.

Als feministische onderzoeksters beogen wij via het doen van onderzoek mee te werken aan de verandering van de bestaande situatie:

11Het streven om theorie en praktijk te verbinden is binnen

vrouwen-studies belangrijk. Theorievorming kan ons meer inzicht verschaf-fen in de samenhang tussen vrouwenonderdrukking en andere maatschappetnke processen. Anderzijds bieden theorieën meestal niet direkt handvaten om de praktijk i"e veranderen. Toch mag men van de theorievorming eisen dat ze een perspekUef biedt

voor de verandering van de machtsverschillen tussen mannen en

vrouwen 11 (Polder vaart: 57-58).

In ons geval klinkt dit wel pretentieus, maar voor ons betekent het dat

wij met de verworven kennis van en inzicht in dit specifieke onderhandelings-proces een perspectief willen bieden op betere contacten tussen de overheid en groeperingen uit de vrouwenbeweging en zo mogelijk een beeld scheppen van wat de vrouwenbeweging kan verwachten van de overheid.

(19)

2.2.2. Keuze van onderzoeksmethoden

Wij delen Poldervaarts uitgangspunt dat er geen afzonderlijke feministische onderzoeksmethode bestaat die zaligmakend is 4• Vanuit vrouwenstudies is wel kritiek geleverd op de zogenaamde objectieve methoden met haar voor-keur voor gekwantificeerde gegevens:

11Het is op zich niet vrouwelijk of feministisch om tegen cï;fers

te ziin; het probleem met cijfers is echter dat veel van onze vragen over het dagelijks leven van vrouwen niet kunnen

wor-den beantwoord via meetprocedures 11 (Polder vaart: 56).

In ons kwalitatieve onderzoek naar hoe de contacten tussen overheid en een aantal groeperingen uit de vrouwenbeweging zijn verlopen en ervaren, zijn ook wij tot de conclusie gekomen dat dit niet in kwantitatieve gegevens is onder te brengen. Met ons onderzoek proberen wij te voorzien in de onder andere door Leijenaar en Saharso geconstateerde leemte in kwalitatief onderzoek naar de relatie vrouwen en politiek.

Wij hebben gekozen voor kwalitatief onderzoek, dat beschrijvend en interpre-terend is. Beschrijvend, vanwege de beschrijving van het hele onderhandelings-proces dat is gevoerd tussen de vijf vrouwenorganisaties en de overheid,

van--af het verschijnen van het EK-advies Informatievoorziening tot het oprichten van de Stichting Keizersgracht 10, waar alle genoemde organisaties nu inzitten.

Wij hebben een uitgebreid chronologisch verslag gemaakt van het feitelijke verloop van het onderhandelingsproces. Hierin wordt benadrukt wat de

belang-rijke gebeurtenissen en knelpunten zijn, zoals die uit het bronnenmateriaal en de gehouden interviéws naar voren zijn gekomen.

Daarnaast is het interpreterend onderzoek , omdat wij willen nagaan om

hoe-verre de problemen die wij in de theorievorming zijn tegengekomen, ook

op-gaan voor wat betreft het door ons onderzochte terrein. Hiertoe hebben wij

uit de door ons bestudeerde literatuur een aantal te onderzoeken knelpunten gehaald (zie 4. 4.), waarin centraal staat dat er een structureel verschil in vi-sie is op vrouwenemancipatie bij respectievelijk de overheid en de door ons onderzochte organisaties vanuit de vrouwenbeweging, toegespitst op het emancipatie-informatiebeleid.

4. Voor deze methodologische verantwoording voert het te ver de discussies over feministische onderzoeksmethoden uitgebreid weer te geven. Voor een

recent artikel hierover verwijzen wij naar: Ruth de Kanter; "Aanspreken of aangesproken worden11

(20)

Wij zijn aan onze informatie gekomen door middel van een analyse van de schriftelijke neerslag 1an het gevoerde onderhandelingsproces, bestaande uit correspondentie, notulen, rapporten en interne nota's: ons bronnenma-teriaal. Dit resulteerde in het reeds genoemde chronologische onderhande-lingsverslag. Verder hebben wij interviews gehouden met vertegenwoordig-sters van de vijf betrokken organisaties en van DCE. In 2. 2. 3. gaan wij dieper in op deze interviews.

De procedure_

1 n juli 1983 hebben wij in het toen nog bestaande partidpantenoverleg (het overleg tussen de vijf organisaties) ons onderzoek aangekaart en kort toe-gelicht, met een verzoek om een principe-uitspraak over hun medewerking. Er werd toen besloten dat de vijf organisaties met hun achterbannen zouden gaan praten. In december 1983, toen wij tot het houden van interviews had-den besloten, hebben wij weer een brief naar alle organisaties gestuurd, waarin wij terugkwamen op ons eerdere verzoek, wat meer achtergrondinfor-matie verschaften, nogmaals om medewerking verzochten en om toestemming om de interviews te houden.

Toen bleek dat enkele organisaties nog niet alles met hun achterban hadden besproken, dan wel het resultaat daarvan nog niet aan ons hadden doorge-geven. Deze vroegen ons daarop een uitgebreidere toelichting op onze bedoe-ling met het onderzoek en naar die manier waarop wij van de schriftelijke neerslag van het onderhandelingsproces gebruik wilden maken.

Hierdoor liepen wij veel vertraging op: het alsnog leggen van allerlei con-tacten, het schrijven van een uitgebreidere toelichting, het wachten op be-stuursvergaderingen die meestal maar één keer in de vier of zes weken plaats vonden. Uiteindelijk hebben wij tussen 7 februari en 7 maart 1984 c:;lle

interviews kunnen houden.

In de nu volgende paragraaf zullen wij verder ingaan op deze interviews, die een belangrijk en arbeidsintensief onderdeel van ons onderzoek waren.

2. 2. 3. Interviews

Om verschillende redenen hebben wij interviews gehouden. Ons eerste doel was, zoals al gezegd, het verkrijgen van aanvullende, feitelijke informatie op de gegevens uit de schriftelijke neerslag van het onderhandelingsproces.

(21)

Notulen, of wat daar voor doorgaat, zijn namelijk veelal beknopt en min of meer onvolledig, zodat aanvulling qua opvattingen, verwachtingen of achtergronden noodzakelijk wordt. Daarnaast bleken documenten gewoon verdwenen te zijn, zowel bij de betreffende organisaties als bij het DCE-archief.

Een verdere reden interviews te houden was gelegen in het feit dat wij ons mede ten doel hadden gesteld in te gaan op de ervaringen van de be-trokken organisaties: hoe hebben zij het contact met de overheid en met elkaar ervaren? Wat zijn volgens hen de knelpunten, wat zijn hun ideeën, verwachtingen en dergelijke. Voorts achten wij, analoog met wat wij al eer-der over bij vrouwenstudies gehanteerde onderzoeksmethoden hebben gezegd

(zie p. 10), niet-voorgestructureerde interviews als methode te prefereren boven voorgestructureerde en schriftelijke vragenlijsten. Er is als onder-zoekster én als onderzochte meer mogelijkheid informatie uit te wisselen: beter doorvragen, directe reactie en grotere inspraakmogelijkheid van de ondervraagde(n). Hiermee uiten wij aan bij waar in feministische

zoeksmethoden voor wordt gepleit: de ervaringen en meningen van de onder-zochte zélf.

Als basis voor de interviews is gebruik gemaakt van een vragenlijst, die alleen voor onszelf was bedoeld, om een overzicht te krijgen van alle onder-werpen waarover wij vragen wilden stellen. Deze vragenlijst is gebaseerd op de theoretische vooronderstellingen en de knelpunten, gehaald uit het bronnenmateriaal. Voor DCE als overheidsorganisatie hebben wij een aparte vragenlijst opgesteld.

De interviews waren gestructureerd rond vijf gespreksthema's {zie bijlagen

1 en 11):

A. Algemeen: vragen met betrekking tot opvattingen over emancipatie-infor-matiebeleid, de plaats van bibliotheek en documentatie en van informatievoor-ziening in het algemeen in het overheidsbeleid en de mogelijke rol van DCE voor de vrouwenbeweging.

B. Overleg: vragen met betrekking tot aspecten van het onderhandelings-proces.:

C. Subsidie: waarvoor en bij welke afdelingen van het overheidsapparaat krijgen de organisaties subsidie.

D. Organisatievormen van de betrokken organisaties.

E. Samenwerking: vragen over organisatorische en inhoudelijke samenwerking vroeger, nu en in de toekomst.

(22)

commentaar. Op deze manier hebben wij het mogelijke nadeel van interviews - dat het slechts momentopnamen zijn - proberen te ondervangen. Dit alles resulteerde in zo1n

honderd getypte vellen. Het uitwerken (afluisteren, uit-schrijven en uittikken) was zeer arbeidsintensief.

Selectie van de geihterviewde personen

Aan alle betrokken organisaties hebben wij gevraagd of zij hun medewer-ksters de vrouwen wilden selecteren voor het interview, het liefst diegenen die in het participantenoverleg ais vertegenwoordigster voor de organisatie waren opgetreden. Hierbij kwam als praktische moeilijkheid naar voren dat een aantal personen die destijds bij het proces waren betrokken, nu niet meer bij de organisatie werkzaam waren. Dit had als consequentie dat wij zowel met huidige medewerksters moesten praten als met deze ex-medewerk-sters, die bovendien alleen op persoonlijke titel konden worden benaderd. De selectie was als volgt:

- DCE: twee beleidsmedewerksters, die het overleg meer op de achtergrond hebben gevolgd (wegens zwangerschapsverlof van de beleidsmedewerkster die het overleg grotendeels had bijgewoond); één van hen was ten tijde van het EK-advies Informatievoorziening werkzaam als ambtenaar bij de EK.

- IAV: het formele hoofd van het IAV en een medewerkster die het overleg grotendeels heeft bijgewoond.

- IOC: een bestuurslid van de NVR uit de tijd dat IOC en NVR nog één be-stuur hadden en een huidig bebe-stuurslid van het nieuwe IOC en één van de

twee coördinatrices.

- VLB: een ex-medewerker uit de begintijd van het overleg en twee huidige medewerk( st) ers.

- Lover: een ex-medewerkster uit de begintijd van het overleg en haar opvol-ster die tot het einde van het overleg erbij is geweest.

- SVBK: twee huidige medewerksters, en telefonisch en schriftelijk contact met een ex-medewerkster uit de begintijd van het overleg.

Met alle bovengenoemde personen hebben wij in het algemeen op persoonlijke titel gesproken. Wanneer wij derhalve in hoofdstuk zes 1Analyse1 achter cita-ten verwijzen naar bijvoorbeeld IAV, DCE, enzovoort, bedoelen wij: de ver-tegenwoordigster(s) van deze organisaties, die wij weliswaar namens de be-treffende organisatie hebben gesproken, maar die op persoonlijke titel uit-spraken heieft/1hebben gedaan die niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met de visie van de hele organisatie.

(23)

3. DE VROUWENBEWEGING ALS SOCIALE BEWEGING

Wij gaan uit van de vrouwenbeweging 1 als sociale beweging.

De vrouwenbeweging is nog nauwelijks binnen dit kader bestudeerd en zeker niet de Nederlandse vrouwenbeweging, met name de tweede feministische golf vanaf de jaren zestig. Zoals wij in de verantwoording al hebben aangegeven, konden wij weinig direct bruikbare literatuur vinden; de literatuur was gro-tendeels Amerikaans georiënteerd en al vrij oud.

Wij hebben echter genoeg materiaal - vooral ook uit de vrouwenbeweging zelf -kunnen vinden om de ontwikkelingen binnen de Nederlandse vrouwenbeweging in het kader van sociale bewegingen te plaatsen.

In dit hoofdstuk gaan wij in op die aspecten van sociale bewegingen, die van toepassing zijn op de Nederlandse situatie. Allereerst besteden wij aandacht aan verschillende visies op het fenomeen sociale bewegingen en geven wij aan, welke soorten sociale bewegingen zijn te onderscheiden ( 3.1.). Vervolgens bespreken zij drie hoofdthema's, die binnen theorievorming met betrekking tot sociale bewegingen als belangrijk worden gezien: ideologieën ( 3. 2.), strate-gieën (3.3) en organisatie (3.4.), waarbîj wij, na eerst een algemeen theore-tisch kader te hebben geschetst, ingaan op de specifieke vormen die deze thema's aannemen binnen de Nederlandse vrouwenbeweging.

3. 1. Sociale bewegingen en de vrouwenbeweging als sociale beweging

Er bestaat een veelheid van opvattingen over wat sociale bewegingen inhouden en er is een diversiteit aan terminologie.

Men spreekt naast c sociale bewegingen ook over bijvoorbeeld politieke,

protest-of massabewegingen, pressie- protest-of belangengroepen. Deze terminologie vloeit onder meer voort uit de verschillende theoretische perspectieven in de sociale

wetenschappen. Wij hanteren het meest omvattend is.

term sociale beweging omdat deze ons inziens

1. Wanneer wij in deze scriptie het begrip 1de vrouwenbeweging1 gebruiken, realiseren wij ons terdege dat wij generaliserend bezig zijn. Zoals wij in dit hoofdstuk laten zijn zijn er verschillende stromingen en groeperingen te on-derscheiden in de vrouwenbeweging: van emancipatorisch en traditioneel tot radicaal. 1

De1

(24)

Gezien de grote verscheidenheid aan sociale bewegingen en de veelvormig-heid van de vrouwenbeweging is de kans op een te ruime of vage definitie, of op een te complexe en derhalve nauwelijks bruikbare definitie, groot.

Wij willen ons hier ook liever niet aan wagen.

Om toch een beeld· te geven van wat sociale bewegingen kunnen inhouden, geven wij een tweetal uitspraken daarover weer:

"Sociale bewegingen ziin duurzame collectieve acties met een

duideliike ideologie~ een organisatorische kern en een

gericht-heid op - soms ingrijpende - veranderingen11 (Rademaker 7978: 552).

In deze uitspraak komen de begrippen 1ideologie1

, 'organisatie' en 'gericht-heid op verandering' voor; dit laatste begrip zou je ook als 'strategie' kun-nen kenschetsen.

Om zich niet al te zeer vast te leggen, hanteert Schreuder in zijn overzichts-werk over sociale bewegingen een, wat hij zelf noemt, werkdefinitie van soci-ale bewegingen. Deze luidt:

11Een sociale beweging is een groepering van mensen die een

zekere interactie, vaak ook organisatie vertonen en die met el-kaar in contact staan of zich verenigen op grond van een

be-paald onbehagen 11 (Schreuder: 35),

Vanuit deze werkdefinitie komt Schreuder, middels een vierdeling, tot een typologie van sociale bewegingen, waar wij later (p. 19) op terug zullen ko-men.

Y.lsies oe sociale bewegingen

Binnen de sociologie is een aantal mogelijke v1s1es op sociale bewegingen ontwikkeld, die Schreuder als volgt karakteriseert (Schreuder:

30-32)~

a. een functionalistische visie

b. een conflicttheoretische visie c. een actietheoretische visie .

ad a. De functionalistische visie gaat er vanuit dat, wil het sociale leven stabiel verlopen, er aan bepaalde functionele vereisten tegemoet moet worden gekomen. Dit vereist onder meer een ordening in de interacties en relaties

2. Het nadeel bij Schreuder is - en dat geldt niet alleen voor zijn uitleg van deze drie visies - dat hij nogal vaak blijft steken in algemene, vage be-weringen en uitspraken, waarmee wij slecht uit de voeten kunnen wat betreft een benadering van de vrouwenbeweging als sociale beweging. Wij geven zijn indeling weer als mogelijke indeling van visies op sociale bewegingen.

(25)

tussen mensen. Spanningen tussen behoeften en voorzieningen, ofwel maat-schappelijke instituties (het geheel van procedureregels hoe mensen zich op diverse terreinen hebben te gedragen) manifesteren zich in sociale bewe-gingen, die meewerken aan de oplossingen van die spanningen.

Deze spanningen bewijzen, in de functionalistische optiek, dat het evenwicht tussen institutionele voorzieningen en de behoeften is verstoord. Sociale bewegingen dragen ertoe bij dat evenwicht weer te herstellen. Als zodanig is de sociale beweging dan ook een tijdelijke voorziening en verdwijnt zij als het evenwicht weer is hersteld.

Tot zover een korte uiteenzetting van de functionalistische visie, waarvan met name Parsons een bekende vertegenwoordiger is. Deze visie schiet vol-gens te kort om (ontwikkelingen binnen) de vrouwenbeweging als sociale beweging afdoende te kunnen verklaren. In het algemeen valt er vanaf het eind van de jaren zestig veel kritiek te beluisteren op het functionalistische paradigma in de sociologie. Er valt een toenemende belangstelling te zien voor andere benaderingswij:zen3, Wat ons onderzoeksterrein betreft valt op te merken dat in de feministische sociologie - onder invloed van de tweede feministische golf - het verwijt jegens structureel-functionalisten is geformu-leerd, dat zij de positie van de vrouw beschouwen als gerechtvaardigd vanuit de maatschappelijke orde en uitgaan van de status quo-positie, in plaats van deze ter discussie te stellen ( Rademaker 1978: 796).

ad b. In de conflicttheoretische benadering worden sociale bewegingen ge-ïnterpreteerd in termen van belangen en machtsstrijd. Samenlevingen (al-thans westerse samenlevingen) bestaan uit groepen die met elkaar concurre-ren om het bezit van de schaarse goedeconcurre-ren. Deze zijn ongelijk verdeeld en dit is te verklaren uit de machtsverschillen die die ongelijkheid bestendigen. Latente spanningen zijn altijd aanwezig en soms vallen degenen die zich tekort gedaan voelen de machtsverhoudingen aan en proberen door hun kritiek de legitimiteit van het maatschappelijk bestel te ondergraven. Dit is in conflict-theoretische zin een sociale beweging: een manifestatie van belangentegenstel-lingen, een aantasting van machtsposities en een kracht tot verandering en als zodanig niet abnormaal of tijdelijk.

3. Bijvoorbeeld zoals verwoord in 'Sociologische grondbegrippen•: kritische, symbolisch-interactionistische, fenomenologische en etnomethodologische benaderingswijzen ( Rademaker 1981: 307).

(26)

Van deze benadering is het marxisme de duidelijkste exponent.

Ook voor de conflicttheoretische benadering geldt, dat zij ons inziens een onvoldoende verklaring biedt voor een analyse van de vrouwenbeweging als

sociale beweging. Op zich geeft de conflicttheorie geen statisch analysekader, wat van het structureel-functionalisme wel gezegd kan worden. Dahrendorf bijvoorbeeld (zoals genoemd in Rademaker 1978: 130-131) gaat er in zijn con-flicttheorie van uit dat bepaalde conflicten - en hij doelt vooral op klassetegen-stellingen - weliswaar opgelost kunnen worden, maar dat altijd nieuwe conflicten de kop op zullen steken. Ons gaat het erom, dat - analoog met wat wij reeds in de methodologische verantwoording hebben gezegd (zie p. 7: de verschillende verklaringsmodellen} - de vrouwenbeweging noch in termen van klassetegenstel-lingen, noch alleen in termen van andere belangentegenstellingen en conflicten te verklaren is.

ad c. In de actietheoretische benadering wordt, zoals verwoord door Schreuder, de maatschappij als een sociale constructie voorgesteld, in de vorm van een collectief menselijk product dat, indien mensen dat nodig vinden, door collec-tieve menselijke inspanningen kan worden veranderd. Mensen zijn volgens deze benadering in staat idealen te scheppen of utopieën te ontwerpen. Hieraan wordt de realiteit afgemeten en vanuit deze vergelijking komen mensen tot on-vrede of actie. Deze redenering wijkt dus af van die van de functionalisten en conflicttheoretici: niet de spanning tussen de behoeften en voorzieningen, niet het manifest worden van (latente) belangentegenstellingen roept een sociale beweging op, maar de beweging creeërt de spanningen en contradicties in de realiteit. Spanningen hoeven niet automatisch in een sociale beweging te worden omgezet, maar hebben de vertaling of bemiddeling van de menselijke wil nodig

(voluntarisme). Sociale bewegingen zijn niet te voorspellen: niet naar vorm, noch naar inhoud of tijdstip.

Ons is niet helemaal duidelijk aan welke sociologische stromingen Schreuder b bij de :ictietheoretische benadering denkt. Hij noemt alleen Banks als

actietheo-reticus. Ook volgens ons te denken aan vertegenwoordigers van het symbo-lisch interactionisme, zoals bijvoorbeeld G. H. Meas en Blumer. Zij vertegen-woordigen een stroming in de Amerikaanse sociologie, die de interactieprocessen tussen mensen en de processen van zelfinteractie die daarmee gepaard gaan, in het middelpunt van de belangstelling plaatst. Verder kunnen we het actionalisme noemen, dat door Touraine is gelanceerd. Het actionaiisme heeft tot studie-object:

ude handelende mens, die zich in interactie met anderen een nieuwe toekomst pro;ecteert_, alsmede totale samenlevingen, die door vele conflicten en verstoringen een nieuwe werkeliikheid moeten creëeren"

(27)

Niet zozeer individuele ervaringen en opvattingen spelen een rol, alswel de doelstellingen, ontworpen in de praktijk door een collectieve ervaring. Ook Schreuder benoemt in zijn verwoording van de actietheorie de maat-schappij als collectief men ijk product, maar bij zijn gebruik van het be-grip 'sociale constructie' lijkt hij voorbij te gaan aan het inzicht zoals vooral binnen de figuratiesodologie is ontwikkeld, dat de maatschappij ook het product van op zich doelbewuste menselijke handelingen is, zonder dat de maatschappij als geheel doelbewust door een van de afzonderlijke indivi--duen is geconstrueerd. De term 'sociale constructie' lijkt doelbewuste planning te impliceren.

Tot zover een beschrijving van de drie visies op sociale bewegingen, Zoals Schreuder die hanteert en onze commentaren daarop. Nu constateert Schreu-der zelf al dat het weinig zinvol is alle sociologische auteurs aan één bepaald schema te willen koppelen. Hoewel ook wij dat zouden willen benadrukken en daar nog aan toe voegen dat sociale bewegingen niet op een deterministische manier moeten worden verklaard, voelen wij ons toch het meest aangetrokken door de derde beschreven benadering vanwege het minst statische karakter ervan.

Soorten

wij ons n willen wagen aan één bepaalde definitie of benadering van sociale bewegingen. In het voorafgaande stuk hebben wij een aantal mogelijke definities en benaderingen genoemd. Nu lijkt het ons zinnig in te gaan op soorten sociale bewegingen.

Een indeling valt te maken naar: aard van de beweging of naar object van

d . t" 4

veran ermg en ac 1evorm ,

Wat betreft de indeling naar aard van de sociale beweging valt onder andere een onderscheid te maken naar revolutionaire of reformistische bewegingen. Bij de eerste richt men zich op veranderingen van zeer fundamentele waarden. Bij de tweede gaat het meer op normen en regels die met die waarden in strijd zouden zijn. Hieronder vallen zowel grootschalige bewegingen, als ook bijvoor-beeld de Provobeweging uit de jaren zestig en de milieubeweging. Vaak gaat het dan om zeer concrete problemen ( Rademaker 1978:554).

4. Een ander mogelijke indeling is naar: aard van de invloed, de groepering op wie de invloed is gericht, duur van het bestaan, gebruikte middelen en technieken (Rademaker 1978:552). Deze indeling is gebruikt bij de uitwerking van het begrip 1

pressiegroepen1

(28)

Schreuder komt tot de volgende typologie van sociale bewegingen, op basis van object van verandering en achtievorm (Schreuder: 36 e.v.):

a. maatschappijkritische bewegingen b. conversiebewegingen

c. alternatieve gemeenschappen, en

d. mysticisme.

ad a. In ft:"laatschappïjkritische bewegingen wordt de samenleving in structu-rele, institutionele termen verklaard. De structuur van de samenleving heeft verwerpelijke kanten en dient geheel of gedeeltelijk te worden veranderd. Men stuurt aan op hervorming, geleidelijke veranderingen, of revoluties: snelle, totale omwentelingen. Voorbeelden zijn: bewegingen van socialistische anarchistische of communistische aard. Verder conservatieve, liberale, fascis-tische bewegingen, alsook nationalisfascis-tische, antikoloniale en antiracisfascis-tische be-wegingen. Ook de provobeweging en de vrouwenbeweging rekent Schreuder eronder. Uit deze voorbeelden blijkt dat hij de term 'maatschappijkritisch' niet gelijkstelt met 1progressief1

• Ook bewegingen die als rechts en

conserva-tief worden gekenschetst laat hij eronder vallen.

ad b. Conversiebewegingen. Het heil moet, vinden de aanhangers van deze beweging, komen van de mentaliteitsverandering van de mensen. Men kan weliswaar aansturen op wettelijke veranderingen, maar dit wordt zinloos ge-acht als de mentaliteit van de mensen niet verandert. Tot deze beweging horen ondet meer: de christelijke revivalbewegingen en morele herbewapening. A Is

verdere voorbeelden noemt Schreuder: religieuze groeperingen, strijders voor mensen- en burgerrechten, vredes- en milieubewegingen en delen van de vrouwenbeweging.

ad c. Alternatieve gemeenschap~. Deze trekken zich min of meer uit de maatschappij terug en proberen zelf een ideale maatschappij op te bouwen. Voorbeelden hiervan zijn kloosterorden, mormonen, duitse jeugdbeweging en diverse soorten communes uit de jaren zestig.

ad d. Bij het mysticisme ligt het accent op de iridividuele transformatie van de afzonderlijke personen. Centraal staan meditatie, verlichting, ervaring, verdieping en dergelijke. Dit zijn voornamelijk geestelijke, elitaire bewegingen, geen massa-aangelegenheden. Het mysticisme treft men aan in christelijke kerken, 'oosterse wijsheid1 bewegingen en dergelijke.

Deze vierdeling dient men relativerend te bezien en is natuurlijk voor kritiek vatbaar; zoals al eerder gezegd is het slechts een mogelijke indeling.

Deze indeling is gebaseerd op 'ideaal typen 1

(29)

optre-den. Men kan zich voorstellen dat, uitgaande van deze vierdeling, combina-ties mogelijk zijn van bijvoorbeeld maatschappijkritische en conversiebewe-gingen. De vrouwenbeweging is hier een goed voorbeeld van: zij spuit kritiek op wat zij de patriarchale en (soms) kapitalistische maatschappij noemt en strijdt voor de bevrijding van de vrouw. Centraal hierbij staat het idee dat naast wettelijke veranderingen, die de 'achterstand' van vrouwen opheffen, ook de mentaliteit en de waardering ten aanzien van vrouwen moeten worden gewijzigd. In de gerichtheid op verandering, welke een kenmerk is van vrijwel alle sociale bewegingen, ligt een verschilpunt tussen de vrouwen-beweging en andere sociale vrouwen-bewegingen. De gerichtheid op verandering is niet alleen een zaak van collectieve actie, maar betekent voor elke vrouw die zich deel voelt uitmaken van de vrouwenbeweging vaak ook een strijd

in haar directe omgeving, op haar werk, thuis.

Als een vrouw mee wil doen aan iets met wat de vrouwenbeweging te maken heeft, zal ze dan ook sterker worden geconfronteerd met weerstanden in haar directe omgeving.

In noot 1 bij dit hoofdstuk hebben wij het al gezegd, maar wij willen het hier nogmaals herhalen, omdat er anders sprake kan zijn van versimpeling: 'de' vrouwenbeweging bestaat niet; zij bestaat uit een diversiteit aan

stromingen en groeperingen, die n makkelijk in een schema te passen zijn. Om met Stasse c.s. te spreken:

11 Vaak lopen dit soort beschri;vingen uit op een karikatuur van

de desbetreffende opvatting. Omdat het karakteriseren een

ana-lytisch onderscheid betreft~ wordt in vele gevallen onrecht

ge-daan aan het diverse en niet eenduidige kararkter van de

ver--schillende groepen binnen de vrouwenbeweging11 {Stasse: 27).

Als wij het over 1de1 vrouwenbeweging hebben, bedoelen wij al die groepen

die, op welke wijze dan ook, werken aan de opheffing van de machtsongelijk-heid tussen mannen en vrouwen; zowel de meer traditionele en emancipato-rische organisaties, als de lesbische en ais radicaal bekend staande groepen.

3. 2. Ideologieën

Belangrijk in een sociale beweging is de leer die zij verkondigt: de ideologie. Het is eigenlijk haar visitekaartje. Een sociologische typering van ideologie is dat zij bestaat uit uispraken over onvolkomenheden, die mensen, maatschappe-lijke structuren, economische ontwikkelingen en culturele tendenties vertonen (Schreuder: 53). Afhankelijk van het soort sociale beweging geeft de desbetref-fende ideologie oorzaken aan voor gesignaleerde misstanden (bijvoorbeeld:

(30)

kapitalisme, imperialisme, patriarchaat), die tevens een rechtvaardiging vormen voor het bestaan van de sociale beweging.

Daarnaast bevat en ideologie doeleinden; men geeft aan hoe de toekomst eruit zal kunnen of moeten zien.

Een derde element in de ideologie is de weg waarlangs de idealen kunnen of moeten worden bereikt: de strategie.

Dit alles is afhankelijk van de soort beweging.

Ideologieën bieden vooral een theoretische oriëntatie: er worden nieuwe pa-tronen van kennen en denken aangeboden. Daarnaast hebben ideologieën vaak een motiverende functie, om de mensen een riem onder het hart te ste-ken. Een derde functie is integratie: door aan de groep gemeenschappelijke ideeën en doeleinden te verlenen, wordt de saamhorigheid en solidariteit be-vorderd. De groep krijgt een groepsidentiteit (Schreuder: 61).

3. 2. 1. Ideologieën in de vrouwenbeweging

Ideologie is zoals gezegd de leer die de beweging verkondigt. De vrouwenbe-weging is een complex geheel, dat meerdere ideologieën in zich bergt.

Om duidelijk te maken hoe de ideologieën binnen de vrouwenbeweging tot stand zijn gekomen, is het interessant te kijken naar de opkomst van de tweede feministische golf in Nederland aan het eind van de jaren zestig. In het nu volgende stuk zullen wij een korte kenschets geven van de ont-wikkelingen in de jaren zestig, waar de vrouwenbeweging een exponent van

is.

Als meest naar voren komende en samenhangende elementen uit de jaren zes-tig kunnen worden genoemd 5:

- het veranderde culturele klimaat: de traditionele machts- en gezagsverhou-dingen worden op de helling gezet. Allerlei democratische bewegingen komen op: tegen-cultuurbewegingen als anti-psychiatrie, jongeren, studenten, de vredesbeweging, nieuw links. Specifiek voor Nederland is Provo. Zij allen vechten machtsongelijkheid op allerlei terreinen en niveaus aan.

5. Gebaseerd op: Poldervaart ( 1983), Meulenbeit e.a. ( 1 975) en Sevenhuysen e.a. ( 1979) (zie literatuurlijst, 9ecitecr0.e literatuur).

(31)

De NVSH en het COC hebben in dit relatief tolerante klimaat veel bewe-gingsvrijheid

- de ontzuiling en het proces van ontkerkelijking worden ook wel genoemd.

Zodra de vrouwenbeweging zich verder ontwikkelt, neemt ook de literatuur-productie toe. Deze is echter tegelijkertijd ook weer een inspiratiebron voor verdere ontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn de boeken van Friedan en van De Beauvoir, wier al in 19li9 verschenen werk 'Le dewdème sexe' weer gretig worden gelezen. In Nederland draagt vooral Kool-Smit bij tot het be-wustwordingsproces van vrouwen aan het begin van de tweede feministische golf. Zoals Schreuder zegt: in sociale bewegingen treffen mensen elkaar op grond van onbehagen; het onbehagen van vrouwen wordt door Kool-Smit in 1967 als een van de eersten duidelijk verwoord in haar artikel 'Het onbehagen van de vrouw 16•

Eind jaren zestig, begin :zeventig komt alles in een stroomversnelling.

IN 1968 wordt ManVrouwMaatschappij (MVM) opgericht, een groep waar ook

mannen inzitten. Als tegenhanger hiervan zijn de sexpolgroepen te noemen, een stroming uit de studentenbeweging, gei'nspireerd op de ideeën van de

kritische universiteit (Reich en Reiche zijn vertegenwoordigers van). In 1970 ontstaan Dolle Mina, als radicale reactie op MVM. Praatgroepen worden opgericht, waaruit onder andere fem-soc groepen ontstaan: een aantal vrouwen

wil meer dan alleen bewustwording. Zij willen de verbanden tussen wat zij vrouwenonderdrukking noemen en de heersende maatschappelijke orde bestu-deren en van daaruit zoeken naar een strategie. Er worden ook scholings-groepjes opgericht.

Vanaf 1972-73 breidt vrouwenbeweging in Nederland zich snel en op ver-schillende gebieden uit. Diverse stromingen worden duidelijk, zoals de radi-caal-feministische, de feministisch-socialistische, vrouwengroepen gericht op vormingswerk (moedermauo's, VOS-cursussen) en vrouwengroepen in politieke partijen en vakbonden.

Al deze stromingen hanteren een eigen ideologie, met gebruik van verschillende terminologie. De een heeft het over emancipatie of over het inhalen van achter-standen, de ander over het opheffen van vrouwenonderdrukking. De een ageert alleen tegen het patriarchaat, een ander ook tegen het kapitalisme; een derde wijst op het bestaande sexe-geslachtssysteem. De een ziet de oplossing in

6. Dit artikel is opgenomen in: Smit ( 1984). Zie literatuurlijst, geciteerde literatuur.

(32)

parlementaire actie, de ander (ook) in buiten-parlementaire activiteiten, in het werken in bestaande organisaties of in specifieke vrouwengroepen, met mannen samen of zonder hen.

Deze verschillen zijn ook terug te vinden in de eigen publikatiekanalen die in deze tijd ontstaan. Er komen vrouwenuitgeverijen en -drukkerijen. Feministische tijdschriften zien het licht, zoals Opzij, dat in 1974 voor het eerst uitkomt. Eveneens in 1974 ziet het feministische tijdscrift Lover ( li-teratuuroverzicht voor de vrouwenbeweging) het daglicht, oorspronkelijk als bijblaadje bij MVM-Nieuws, maar al gauw uitgroeiend tot een autonoom femi-nistisch literatuuroverzicht. In deze tijd is de literatuurproductie al zodanig toegenomen, dat in de vrouwenbeweging de noodzaak wordt gevoeld het zelf bij te gaan houden. Niet alleen de productie van 1 iteratuur neemt toe, ook de behoefte en de mogelijkheden daar kennis van te nemen. Vanuit de meer tra-ditionele hoek van de vrouwenbeweging is bijvoorbeeld al in 1969 het informa-tie en Documentainforma-tiecentrum opgericht, als onderdeel van de Nederlandse Vrouwen Raad, met als doel door middel van het verzamelen van informatie het emancipatieproces van vrouwen te ondersteunen en mogelijk te stimuleren.

Tot zover een schets van de opkomst en ontwikkeling van de tweede feminis-tische golf in Nederland. Het lijkt ons niet nodig een verdere onderverdeling in stromingen en dergelijke te maken. De vrouwenbeweging laat zich niet zo makkelijk in hokjes stoppen. Bovendien:

11De vrouwenbeweging is meer dan de optelsom van haar

organisa-ties. Ze vindt haar uitdrukking ook in de dageliikse omgang van mensen, hun veranderende denken" (Sevenhuysen:214}.

Visies op het vrouwenvraagstuk 7

Van belang in de ideologie en voor de strategie is de visie op het vrouwen-vraagstuk. In de loop der jaren zijn hierop binnen het feminisme grofweg drie visies onttwikkeld, die door Outshoorn kort worden weergegeven (Outshoorn:

411 e.v.):

7. Met de term 1vrouwenvraagstuk1 bedoelen wij niet louter de historische

variant (vooral gebruikt in de eerste feministische golf). Je zou ook de term 'vrouwenemancipatie-problematiek' kunnen gebruiken, maar dit is zo'n omslachtige term. Outs hoorn hanteert de term 'vrouwenvraagstuk' om moge-lijk geladen begrippen als vrouwenonderdrukking te vermijden. 'In deze para-graaf houden wij deze term aan.

(33)

1. Het 2. Het 3. Het gelijke-rechten-denken. gelijkheidsdenken. 7a

denken gebaseerd op het sekse-geslachtssysteem .

ad 1. Deze visie stamt uit de tijd van de Verlichting. Kern van dit denken is

"dat wordt uitgegaan van het individu waaraan bepaalde grond-rechten toekomen. De eerste feministen die voor vrouwen dezelf-de rechten als voor mannen eisten en opkwamen voor het vrou-wenkiesrecht wilden in feite niets anders dan dat de individualis-tische principes van de verlichting ook op vrouwen van toepassing zouden zijn" (Outshoorn:411).

De gelijke-rechten-trad wordt nog steeds grote schaal aangehangen. ad 2. Het gelijkheidsdenken is feitelijk een vanuit socialistische kringen ontwikkelde visie op het vrouwenvraagstuk. Ten grondslag hieraan ligt de opvatting dat gelijke rechten niets betekenen zonder de gelegenheid te hebben gebruik te maken van die rechten. Hoe dit er voor vrouwen uit moest zien varieerde nogal eens binnen het socialisme. Meestal lag de nadruk op het stre-ven naar economische onafhankelijkheid en de emancipatorische werking van beroepsarbeid door vrouwen.

ad 3. In deze derde visie, verwoord door G. Rubin, gaat men ervan uit dat het "het vrouwenvraagstuk niet alleen haar oorsprong vindt in de

arbeids-deling tussen mannen en vrouwen, maar ook in de sociale organi-satie van de seksualiteit" (Outs hoorn: 412).

Zo1n sekse-geslachtssysteem is in elke maatschappij terug te vinden en het

is even bepalend voor de machtsverhoudingen in de maatschappij als de pro-ductieverhoudingen. Het systeem bevat 'regels en voorschriften waardoor de biologische grondstof van menselijke seksualiteit en voortplanting wordt gemo-delleerd' ( Rubin: 235).

Kenmerkend voor het sekse-geslachtssysteem is:

11dat het de seksen ook hiërarchisch ordent én dat gebeurt biina

altijd door de onderschikking van vrouwen. De sociale organisa-tie van seksualiteit levert daarom ook een machtsverhouding op: de macht van mannen berust daarom niet alleen op een bepaalde economische arbeidsdeling, maar ook op seksuele dominantie, . .. In deze derde visie heeft het 1vrouwenvraagstuk1 ook betrekking op seksualiteit, voortplanting en socialisatie, die opnieuw doordacht moeten worden wil het werkeliik tol" de opheffing van de onderdruk-king van vrouwen komen (Outs hoorn:

473}-Deze drie visies bouwen enigszins op elkaar voort: ze zijn cumulatief.

Maar ze leven ook nog naast elkaar, waarbij de derde visie onder andere leeft in de radicalere delen van de vrouwenbeweging, vooral in soc. fem groepen.

7a. In het Engels: 'sex-gen der system'. In het Nederlands worden de termen 'sekse' en 'geslacht' vaak door elkaar gebruikt. Engelstalige feministen maken een onderscheid: 'sex' (sekse) is iemands genetisch bepaalde sekse (biologische term). ?Gender' (geslacht) is een psychologische en culturele term, die betrek-king heeft op de maatschappelijke classifical:ie 'vrouwelijk' en 'mannelijkj (Rubin: 197-198, noot 2).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In andere gevallen wordt de vroegere wegbreedte op plan behouden, maar stellen we vast dat er een de facto grondinna- me gebeurt door de aangelanden?. In beide gevallen wordt

Het interessante van mensen die zingeving als core business hebben, zoals geestelijk ver- zorgers, is dat ze deze vraag niet goed kort en krachtig kunnen beantwoorden.. Zij heb-

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uithoorn - Hoewel het nieuwe ge- zondheidscentrum aan de N201 – tegenover het appartementencom- plex Buitenhof – volgens plan pas medio of eind april 2011 in gebruik

&#34;Daarbij wordt de pester apart genomen en wordt er met de ouders een concreet plan opgesteld.&#34; Volgens de professor werkt deze methode beter dan die waarbij gepeste

Voeg daarbij nog de onzekere factor en de gemeente komt, als er geen passende maatregelen genomen worden, in zwaar weer.. In de Nederlandse politiek is de passende maatregel, in

Uit een grootschalige enquête is eind 2018 gebleken dat in Nederland maar liefst 74% van de ondervraagden die een antisemitisch incident hadden meegemaakt, dit niet hebben gemeld

After commenting on Paz's ideas of poetry as an eroticism of language, and of love as an ideology, I will now turn to Wilde's poem The Garden of Eros to discuss the work of Wilde as