• No results found

De relatie tussen antropomorfisme en het geloof in het paranormale : leidt het primen van het paranormale tot meer agency detection?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen antropomorfisme en het geloof in het paranormale : leidt het primen van het paranormale tot meer agency detection?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Antropomorfisme

en het Geloof in het Paranormale

Leidt het primen van het paranormale tot meer agency detection?

W. Duinsbergen

Studentnummer: 6030246 Universiteit van Amsterdam Datum: 22-02-2015

Begeleider: dr. M. van Elk 2e beoordelaar: dr. E.J. Doosje Aantal woorden: 7254

(2)

2 Inhoudsopgave

Pagina

Abstract 3

1. De Relatie tussen Antropomorfisme en het Geloof in het Paranormale 4-8

1.1 Hypotheses 8

2. Methode 9

2.1 Deelnemers 9

2.2 Materialen 9

2.2.1 Apparaten 9

2.2.2 Informed consent en toestemmingsverklaring 9

2.2.3 Debriefing 10

2.2.4 Auditieve agency detection taak 10-11

2.2.5 Priming Instructie 11-12

2.2.6 Manipulatiecheck 12

2.2.7 Revised Paranormale Belief Scale 13

2.2.8 Tellegen Absorption Scale 13

2.3 Procedure 14-15

2.4 Analyses 15

3. Resultaten 16

3.1 Groepskarakterestieken 16-18

3.2 Manipulatiecheck 18-19

3.3 Agency detection: False Positives 19-21

3.4 Agency detection: Response Bias 21-23

3.5 Exploratieve analyses 24-27

4. Discussie 28-32

5. Referenties 33-35

(3)

3 Abstract

In dit onderzoek is het causale verband tussen antropomorfisme en het geloof in het paranormale onderzocht. Specifiek is er gekeken of het primen van deelnemers met een paranormaal

verschijnsel (het horen van stemmen van geesten) leidt tot meer agency detection. Aan de experimentele conditie werd verteld dat zij stemmen in ruis gingen horen die waren opgenomen

doormiddel van Electronic Voice Phenomena technologie en in de controle conditie dachten de deelnemers dat de ruis afkomstig was van een computerprogramma. Verwacht werd dat de experimentele conditie vaker zou aangeven een stem te horen terwijl deze er niet was (false positive)

dan de controle conditie. Uit de resultaten bleek dit niet het geval. Er werd geen causaal verband aangetoond. Vervolg onderzoek zal de invloed van opleidingsniveau en de geloofwaardigheid van

(4)

4 1. De Relatie tussen Antropomorfisme en het geloof in het Paranormale Mensen hebben de neiging om de dingen om zich heen te antropomorfiseren. Dat wil zeggen: we hebben de neiging om mensachtige eigenschappen toe te schrijven aan dieren en niet-levende objecten (Guthrie, 1993). Zo herkennen we menselijke gezichten in wolken en schrijven we mensachtige eigenschappen toe aan auto’s (de koplampen worden gezien als ‘ogen’), vliegtuigen, broodroosters en mobiele telefoons.

Antropomorfisme is volgens Guthrie kenmerkend voor religie. De goden in verschillende religies hebben allemaal menselijke eigenschappen. In het hindoeïsme is Shiva bijvoorbeeld de god van de wraak en symboliseert Ganesha (de god met het olifantenhoofd) wijsheid. Ook in het oude testament zijn goden met specifieke menselijke eigenschappen terug te vinden. Zo wordt God beschreven als boos, dan wel wraakzuchtig, nu eens teleurgesteld en dan weer

vergevingsgezind (van Elk, 2012).

Volgens de evolutionaire psychologie levert onze neiging tot antropomorfisme een belangrijk evolutionair voordeel op. Zo kan het voordeliger zijn om er in een ambigue situatie vanuit te gaan dat er een andere persoon of dier aanwezig is, dan om er vanuit te gaan dat er geen gevaar dreigt (Barret, 2000). Op het moment dat je in een donker bos loopt en je hoort iets bewegen in de struiken is het bijvoorbeeld verstandiger om er vanuit te gaan dat er gevaar dreigt (een mogelijke aanvaller), dan dat je ervan uitgaat dat het geluid werd geproduceerd door een onschuldig beestje. Dit heeft als voordeel dat je in de eerste situatie de mogelijkheid hebt om te vluchten, ook al was het vals alarm. Terwijl je in de tweede situatie mogelijk gevaar loopt door er naïef vanuit te gaan dat er niets aan de hand is (d.w.z. er kan sprake zijn van een false negative). Om dergelijke situaties goed in te schatten zou er een hyper agency detection device geëvolueerd zijn (Barret, 2000).

Dit zogenoemde overactief ‘aanwezigheidsdetectiemechanise’ zorgt ervoor dat wij fouten maken in onze waarneming: d.w.z. in veel situaties menen we mensen en dieren te zien terwijl deze er niet zijn (false positives).

(5)

5 Er wordt ook wel beweerd dat dit detectiemechanisme ten grondslag ligt aan religie en het geloof in bovennatuurlijke machten (Barret, 2000). De false positives die door het hyper agency detection device worden gegenereerd zorgen ervoor dat iemand voortdurend het gevoel heeft dat er een andere persoon aanwezig is in de ruimte. Dit gevoel van veronderstelde aanwezigheid

bekrachtigt vervolgens het idee dat er een onzichtbare agent aanwezig is (zoals een God of geest). Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat gelovige mensen meer geneigd zijn om mensachtige figuren

in ambigue situaties te detecteren dan ongelovige mensen (Riekki, Lindeman, Halme & Nuirtimo, 2013; Barnes & Gibson, 2013; Van Elk, 2013). Zo liet het onderzoek van Riekki et al. (2013) zien dat de deelnemers die geloofden in het paranormale meer gezicht-achtige figuren herkenden in landschappen dan mensen die niet gelovig zijn. Daarnaast maakten mensen die geloofden in het paranormale significant meer fouten bij deze taak dan niet-gelovige deelnemers. Dat wil zeggen: zij gaven vaker aan gezichten te herkennen terwijl deze niet aanwezig waren (false positives).

De mogelijkheid bestaat dus dat religieuze of spirituele mensen een actiever

aanwezigheidsdetectiemechanisme hebben dan niet-religieuze mensen. Voorgaand onderzoek heeft echter alleen een correlatie aan kunnen tonen tussen religie en agency detection. Het is dus onduidelijk of religie mensen gevoeliger maakt voor het waarnemen van mensachtige patronen of dat een vertekende waarneming mensen gevoeliger maakt voor religie. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat ervaring een belangrijke rol speelt bij agency detection. Mensen die geloven in het paranormale kunnen gevoeliger zijn voor het waarnemen van illusoire patronen, omdat zij simpelweg meer ervaring hebben met deze manier van kijken (bv koffiedik kijken of het

interpreteren van bepaalde aurapatronen). Meer onderzoek is noodzakelijk om causale verbanden te kunnen aantonen en om te laten zien dat er een directe relatie bestaat tussen spiritualiteit en agency detection.

(6)

6 De neuropsychologie biedt inzicht bij het onderzoek naar een causaal verband tussen het geloof in hogere machten en het waarnemen van mensachtige patronen. De temporaalkwab is een hersengebied die betrokken is bij de waarneming van personen. Uit onderzoek blijkt er een verband te bestaan tussen een verstoorde activiteit in de temporaalkwab en het hebben van visioenen, hallucinaties en religieuze ervaringen (Saver & Rabin, 1997).

Voortbouwend op deze kennis werd de ‘God-helm’ ontwikkeld (Persinger, 1997). Doormiddel van het plaatsen van elektroden in een helm werd er onderzocht of het stimuleren van de temporaalkwab doormiddel van elektromagnetische stimulatie zou leiden tot religieuze ervaringen of visioenen. De deelnemers tijdens deze studie rapporteerden inderdaad een

religieuze ervaring na het gebruiken van de God-helm. Zo gaven zij aan dat zij het gevoel hadden dat er een hogere macht aanwezig was en dat zij daadwerkelijk een God of geest hadden gezien. Ondanks deze resultaten kwam er veel kritiek op dit onderzoek. De elektromagnetische stimulatie zou niet sterk genoeg zijn om een dergelijk effect te kunnen bereiken (Graqvist, Fredrikson, Unge, Hagenfeldt, Larhammar & Larsson, 2005). Een alternatieve verklaring voor de gevonden effecten zou gezocht kunnen worden in de verwachtingen van de proefpersoon. Het zou hier dus gaan om een sterk placebo-effect.

Dat de verwachting van iemand een rol speelt bij de werking van de God-helm bleek uit het onderzoek van Andersen et al. (2014). Zij toonden aan dat de spirituele achtergrond en daarmee de verwachtingen van de proefpersoon, dat wil zeggen: de verwachting dat men dingen kan zien die er niet zijn, een grote rol speelt bij het hebben van een spirituele ervaring. Mensen die geloofden in New Age(een verzamelnaam voor het geloof in o.a. spiritualiteit, astrologie en meditatie) rapporteerden vaker het gevoel te hebbend dat er een andere persoon in de ruimte aanwezig was dan mensen die onervaren waren op het gebied van spiritualiteit. Dit resultaat suggereert dat de God-helm alleen een spirituele ervaring zal opwekken als iemand ook daadwerkelijk gelooft dat dit mogelijk is.

(7)

7 De invloed van de verwachting speelt niet alleen een rol bij de perceptuele en visuele waarneming zoals werd aangetoond met de God-helm, maar ook bij de auditieve waarneming. Mensen die geloven in het paranormale geloven niet alleen in het zien van geesten maar zij hebben de overtuiging geesten te kunnen horen. De stemmen van geesten zouden via Electronic Voice Phenomena (EVP) opgenomen kunnen worden. Uit onderzoek blijkt dan ook dat de context en de verwachting van mensen invloed heeft op de perceptie van auditieve stimuli (Bruce, 1958; Nees & Phillips, 2014). Het onderzoek van Nees & Phillips (2014) liet bijvoorbeeld zien dat wanneer de deelnemers werd verteld dat de geluiden die zij gingen horen opgenomen waren via Electronic Voice Phenomena (EVP) dat zij meer stemmen detecteerden in ambigue auditieve stimuli dan de mensen die niet te horen kregen dat de geluiden waren opgenomen via EVP.

Aangezien er in voorgaande studies met name correlaties werden gevonden tussen het geloof in het paranormale en agency detection zal er in deze studie gekeken worden naar de causale relatie tussen beide factoren. Doormiddel van het primen van de deelnemers met het geloof in het paranormale, of beter gezegd: de verwachting creëren dat de deelnemers stemmen van geesten kunnen horen, zal er een experiment worden gegenereerd. Alle deelnemers zullen een auditieve agency detection taak uitvoeren. Bij deze taak wordt hen gevraagd stemmen in ruis

detecteren. In de experimentele conditie krijgen de deelnemers te horen dat deze stemmen zijn opgenomen doormiddel van EVP en in de controle conditie zal er aan de deelnemers worden verteld dat de stimuli zijn gegenereerd door een computerprogramma. Op die manier ontstaan er twee verschillende condities.

Uit voorgaand onderzoek waar ruis werd aangeboden is er gebruik gemaakt van

verschillende geluidsfragmenten. Nadeel hiervan is dat je niet weet waar het effect vandaan komt. Daarom wordt er in deze studie bij zowel de experimentele als de controle conditie dezelfde audio stimuli gebruikt. Zodat alleen de verwachting van de deelnemers verschilt.

(8)

8 Verwacht wordt dat de deelnemers in de experimentele conditie vaker zullen aangeven dat zij een stem horen in de ruis, terwijl deze niet aanwezig is (false positive) dan de deelnemers in de controle conditie. Dit leidt tot de volgende hypotheses:

1.1 Hypotheses

h1. Wanneer men de verwachting heeft stemmen te kunnen horen van geesten zal dit leiden tot meer agency detection dan wanneer men niet de verwachting heeft om stemmen van geesten te horen.

Wanneer hypothese 1 zal worden bevestigd is de verwachting dat het geloof in het paranormale het effect modereert. Dat willen zeggen hoe sterker iemand gelooft in het paranormale (en dus hoe groter de verwachting van iemand dat een paranormaal verschijnsel mogelijk is) hoe sterker de relatie is tussen agency detection en de experimentele manipulatie. Op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

h2. De mate waarin iemand gelooft in het paranormale heeft een modererend effect op het effect van de experimentele manipulatie op agency detection.

Daarnaast wordt er gekeken welke rol absorption speelt bij agency detection. Absorption is de mate waarin iemand op kan gaan in zijn of haar omgeving. Uit onderzoek blijkt er een relatie tussen het geloof in het paranormale en absorption (Luhrmann, Nusbaum & Thisted, 2010). Verwacht wordt dat wanneer mensen hoog scoren op absorption dat zij ook hoger zullen scoren op een auditieve agency detection taak dan mensen die laag scoren op absorption (h3).

(9)

9 2. Methoden

2.1 Deelnemers

Bezoekers van de paranormaalbeurs Paraview in Heemstede (N=59) namen deel aan dit onderzoek. Er namen 13 mannen en 46 vrouwen deel met een gemiddelde leeftijd van 42,54 (SD=13.43). Een aantal deelnemers werd toegewezen aan een EVP priming conditie (N=25), een ander aantal werd toegewezen aan een niet-priming conditie (N=34). Alle deelnemers ontvingen als dank een fairtrade chocoladereep voor hun deelname.

2.2 Materialen 2.2.1 Apparaten

De instructies en taken zijn gepresenteerd op 4 verschillende laptops. Er is gebruik gemaakt van twee verschillende programma’s. De vragenlijsten zijn afgenomen in het programma Qualtrics en voor de audiotaak is het software programma Presentation gebruikt. De auditieve stimuli zijn aangeboden doormiddel van Sony MDR-V6 muziekoordopjes. Om er zeker van te zijn dat de deelnemers niet door omgevingsgeluid werden afgeleid is er een gehoorbescherming

van North Phantom (-22db)over de muziekoordopjes geplaatst.

2.2.2 Informed consent en toestemmingsverklaring

De deelnemers kregen een informed consent te lezen waarin het doel van het onderzoek werd vermeld: ‘het doel van het onderzoek is om een beter begrip te krijgen van de psychologische mechanismen die betrokken zijn bij geloof in het bovennatuurlijke en het paranormale’. Deze omschrijving is als

coverstory gebruikt. Daarnaast werd er en toestemmingsverklaring ondertekend waarbij de deelnemers akkoord gingen met deelname aan het onderzoek. Verder is er naar algemene gegevens (leeftijd, sekse en opleidingsniveau) gevraagd.

(10)

10 2.2.3 Debriefing

Omdat er tijdens dit onderzoek gebruik wordt gemaakt van een coverstory kregen de deelnemers na afloop van het onderzoek een debriefing. Hierbij is het daadwerkelijke doel van het onderzoek verteld (zie bijlage 6.1).

2.2.4. Auditieve agency detection taak

Om agency detection te meten is er een auditieve agency detection taak gebruikt. Tijdens deze taak kregen de deelnemers geluidsfragmenten aangeboden waarop ruis te horen is. Zij kregen vervolgens de vraag of zij wel of geen menselijke stem in het geluidsfragment konden

waarnemen. Wanneer de deelnemers een menselijke stem waarnamen klikten zij op het linkerpijltje van het toetsenbord, hoorden zij geen menselijke stem dan drukte ze op het

rechterpijltje van het toetsenbord. In totaal werden er 65 stimuli aangeboden met een duur van 1 seconde. De taak bestaat uit 5 oefenstimuli en 60 gemeten stimuli.

Op alle geluidsfragmenten is ruis te horen. Bij de ene helft van de stimuli is er enkel ruis te horen, bij de andere helft is ruis te horen met een menselijke stem er doorheen.

De stemmen die te horen zijn bestaan uit mannelijke en vrouwelijke stemmen die getallen noemen tussen de 1 en 10. In de aangeboden stimuli zijn de sekse en getallen random verdeeld.

De ruis in de geluidsfragmenten zijn gegenereerd door het audio editing programma Matlab. De ruis bestaat uit brown noise (geluid dat te vergelijken is met een sterke waterval).

Uit een pilot studie (N=8) met studenten, waarbij verschillende soorten ruis (brown noise, pink noise en white noise) met elkaar werden vergeleken, bleek dat de stemmen het best geïdentificeerd werden in brown noise. In deze studie is er voor gekozen om brown noise te gebruiken, omdat deelnemers ook daadwerkelijk stemmen kunnen herkennen in de ruis. Het idee is dat dit de geloofwaardigheid van de audiotaak ten goede komt.

(11)

11 Verder zijn er verschillende sterkten in ruis. Er worden 20 stimuli aangeboden met een ruisniveaus van 50%, 20 stimuli met een ruisniveau van 60% en 20 stimuli met een ruisniveau van 70%. Uit dezelfde pilot studie (N=8) bleek dat de stemmen met een ruisniveau van 20-, 30- en 40% goed hoorbaar zijn. Om de geloofwaardigheid te kunnen waarborgen is er voor gekozen deze ruisniveaus niet te gebruiken. De stemmen met een ruisniveau van 40% of lager zijn

namelijk zo goed hoorbaar, dat men wellicht kan horen dat ze door een computerprogramma zijn gegenereerd.

2.2.5 Priming Instructie

Om de deelnemers onder te verdelen in twee verschillende condities is er gebruik gemaakt van priming met behulp van twee verschillende instructies. Bij priming wordt ervan uitgegaan dat de hersenen bestaan uit een associatief netwerk. Volgens het associatieve netwerk model bestaat ons geheugen uit een netwerk van verschillende knopen die met elkaar verbonden zijn via associatieve links (Anderson, 1983). Het begrip paranormaal heeft dus een eigen knooppunt die via links gekoppeld is aan andere begrippen (bijvoorbeeld met geest of aura). Wanneer je een begrip primed, dat wil zeggen een begrip bewust of onbewust aanbied, dan worden de geassocieerde begrippen (geest en aura) via spreading activation ook actief (Moskowitz, 2005).

In dit onderzoek werden de deelnemers via een instructie geprimed met het geloof in het paranormale. Er werd specifiek geprimed met een paranormaal verschijnsel: het horen van stemmen van geesten. In de experimentele conditie kregen de deelnemers te horen dat de geluidsfragmenten zijn opgenomen doormiddel van Electronic Voice Phenomena (EVP). Deze parapsychologische methode gaat ervan uit dan men onverklaarbare stemmen (lees: stemmen van geesten) kan opnemen via bandrecorders of computers. In de controle conditie kregen de deelnemers te horen dat de geluidsfragmenten zijn gemaakt door een

(12)

12 Op die manier ontstaan er twee verschillende condities waarbij het geloof in het paranormale in de experimentele conditie als het ware extra wordt geactiveerd door de verwachting te wekken dat men stemmen van geesten gaat horen. Bij de controle conditie wordt deze verwachting niet gewekt (zie bijlage 6.2 en 6.3 voor de uitgebreide instructie).

Daarnaast worden de deelnemers in de experimentele conditie extra geprimed door de afkorting van Electronic Voice Phenomena (EVP) te benoemen in de titel van elk geluidsfragment (bijvoorbeeld: EVP-fragment 44). Door het woord EVP tussentijds te laten zien worden de gekoppelde paranormaalbegrippen wellicht via het associatieve netwerk opnieuw geactiveerd zodat het priming-effect na de instructie niet uitdooft.

2.2.6 Manipulatiecheck

Om te controleren of de manipulatie van de priming instructie heeft gewerkt, is er een manipulatiecheckvraag toegevoegd. Er is gevraagd naar de verwachtingen van de proefpersoon en of zij denken dat EVP (het opnemen van geluiden van geesten) mogelijk is. Daarnaast is er aan de deelnemers gevraagd of zij een idee hadden waar de studie over ging. Dit om het verwachtingspatroon van de deelnemer te kunnen beoordelen. De vragen zijn als volgt

geformuleerd: ‘Is het mogelijk om stemmen van geesten via Electronic Voice Phenomena (EVP) op te nemen?’ en ‘Wat is volgens u het doel van het onderzoek?’. Beide vragen werden na het uitvoeren van de auditieve agency detection taak gesteld.

(13)

13 2.2.7 Revised Paranormal Belief Scale (RPBS)

Om te controleren of en in hoeverre de deelnemers geloven in het paranormale, is de ‘Revised Paranormal Belief Scale (RPBS) (Tobacyk, 2004) gebruikt. De test heeft een hoge

betrouwbaarheid (Cronbachs-α =0.94). Deze vragenlijst bestaat uit 15 items, waarbij gevraagd wordt naar verschillende aspecten in het geloof in het paranormale; zoals het geloof in Psi, bijgeloof, geloof in hekserij, spiritualiteit en precognitie. Voorbeeld vragen zijn: ‘De ziel blijft bestaan, ook al gaat het lichaam dood’ en ‘Astrologie is een manier om nauwkeurig de toekomst te voorspellen’. Op de 7.-Likertscale waren de antwoordmogelijkheden uiteengezet. De antwoordmogelijkheden liepen uiteen van‘zeer mee oneens’ tot ‘zeer mee eens’. Na omscoring is de maximale score op de RPBS gelijk aan 105, hetgeen wat overeenkomt met een extreem sterk geloof in het paranormale. De minimum score van de RBBS is 15, wat overeenkomt met een extreem zwak geloof in het paranormale.

2.2.8 Tellegen Absorption Scale

Om na te gaan in hoeverre de deelnemers kunnen opgaan in hun gedachtes is er een Tellegen Absorption Scale (Tellegen & Atkinsón, 1974) gebruikt. Deze test heeft een hoge betrouwbaarheid (Cronbach’s α=.80). Uit onderzoek blijkt dat mensen die hoog scoren op de Tellegen Absorption Scale meer ongewone spirituele ervaringen hebben dan mensen die minder hoog scoren op deze schaal (Luhrmann et al., 2010). Het zou dus kunnen dat het effect van de manipulatie groter is bij mensen die hoog scoren op absorption, omdat zij beter kunnen opgaan in hun spirituele ervaring dan mensen die laag scoren op absorption. De Tellegen Absorption Scale bestaat uit items die men kan beantwoorden met ‘ja of ‘nee. Voorbeelditems zijn; ‘Ik kan mij soms bepaalde ervaringen uit mijn leven zo helder en levendig herinneren alsof ik ze weer (bijna) opnieuw beleef’ of ‘Als ik naar orgelmuziek luister, of andere krachtige muziek, voelt het soms alsof ik in de lucht wordt opgeheven’.

(14)

14 2.3 Procedure

Tijdens een tweedaagse paranormaalbeurs in Heemstede werden bezoekers random verdeeld over twee groepen. Om er zeker van te zijn dat de deelnemers niet konden zien dat er gebruik werd gemaakt van twee verschillende condities zijn de experimentele conditie en de controle conditie op twee verschillende dagen getest. Op dag 1 zijn de deelnemers in de experimentele conditie ingedeeld en op dag 2 zijn de deelnemers toegewezen in de controle conditie. Om het aantal deelnemers in de twee groepen zo gelijk mogelijk te verdelen werden de laatste drie deelnemers van dag 2 toegewezen aan de experimentele conditie. Als coverstory is er aan de deelnemers verteld dat zij meedoen aan een studie die onderzoek doet naar waarom mensen geloven in het paranormale en welke invloed dit heeft op de waarneming van mensen. De deelnemers zijn geworven vanachter een stand in een sporthal (bestaande uit een tafel met rood kleed, kaarsen, posters met het logo van de Universiteit van Amsterdam en bakje

pepernoten). Er werd aan de deelnemers gevraagd om plaats te nemen aan de tafel met een laptop. Voorafgaand aan het experiment is er aan de deelnemers gevraagd of zij de informed consent en de toestemmingsverklaring wilde ondertekenen. Vervolgens vulden de deelnemers de Tellegen Absorption Scale en de Revised Paranormal Belief Scale (RPBS) in. Nadat de twee vragenlijsten zijn ingevuld kregen de deelnemers de instructie voor de auditieve agency detection taak.

De experimentele conditie kreeg te horen dat de stimuli afkomstig was van Electronic Voice Phenomena (EVP) en de controle conditie kreeg te horen dat de stimuli gegenereerd was door een computerprogramma. Wanneer de instructie helder was voor de deelnemer, werd er gevraagd om de taak te starten. Hierbij kregen zij de instructie om de muziekoordopjes in te doen en de gehoorbescherming hier overheen te plaatsen (dit om eventueel omgevingsgeluid te beperken). Na het uitvoeren van de auditieve agency detection taak werd de gehoorbescherming en de

muziekoordopjes afgedaan en vulden de deelnemers de manipulatiecheckvragen in. Vervolgens zijn de deelnemers ingelicht over de daadwerkelijke aard van de studie doormiddel van een debriefing en kregen zij de mogelijkheid vragen te stellen over het onderzoek.

(15)

15 Tot slot werden de deelnemers bedankt voor hun deelname en kregen zij een chocoladereep ter beloning (zie bijlage 6.4 voor de onderzoeksopzet).

2.4 Analyses

De afhankelijke variabele (agency detection) is gemeten aan de hand van de hoeveelheid ‘ja’s’ die worden gerapporteerd tijdens de test. Elke ‘ja’ staat voor het aantal stem-waarnemingen van de deelnemer. Specifiek is er gekeken naar de hoeveelheid ‘ja’s’ die worden genoteerd terwijl er in werkelijkheid geen stem te horen is, de zogenaamde false positives. De onafhankelijke variabele (het geloof in het paranormale) is op te delen in een ‘priming conditie’ vs. een ‘non-priming conditie’.

De resultaten zijn vervolgens berekend aan de hand van een Repeated measures ANOVA met als within subject variabele de 3 niveaus van ruis (50-, 60- en 70%) en als between subject variabele de verschillende condities (experimentele vs. controle conditie). Doormiddel van een ‘signal detection’ analysis is de perceptuele gevoeligheid en de response bias berekend.

(16)

16 3. Resultaten

3.1 Groepskarakteristieken

Van de 64 deelnemers die mee deden aan dit onderzoek hebben 4 deelnemers de Agency detection taak niet uitgevoerd en heeft er 1 persoon aangegeven de taak niet te hebben begrepen. Deze 5 deelnemers zijn niet meegenomen in de analyses. Daarnaast zijn er 3 mensen die de vraag naar leeftijd niet hebben beantwoord en 1 iemand die de EVP-manipulatiecheckvraag niet heeft ingevuld. Voor de overige deelnemers (N=59) werd de somscore berekend op de Tellegen Absorption Scale en de Revised Paranormal Belief Scale (RPBS).

Om te controleren of de experimentele conditie en de controle conditie niet op voorhand van elkaar verschilden op basis van leeftijd en de scores op de Tellegen Absorption Scale en de Revised Paranormal Belief Scale, is er een Independent t-test uitgevoerd. Er werd aan alle assumpties voldaan. Uit deze test bleek zowel leeftijd (t(54)=-.03, p=.98) als de scores op de Tellegen

Absorption Scale (t(57)=.14, p=.89) en de Revised Paranormal Belief Scale (t(57)=-1.63, p=.11) gelijk verdeeld over beide condities (zie Tabel 1).

Een Chi-kwadraat test werd uitgevoerd op te kijken of sekse en opleidingsniveau gelijk verdeeld waren over beide condities. Voor sekse (2 (1)= 0.10, p = .76) bleek dit het geval.

Het opleidingsniveau bleek niet gelijk verdeeld over de verschillende condities (2 (2)=

6.39, p=.04). Uit een Independent t-test bleek dat het aantal laagopgeleiden in de controle conditie (M=1.5, SD=.66) hoger was dan in de experimentele conditie (M=2.0, SD=.82), (t(57)=2.59, p=.01). Zie Tabel 2.

(17)

17 Tabel 1.

Gemiddelde en Standaarddeviaties voor Leeftijd en de Scores op de Tellegen Absorption Scale en de Revised Paranormal Belief Scale per Conditie

Experimentele conditie Controle Conditie

M SD M SD

Leeftijd 42.5 12.44 42.6 14.28

Tellegen Absorption Scale 21.5 3.45 21.4 3.57

Revised Paranormal Belief Scale 69.4 22,76 78.5 19.70

Tabel 2

Het Aantal Deelnemers per Opleidingsniveau Verdeeld over de Verschillende Condities

Conditie

Experimenteel Controle Total

Opleidingsniveau MAVO/VMBO/MBO 8 19 28

HAVO/HBO 9 12 20

VWO/WO 8 3 12

(18)

18 Met een Pearson Correlatie is gekeken welke variabelen met elkaar samenhangen. Hieruit bleek dat er een significante relaties is tussen de Tellegen Absorption Scale en de Paranormal Belief Scale (r=-.41, p=.001), opleidingsniveau en de twee verschillende condities (r=-.33, p=.01), de response bias en de hoeveelheid false positives (r=.89, p<.001) en tussen de response bias en de hoeveelheid incorrect responses (r=.34, p=.01) (zie Tabel 3).

3.2 Manipulatiecheck

Om te kijken of de manipulatie is gelukt (of de mensen in de experimentele conditie vaker geloofden dat Electronic Voice Phenomena (EVP) mogelijk was dan mensen in de controle conditie) werd er een Independent t-test uitgevoerd. Er werd niet aan de assumpties voldaan (Levene: p<.01). Daarom wordt er in de tabel gekeken naar ‘equal variances not assumed’. Uit deze test bleek tegen de verwachtingen in dat er geen verschil was tussen de experimentele conditie (M=1.48, SD= .51) en de controle conditie (M=1.30, SD= .47), t(49,3)=1.36, p=.18. Het manipuleren van de deelnemers met de EVP-instructietaak is niet gelukt.

Daarnaast werd er gecontroleerd of het doel van het onderzoek bij de deelnemers bekend was. Was het doel bekend bij de deelnemers kregen zij het cijfer 1, was het doel niet bekend kregen zij het cijfer 2. Er is een Independent t-test uitgevoerd om te kijken of deze doel bekendheid gelijkmatig over de groepen was verdeeld. Er werd niet aan de assumpties voldaan (Levene: p<.01). Uit een Independent t-test bleek dat er geen verschil was in de mate waarbij het doel bekend was tussen de controle conditie (M=1.76, SD=.43) en de experimentele conditie (M=1.56, SD=.50), t(46,7)=-1.63, p=.11. De deelnemers in beide condities waren niet bekend met het doel van het onderzoek.

(19)

19 Tabel 3.

Pearson Correlaties (r) tussen Sekse, Leeftijd, Opleidingsniveau, Tellegen Absorption Scale (TAS), Revised Paranormal Belief Scale (RPBS), het Aantal False Positives (FP), het aantal Incorrect Responses (IR) en de Response Bias (RB) Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 1. Sekse 1.00 2. Leeftijd -.15 1.00 3. Opleiding -.09 -.20 1.00 4. TAS -.02 -.08 -.10 1.00 5. RPBS .12 .24 -.05 -.41** 1.00 6. FP .16 .02 .03 -.19 .24 1.00 7. IR .09 .11 .05 -.05 .05 .10 1.00 8. RB -.12 .04 -.20 .12 -.19 -.89** .34** 1.00

Noot. 1=Sekse, 2=Leeftijd, 3=Opleidingsniveau, 4=TAS, 5=RPBS, 6=FP, 7=IR, 8=RB. *p<.05. **p<.01.

3.3 Agency detection: False Positives

Voor elke conditie is er een totaal score berekend op de agency detection taak. Specifiek is er gekeken naar het aantal keer waarop men aangaf een stem te horen die er in werkelijkheid niet was (false positive). Er werd een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende niveaus van ruis (50%, 60% en 70% ). Voor iedere conditie werd het gemiddelde aantal false positives en de bijbehorende standaardafwijkingen berekend, zie Tabel 4.

(20)

20 Tabel 4

Gemiddelde en Percentage (%) ‘False Positives’ per ruisniveau voor de Experimentele en Controle Conditie

Aantal false positives Ruisniveau

50% 60% 70%

Conditie Experimentele 0.88 (4,30%) 0.88 (4,30%) 1.12 (5,6%)

Controle 0.85 (4,25%) 1.24 (6,2%) 1.12 (5,6%)

Met een Repeated measures ANOVA is gekeken of de hoeveelheid ruis een significante invloed heeft op het maken van false positives. Mauchly’s test toonde aan dat er niet aan de assumpties werd voldaan, 2 (2)= 6,82, p<.05. Daarom is er naar Greenhouse-Geisser gekeken.

Uit deze test bleek dat ruis geen significante invloed heeft op het aantal false positives,

F(1,79)=1.49, p=.23. Dat wil zeggen dat de deelnemers niet meer false positives rapporteerden bij een hogere hoeveelheid ruis (zie Tabel 3).

Vervolgens is er gekeken of de twee verschillende condities significant van elkaar verschilden in het maken van false positives. Dit bleek niet het geval, F(1,57)=.04, p=.84.

De deelnemers in de experimentele conditie rapporteerden tegen verwachting in niet vaker false positives dan de deelnemers in de controle conditie.

(21)

21 Daarnaast is er gekeken in hoeverre de score op de Revised Paranormal Belief Scale (RBPS) en de Tellegen Absorption Scale invloed hebben op het rapporteren van false positives. Beide scores werden als co-variaat toegevoegd. Uit de repeated measures ANOVA bleek dat er geen significant verschil was tussen de experimentele conditie en de controle conditie wanneer de Tellegen Absorption Scale (F(2)=1.60, p=.21) en de RBPS (F(2)=0.56, p=.60) als co-variaat werden meegenomen in de analyses. Zowel de score op de RBPS en de Tellegen Absorption Scale hadden geen invloed op de resultaten van de agency detection taak.

3.4 Agency detection: Response Bias

Voor elke conditie is per ruisniveau een response bias berekend. Dat wil zeggen: er werd gecontroleerd in hoeverre mensen geneigd zijn om ‘ja’ te antwoorden. Waarbij het getal -1 staat voor een minimale response bias (de deelnemer is geneigd meer ‘ja’ te antwoorden) en waarbij het getal 1 staat voor een sterke response bias (de deelnemer is geneigd veel ‘nee’ te

antwoorden).Voor iedere conditie is de gemiddelde response bias berekend met de bijbehorende standaardafwijkingen, zie Tabel 5.

(22)

22 Tabel 5.

De Gemiddelde Response Bias en standaard deviaties (tussen haakjes) per ruisniveau voor de Experimentele en Controle Conditie Response Bias Ruisniveau 50% 60% 70% M SD M SD M SD Conditie Experimentele .65 .58 .80 .58 .81 .64 Controle .71 .62 .83 .58 .83 .64

Er is een Repeated measures ANOVA uitgevoerd om te kijken of de hoeveelheid ruis een significante invloed heeft op de response bias. Mauchly’s test toonde aan dat er niet aan de

assumpties werd voldaan, 2 (2)= 10.57, p=.01. Daarom is er naar Greenhouse-Geisser gekeken.

Uit deze test bleek dat het ruisniveau een significante invloed heeft op de response bias van de deelnemers, F(1,71)=9.15, p <.001. Met een post hoc test waarbij Bonferroni werd gebruikt is gekeken welke ruisniveaus precies van elkaar verschillen. Uit deze test blijkt dat er een significant verschil zit tussen 50% ruisniveau en 60% ruisniveau (p=.001), tussen 50% ruisniveau en 70% ruisniveau (p=.005), maar niet tussen 60% ruisniveau en 70% ruisniveau (p>.05). Dit betekent dat deelnemers bij een ruisniveau van 60 en 70% meer response bias hebben dan bij een ruisniveau van 50%, maar dat deelnemers niet een hogere response bias hebben bij 70% ruisniveau vergeleken met 60% ruisniveau. Geconcludeerd kan worden dat hoe hoger de mate van ruis hoe meer deelnemers geneigd zijn om ‘nee’ aan te kruisen en dat daar geen verschil is tussen de hoge mate van ruis (60 en 70%) geen verschil zit.

(23)

23 Vervolgens is er met een Repeated measures ANOVA gekeken of er een significant verschil is in response bias tussen de experimentele conditie en de controle conditie. Dit bleek niet het geval, F(1)=.06, p=.80. Deelnemers in de experimentele conditie hadden niet een hogere response bias dan de deelnemers in de controle conditie (zie Figuur 1).

Figuur 1. Gemiddelde Response Bias per Ruisniveau per Conditie

0,6 0,65 0,7 0,75 0,8 0,85 50% 60% 70% Re spo nse B ias Ruisniveau Experimentele conditie Controle conditie

(24)

24

3.5 Exploratieve analyse

Aangezien de groepen significant van elkaar verschilden op basis van opleidingsniveau en de manipulatiecheck niet is gelukt, is er exploratief gekeken of het verschil in opleidingsniveau het gevonden effect kan verklaren. Met een Chi-kwadraat test is onderzocht welke invloed

opleidingsniveau had op het beantwoorden van de manipulatiecheckvraag. Het opleidingsniveau bleek een significante invloed te hebben op het beantwoorden van de manipulatiecheckvraag (2

(2) = 7.38, p =.025). Deelnemers met een laag opleidingsniveau zijn vaker geneigd ‘ja’ te antwoorden dan deelnemers met een hoog opleidingsniveau (zie Tabel 6).

Tabel 6

Totaal aantal Antwoorden op de EVP Manipulatiecheckvraag per Opleidingsniveau

Manipulatiecheckvraag

Is het mogelijk om stemmen van geesten via Electronic Voice Phenomena (EVP) op te nemen?

Opleidingsniveau Ja Nee totaal

MAVO/VMBO/MBO 20 7 27

HAVO/HBO 13 7 20

VWO/WO 3 8 11

(25)

25 Met een Regressieanalyse is er vervolgens een antwoord gezocht op de vraag in hoeverre demografische factoren (sekse, leeftijd, opleiding en conditie) en persoonlijkheidskenmerken (Tellegen Absorption Scale en Revised Paranormal Belief Scale) het invullen van de

manipulatiecheckvraag kan voorspellen. Uit deze test bleek het opleidingsniveau van de

deelnemers een significante voorspeller van het invullen van de manipulatiecheckvraag (p<.05). Uit de test bleek MAVO/VMBO significant te verschillen van het VWO (p=.006), maar MAVO niet significant van HAVO (p>.05). Verder bleek HAVO ook niet significant te verschillen van het VWO. Geconcludeerd kan worden dat het opleidingsniveau MAVO/VMBO een significante voorspeller is voor het ‘ja’ invullen van de manipulatiecheckvraag. HAVO en VWO bleek geen significante voorspeller.(Zie Tabel 7).

(26)

26 Tabel 7

Logistic Regression van de Demografische Factoren (Sekse, Leeftijd en Opleidingsniveau, Conditie) en

Persoonlijkheidskenmerken (Tellegen Absorption Scale (TAS) en de Revised Paranormal Belief Scale (RPBS).

95% C.I. for Odds Ratio Onafhankelijke

variabele B (SE) Wald p Lower Odds Ratio Upper

Stap 1: Demografisch Sekse -.68 (0.83) 0,664 .42 .10 .51 2.60 Opleiding .05 Opleiding (1) .62 (0.79) 0,624 .67 .40 1.87 8.81 Opleiding (2) 2.78* (1.01) 7,571 .02* 2.22 16.07 116.10 Leeftijd .02 (0.03) 0,630 .61 .97 1.02 1.08 Conditie -.68 (0.64) 1,19 .29 .14 .51 1.79 Stap 2: Persoonlijkheid TAS .20 (0.11) 3,169 .08 .98 1.22 1.52 RPBS -.02 (0.02) 1,648 .20 .95 .98 1.01 Constant -3.53 (3.35) 1,109 .29 .03

Noot. De afhankelijke variabele is het antwoord op de vraag: ‘Denkt u dat het mogelijk is om stemmen van geesten op te nemen via Electronic Voice Phenomena (EVP)? Ja=0 en Nee=1.

R²= (Hosmer &Lemeshow), .29 (Cox & Snell), .40 (Nagelkerke). Model

²

(6) = 18,96, p =.004.

(27)

27 Er werd geen significant verschil gevonden tussen de experimentele conditie en de

controle conditie op basis van de totaalscore op de Revised Paranormal Belief Scale (RPBS). De deelnemers verschilden voor het uitvoeren van de agency detection taak niet van elkaar in de mate waarin zij geloven in het paranormale. Na het uitvoeren van de agency detection taak werd er wel een verschil gevonden in het beantwoorden van de manipulatiecheckvraag (Denkt u dat het mogelijk is om stemmen van geesten op te nemen via Electronic Voice Phenomena (EVP)?). De mogelijkheid bestaat dat de deelnemers in de experimentele conditie na het uitvoeren van de agency detection taak minder zijn gaan geloven in het paranormale verschijnsel (stemmen van geesten ) dan voor de taak. Daarom is er exploratief gekeken naar de invloed van conditie op het beantwoorden van de 14e vraag van de RPBS: ‘het is mogelijk om met de doden te communiceren’. Er wordt specifiek naar deze vraag gekeken, omdat deze vraag het dichts in de buurt komt van de manipulatiecheckvraag over het geloof in EVP. Uit een Independent t-test bleek dat er geen verschil is tussen de

experimentele conditie (M=5,44, SD=1.92) en de controle conditie (M=5.97, SD=1.00) in het beantwoorden van vraag 14 bij de RPBS. Verder is gekeken of er een verschil is in

opleidingsniveau bij het beantwoorden van vraag 14 van de RPBS. Dit bleek niet het geval (F(2)=.02, p=.98). Deelnemers met een MAVO/VMBO opleiding (M=5.71, SD=1.33)

beantwoorden deze vraag niet anders dan mensen met een HAVO (M=5.75, SD= 1.89) of VWO (M=5.82, SD=.98) opleidingsniveau. Voorafgaand aan de agency detection taak beantwoorden deelnemers deze vraag dus niet verschillend.

Uit een regressie analyse bleek dat het beantwoorden van vraag 14 (het is mogelijk om met de doden te communiceren) van de RPBS een significante voorspeller is voor het beantwoorden van de manipulatiecheckvraag (denkt u dat het mogelijk is om stemmen van geesten op te nemen via Electronic Voice

Phenomena (EVP)?) , (Ja=0 en Nee=1, Model

²

(1) = 6.06, p =.02, B=-.50, SE=.23, Exp(B)= .61,

p=.03). Deelnemers die hoog scoren op de RPBS zullen ook eerder ‘ja’ antwoorden op de manipulatiecheckvraag.

(28)

28 4. Discussie

In deze studie is een causaal verband tussen agency detection en het geloof in het paranormale onderzocht. Specifiek is er gekeken of het primen van deelnemers met een

paranormaal verschijnsel (het horen van stemmen van geesten) invloed heeft op de waarneming: namelijk het rapporteren van stemmen terwijl deze er in werkelijkheid niet zijn (false positives). Daarbij zijn de deelnemers in twee verschillende condities verdeeld. Een experimentele conditie, waarin de deelnemers werd verteld dat zij stemmen in ruis gingen horen die waren opgenomen door Electronic Voice Phenomena en een controle conditie, waarbij de deelnemers dachten dat de ruis was gegenereerd door een computerprogramma. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil was tussen de experimentele conditie en de controle conditie in het

rapporteren van het aantal false positives. De hypotheses zijn niet bevestigd. Er is dus geen causaal verband aangetoond tussen agency detection en het geloof in het paranormale, maar voordat er geconcludeerd kan worden dat dit verband niet bestaat zullen er een aantal factoren moeten worden besproken die wellicht van invloed zijn op de gevonden onderzoeksresultaten.

Allereerst waren de deelnemers in de experimentele conditie en de controle conditie niet goed random verdeeld. Tijdens dit onderzoek is er voor gekozen om op zaterdag de

experimentele conditie te testen en op zondag de controle conditie. Er werd hierbij niet rekening gehouden met het feit dat er op zondag significant andere mensen op de paranormaalbeurs af zouden komen dan op de zaterdag. Beide groepen verschilden hierdoor in opleidingsniveau. In de experimentele conditie zaten meer deelnemers met een hoog opleidingsniveau dan in de controle conditie. Dit kan de onderzoeksresultaten negatief hebben beïnvloed. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mensen met een hoog opleidingsniveau minder vaak geloven in het

paranormale dan mensen met een laag opleidingsniveau (Lindeman & Aarnio, 2005). Het is dus mogelijk dat er geen verschil is gevonden tussen beide condities in het rapporteren van false positives, omdat de hoog opgeleide deelnemers in de experimentele conditie minder open staan voor paranormale verschijnselen (het horen van stemmen van geesten) dan mensen in de

(29)

29 controle conditie. Als gevolg hiervan hebben de mensen in de experimentele conditie niet meer false positives gerapporteerd (zoals wel werd verwacht), maar hebben zij evenveel false positives gerapporteerd als de deelnemers die dachten dat de audio stimuli door een computerprogramma waren gegenereerd. Dit zou betekenen dat de verdeling van de deelnemers tegen de condities in heeft gewerkt. Er werd namelijk verwacht dat de deelnemers in de experimentele conditie (door de manipulatie) meer zouden gaan geloven in het paranormale verschijnsel dan de deelnemers in de experimentele conditie, maar het omgekeerde lijkt het geval: door het verschil in

opleidingsniveau lijken de deelnemers in de controle conditie meer open te staan voor het paranormale verschijnsel dan de deelnemers in de experimentele conditie.

Het argument dat het opleidingsniveau van de deelnemers wellicht een negatief effect heeft gehad op de onderzoeksresultaten, wordt ondersteund door de exploratieve analyses. Hieruit blijkt dat de deelnemers met een VWO/WO opleidingsniveau de manipulatiecheckvraag (Is het mogelijk om stemmen van geesten via Electronic Voice Phenomena op te nemen? ) vaker met ‘nee’ beantwoorden dan de deelnemers met een MAVO/VMBO/MBO-niveau. Het is dus mogelijk dat de deelnemers met een hoog opleidingsniveau minder open staan voor het paranormale (lees: het horen van stemmen van geesten) dan de deelnemers met een laag opleidingsniveau.

De resultaten van de exploratieve analyses zullen echter voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. Interessant blijft namelijk dat voor het uitvoeren van de auditieve agency detection taak de deelnemers, ongeacht het opleidingsniveau, niet significant verschillen in de scores op de Revised Paranormal Belief Scale. Daarnaast scoren zij allen gelijk op vraag 14 van deze schaal (‘Het is mogelijk om met de doden te communiceren’). Een vraag die dicht in de buurt komt van de EVP

manipulatiecheckvraag. Het lijkt er dus op dat de hoogopgeleiden deelnemers na het uitvoeren van de agency detection taak anders tegen het paranormale verschijnsel (stemmen van geesten) aankijken dan voorafgaand aan het uitvoeren van de taak. Om dit te onderzoeken moet de manipulatiecheckvraag in vervolg onderzoek zowel voor als na de auditieve agency detection taak gesteld worden.

(30)

30 Een mogelijke verklaring voor het verschil in geloof in het paranormale voor en na de auditieve agency detection taak zou de geloofwaardigheid van de manipulatie kunnen zijn.

Het onderzoek vond plaats op een paranormaalbeurs waar gebruik is gemaakt van een stand. Deze ‘wetenschappelijke’ stand viel erg op tussen de andere stands waar paragnosten handen lazen, shakhra’s repareerden en communiceerden met overleden dierbaren. Het is heel goed mogelijk dat dit vooral bij de hoog opgeleiden deelnemers argwaan heeft opgewekt.

Universitair gescholden mensen hebben zelf vaak ook onderzoek moeten doen en weten dat er gebruik gemaakt kan worden van een coverstory om deelnemers te manipuleren. Dit zou betekenen dat voor het onderzoek zowel hoog opgeleide deelnemers als laagopgeleide deelnemers geloven in het paranormale verschijnsel (stemmen van geesten), maar dat

hoogopgeleiden mensen (die te horen kregen dat de audiostimuli was opgenomen door EVP) na het horen van de audiofragmenten het gevoel hadden voor de gek te worden gehouden. Met als gevolg dat de hoog opgeleide deelnemers de manipulatiecheckvraag vaker met ‘nee’

beantwoorden dan de laagopgeleiden deelnemers. Uit de manipulatiecheckvraag (Wat is volgens u het doel van het onderzoek?) kwam deze argwaan echter niet naar voren. Deelnemers met een hoge opleiding in de experimentele conditie gaven niet vaker aan dan deelnemers met een lage opleiding dat zij het gevoel hadden misleid te worden.

Om het effect van opleidingsniveau uit te sluiten zullen de deelnemers in vervolg onderzoek beter random verdeeld moeten worden. Het is beter om zowel de experimentele conditie als de controle conditie op 1 dag te testen en de instructietaak steeds af te wisselen. Op die manier sluit je een eventueel derde variabele (een confound variabele) uit en kun je de twee verschillende condities vergelijken op basis van de manipulatie (Field, 2005).

Naast de invloed die opleidingsniveau kan hebben zal er ook gekeken moeten worden naar andere factoren die mogelijk van invloed zijn geweest op de onderzoeksresultaten.

Het ontbreken van een priming-effect kan ook te maken hebben met het feit dat de deelnemers zijn getest op een paranormaalbeurs. Op deze beurs lopen mensen rond om lezingen over

(31)

31 spiritualiteit bij te wonen en meer in contact te komen met het paranormale

(http://www.paraview.nl). De bezoekers van de beurs zullen dus al enigszins geprimed zijn met het paranormale. Hierdoor is het lastig om doormiddel van een instructietaak deelnemers in de experimentele conditie extra te primen met het geloof in het paranormale. De gebruikte primingtaak (een verschillende instructie) en de tussentijdse priming met het woord EVP is wellicht niet sterk genoeg geweest om een verschil te creëren tussen de experimentele conditie en de controle conditie.

Daarnaast scoorden alle deelnemers gemiddeld een 5 uit een schaal van 7 op de Revised Paranormal Belief Scale. Zij geloofden dus alleen sterk in het paranormale. Dit kan betekenen dat er een te selectieve groep is getest waardoor een plafond effect is opgetreden. Dat wil zeggen: het is moeilijk om een verschil te vinden tussen groepen wanneer zij allen hoog scoren op een bepaalde test (Field, 2005). Het is dus belangrijk om in vervolg onderzoek een minder selectieve groep te testen. Er zou bijvoorbeeld naast een paranormaal beurs ook op een edelstenen beurs getest kunnen worden. Op die manier krijg je een minder homogene steekproef.

Niet alleen het versterkte priming-effect op een beurs kan invloed hebben op de sterkte van de manipulatie. Ook het omgevingsgeluid op de beurs is niet ideaal voor het uitvoeren van een audiotaak. Ondanks dat er is geprobeerd om over de muziekoordopjes gehoorbescherming te plaatsen, hebben diverse deelnemers aangegeven last te hebben gehad van het omgevingsgeluid. Sommige proefpersonen gaven aan zich moeilijk te kunnen concentreren, omdat zij de andere proefpersoon naast zich hoorden praten. Als de taak bestaat uit het detecteren van stemmen in ruis is het zeker belangrijk dat er geen omgevingsgeluid aanwezig is. In vervolg onderzoek zal hier dus rekening mee gehouden moeten worden. Een goed alternatief is om in een laboratorium setting te testen. Op die manier sluit je zowel het omgevingsgeluid als het extra priming-effect op de paranormaalbeurs uit. Het nadeel hiervan is dat het erg veel geld en tijd kost om deelnemers die open staan voor het paranormale naar de Universiteit te laten komen.

(32)

32 Verder heeft dit onderzoek geen gebruik gemaakt van deelnemers die niet geloven in het paranormale. Hierdoor is het lastig om de onderzoeksresultaten te generaliseren. Er is een selectieve groep deelnemers getest om te onderzoeken of het primen van deelnemers met het paranormale (doormiddel van een instructietaak waarbij een verwachting werd geschept) invloed heeft op agency detection. Om de onderzoeksresultaten meer te kunnen generaliseren, zal er ook onderzoek gedaan moeten worden bij mensen die niet geloven in het paranormale. Op die manier kunnen beide groepen worden vergeleken en kunnen er meer uitspraken over de onderlinge relaties worden gedaan.

Tot slot is het nuttig om te kijken naar de audiostimuli die gebruikt is tijdens dit onderzoek. De geluidsfragmenten in de auditieve agency detection taak zijn namelijk niet eerder gebruikt in onderzoek. Om de geloofwaardigheid van de taak te vergroten is er tijdens dit onderzoek gebruik gemaakt van een pilotstudie. Daarbij werd niet expliciet aan de deelnemers gevraagd hoe

geloofwaardig zij te taak vonden. De deelnemers gaven na afloop wel aan de taak vrij eentonig te vinden, omdat de geluidsfragmenten even lang zijn. Deze eentonigheid kan invloed hebben op de geloofwaardigheid van de taak. Meer onderzoek is dus noodzakelijk om realistische en daarmee geloofwaardige audiostimuli te kunnen genereren.

Samengevat kan er geconcludeerd worden dat deze studie dan wel geen causaal verband heeft kunnen aantonen tussen het geloof in het paranormale en agency detection, maar dat er wel belangrijk aanknopingspunten zijn voor vervolgonderzoek. Er zijn belangrijk tekortkomingen besproken die wellicht de resultaten negatief hebben beïnvloed. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat de invloed van opleidingsniveau wordt onderzocht en dat er gekeken moet worden naar de geloofwaardigheid van de onderzoeksopzet. Het feit blijft dat mensen die geloven in het

paranormale meer antropomorfiseren dan mensen die niet gelovig zijn (Riekki, Lindeman, Halme & Nuirtimo, 2013; Barnes & Gibson, 2013; Van Elk, 2013). Meer onderzoek is noodzakelijk om te kijken welke factoren hierbij een rol spelen en of een actiever agency ‘detectiemechanisme’ hiermee te maken heeft.

(33)

33 5. Referenties

Andersen, M., Schjoedt, K. J., & Sorensen, J. (2014). Mystical experience in the lab. Method and Theory in the Study of Religion, 26, 217-245.

Anderson, J. R. (1983). A Spreading Activation Theory of Memory. Journal of verbal learning and verbal behavior, 22, 261-295.

Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends in Cognitive Sciences, 4, 29-34.

Barnes, K. & Gibson, N. J. S. (2013). Supernatural agency: individual difference predictors and situational correlates. International Journal for the Psychology of Religion, 23, 42-62.

Elk, M. van, Rutjes, B. T., Pligt, J. van der, & Harreveld, F. van (2014). Priming of supernatural agent concepts and agency detection. Religion Brain and Behavior.

Elk, M. van (2013). Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics. Consciousness and Cognition, 22, 1041-1046.

Elk, M. van (2012). De Gelovige Geest. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

Field, A. (2005). Discovering Statistics Using SPSS. London: Sage Publications Lte.

Gianotti, L. R., Mohr, C., Pizzagalli, D., Lehmann, D., & Brugger, P. (2001). Associative processing and paranormal belief. Psychiatry and Clinical Neuroscience, 55(6), 595–603.

(34)

34 Granqvist, P., Fredrikson, M., Unge, P., Hagenfeldt, A., Valind, S., Larhammar, D. & Larsson, M.

(2005). Sensed presence and mystical experiences are predicted by suggestibility, not by the application of transcranial weak complex magnetic fields. Neuroscience Letters, 379, 1-6.

Guthrie, S. (1993). Faces in the clouds: a new theory of religion. Oxford: Oxford University Press.

Hart, J. de (2013). Zwevende gelovigen: oude religie en nieuwe spiritualiteit. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Houran, J., & Lange, R. (1996). Hauntings and poltergeist-like episodes as a confluence of conventional phenomena: A general hypothesis. Perceptual and Motor Skills, 83(3), 1307– 1316.

Krummenacher, P., Mohr, C., Haker, H., & Brugger, P. (2010). Dopamine, paranormal belief, and the detection of meaningful stimuli. Journal of Cognitive Neuroscience, 22(8), 1670–1681.

Lindeman, M., & Aarnio, K. (2005). Paranormal beliefs, education, and thinking styles. Personality and Individual Differences. 39, 1227-1236.

Lindeman, M., & Svedholm, A. M. (2012). What’s in a term? Paranormal, superstitious, magical and supernatural beliefs by any other name would mean the same. Review of General Psychology, 16, 241–255.

(35)

35 Luhrmann, T. M., Nusbaum, H., & Thisted, R. (2010). The absorption hypothesis: learning to

hear god in evangelical christianity. American Antthropologist, 112, 66-78.

Moskowitz, G. M. (2005). Social Cognition. New York, NY: The Guilgord Press.

Persinger, M.A. (1997). Magnetic Fields: Recent Advances in Diagnosis and Therapy. London: University Press.

Riekki, T., Lindeman, M., Aleneff, M., Halme, A., & Nuortimo, A. (2013). Paranormal and religious believers are more prone to illusory face perception than skeptics and non-believers. Applied Cognitive Psychology, 27(2), 150–155.

Saver, J. L. & Rabin, J. (1997). The neural substrates of religious experience. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 9, 498-510.

Tellegen, A. & Atkinson, G. (1974). Openness to Absorption and self-altering experiences (“Absorption”), a trait related to hypnotic susceptibility. Journal of Abnormal Psychology, 83(3), 268–277.

Tobacyk, J. (2004). A revised paranormal belief scale. The International Journal of Transpersonal Studies, 23, 94–98.

Waytz, A., Cacioppo, J., & Epley, N. (2010). Who sees human? Perspectives on Psychological Science, 5(3), 219–232.

(36)

36 6. Bijlage

6.1 Debriefing

Beste deelnemer,

U heeft meegedaan aan een studie die het detecteren van stemmen in ruis onderzoekt. Daarbij is gekeken of de verwachting van iemand een rol speelt op de waarneming van een persoon.

Er werd gebruik gemaakt van twee verschillende condities. U zat in de experimentele/controle conditie.

In de experimentele conditie kregen de deelnemers te horen dat de stemmen gegenereerd werden

doorElectronic Voice Phenomena (EVP): een methode die onverklaarbare stemmen registreert op oa

geluidsbanden en computers. In de controle conditie kregen de deelnemers te horen dat de stemmen gegenereerd waren door een computerprogramma. In werkelijkheid zat er geen verschil in de geluidsfragmenten, alle deelnemers kregen dezelfde opname te horen.

Verwacht wordt dat de deelnemers die te horen krijgen dat de geluidsfragmenten afkomstig zijn van EVP (en dus de verwachting hebben stemmen te kunnen horen), meer stemmen in ruis horen, dan de deelnemers die dachten dat de stemmen door een computerprogramma waren gegenereerd.

Met dit onderzoek hopen wij beter te begrijpen waarom mensen in het paranormale geloven.

Hopelijk hebben wij u voldoende ingelicht over de daadwerkelijke aard van de studie.

Mocht u nog vragen hebben of benieuwd zijn naar de onderzoeksresultaten dan kunt u altijd contact opnemen met dr. Michiel van Elk (m.vanelk@uva.nl).

(37)

37 6.2 Instructie Experimentele conditie

Beste deelnemer,

U gaat mee doen aan een onderzoek naar het identificeren van stemmen in ruis.

Een aantal van de geluidsfragmenten die u gaat beluisteren zijn opgenomen doormiddel van EVP apparatuur. EVP staat voor Electronic Voice Phenomena: het elektronische of digitale stemmen fenomeen. Via deze methode kunnen er onverklaarbare stemmen geregistreerd worden op o.a. geluidsbanden en computers.

Er wordt al meer dan 35 jaar wetenschappelijk onderzoek gedaan naar EVP. Uit dit onderzoek zijn verassende resultaten gekomen. De stemmen worden opgenomen via een bandrecorder, een computer of digitaal met een microfoon. Tijdens deze opnames zijn de stemmen niet altijd goed te horen, maar wanneer de ruis via een Digital Noise Generating (DNG) Methode eruit wordt gefilterd zijn er soms stemmen hoorbaar.

Aan de Universiteit van Amsterdam zetten wij de traditie van onderzoek naar parapsychologische verschijnselen (begonnen onder leiding van dr. Dick Bierman) voort. We maken hierbij gebruik van EVP stimuli om te onderzoeken welke processen een rol spelen bij het waarnemen van EVP. De geluidsfragmenten die u gaat beluisteren zijn opgenomen via EVP. Uit voorgaand onderzoek, waarbij deze geluidsfragmenten werden gebruikt, rapporteerden deelnemers dat zij dachten stemmen te horen die getallen uitspreken. Bij elk fragment krijgt u kort de tijd om aan te geven of u een stem hoorde ja of nee. Dit kunt u doen door op de rechter of linker pijltjestoets te klikken. Elk fragment krijgt u maar één keer te horen. Er komen eerste een aantal oefen stimuli.

(38)

38 6.3 Instructie Controle conditie

Beste deelnemer,

U gaat mee doen aan een studie die onderzoek doet naar het identificeren van stemmen in ruis. De geluidsfragmenten waar u naar gaat luisteren zijn door een computerprogramma gegenereerd. Op de fragmenten zullen stemmen te horen zijn die getallen uitspreken.

Na elk fragment krijgt u kort te tijd om aan te geven of u een stem hoorde ja of nee. Dit kunt u doen door op de rechter of linker pijltjestoet te klikken. Elk fragment krijgt u maar een keer te horen.

Er komen eerst een aantal oefenstimuli.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Twee van deze soorten, de driedoornige stekelbaars en de Europese paling, zijn potentiele trekvissen die een groot voordeel kunnen ondervinden van een goede verbinding

[r]

Alhoewel er andere stemmen kunnen zijn, laat Richard Foster wanklanken toe van mogelijke stem- men die kunnen spreken: ten eerste, menselijke stemmen vanbinnen en vanbuiten (wat

Daarna leest u onze analyse van de instrumentele reikwijdte van het omgevingsplan op basis van de wetteksten van de Omgevingswet en de concept

De baan telt negen holes, maar heeft door zijn dubbele tees achttien speelbare holes.. De golf- club telt momenteel zo’n

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Het Ministerie heeft besloten een onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen goed overheidsbestuur en economische en sociale ontwikkeling, met in het

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,