• No results found

De interactie tussen middelengebruik en het ontwikkelende adolescentenbrein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De interactie tussen middelengebruik en het ontwikkelende adolescentenbrein"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Interactie tussen Middelengebruik en

het Ontwikkelende adolescentenbrein

Joëlle Berendsen

Studentnummer: 10197982 Begeleider: Reinout Wiers Datum: 6-6-2014

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting 3

Introductie 4

De Invloed van het Ontwikkelende Adolescentenbrein op Middelengebruik 6 De Invloed van Middelengebruik op het Ontwikkelende Adolescentenbrein 11

Conclusie en Discussie 13

Literatuurlijst 16

(3)

Samenvatting

Huidige studie richt zich op de relatie tussen het ontwikkelende adolescentenbrein en middelengebruik. Aan de hand van meerdere studies is gekeken of een causaal verband bestaat tussen de twee. Uit de besproken onderzoeken kwam naar voren dat nog geen conclusie met betrekking tot een causaal verband getrokken kan worden. Voor beide

richtingen is veel ondersteuning gevonden, waardoor gesteld wordt dat mogelijk sprake is van een vicieuze cirkel. Wel bleek dat een afwijking, vroege of late ontwikkeling, van de normale leeftijd om in de puberteit te komen, samenhangt met middelengebruik. Daarnaast bleek dat middelengebruik langdurige negatieve gevolgen heeft voor adolescenten. De studie creëert een vollediger beeld van alle oorzaken en gevolgen van middelengebruik in de adolescentie.

(4)

Introductie

Jongeren gaan tegenwoordig steeds meer drinken wat grote gevolgen met zich meebrengt, zoals verkeersongelukken en risicovol seksueel gedrag (Hill, White, Chung, Hawkins & Catalano, 2000). Dit onderzoek geeft al aan dat dronkenschappen in de adolescentie zeer negatieve gevolgen kunnen hebben door middel van dit risicovolle gedrag. Gedrag wordt gestuurd vanuit de hersenen, zodoende is het van belang te onderzoeken welke uitwerking alcoholgebruik precies heeft op de hersenen. Lopes, Nóbrega, Del Prette en Scivoletto (2013) gaven in hun review aan dat adolescenten op veertien jarige leeftijd al beginnen met het drinken van alcohol en een jaar later komen daar andere soorten drugs bij. Zij noemen het beloningssysteem in de hersenen wat verantwoordelijk is voor het goede gevoel dat men krijgt van het gebruiken van verschillende middelen. Zij zien dit als een van de oorzaken van

middelengebruik in de adolescentie. Wanneer iemand een keer een vorm van drugs gebruikt wordt dit beloningssysteem geactiveerd wat ertoe leidt dat de persoon in kwestie sneller nog een keer drugs zou gebruiken.

Zoals Lopes et al. (2013) aangaven gebruiken adolescenten naast alcohol ook andere soorten drugs, zoals cannabis, en deze zouden tevens veel invloed kunnen hebben op de hersenen. Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de ontwikkelende hersenen in de adolescentie, zoals in de review van Casey, Jones en Hare (2008), die later besproken zal worden. In deze onderzoeken is naar voren gekomen dat de vraagstukken met betrekking tot de invloed van middelengebruik op de hersenen van adolescenten ook omgekeerd kan worden. Er vinden namelijk veel veranderingen plaats in de hersenen gedurende de

adolescentie (Casey, Jones & Hare, 2008) en deze ontwikkelingen zouden ook kunnen leiden tot de neiging naar middelengebruik bij adolescenten. Nagegaan moet worden in welke richting het ontwikkelende adolescentenbrein en middelengebruik aan elkaar gerelateerd zijn, zodat een meer volledig beeld van de oorzaken en gevolgen opgesteld kan worden.

De review van Casey, Jones en Hare (2008) beschrijft een biologisch model dat door middel van neurale mechanismen het veranderende gedrag van adolescenten kan verklaren. Dit model is naar aanleiding van verschillende neuroimaging studies en dieronderzoeken opgesteld. Het geeft aan in hoeverre verschillende ontwikkelingstrajecten in de hersenen gerelateerd zijn aan veranderingen in gedrag van adolescenten. Hierbij kan gedacht worden aan toegenomen risicovol gedrag en sterkere emotionele reactiviteit. In andere woorden, doordat de hersenen van adolescenten zich aan het ontwikkelen zijn, maar nog niet volgroeid zijn, worden veranderingen in gedrag waargenomen. Dat adolescenten dit gedrag wel

vertonen en jongere kinderen niet, lijkt te komen doordat adolescenten zich vaker in meer 4

(5)

risicovolle situaties bevinden. Tevens beschrijft eerder genoemd model een aantal specifieke veranderingen in de hersenen die in de periode van adolescentie plaatsvinden. Uit het model blijkt dat de combinatie van een aantal ontwikkelende hersengebieden leidt tot verhoogde reactiviteit richting beloningen. Deze reactiviteit in combinatie met een van de nog niet volgroeide hersengebieden die te maken hebben met gedragscontrole, kan leiden tot risicovol gedrag gericht op beloning op korte termijn. Hierbij zijn adolescenten minder goed in staat om de gevolgen van hun gedrag op lange termijn in te schatten. Dit risicovolle gedrag, waarbij minder rekening gehouden wordt met de gevolgen op lange termijn, kan verklaren waarom adolescenten meer neigen naar middelengebruik.

White et al. (2011) richtten zich op de combinatie van impulsiviteit en zwaar drinken. Zij stellen in hun onderzoek dat impulsief gedrag een voorspeller is van alcoholgebruik en alcohol use disorder (AUD). Daarnaast gaan zij na in hoeverre zwaar drinken invloed kan hebben op impulsief gedrag. Overeenkomstig met Casey, Jones en Hare (2008) richten zij zich op een van de hersengebieden die te maken hebben met gedragscontrole. Dit gebied wordt mogelijk aangetast door zwaar drinken, waardoor tevens impulsief gedrag kan veranderen, aangezien impulsief gedrag gestuurd wordt door gedragscontrole. In het onderzoek werden vier trajecten van impulsief gedrag onderscheidden, namelijk lage mate, enkel in de vroege adolescentie, gemiddelde mate en hoge mate. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat zwaar drinken en impulsief gedrag met elkaar samenhangen. Deze relatie lijkt afhankelijk te zijn van het traject van impulsief gedrag, waarbij adolescenten met een gemiddelde mate van impulsief gedrag het grootste risico lopen om deze mate te verhogen door zwaar te drinken. Dat impulsief gedrag op latere leeftijd kan veranderen door

alcoholgebruik geeft aan dat hiermee mogelijk ook hersengebieden van gedragscontrole worden aangetast. Daarentegen is meer onderzoek nodig om deze conclusie te kunnen trekken, mogelijk door middel van neuroimaging. Daarnaast wordt de causale relatie tussen alcoholgebruik en de ontwikkelende hersenen nog niet geheel duidelijk, wat opnieuw een indicatie is dat deze relatie verder moet worden onderzocht.

In een review van Peeters, Vollebergh, Wiers en Field (2013) wordt tevens aangegeven dat nog niet duidelijk is wat eerst kwam, het ontwikkelende adolescentenbrein en zijn cognitief presteren of middelengebruik. Zij halen hierbij meerdere onderzoeken aan die enerzijds wijzen op de invloed van middelengebruik op het adolescentenbrein en anderzijds op de invloed van het adolescentenbrein op middelengebruik. Verder onderzoek naar deze relatie zal meer kennis van de oorzaken en gevolgen van het toenemende middelengebruik in de adolescentie verschaffen. Deze kennis kan bijdragen aan het ontwikkelen van effectieve

(6)

interventie- en preventieprogramma’s. Volgens Zoon (2012,

http://www.nji.nl/nl/Watwerkt_middelengebruik.pdf) is de effectiviteit van

interventieprogramma’s de laatste jaren veel onderzocht en kwamen daaruit twee interventies naar voren met de grootste effectiviteit. Wanneer meer duidelijkheid komt over de oorzaken en gevolgen van middelengebruik, kan de effectiviteit van deze interventies verder versterkt worden en kunnen ze zodanig aangepast worden dat ze ook effectief zijn bij comorbiditeit. Dit houdt in dat meerdere psychische stoornissen samen voorkomen bij een persoon.

Allereerst zal nagegaan worden in hoeverre het ontwikkelende adolescentenbrein invloed heeft op middelengebruik. Vervolgens zal deze relatie in tegengestelde richting bekeken worden. Hierbij zal de focus voornamelijk liggen op longitudinaal en prospectief onderzoek en daarnaast zullen onderzoeken geselecteerd worden op samples die lopen van de vroege adolescentie tot de vroege volwassenheid.

Bij het zoeken naar artikelen voor deze studie is gebruik gemaakt van verschillende zoekmachines, namelijk Google Scholar, PsycINFO en PubMed. Daarbij is gezocht op veel termen, waaronder ‘puberty’, ‘adolescence’, ‘substance use’, ‘brain development’ en ‘alcohol’. Bij het kiezen van artikelen lag de focus op longitudinale en prospectieve

onderzoeken die zich richten op een leeftijdsspanne van de vroege adolescentie tot de vroege volwassenheid. In deze studie zal daarnaast gekeken worden naar traditionele psychologische methoden. Neuroimaging studies en dieronderzoek zal dan ook buiten beschouwing gelaten worden.

De Invloed van het Ontwikkelende Adolescentenbrein op Middelengebruik

In het onderzoek van Wiesner en Ittel (2002) worden twee hypotheses besproken die

betrekking hebben op de invloed van vroege en late puberale timing op middelengebruik. De stage termination hypothesis stelt dat adolescenten die op jonge leeftijd volwassen worden minder tijd hebben om de normale stadia van ontwikkeling in de adolescentie te doorlopen. Hierdoor zal de omgeving bepaalde verwachtingen stellen aan deze adolescenten die op cognitief en sociaal-emotioneel niveau eigenlijk nog te hoog liggen. Naar aanleiding van deze verwachtingen zullen zij sneller neigen tot middelengebruik, aangezien volwassenen dit ook doen. Daarnaast wordt de maturational-deviance hypothesis besproken. Deze hypothese stelt dat elke afwijking van de normale ontwikkelingsleeftijd, hieronder vallen dus adolescenten die vroeg en adolescenten die laat in de puberteit komen, kan leiden tot slechte psychosociale aanpassing. In verschillende onderzoeken die aangehaald worden in het onderzoek van Wiesner en Ittel (2002) worden wisselende resultaten gevonden met betrekking tot het

(7)

middelengebruik van adolescenten die vroeg of laat in de puberteit komen. Een aantal onderzoeken geven aan dat dit voornamelijk voorkomt bij adolescenten die vroeg in de puberteit komen, wat aansluit bij de stage termination hypothesis, en andere onderzoeken geven aan dat dit zowel voorkomt bij adolescenten die vroeg, als adolescenten die laat in de puberteit komen, wat aansluit bij de maturational-deviance hypothesis. Wat voornamelijk uit het artikel naar voren komt is dat afwijkende puberale timing kan leiden tot middelengebruik bij adolescenten. Om die reden zal in deze eerste paragraaf gekeken worden naar de invloed van het ontwikkelende adolescentenbrein op middelengebruik, waarbij nagegaan zal worden in hoeverre ondersteuning gevonden wordt voor de twee hierboven beschreven theorieën.

Allereerst deed Wichstrøm (2001) onderzoek naar de relatie tussen puberale timing en alcoholgebruik. Deelnemers vulden aan het begin van het onderzoek vragenlijsten in met betrekking tot hun alcoholgebruik en hun puberale ontwikkeling. Twee jaar later vulden ze deze vragenlijsten opnieuw in. Uit dit longitudinale onderzoek kwam een correlatie naar voren tussen drie meetinstrumenten van alcoholgebruik1 en drie meetinstrumenten van puberteit². Ook bleek dat het aantal dronkenschappen hoger was voor adolescenten die op jongere leeftijd al verder ontwikkeld waren dan andere adolescenten van dezelfde leeftijd. Geconcludeerd wordt dan ook dat vroege puberale timing samenhangt met alcoholgebruik onder adolescenten. Deze conclusie sluit aan bij de stage termination hypothesis en geeft aan dat een relatie tussen de puberteit en alcoholgebruik bestaat. Dit bleek tevens uit het

onderzoek van Costello, Sung, Worthman en Angold (2007). Dit longitudinale onderzoek keek naar de invloed van de puberteit op het risico van alcoholgebruik en daarnaast naar de invloed van puberteit op het ontwikkelen van alcohol use disorder (AUD). De resultaten gaven aan dat vroege puberale ontwikkeling alcoholgebruik voorspelde bij jongens en meisjes en AUD alleen bij meisjes. Daarnaast bleek dat de periode van risico op alcoholgebruik en AUD langer is naarmate iemand eerder in de puberteit komt.

Nu zal meer gekeken worden naar specifiekere factoren die een rol kunnen spelen in deze relatie. Daarvoor komt in onderstaand onderzoek ook de mogelijk mediërende rol van sensatie zoeken naar voren en wordt nagegaan in hoeverre deze factor verband houdt met puberteit en middelengebruik. Sensatie zoeken is een persoonlijkheidstrek waarbij iemand de neiging heeft om te zoeken naar veel verschillende ervaringen en sensaties (Martin et al., 2002). Sensatie zoeken blijkt ook samen te hangen met emotionele reactiviteit (Joseph, Liu, 1Meetinstrumenten van alcoholgebruik betreffen aantal dronkenschappen, aantal episodes van drinken, aantal eenheden

alcohol op laatste gelegenheid.

² Meetinstrumenten van puberteit betreffen Pubertal Development Scale, waargenomen huidige puberale timing, waargenomen initiële puberale timing.

7

(8)

Jiang, Lynam & Kelly, 2008). Dit is een interessante bevinding aangezien uit de review van Casey, Jones en Hare (2008) bleek dat emotionele reactiviteit een belangrijke factor is in het ontstaan van risicovol gedrag bij adolescenten. Om deze reden zou sensatie zoeken hier ook een groot aandeel in kunnen hebben. In eerder onderzoek (Ball et al., 1994, aangehaald in Martin et al., 2002) is gebleken dat een relatie bestaat tussen leeftijd en sensatie zoeken. Volgend onderzoek richt zich hier opnieuw op en daarnaast wordt de relatie tussen sensatie zoeken en andere factoren onderzocht, namelijk sekse, drugsgebruik en puberaal stadium.

Dit onderzoek is uitgevoerd door Martin et al. (2002) en uit de resultaten kwam allereerst naar voren dat geen relatie werd gevonden tussen leeftijd en sensatie zoeken. Dit resultaat is opmerkelijk, aangezien dit in het eerdere onderzoek van Ball et al. (1994,

aangehaald in Martin et al., 2002) wel werd gevonden. Wel werd een relatie gevonden tussen puberaal stadium en sensatie zoeken, waardoor gesteld kan worden dat dit mogelijk een betere voorspeller is dan leeftijd. Tevens werd een relatie gevonden tussen sensatie zoeken en

drugsgebruik. Voor jongens bestond een relatie tussen puberaal stadium en drugsgebruik met de mediërende rol van sensatie zoeken en bij vrouwen beperkte drugsgebruik zich in deze relatie tot alcohol. Geconcludeerd kan worden dat een relatie bestaat tussen puberale ontwikkeling en drugsgebruik en dat dit deels of geheel wordt gemedieerd door sensatie zoeken. Sensatie zoeken hangt samen met impulsiviteit (Hur & Bouchard, 1997) en om deze reden zal in later besproken onderzoeken nog teruggekomen worden op de rol van

verschillende vormen van impulsiviteit op middelenmisbruik.

In het onderzoek van Patton et al. (2004) werd naar andere factoren gekeken die mogelijk een mediërende functie hebben bij de relatie tussen leeftijd, het puberale stadium van adolescenten, puberale timing en middelenmisbruik. Wat betreft middelenmisbruik keken zij specifiek naar tabak, alcohol en cannabis en als mogelijk mediërende factoren werd

gekeken naar middelengebruik van vrienden, connecties met familie en school en sensatie zoeken. Uit de resultaten bleek dat leeftijd en het puberale stadium onafhankelijk van elkaar gerelateerd waren aan middelengebruik en misbruik, maar deze relatie was sterker voor het puberale stadium. Dit komt overeen met de mogelijke conlusie die getrokken is uit

voorgaande onderzoeken, namelijk dat het puberale stadium een betere voorspeller is van middelengebruik dan leeftijd. Daarnaast bleek dat adolescenten die vroeg in de puberteit kwamen meer middelengebruik vertoonden dan adolescenten van dezelfde leeftijd die later in de puberteit kwamen. De drie extra, hiervoor genoemde factoren die bekeken werden, bleken allemaal een mediërende rol te spelen in de relatie tussen het adolescentenbrein en

middelenmisbruik.

(9)

Met bovenstaande drie onderzoeken is wel ondersteuning gevonden voor het bestaan van een relatie tussen het adolescentenbrein en middelengebruik en de daarbij behorende mediërende factoren. Echter zegt dit nog te weinig over de voorspellende waarde van het ontwikkelende adolescentenbrein op middelengebruik. Het is van belang om hiervoor te kijken naar meer longitudinaal onderzoek, waarbij gekeken wordt naar de voortgang van deze relatie in de latere adolescentie en vroege volwassenheid.

Zo werden in het onderzoek van Biehl, Natsuaki en Ge (2007) meerdere metingen geanalyseerd waaruit naar voren kwam dat vroege puberale timing sterk samenhangt met alcoholgebruik en trajecten van zwaar drinken. Dit onderzoek analyseerde data van een ander longitudinaal onderzoek. De data kwam voort uit drie interviews aangaande het

middelengebruik en de puberale timing van de deelnemers. De resultaten bleken te gelden voor zowel jongens als meisjes. Het effect van vroege puberale timing op middelenmisbruik bleef voortduren naarmate adolescenten ouder werden, al wordt het effect voor meisjes wel minder sterk.

Onderstaand onderzoek richt zich meer op het bijkomende effect van het aantal vrienden die middelen gebruiken op de relatie tussen puberale timing en middelenmisbruik. Uit dit onderzoek (Marklein, Negriff & Dorn, 2009) bleek dat er zowel een relatie bestaat tussen puberale timing en middelenmisbruik, als tussen middelenmisbruik in de adolescentie en het aantal vrienden dat middelen gebruikt. Tot slot bleek dat juist late puberale timing leidt tot alcoholgebruik in plaats van vroege puberale timing, zoals uit andere onderzoeken

gebleken is. Deze resultaten sluiten aan bij de maturational-deviance hypothesis, waarbij elke afwijking van de norm, wat betreft puberale timing, kan leiden tot middelenmisbruik.

Aangezien tevens uit dit onderzoek is gebleken dat een relatie bestaat tussen middelengebruik in de adolescentie en het aantal vrienden die middelen gebruiken, kan gesteld worden dat adolescenten die later in de puberteit komen dan hun vrienden hierdoor meer stress ervaren, waardoor zij sneller neigen naar middelenmisbruik.

Zoals in eerder besproken onderzoeken naar voren kwam, is sensatie zoeken

gerelateerd aan middelengebruik. Sensatie zoeken hangt samen met impulsiviteit, waardoor gesteld kan worden dat impulsiviteit mogelijk ook een bijdrage levert aan middelengebruik in de adolescentie. Onderstaand onderzoek zal zich nu dan ook richten op meerdere vormen van impulsiviteit. Het onderzoek is uitgevoerd door Fernie et al. (2013) en zij keken naar

verschillende impulsiviteitstaken, namelijk delay discounting, risico nemen en disinhibitie. Uit deze prospectieve studie bleek dat al deze taken het alcoholgebruik van de deelnemers van zes maanden later voorspelden. Het onderzoek van Khurana et al. (2012) breidde dit uit door

(10)

tevens te kijken naar verschillen in het werkgeheugen en in hoeverre deze verschillen in alcoholgebruik voorspelden. Zij hielden er hierbij rekening mee dat dit op een directe wijze plaats kan vinden of door middel van een mediatie effect van een aantal vormen van

impulsiviteit. Deze vormen waren acting without thinking, delay discounting en sensatie zoeken. Naar aanleiding van de follow-up van vier jaar later werd geconcludeerd dat bestaande zwaktes in het werkgeheugen initieel alcoholgebruik en een toenemende hoeveelheid van alcoholgebruik voorspelt. Dit effect werd geheel gemedieerd door acting without thinking en delay discounting. Voor sensatie zoeken gold dit mediatie effect niet. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat sensatie zoeken wel samenhangt met impulsiviteit, maar dat het er geen vorm van is.

Uit de hierboven besproken onderzoeken komen verschillende resultaten over de relatie tussen vroegtijdige puberteit en late puberteit. Aan de hand daarvan kan gesteld worden dat de maturation-deviance hypothesis aannemelijker lijkt dan de stage termination hypothesis. Vroege puberale timing kan ertoe leiden dat aan deze adolescenten verwachtingen worden gesteld die te hoog zijn voor hun cognitieve en sociaal-emotionele niveau, waardoor zij sneller zullen neigen tot middelengebruik. Voor adolescenten met een late puberale timing geldt dat zij mogelijk meer stress ervaren vanuit hun omgeving, doordat hun leeftijdsgenoten zich al verder hebben ontwikkeld. Om deze stress te verlichten bestaat de mogelijkheid dat zij daardoor tevens neigen tot middelengebruik.

Daarnaast bieden deze onderzoeken ondersteuning voor het idee dat meerdere factoren een mediërende invloed hebben op de relatie tussen het ontwikkelende adolescentenbrein en middelengebruik, maar meer onderzoek is nodig om hier een definitieve uitspraak over te doen.

De Invloed van Middelengebruik op het Ontwikkelende Adolescentenbrein

Uit de vorige deelparagraaf kan niet definitief gesteld worden dat het ontwikkelende adolescentenbrein invloed heeft op middelengebruik, alhoewel het wel veel ondersteuning vond voor een relatie tussen de twee. In huidige paragraaf zal nu gekeken worden of wel ondersteuning gevonden wordt voor een causaal verband waarbij middelengebruik invloed heeft op het ontwikkelende adolescentenbrein.

In het onderzoek van Hill, White, Chung, Hawkins en Catalano (2000) werden vier trajecten van binge drinken onderscheidden, namelijk Early Highs, Increasers, Late Onsetters en Nonbingers. In andere woorden, groepen adolescenten die vroeg beginnen met drinken, steeds meer gaan drinken, laat beginnen met drinken of niet drinken. Dit onderzoek gebruikte

(11)

zowel persoonsgerichte als variabelegerichte methodes. De persoonsgerichte methode houdt in dat gekeken werd naar de curve van het alcoholgebruik van de adolescenten van de vroege adolescentie tot vroege volwassenheid. De variabelegerichte methode richt zich op de mate van het alcoholgebruik. Naar aanleiding van het toepassen van deze laatste methode zijn de vier hierboven beschreven trajecten onderscheidden. In het onderzoek werd gekeken naar zowel positieve als negatieve uitkomsten van binge drinken in de vroege volwassenheid, namelijk prosociale en antisociale uitkomsten. Zo bleek dat voor beide type uitkomsten effecten werden gevonden, al verschilden deze effecten wel per type traject.

In onderstaand onderzoek van Grisby, Forster, Baezconde-Garbanati, Soto en Unger (2014) werd verder gekeken naar specifieke problemen die voort kunnen komen uit

middelengebruik. Hierbij werd gekeken naar drie vormen van drugsgebruik, namelijk het wel of niet gebruiken van drugs de afgelopen 30 dagen, de frequentie van drugsgebruik de

afgelopen 30 dagen en de gevolgen van drugsgebruik de afgelopen 30 dagen. Daarbij werd gecontroleerd voor leeftijd, schoolprestatie en sociaal-economische status. Dit is de eerste studie die bekijkt in hoeverre drugsgebruik een voorspeller is van externaliserend en

internaliserend gedrag, wat dit onderzoek van toegevoegde waarde maakt voor interventies en preventieve programma’s. Het legt de basis voor een meer volledig beeld van de gevolgen van middelenmisbruik in de adolescentie. Uit de resultaten bleek dat alle vormen van

drugsgebruik toepasbaar zijn voor het onderzoeken van externaliserende problemen, maar voor internaliserende problemen werden geen eenduidige resultaten gevonden. Aangezien dit het eerste onderzoek is naar deze relatie is vervolgonderzoek nodig om een meer volledig beeld van de relatie te krijgen. Hiermee kan mogelijk de voorspellende invloed van deze vormen van drugsgebruik op externaliserende en internaliserende problemen achterhaald worden. Het nadeel van dit onderzoek is voornamelijk dat slechts gekeken is naar een Latijns-Amerikaanse sample, waardoor geen generaliserende conclusies getrokken kunnen worden. Ondanks dat zij niet, zoals in bovenstaand onderzoek, keken naar de drie vormen van drugsgebruik deden Fergusson, Horwood en Swain-Campbell (2002) wel onderzoek naar externaliserende en internaliserende gevolgen van cannabisgebruik. Bij deelnemers werden elk jaar een aantal testen afgenomen en de adolescenten en hun ouders namen deel aan interviews. Hiermee werd het cannabisgebruik en de psychosociale gesteldheid vastgesteld. Uit dit longitudinale onderzoek, wat liep tot in de vroege volwassenheid, bleek dat de

hoeveelheid cannabis die iemand gebruikt positief samenhangt met zowel internaliserende als externaliserende gevolgen. Externaliserende problemen leken hier sterker te zijn bij jongere adolescenten dan bij oudere adolescenten.

(12)

In bovenstaande onderzoeken is gekeken naar de gevolgen van middelengebruik op gedrag van adolescenten. Nu zal meer gekeken worden naar neuropsychologische afwijkingen die in relatie staan met middelengebruik, zoals de aandachtsbias in het onderzoek van Cox, Brown en Rowlands (2003). De aandachtsbias houdt in dat bepaalde cues herhaaldelijk sterke en specifieke responsen oproepen bij een persoon. Hierdoor is de aandacht van desbetreffende persoon sneller geneigd om zich op deze stimuli te richten (Cox & Field, 2008). Zij

onderzochten de effecten van gebruikelijk drinken en experimentele alcohol cue blootstelling en Stroop stimuli op een aandachtsbias voor alcoholgerelateerde stimuli bij jong volwassenen. Stroop stimuli zijn woorden die congruent, incongruent of neutraal zijn aan, in dit geval, alcoholgerelateerde stimuli. Daarnaast werd gekeken onder welke omstandigheden deze aandachtsbias wel of niet voorkwam bij niet-drinkers. Specifieke omstandigheden hadden betrekking op onder andere het type cues dat werd getoond. In dit onderzoek trad de

aandachtsbias wel op bij niet-drinkers en trad de bias niet op bij zware drinkers wanneer zij werden blootgesteld aan non-alcoholische cues. Bij lichte drinkers werd geen verschil gevonden wat betreft het soort cue waaraan zij werden blootgesteld, de aandachtsbias trad in geen geval op.

In het volgende onderzoek wordt tevens gekeken naar de aandachtsbias, alsooknaar meerdere gevolgen, waaronder afkickverschijnselen. Daarnaast heeft deze studie een follow-up na 8 jaar, waardoor naar de langetermijn effecten van middelengebruik gekeken kan

worden. Specifiek deden Tapert, Granholm, Leedy en Brown (2002) onderzoek naar de relatie tussen neuropsychologisch functioneren en middelengebruik en afkickverschijnselen in de adolescentie. Het neuropsychologisch functioneren werd onderzocht aan de hand van een aantal testen op verschillende gebieden, zoals aandachtsmogelijkheden en talig functioneren. Uit de resultaten bleek dat middelengebruik, zeker wanneer dit opgevolgd werd door

afkickverschijnselen, slechte prestaties op de neuropsychologische tests voorspelt. Dit geldt alleen niet voor het talig functioneren van de deelnemers. Tevens bleek dat de

aandachtsmogelijkheden erg sensitief zijn voor alcohol, marijuana en stimulerende middelen, waaruit een aandachtsbias kan ontstaan. Deze slechte prestaties op neuropsychologische tests bleek gedeeltelijk voort te duren tot de laatste follow-up van acht jaar later. Dit toont aan dat de gevolgen van middelengebruik langdurig zijn.

In dit voorgaande onderzoek werd gekeken naar matig alcoholgebruik. Het volgende onderzoek van Hanson, Lisdahl Medina, Padula, Tapert en Brown (2011) is gericht op

heftiger middelenmisbruik, namelijk de bijbehorende stoornissen alcohol use disorder (AUD) en substance use disorder (SUD). Nu gebleken is dat matig alcoholgebruik al invloed heeft op

(13)

het neuropsychologisch functioneren van adolescenten is het van belang om ook te kijken wat de gevolgen zijn van ernstiger middelenmisbruik. Zo bleek bij de nameting tien jaar later dat zowel de AUD conditie als de SUD conditie slechter scoorden op visuospatiële constructie taken en taalmogelijkheden, relatief aan de controlegroep. Hieruit kan daardoor

geconcludeerd worden dat adolescenten met een geschiedenis aan middelenmisbruik negatieve gevolgen ervaren met betrekking tot het cognitief functioneren.

Uit deze paragraaf wordt duidelijk dat middelengebruik invloed heeft op veel verschillende factoren. Daarnaast wordt nogmaals het belang duidelijk van onderzoek naar deze relatie tussen het adolescentenbrein en middelengebruik, omdat ondersteuning gevonden is voor het idee dat ernstige middelenproblemen langdurige negatieve gevolgen hebben wanneer deze problemen beginnen in de adolescentie.

Conclusie & Discussie

Er bestaat een duidelijke relatie tussen het ontwikkelende adolescentenbrein en

middelengebruik, alhoewel de richting van deze relatie nog niet met zekerheid vastgesteld kan worden. Door de hoeveelheid wisselende resultaten uit de besproken onderzoeken kan gesteld worden dat de factoren elkaar beïnvloeden en er dus geen eenduidige richting bestaat. Dit leidt mogelijk tot het ontstaan van een vicieuze cirkel. Puberale timing gaat gepaard met veranderingen in de hersenen die leiden tot risicovol gedrag. Dit risicovolle gedrag stimuleert vervolgens middelengebruik, wat de hersenen aantast.

Uit de eerste paragraaf komt geen duidelijke ondersteuning naar voren voor het causale verband waarbij het ontwikkelende adolescentenbrein invloed zou hebben op

middelengebruik. Wat wel is gebleken is dat zowel adolescenten die vroeg in de puberteit komen, als adolescenten waarbij dit later plaatsvindt, meer kans hebben op het gaan gebruiken van alcohol en drugs. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de maturational-deviance

hypothesis aannemelijker lijkt dan de stage termination hypothesis, omdat die stelt dat elke afwijking van de gemiddelde leeftijd waarop adolescenten in de puberteit komen, kan leiden tot middelengebruik.

Uit de tweede paragraaf lijkt meer ondersteuning gevonden te worden voor het causale verband waarbij middelengebruik invloed heeft op het adolescentenbrein. Het is nog niet voldoende, maar reeds is wel gebleken dat bij gebruik van veel verschillende uitkomstmaten ondersteuning gevonden werd dat middelengebruik gedrag en cognitieve vaardigheden aantast bij adolescenten. Zoals in de inleiding besproken, wordt gedrag gestuurd vanuit de hersenen en voor cognitieve vaardigheden geldt dat zij voortkomen uit het functioneren van de

(14)

hersenen. Wat voornamelijk blijkt uit deze paragraaf is dat middelengebruik en misbruik langdurige negatieve gevolgen met zich meebrengen. Dat dit is gebleken versterkt het idee dat middelengebruik in de adolescentie een ernstig probleem is waar effectieve interventie- en preventieprogramma’s voor ontwikkeld moeten worden. Uit de paragraaf komen specifieke gevolgen naar voren. Deze kennis kan bijdragen aan het ontwikkelen van de programma’s doordat middelengebruik bij adolescenten nu op specifieke punten aangepakt kan worden en bij preventie kan deze kennis overgedragen worden aan adolescenten en ouders.

Huidige studie heeft wel een aantal limitaties waar rekening mee gehouden moet worden bij het trekken van conclusies. Allereerst werd hierboven al aangegeven dat veel verschillende uitkomstmaten zijn gebruikt in de besproken onderzoeken en zowel verschillende

uitgangspunten. Het gevolg hiervan is dat resultaten moeilijk met elkaar te vergelijken zijn en zij daardoor nog niet gegeneraliseerd kunnen worden. Toch zorgen deze verschillende

uitkomstmaten en uitgangspunten wel voor het inwinnen van veel informatie, wat leidt tot een meer volledig beeld van alle oorzaken en gevolgen van middelengebruik en het

ontwikkelende adolescentenbrein. Voor vervolgonderzoek is het van belang dat de hier besproken onderzoeken gerepliceerd worden. Hiermee kan tot een meer betrouwbare

conclusie gekomen worden over de oorzaken en gevolgen die van groot belang zijn voor het opstellen van effectieve interventie- en preventieprogramma’s.

Daarnaast kan naar aanleiding van de besproken onderzoeken nog geen conclusie getrokken worden over de causale relatie tussen het ontwikkelende adolescentenbrein en middelengebruik. Het bestaan van een relatie tussen de twee factoren is zeker, maar met de tests die in deze onderzoeken gebruikt zijn, kan nog geen causale relatie aangetoond worden. Hiervoor is het van belang om te kijken naar dieronderzoek. Deze onderzoeken kunnen zeer gestandaardiseerd uitgevoerd worden, waardoor causale verbanden vastgesteld kunnen worden. Een andere optie waarmee causale verbanden vastgesteld kunnen worden is tweelingonderzoek. Eeneiige tweelingen zijn genetisch gelijk aan elkaar, waardoor

veranderingen door toedoen van verschillen in gedrag, zoals middelengebruik, duidelijk te zien zijn.

In de inleiding wordt gesproken over een aantal veranderingen die plaatsvinden in de hersenen. De vraag is nu nog of de hersenen dan ook aangetast worden door middelengebruik. In deze studie is nu slechts gekeken naar bepaalde veranderingen in de hersenen die leiden tot bepaald gedrag. Dit gedrag is vervolgens is relatie gebracht met middelengebruik en misbruik. Toch reist de vraag of dit gedrag plaatsvindt doordat hersenstructuren aangetast worden. Om deze vraag te beantwoorden zal naar neuroimaging onderzoek gekeken moeten worden,

(15)

mogelijk in combinatie met onderzoeken die in huidige studie bekeken zijn, om

veranderingen in de hersenen te linken aan veranderingen in gedrag. Wanneer dit gedaan wordt zal het beeld van alle oorzaken en gevolgen van middelengebruik nog vollediger worden.

Huidige studie heeft een vollediger beeld van de oorzaken en gevolgen met betrekking tot de relatie tussen het ontwikkelende adolescentenbrein en middelengebruik geboden. Het toenemende middelengebruik onder adolescenten is een belangrijk maatschappelijk vraagstuk, omdat er grote en langdurige gevolgen aan verbonden zitten. Om deze reden is het van belang dat effectieve interventie- en preventieprogramma’s worden opgesteld om het

middelengebruik te reduceren en negatieve gevolgen te voorkomen of te verhelpen. Nu een vollediger beeld is gecreëerd kunnen interventieprogramma’s de specifieke oorzaken aanpakken en de gevolgen proberen te reduceren. In preventieprogramma’s kan deze toegevoegde informatie opgenomen worden om adolescenten hun ouders te informeren.

(16)

Literatuurlijst

Biehl, M. C., Natsuaki, M. N., & Ge, X. (2007). The influence of pubertal timing on alcohol use and heavy drinking trajectories. Journal of Youth and Adolescence, 36, 153-167. Casey, B. J., Jones, R. M., & Hare, T. A. (2008). The adolescent brain. Annals of the New

York Academy of Sciences, 1124, 111-126.

Costello, E. J., Sung, M., Worthman, C., & Angold, A. (2007). Pubertal maturation and the development of alcohol use and abuse. Drug and Alcohol Dependence, 88, 50-59. Cox, W. M., Brown, M. A., & Rowlands, L. J. (2003). The effects of alcohol cue exposure on

non-dependent drinkers’ attentional bias for alcohol-related stimuli. Alcohol & Alcoholism, 36, 45-49.

Field, M., Cox, W. M. (2008). Attentional bias in addictive behaviors: A review of its development, causes, and consequences. Drug and Alcohol Dependence, 97, 1-20. Fergusson, D. M., Horwood, L. J., & Swain-Campbell, N. (2002). Cannabis use and

psychosocial adjustment in adolescence and young adulthood. Addiction, 97, 1123-1135.

Fernie, G., Peeters, M., Gullo, M. J., Christiansen, P., Cole, J. C., Sumnall, H., & Field, M. (2013). Multiple behavioural impulsivity tasks predict prospective alcohol involvement in adolescents. Addiction, 108, 1916-1923.

Grigsby, T. J., Forster, M., Baezconde-Garbanati, L., Soto, D. W., & Unger, J. B. (2014). Do adolescent drugs use consequences predict externalizing and internalizing problems in emerging adulthood as well as traditional drug use measures in a Hispanic sample? Addictive behaviors, 39, 644-651.

Hanson, K. L., Lisdahl Medina, K., Padula, B., Tapert, S. F., & Brown, S. A. (2011). Impact of adolescent alcohol and drug use on neuropsychological functioning in young

adulthood: 10-year outcomes. Journal of Child & Adolescent Substance Abuse, 20, 135-154.

Hill, K. G., White, H. R., Chung, I., Hawkins, D., & Catalano, R. F. (2000). Early adult outcomes of adolescent binge drinking: Person- and variable-centered analyses of binge drinking trajectories. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 24, 892-901. Hur, Y., Bouchard, T. J. (1997). The genetic correlation between impulsivity and sensation

seeking traits. Behavior Genetics, 27, 455-463.

Joseph, J. E., Liu, X., Jiang, Y., Lynam D., & Kelly, T. H. (2008). Neural correlates of emotional reactivity in sensation seeking. Psychological Science, 20, 215-223.

(17)

Khurana, A., Romer, D., Betancourt, L. M., Brodsky, N. L., Giannetta, J. M., & Hurt, H. (2012). Working memory ability predicts trajectories of early alcohol use in adolescents: The meditational role of impulsivity. Addiction, 108, 506-515. Lopes, G. M., Araújo Nóbrega, B., Del Prette, G., & Scivoletto, S. (2013). Use of

psychoactive substances by adolescents: Current panorama. Revista Brasileira de Psiquiatria, 35, 51-61.

Marklein, E., Negriff, S., & Dorn, L. D. (2009). Pubertal timing, friend smoking, and substance use in adolescent girls. Prevention Science, 10, 141-150.

Martin, C. A., Kelly, T. H., Rayens, M. K., Brogli, B. R., Brenzel, A., Smith, J., & Omar, H. A. (2002). Sensation seeking, puberty, and nicotine, alcohol, and marijuana use in adolescence. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 1495-1502.

Patton, G. C., McMorris, B. J., Toumbourou, J. W., Hemphill, S. A., Donath, S., & Catalano., R. F. (2004). Puberty and the onset of substance use and abuse. Pediatrics, 114, 300-306.

Peeters, M., Vollebergh, W. A. M., Wiers, R. W., & Field, M. (2013). Psychological changes and cognitive impairments in adolescent heavy drinkers. Alcohol and Alcoholism, 48, 1-5.

Tapert, S. F., Granholm, E., Leedy, N. G., & Brown, S. A. (2002). Substance use and withdrawal: Neuropsychological functioning over 8 years in youth. Journal of the International Neuropsychological Society, 8, 873-883.

Wichstrom, L. (2001). The impact of pubertal timing on adolescents’ alcohol use. Journal of Research on Adolescence, 11, 131-150.

White, H. R., Marmorstein, N. R., Crews, F. T., Bates, M., Mun, E., & Loeber, R. (2011). Associations between heavy drinking and changes in impulsive behavior among adolescent boys. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 35, 295-303. Wiesner, M., & Ittel, A., (2002). Relations of pubertal timing and depressive symptoms to

substance use in early adolescence. Journal of Early Adolescence, 22, 5-23. Zoon, M. (2012). Wat werkt bij middelengebruik? Opgehaald 24 juni, 2014, van bron

http://www.nji.nl/nl/Watwerkt_middelengebruik.pdf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Opvoering der arbeidsproduc- tiviteit bij toenemende efficiëncy (particulier initiatief). Vermindering der Overheids- uitgaven door opheffing van belem- meringen

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

In dit rapport zijn we voornamelijk geïnteresseerd in de acute effecten van middelengebruik op de bovengenoemde reactieve (impulsieve) vorm van

Op 1 januari 2017 zal het wetsvoorstel voor middelenonderzoek bij geweldplegers in werking treden. Dit wetsvoorstel heeft tot doel om de aanpak van geweld onder invloed

On January 1, 2017, a new bill to allow alcohol and drug testing in perpetrators of violence will come into force. The bill provides a legal basis for the deployment

In elf studies werd op korte termijn (< 6 maanden) een significant effect aangetoond in abstinentie van roken of drugs waarvan zes gerandomiseerde gecontroleerde studies (Roll et

Relaties tussen cognities, persoonlijkheid, middelengebruik en energiedrank-consumptie In deze sectie zullen de relaties tussen de gebruikte variabelen in de huidige studie

Het doel van dit project is om persona’s te ontwikkelen voor verschillende subgroepen binnen de doelgroep ‘jongeren’ op basis van factoren die van invloed zijn op (het gedrag rond)