• No results found

Tussen conflict en saamhorigheid. De gedachten achter afsplitsingen en samenwerkingsverbanden in de Wandervogel 1918-1933

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen conflict en saamhorigheid. De gedachten achter afsplitsingen en samenwerkingsverbanden in de Wandervogel 1918-1933"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tussen conflict en saamhorigheid

De gedachten achter afsplitsingen en samenwerkingsverbanden in de Wandervogel 1918-1933

(2)

INHOUDSOPGAVE 2

INLEIDING 3

HOOFDSTUK 1: DESILLUSIE NA DE OORLOG 1918-1919 10

HOOFDSTUK 2: ONZEKERE TIJDEN 1920-1923 24

HOOFDSTUK 3: VRIJE JONGEREN, VRIJE BONDEN 1923-1926 36

HOOFDSTUK 4: EIN VOLK, EIN REICH, EIN JUGENDBEWEGUNG 1926

– 1933 46

CONCLUSIE 53

LITERATUURLIJST 57

Bronnen 59

(3)

De paden op, de lanen in. Welk kind is er niet groot meegeworden? De oorsprong van dit liedje is te vinden in Duitsland, aan het einde van de negentiende eeuw. Toen werden er verschillende groepen voor jongeren opgezet om te ontsnappen aan de stad en de natuur in te trekken met leeftijdsgenoten, deze groeperingen noemden zichzelf Wandervögel, trekvogels. In 1912/1913 werden grote stappen gezet om van de verschillende Wandervogelbonden verspreid over Duitsland één vereniging te maken: de Wandervogel eingetragener Verein (e.V.) Bund für deutsches Jugendwandern.1 Al meteen waren er twee

bonden die hier niet aan mee wilden werken: de Altwandervogel en de Jungwandervogel, beide om verschillende redenen. De Altwandervogel, de conservatiefste van alle bonden, kon zich niet vinden in een aantal belangrijke vraagstukken waar de leiders van de diverse groepen zich al een tijd mee bezighielden. Deze vraagstukken gingen over het wel of niet toestaan van alcohol en tabak en de vraag in hoeverre meisjes mee mochten doen aan de activiteiten van de Wandervogel. De leiding van de Alt-Wandervogel vond de nieuwe Wandervogel e.V. te vrij staan tegenover deze vraagstukken, zij wilden een eenduidigere vereniging die alcohol en tabak afkeurde; meisjes mochten niet een te prominente rol innemen.2 Jungwandervogel was al in 1910 opgericht en had ook moeite met de nieuwe

omvang en diversiteit van de Wandervogel e.V.. De JWV wilde de ‘voornaamste’ van alle jongerenbewegingen zijn, stond niemand in de leiding toe die ouder dan 25 was en richtte zich op de elite. De bond bleef daardoor klein, maar werd wel zeer gewaardeerd.3

De rest van de Wandervogelgroeperingen ging echter wel op in de nieuwe grote Wandervogelvereniging. Door deze samenvoeging werd de Wandervogel e.V. in 1913 in één klap de grootste, meest vrije en meest toonaangevende jongerenbeweging van haar tijd. Lang hebben ze niet van deze status kunnen genieten, omdat door het begin van de Eerste Wereldoorlog een jaar later de vereniging niet meer door kon gaan met haar normale activiteiten. De eenvoudigheid waarmee de vereniging van alle bonden werd bewerkstelligd is belangrijk om aan te geven hoezeer de verschillende groeperingen wilden samenwerken en zoveel mogelijk jongeren wilden aanspreken. Daarom kan gesteld worden dat voor de

1

Kneip, R., Jugend der Weimarer Zeit. Handbuch der Jugendverbände 1919-1938 (Frankfurt am Main 1974) 238.

2

Aufmuth, U., Die deutsche Wandervogelbewegung unter soziologischen Aspekt (Göttingen, 1979) 39-42.

3

(4)

Eerste Wereldoorlog de Wandervogel als één grote bond benoemd kan worden, met uitzondering van de Altwandervogel en de Jungwandervogel.

Na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit snel. Het verlies van de oorlog en de Novemberrevolutie deden niet alleen Duitsland op zijn grondvesten schudden, de veranderingen hadden ook een grote impact op de jeugdbewegingen. Veel van de leiders van voor de oorlog waren omgekomen in de oorlog of waren te oud geworden, waardoor er een machtsvacuüm was ontstaan. Jonge talenten stonden te popelen om hierin te springen en in alle onderdelen van de Wandervogel werd er naar nieuwe leiders gezocht. Maar het lukte niet om leiders te vinden die door alle onderdelen geschikt werden bevonden. De onenigheid kwam voort uit de vele verschillende ideeën over het doel dat de Wandervogel diende, over de achterliggende pedagogische vraagstukken, over hoe de maatschappij waar de Wandervogel zijn leden op voorbereidde zich zou ontwikkelen. De spanningen liepen hoog op, tot de Wandervogel e.V. uiteindelijk uiteen spatte in allerlei verschillende bonden en verenigingen.4 Daarmee waren de spanningen echter niet weggenomen. Gedurende de

gehele jaren ’20 en begin jaren ’30 bleven de vele leden en leiders zoeken naar de juiste richting die Wandervogel op moest, net als Duitsland in zijn geheel zoekende bleef in de periode van de Weimarrepubliek.

De zoektocht leverde veel spanningen en conflicten, maar ook toenadering en samenwerkingsverbanden op. De jongeren in de jeugdbeweging ontwikkelden nieuwe ideeën over Duitsland, leiderschap, politiek, pedagogiek en saamhorigheid. Aan de hand van deze ideeën probeerde ieder telkens de beste jeugdvereniging op te richten en tot uiting te laten komen. Deze nieuwe bonden waren telkens op zoek naar andere vormen van overeenstemming, daarmee kwamen ze voor keuzes te staan: wie nemen we op in de vereniging en wie niet? Hoe gaan we om met ‘de ander?’ Deze ‘ander’ heeft veel verschillende vormen gehad: vrouwen, socialisten, Joden, ouderen, buitenlanders, homoseksuelen, politieke tegenstanders, de scouting of leden van andere bonden. In dit onderzoek staat het proces van de nieuwe groepsvormingen centraal. Welke verschillen in ideeën over de toekomst en de doelen van de Wandervogelbonden zijn ontwikkeld gedurende de Weimarrepubliek, hoe hebben de leiders deze ideeën tot uiting gebracht ten opzichte van elkaar en de ander en welke invloeden hebben deze ontwikkelingen gehad op de Wandervogelbonden en hun omgang met de ander?

4

(5)

Om deze vragen te kunnen beantwoorden wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van zowel bronnen- als literatuuronderzoek. De bronnen over de Wandervogel zijn veelzijdig. Veel materiaal over de Wandervogel is te vinden in het Archiv der deutschen Jugendbewegung (AdJb) gelegen in Burg Ludwigstein, een historische burcht in Hessen, die aan het begin van de twintigste eeuw is opgeknapt door de Wandervogel en nu nog steeds dienst doet als jeugdherberg. Het AdjB herbergt ca. 620 meter aan geschriften van verschillende Duitse jeugdbewegingen in de twintigste eeuw. Uit dit archief zijn diverse geschriften gebruikt, onder andere briefwisselingen, uitgaves van bondstijdschriften, speeches, notulen van Bundestagen, persoonlijke aantekeningen van leden en statuten. Naast archiefstukken die direct zijn geraadpleegd in het AdJb, is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van geschriften die opgenomen zijn in het werk van Werner Kindt.5 Kindt, zelf lid

geweest van onder andere de Altwandervogel, Wandervogel e.V. en diverse bonden in de jaren ’20, heeft in de jaren ’60 en ’70 een overzichtswerk gemaakt van belangrijke archiefstukken van de Wandervogel en bonden. De selectie van dit overzichtswerk is niet onomstreden,6 maar als aanvulling op ander materiaal is dit werk enorm nuttig.

Het archiefmateriaal is naast veelzijdig ook omvangrijk: Werner Kindt bespreekt ongeveer 60 aan de Wandervogel gelieerde bonden, Rudolf Kneip noemt ongeveer 1000 jeugdbewegingen die in de periode 1919-1938 hebben bestaan. Om dit onderzoek werkbaar te maken is er voor gekozen om het archiefmateriaal van enkele toonaangevende Wandervogelbonden te bestuderen, namelijk: Wandervogel e.V., Altwandervogel, Jungwandervogel, Bund Deutscher Wanderer (een onafhankelijke vereniging met directe contacten met de Wandervogel sinds 1905), Freideutsche Jugend (een samenwerkingsverband tussen verschillende liberale/vrijzinnige jeugdbewegingen), Bund der Wandervogel (afsplitsing van de Wandervogel sinds 1927) en de Deutsche Freischar (verbond van Altwandervogel en padvinders). Er is gekozen voor deze bonden, omdat deze een wijde spreiding over het brede spectrum van bonden hebben. Deze verenigingen en samenwerkingsverbanden hebben allen een aanzienlijk aantal leden gehad en er is veel betrouwbaar bronmateriaal overgebleven. Ook zijn de bonden in verschillende periodes gedurende de Weimarrepubliek actief geweest, dan wel geworden. Ze zijn of toonaangevend

5

Kindt, W., Der Bündische Zeit (Düsseldorf 1974).

6

Niemeyer, C., ‘Jugendbewegung und Nationalsozialismus’, Zeitschrift für Religions- und

(6)

geweest binnen de Wandervogelbonden of hebben er veel contact mee gehad en over dat contact geschreven. Bestudering van deze bonden kan daarom een betrouwbare indruk geven over het verloop van de ‘Wandervogel’ in de Weimarrepubliek.

De Wandervogelbewegingen aan het begin van de twintigste eeuw hadden gezamenlijk tienduizenden leden. Daarnaast zijn er veel leiders van de groepen later doorgestroomd in de politiek en wetenschap. De invloedsfeer was vele malen groter, deze is eens geschat op 5 miljoen mensen die op enige wijze zijn beïnvloed door de vereniging in de jaren ’20.7 Geen wonder dus dat er veel aandacht is besteed aan de Wandervogel in de

pedagogische, sociologische en historische wetenschappen. Daarbij zijn er veel opvallende zaken aan het licht gekomen; beschuldigingen van homo-erotiek en pedoseksualiteit,8

anti-feminisme,9 anti-semitisme10 en medewerking aan het opbouwen van de Hitlerjugend en de

NSDAP.11 De Wandervogel is niet onbevlekt de geschiedenis doorgekomen. De meeste

onderzoeken van de afgelopen jaren hebben zich dan ook op deze controversiële thema’s gericht.

De historiografie van de Wandervogel gaat verder terug dan alleen deze thema’s van de afgelopen jaren. Al vanaf het begin van de Wandervogel zijn leden ervan bezig geweest met het schrijven over de Wandervogelbeweging en haar geschiedenis. Voorbeelden hiervan zijn onder andere geschriften van Hans Blüher12 en Werner Kindt,13 die voor dit onderzoek

niet als literatuur, maar als bron worden gebruikt, omdat zij zijn geschreven tijdens de Wandervogelperiode en daarom meer vertellen over de tijdsgeest van de vereniging dan over de daadwerkelijke geschiedenis ervan. Maar de geschiedschrijving door

oud-7

Müller, J., Die Jugendbewegung als deutsche Hauptrichtung neukonservativer Reform (Zürich 1971) 165.

8

Williams, J.A., ‘Ecstacies of the young. Sexuality, the youth movement and moral panic on the eve of the First World War’, Central European History 34 (2001) 163-190.

9

Ras, M.E.P. de, Body, femininity and nationalism. Girls in het German youth movement

1900-1934 (New York 2008).

10

Niemeyer, C., Die dunklen Seiten der Jugendbewegung. Vom Wandervogel zur Hitlerjugend (Tübingen 2013).

11

Ibidem / Niemeyer, C., ‘Jugendbewegung und Nationalsozialismus’, Zeitschrift für

Religions-und Geistegeschichte 57 (2005) 337-365.

12

Blüher, H., Wandervogel. Geschichte einer Jugendbewegung (Charlottenburg 1919), Blüher, H., Die deutsche Wandervogelbewegung als erotisches Phänomen. Ein Beitrag zur Erkenntnis

der sexuellen Inversion (Prien am Chiemsee 1922).

13

Kindt, W., Vom Sturm und Drang des Nachkriegswandervogels. Ein Beitrag zur

(7)

Wandervogelleden gaat door. Veel werken die verschenen zijn over de Wandervogel en tot op de dag van vandaag belangrijk zijn voor historisch onderzoek naar de beweging zijn geschreven door mannen en een enkele vrouw die een sleutelpositie in de Wandervogel hebben gehad. Bijvoorbeeld de eerder genoemde Werner Kindt en Rudolf Kneip, maar ook Otto Neuloh, Ulrich Aufmuth en Elisabeth Busse-Wilson zijn van belang geweest. Ondanks dat de meesten hun onderzoek onder wetenschappelijk toezicht hebben gepubliceerd kan het niet anders dan dat hun werk gekleurd is door hun eigen ervaringen, iets wat met name problematisch wordt als het gaat over de opkomst van het nationaalsocialisme in de beweging. Christoph Niemeyer heeft hier in 2013 een grote studie naar gedaan, naar het werk van Werner Kindt om precies te zijn.14 In het voorwoord van een ander artikel over zijn

onderzoek zegt hij:

‘Werner Kindt’s sourcebook exemplifies the obvious interest of German-speaking pedagogy in reflexive denial. This reflexive denial had its beginnings in the affected generation, which after 1945 became appalled by the authors it had admired in its youth. This generation simply began to deny that these authors as well as the resulting literary works (in the youth movement) had ever existed as they were.’15

Niemeyer stelt dus dat Kindt, net als vele andere Duitsers, een blinde vlek heeft ontwikkeld voor geschriften van mensen die hij in zijn jeugd bewonderde die uitingen van nationaalsocialisme en antisemitisme bevatten.

Er is meer aan de hand met de historiografie van de Wandervogel. Robbert Jan Adriaansen, een historicus die onlangs is gepromoveerd op de beleving van het verleden in de Wandervogel, herkent drie narratieve stromingen in de historiografie van de Wandervogel, die te maken hebben met het romantische ideaal van de beweging.16 De

eerste stroming richt zich op de invloed van de Wandervogel op de sociale emancipatie van de jeugd. Vanuit het romantische ideaal zou de Wandervogel als vierde emancipatoire kracht, naast de emancipatie van de Bourgeoisie, de emancipatie van de het proletariaat en de emancipatie van de vrouwen in het Duitse Keizerrijk hebben gefungeerd. Deze stroming is vooral duidelijk zichtbaar bij de pedagogische historici.17

14

Niemeyer, Die dunklen Seiten der Jugendbewegung

15

Niemeyer, ‘Jugendbewegung und Nationalsozialismus’ 337.

16

Adriaansen, R.J., The rhythm of eternity, the German youth movement and the experience

of the past (Rotterdam 2013) 20-23.

17

(8)

De tweede stroming die Adriaansen herkent komt baseert zich op het anti-moderne karakter van de Wandervogel. Hierbij wordt gefocust op de uitvlucht die de Wandervogel zijn leden wilde bieden De romantiek is niet bepalend als emancipatorische kracht, maar als reactie tegen de bourgeois samenleving en de steeds grotere mate van verstedelijking en modernisering.18 Deze stroming komt het sterkst naar voren in, volgens Adriaansen het

meest gelezen werk over de Wandervogel, want het eerste onderzoek gepubliceerd in het Engels, Walter Laqueurs Young Germany, a history of the German youth movement:

‘Their return to nature was romantic, as were their attempts to get away from materialistic civilization, their stress on the simple life, their rediscovery of old folk songs and flolklore, their adoption of medieval names and customs. (…) Not every romantic was a reactionary, but reactionary the mainstream of the romantic opinion certainly was.19

De derde stroming behelst de onderzoekers die beargumenteren dat het anti-modernisme van de Wandervogel de weg heeft vrijgemaakt voor het nationaalsocialisme en de Hitlerjugend.20 . Voorbeelden hiervan zijn Laqueur, maar ook latere onderzoekers hangen

deze ‘Sonderweg-these’ aan.21 Er zijn veel werken waarin deze conclusie wordt weerlegd.

Daarin wordt geschreven dat de Duitse maatschappij in de Weimarrepubliek te ingewikkeld was om te stellen dat de Wandervogel hun leden richting het nationaalsocialisme hebben gestuurd met hun romantische reactionaire idealen. Toch blijft het idee van de Wandervogel als proto-fascistische organisatie doorklinken in veel literatuur, volgens Adriaansen.22

In dit onderzoek wordt getracht om de beschrijving van de veranderingen in de Wandervogelbonden niet te laten leiden door een van deze narratieven in de historiografie van de Wandervogel. Deze narratieven leiden namelijk teveel naar een bepaalde conclusie toe en zorgen er dus voor dat er niet meer objectief naar de bronnen gekeken kan worden. Om dit te bewerkstelligen zal er, met de literatuur in de hand, opnieuw gekeken worden naar de bronnen om te zien op welke manier de ideeën over wie er wel en wie er niet in de Wandervogel horen, zich hebben ontwikkeld. De bronnen die bewaard zijn gebleven over de

18

Ibidem, 21.

19

Laqueur, W.Z., Young Germany. A History of the German Youth Movement (London 1962) 6.

20

Adriaansen, The rhythm of eternity 21-22.

21

Laqueur, Young Germany 237 / Klönne, A., Jugend im Dritten Reich. Die Hitler-Jugend und

ihre Gegner (Düsseldorf 1982).

22

(9)

ideeën achter de splitsingen en samenvoegingen geven een goed beeld over hoe de Wandervogel zich organisatorisch ontwikkeld heeft ten tijde van de Weimarrepubliek. Om een zo objectief mogelijke benadering te hebben is dit onderzoek chronologisch opgebouwd, in periodes waarin er duidelijke veranderingen te zien zijn. De eerste periode behelst de eerste jaren na de oorlog, waarin de jongens gedesillusioneerd terugkomen van het slagveld en proberen om hun oude leven weer op te pakken. De tweede periode is begin jaren ’20, als de Wandervogel e.V. klapt en er allerlei kleinere bonden ontstaan. De derde periode gaat over midden jaren ’20, als er door verschillende bonden weer toenadering tot elkaar wordt gezocht. De laatste periode gaat over de wanhoop, de contacten met de communisten en nationaalsocialisten, de samenwerking met de Hitlerjugend of juist het verzet tegen deze beweging. Na de machtsovername door Hitler houdt de Wandervogel op te bestaan.

Hoofdstuk 1: Desillusie na de Oorlog 1918-1919

In dit eerste hoofdstuk worden de veranderingen in denkbeelden binnen de Wandervogel in de periode na de oorlog besproken. Welke ideeën hadden de Wandervogelleden voor de oorlog over de organisatie, hoe is het met de beweging in de oorlog gegaan en hoe pakten de leden hun leven weer op na thuiskomst zijn vragen die in het eerste gedeelte behandeld

(10)

worden. Het tweede gedeelte gaat over de rol van de meisjes in de vereniging, die al snel na de oorlog hun posities weer kwijtraakten aan de terugkerende jongens.

Bij aanvang van de Eerste Wereldoorlog bestond de Wandervogelbeweging uit drie verenigingen: de Altwandervogel, de Jungwandervogel en de Wandervogel e.V.23 De

Wandervogel e.V. was in 1913 opgericht als een koepelorganisatie van alle verschillende Wandervogel bonden verspreid over Duitsland. De eerste Wandervogelgroep, in 1896 ontstaan vanuit naschoolse activiteiten van een gymnasium in Steglitz, een stad dichtbij Berlijn, had al snel navolging gekregen van diverse anderen groepen in heel Duitsland. Hoewel er onder historici discussie over de achterliggende gedachtes en idealen van de beweging,24 kan gesteld worden dat de Wandervogel de leden, in de leeftijdscategorie 12 tot

25 een uitvlucht wilde bieden aan de stadse, moderne samenleving door er gezamenlijk op uit te trekken in de natuur.25 De wandeltochten wonnen snel aan populariteit en de

verschillende groepen sprongen als paddenstoelen uit de grond in het eerste decennium van de twintigste eeuw.26 Geschat wordt dat bij het uitbreken van de oorlog de Wandervogel e.V.

25.000 leden had, de Altwandervogel 4.000 en de Jungwandervogel 3.500.27

De oprichting van de E.V. laat zien dat er een verlangen was tot eenheid in de Wandervogel, het saamhorigheidsgevoel tussen de wandelende jongeren verspreid over Duitsland was groot. Deze jongens en meisjes voornamelijk afkomstig uit de hogere middenklasse, zagen dat ze een gezamenlijk doel hadden: ontplooiende activiteiten buiten schooltijd organiseren, de natuur in en plezier maken. Hoewel de politieke verschillen ongetwijfeld aanwezig zijn geweest, werden deze niet kenbaar gemaakt bij de activiteiten. Links-liberale hervormers, conservatieven, nationalisten, iedereen was welkom en binnen de beweging hielden de leden zich afzijdig van politiek.28 Waar ze wel discussie over voerden,

waren zaken die te maken hadden met het ontplooiingsideaal van de jongeren: staan we wel of geen alcohol en tabak toe, mogen meisjes mee op de verre tochten met de jongens, over deze vragen werden felle debatten gevoerd en daaruit is ook de eerste afscheiding, de

23

Kneip, Jugend der Weimarer Zeit, 15.

24

Zie: Adriaansen, The Rhythm of eternity, 20-23.

25

Kindt, W., Die Wandervogelzeit (Keulen 1968) 10.

26

Zie bijlage 1 (FOTO uit Wandervogelzeit der Ausbreitung der Wandervogelbünde)

27

Müller, J., Die Jugendbewegung als deutsche Hauptrichtung neukonservativer Reform

(Zürich 1971) 20.

28

(11)

Altwandervogel ontstaan. Er was dus behoorlijk wat diversiteit en tolerantie binnen de Wandervogel, maar hoe stond dit daarbuiten?

In 1913 werd niet alleen de Wandervogel e.V. samengevoegd, ook was er de tot dan toe grootschaligste bijeenkomst van jongeren in Duitsland ooit: de Freideutsche Jugendtag. Deze dag, onder andere geïnitieerd door Gustav Wyneken, een pedagoog die zich bezighield met ‘Jugendreform’,29 bracht meer jeugdbewegingen samen dan alleen de Wandervogel

groepen. Alle groepen, die zich zelf als ‘vrij-Duits’ zagen, mochten hier aan deelnemen. De volgende groepen waren aanwezig: Deutsche Akademische Freischar, Deutscher Bund abstinenter Studenten, Der Vortrupp, Bund deutscher Wanderer, Akademische Vereinigung, Sera-Kreis Jena, Freie Schulgemeinde, Wandervogel e.V., Jungwandervogel, Reformburschenschaft Vandalia, Germania.30 De deelname van de Wandervogel aan deze

dag ging niet zonder slag of stoot. Al snel kwamen de geruchten dat Lebensreformers als Gustav Wyneken de dag zouden gebruiken om hun eigen gedachtegoed op te leggen aan de deelnemende verenigingen.31 De aanwezige Wandervogelleden op de Freideutsche

Jugendtag waren hier niet van gediend. Het oorspronkelijke plan van de dag was om een nauwere vereniging van de deelnemende jeugdbewegingen op te zetten en in de toekomst ook te vergroten met de socialistische en nationalistische jeugdbewegingen, maar de Wandervogel verzette zich hier tegen. Volgens Armin Mohler, auteur van het geprezen handboek Die Konservative Revolution in Deutschland 1918-1932, waren de Wandervogelbonden veel te bang om hun eigen autonomie op te geven.32 Hij stelt dat de

verschillende bonden in de Wandervogel zeer onafhankelijk waren van een centraal bestuur en nauwelijks gecontroleerd werden. Dit maakte het voor iedereen mogelijk om desgewenst nieuwe groepen op te richten en zorgde ervoor dat de groepen bleven bestaan door vriendschappen en er weinig politieke meningen en tegenstellingen aan bod kwamen. Deze vrijheid wilden de Wandervogelleden niet opgeven en bovendien wilden ze niets te maken hebben met de ‘ouderen’ van de academische clubs.33 Walter Laqueur beschrijft de

onenigheid tijdens de bijeenkomst als een clash tussen de rechter en de linkervleugel van de

29

Ibidem, 54.

30

Kindt, W., Die Wandervogelzeit (Keulen 1968) 484.

31

Adriaansen, The rhythm of eternity, 61.

32

Mohler, A. en K. Weissmann, Die konservative revolution in Deutschland 1918-1932 (Graz 2005) 54.

33

(12)

Wandervogel, waarbij de linkervleugel positief stond tegenover Wynekens ideeën en de andere uitingen van Lebensreform en de rechtervleugel al meer richting het ‘Völkisch gedachtegoed bewoog.34 Er waren echter ook conservatieve intellectuele ‘ouderen’ aanwezig

die de jeugdbeweging zagen als het redmiddel voor Duitsland.35 Gedurende de bijeenkomst

groeide het wantrouwen tegenover de oudere aanwezigen gestaag. Het enige dat er uit de Freideutsche Jugendtag kwam, was de Meißner-Formel, die uitsprak dat alle jongeren recht hebben op een autonome ‘Jugendkultur’, die los stond van het gezag van volwassenen.36

Hoewel de Wandervogel e.V. dus één grote tolerante groep leek, bleven de kleine groeperingen waaruit zij was ontstaan heel veel waarde hechten aan hun eigen autonomie en gedachtengoed. Een samenwerkingsverband met gelijkgestemde ‘Freideutsche’ jongeren werd afgewimpeld. Blijkbaar hadden de Wandervogelleden geen behoefte aan meer eenwording in hun vereniging. De E.V. ging door zoals ze gewend was, maar niet voor lang.

Enkele maanden na de bijeenkomst op de Hohe Meißner brak de Eerste Wereldoorlog uit. Dit bracht grote veranderingen met zich mee voor de Wandervogel. Bijna alle leiders gingen meevechten aan het front, de meisjes maakten zich dienstbaar voor het vaderland bij het Rode Kruis of in veldhospitalen. Er werden bijna geen tochten meer georganiseerd.37 Veel

jongeren Wandervogelleden gingen naar het platteland om te helpen met de oogst.38 Na de

eerste maanden werd de oorlog ‘normaal’ en begonnen de leden langzaamaan weer hun Wandervogelactiviteiten op te pakken. De oudere meisjes namen nu de leiding over en de jongeren hoefden niet meer op het land te helpen omdat er genoeg oorlogsgevangenen waren om de oogst te doen.39 De begeleiding door ouderen werd steeds minder, omdat zij

zich bezig moesten houden met oorlogszaken. De Wandervogelleden vonden dat niet vervelend.40 Toen de oorlog langer voortduurde kwam het idee bij de jongens aan het front

ook weer om elkaar te treffen. Gedurende de oorlog zijn er een aantal bijeenkomsten

34

Laquer, Young Germany, 38.

35

Williams, J.A., ‘Ecstacies of the young. Sexuality, the youth movement and moral panic on the eve of the First World War’ Central European History 34 (2001) 163-190, aldaar 164.

36

Ibidem, 163.

37

Kindt, Die Wandervogelzeit, 800.

38

Laquer, Young Germany, 88.

39

Ibidem.

40

(13)

geweest van de zogenoemde ‘Feldwandervogel’ op de plekken weer de jongens gelegerd waren. Ook zij noemden hun plaatselijke groepen ‘Gauen’, net als thuis.41

Tijdens de oorlog groeide het verlangen onder de leden om weer te proberen om één Groot-Duitse Wandervogelbond op te richten, samen met de AWV en de Jung-WV. 42 Reden

hiertoe was het nieuwe saamhorigheidsgevoel door de oorlog. De leden hadden hetzelfde doel gekregen: het vaderland dienen. Ook bij de Feldwandervogel waren de contacten onderling goed. Dit is logisch te verklaren, door de extreme stress en de moeilijke omgang met andere mannen bij het front, omdat deze vonden dat de jongens maar verwende knaapjes waren.43 De verschillen tussen de Wandervogelbonden leken in het licht van de

oorlog ineens een stuk minder belangrijk. Ook werd er toenadering gezocht tot de scouting en de paramilitaire organisatie Jung Deutschland.44 Voor de oudere Wandervögel45 zou een

aparte tak worden opgericht, onder dezelfde leiding. De jongeren die in de oorlog zichzelf hadden georganiseerd waren daar blijkbaar zo tevreden over dat ze zelf verder wilden gaan, alleen voor de regionale en landelijke leiding hadden ze de volwassenen nodig.46 Deze

mening werd door zowel jongeren als ouderen steeds meer gedeeld, omdat het onduidelijk was of beide partijen nog wel met elkaar in één bond zouden kunnen, als de oorlog ooit afgelopen zou zijn.47

Duitsland capituleerde in november 1918. De precieze aantallen lopen uiteen, maar schattingen stellen dat 10.000 tot 14.000 Wandervögel hebben meegevochten in de oorlog, waarvan ongeveer 25% is gestorven.48 De helft van degenen die zijn teruggekeerd hebben

nooit meer enige interesse getoond in de Wandervogel. Voor hen waren wandelen en kamperen geen activiteiten meer waar ze zich in hun vrije tijd mee bezig wilden houden. Wat gebeurde er na de capitulatie met de thuisblijvers en degenen die wel weer terugkeerden naar de Wandervogel?

41

Ibidem, 915-919.

42

Kindt, Die Wandervogelzeit, 801.

43

Laqueur, Young Germany, 89.

44

Laquer, Young Germany, 88.

45

Met Wandervögel worden de leden van (één of meerdere van de) Wandervogelbonden bedoeld.

46

Laquer, Young Germany, 91 / Kindt, Die Wandervogelzeit, 803.

47

Kindt, Die Wandervogelzeit, 801.

48

(14)

In mei 1919 nam Edmund Neuendorff, die ook voor de oorlog bondsleider was geweest, de zaken weer over. In zijn speech zei hij het volgende:

‘Überall regen sich die Bestrebungen zum Zusammenschluß (…) Verjüngung des Wandervogels ist eine Forderung, die naturnotwendig und mit Recht immer wieder von neuem erhoben werden muß. Der Wandervogel soll eine Jugendbewegung bleiben. Beide Teile des Wortes sind wichtig. Einige Alte wird der Bund immer zur Regelung seiner Geschäfte brauchen.’49

De oude leiding van de Wandervogel stond kort na de terugkeer dus niet onwelwillend tegenover het behouden van de Wandervogel als een echte jongerenbond. Voor de ouderen zou een nieuwe rol in een andere vereniging gevonden moeten worden.

De impact van de oorlog kwam niet alleen tot uiting door nieuwe organisatievormen, maar ook door het verheerlijken van het ‘oude.’ Enkele oud-Feldwandervogelleden richtten het Volkskunde Amt des Wandervogels op in 1919.50 Dit ambt is bedoeld om de

‘volkstümlichen Schatz unsrer Vorfahren vor gänzlicher Vergessenheit zu bewahren und den deutschen Geist von fremden schädigenden Einflüssen frei zu halten.’ Deze doelen moesten op drie verschillende manieren bereikt worden:

1. Het aanleggen van nieuwe verzamelingen, het instellen van verschillende Volkskunde-ambten in de lokale Wandervogelgroepen, en het oprichten van een bibliotheek bij de Wandervogeluitgeverij Hartenstein;

2. Het heruitgeven van dure boeken en geschriften, met boekversieringen van Wandervogels’ beste tekenaar;

3. Door mededelingen.51

Folklore was niets nieuws in de Wandervogel. Vanaf het begin waren dans- en muziekavonden festiviteiten die de Wandervogel graag organiseerde. Deze avonden pasten in het beeld dat de Wandervogel had van het doel wat zij dienden. Laqueur beschreef het fenomeen als volgt: ‘Their return to nature was romantic, as were their attempts to get away from a materialistic civilization, their stress on the simple life, their rediscovery of old folk songs and folklore, their adoption of medieval names and customs.’52

49

Kindt, Die Wandervogelzeit, 803.

50

AdjB, A8, 2, 2b.

51

Ibidem.

52

(15)

Heel erg vreemd dat er een speciale functie werd gecreëerd voor de Volkskunde binnen de Wandervogel was het dus niet, maar het is wel opvallend te noemen dat deze functie werd opgericht na de terugkomst van de Feldwandervogel. Zij waren voor en tijdens de oorlog aan het zoeken geweest naar een reden voor hun deelname aan de oorlog. Deze reden vonden ze in het nationalisme.53 Dit nationalisme kwam op verschillende manieren tot

uiting. De Wandervogel was vanaf het begin opgericht met het idee om de leden meer bekend te maken met hun ‘Heimat.’ De trektochten de natuur in waren naast ontspaning ook een grote ontdekkingstocht door Duitsland. Tijdens de oorlog zijn de Feldwandervogel regelmatig samengekomen tijdens bijeenkomsten waarin ze teruggrepen naar de ‘folkloristische’ samenkomsten in Vlaanderen. Adriaansens dissertatie gaat bijna volledig over de beleving van folklore en geschiedenis in de Wandervogel beweging. Hij beschrijft de kennismaking van de Wandervogelsoldaten met Vlaanderen als volgt:

‘For the Wandervogel-soldiers, Flanders’ idyllic soul was in the first place present in the landscape. The idealization of the landscape had much to do with nostalgic memories of pre-war hikes with old comrades through the German countryside. The Flemish landscape was a source of memory – not because it was similar to the German landscape, but because it generated recollections of the Heimat as it was also a domain of experience and unburdened wandering. For Wandervogel Walter Hedicke wandering was as “sunshine in the darkness of war” and Flanders was a “blissful land”, where he could journey “singing and laughing as Wandervogel, in the familiar Wandervogel garb”.’54

Naast deze discussie diende ook een ander vraagstuk over de samenstelling van de Wandervogel zich aan: Wat doen we met de meisjes?

Vanaf de oprichting van de Wandervogel is er een debat geweest over het wel of niet toestaan van meisjes in de vereniging. De meisjes waren het niet altijd eens met de dominante rol van jongens in de vereniging en er kwam een verlangen om een autonome vereniging voor alleen meisjes op te richten. In 1914 kwam die er: de Deutscher Mädchen Wanderbund. 55 In de Eerste Wereldoorlog veranderde de positie van vrouwen in de

Wandervogel snel, omdat meer dan de helft jongens mee gingen naar het front.56 Na de 53

Williams, Turning to nature in Germany 174.

54

Adriaansen, The rhythm of eternity, 93.

55

Ras, M.E.P. de, Body, femininity and nationalism. Girls in het German youth movement

1900-1934 (New York 2008) 105.

56

(16)

oorlog kwamen de mannen terug en begon het debat over de rol van de vrouwen opnieuw. De meisjes bemoeiden zich actief en probeerden hun goede posities te behouden. Ze waren inmiddels al doorgedrongen tot de top van de Wandervogel.57 De mannen, getekend door de

oorlog, accepteerden dit niet en gingen hun eigen plekken weer opeisen. Dit zorgde voor de nodige spanningen en meer leden verlangden naar autonome meisjesvereniging.

Werner Kindts hoofdstuk over de Deutscher Mädchen-Wanderbund (DMWB) begint met een ingezonden brief van Luise Walbrodt aan Werner Kindt uit 1965.58 Luise Walbrodt

was de eerste leider van de DMWB en stond aan het roer bij de oprichting. In deze brief vertelt zij dat de DMWB op 21 juni 1914 werd opgericht tijdens een bijeenkomst van de Fahrende Gesellen, een jongensvereniging die weer afstamde van de Wandervogel. Volgens Walbrodt was deze afsplitsing niet ontstaan door een vijandige sfeer jegens de meisjes. Ze benadrukt zelfs in het eerste gedeelte de vriendschappelijkheid waarin de vereniging is opgericht en later ook nog met hun ‘peetvader’ is omgegaan: ‘Entsprechend dieser Patenschaft der Fahrenden? Gesellen hat der Bund von Anfang an bis in die zwanziger Jahre hinein eng mit den Fahrenden? Gesellen im DHV freundschaftlich zusammengearbeitet.’59

Het is opvallend dat Luise Walbrodt in de inleiding van de brief in Kindts werk meteen zo de nadruk legt op de vriendschappelijke band met de Fahrende Gesellen en de goede samenwerking tot in de jaren ’20. Marion de Ras heeft in haar promotie-onderzoek een volledig hoofdstuk aan de DMWB gewijdt. Zij stelt dat zeker in de eerste jaren de samenwerking tussen de jongens en meisjes van beide verenigingen voorspoedig liep. Maar na de Eerste Wereldoorlog verhardde de houding van de meisjes en Luise Walbrodt was hier volgens De Ras een van de voortrekkers in.60 De jongeren, zowel mannelijk als vrouwelijk,

waren bijzonder teleurgesteld in de uitkomst van de oorlog. De meisjes waren bij de Deutscher Mädchen Wanderbund ook zeer nationalistisch. In hun oprichtingsstatuten staat te lezen:

‘The whole movement ought to rest on a deep love for the German Heimat and the German Volkstum. Therefore only such German girls can enrol who with all their heart and enthusias, want to be helpers and

57

Heineman, E., ‘Gender identity in the Wandervogelmovement.’ German Studies Review 12 (1989) p.249-270 aldaar 260.

58

Kindt, Die Wandervogelzeit 716-717.

59

Ibidem.

60

(17)

whose view and life style guarantees total commitment towards the cause. Those who are in any way opposed to the German-Völkische view cannot attain membership.’61

Logisch dus dat niet alleen de jongens van het front, maar de meisjes gedesillusioneerd uit de oorlog kwamen. Daarnaast hadden de meisjes meer toegang gekregen tot de openbaarheid van de Duitse maatschappij. Het ideaal van de Duitse vrouw die enkel haar huishouden verzorgde en een goede moeder trachtte te zijn, kwam hiermee in het gedrang. De meisjes wilden ook graag mee helpen met het redden van Duitsland, want vaderlandslievend waren ze. Ze schreven ook het gedicht ‘Jongens wat benijd ik jullie, jullie hebben het recht om Duitser genoemd te worden!’ in hun tijdschrift de Landfahrer.62 Dit

tijdschrift deelden ze samen met de Fahrende Gesellen, maar die reageerden er niet op. Hierdoor kregen de meisjes het idee om wat meer in te zetten op specifieke ‘meisjesgemeenschappen.’63 Volgens Heineman moeten we deze meisjesgemeenschappen

overigens niet verwarren met de zeer in zichzelf gekeerde, romantisch ideale Männerbunde. Volgens haar waardeerden meisjes de vriendschappen met enkel jongeren van hetzelfde geslacht wel meer dan gemengde, maar hadden ze niet een grote superioriteitstheorie aan deze vriendschappen gehangen, wat de mannen wel hadden.64

Luise Walbrodt was groot voorstander van de meisjesgroeperingen. Ze gebruikte dezelfde soort argumenten als de mannen hadden gedaan bij het tegenhouden van de gemengde groepen in de Wandervogel.65 Hieronder wordt er nog een bron besproken waarin

Walbrodt een pleidooi houdt voor de nieuwe rol van de meisjes. Maar in de inleidende brief, in Kindts overzichtwerk, die ze ruim 45 jaar later heeft geschreven zegt ze niets over deze laatste periode bij de DMWB. Ook in de rest van de brief benadrukt ze de goede banden met enkele mannelijke leiders en de samenwerking met de Fahrenden Gesellen. Waarschijnlijk doet ze dit omdat ze in zo’n herdenkingsgeschrift niet haar teleurstellingen in de DMWB wilt blootstellen. Ook is het menselijk dat de mening naar mate de jaren verstrijken milder wordt. Toch besteedt ze in de laatste alinea nog wel wat aandacht aan de veranderde mening van de DMWB over de rol van vrouwen:

61 Ibidem, 106. 62 Ibidem, 109. 63 Ibidem, 108-116. 64 Heineman, 260. 65 De Ras, 111.

(18)

‘Nachdem in den ersten Jahren des Bundes das Erlebnis der Gemeinschaft in den Lebensreform der Jugendbewegung – Wandern, Volkslied , Volkstanz, Volkstumpflege, das vorherrschende Motiv war, spielten in der weiteren Entwicklung auch die Probleme des täglichen Lebens eine wachsende Bedeutung (sic). Ein wesentlicher Anstoß dazu war u.a. das nach dem ersten Weltkrieg den deutschen Frauen verliehene Wahlrecht. Auseinandersetzungen über politische Fragen und inbesondere Erwägungen über die –richtige- Berufswahl erregten die Gemüter: “Soll Ehe und Mutterschaft das einzige Ziel sein, oder is die Mitarbeit in den Berufen der Wirtschaft auch wichtig und notwendig? Sollen die Mädchen nur die sogenannten weiblichen Berufe wählen oder können sie sich auch in anderen Berufszweigen bewähren?”’66

In dit citaat laat Luise Walbrodt zien dat ze nog steeds achter haar omwenteling staat en dat is logisch, want eind jaren ’60 is deze mening over de beroepskeuze van vrouwen actueler dan ooit. Overigens sluit ze de brief na dit stuk zeer abrupt af met de mededeling: ‘Ab April 1915 wurde ein eigenes Bundesblatt mit dem Titel “Der Landfahrer” herausgegeben.’67

Werner Kindt heeft in zijn overzichtswerk ook een artikel van Luise Walbrodt opgenomen dat geplaatst is in Der Landfahrer op 10 oktober 1919. In dit artikel verdedigt Luise het beleid van de DMWB om niet verder te gaan met enkel activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van vrouwen op het gebied van het huishouden, maar het beleid van de DMWB om meer bij te dragen aan de ontwikkeling van vrouwen in zijn algemeenheid. Het is nog onduidelijk op wie Luise in dit artikel reageert, maar het is wel zeker dat het een debat is, hoogstwaarschijnlijk met een mannelijke leider van de Fahrenden Gesellen. De eerste zin van het artikel is namelijk:

‘Ihr schreibt; Sollte nicht von der Leitung des D.M.W.-Bundes dafür gesorgt werden daß die Mitglieder sich mit der Erlernung häuslicher Beruf befassen?’68

Walbrodt is het hier uiteraard niet mee eens. Ze schrijft als antwoord:

‘Der Bund will die Mädchen zu rechten deutschen Frauen erziehen. Denkt Ihr so gering von den Mädchen, daß sie nicht trotz der Schreibstube tüchtige deutsche Frauen werden könnten?’69

66

Kindt, Die Wandervogelzeit, 717.

67 Ibidem. 68 Ibidem, 719. 69 Ibidem.

(19)

Ook in de rest van het artikel spreekt Luise de jongens aan: ‘Ja, ihr Buben, fragt mal die Mädchen, ob nicht alle lieber bis zum 19. 20. Lebensjahr hätten lernen mögen, wozu das Herz sie trieb.’ Het betoog van Walbrodt is vooral gebouwd op de zwaarte van het huishoudelijke werk. Ze stelt dat jongens, net als de meisjes vaak weinig keuze krijgen na hun middelbare school om iets te gaan wat ze daadwerkelijk leuk vinden, maar dat jongens veel meer kansen hebben om zich verder te ontwikkelen. Op het moment dat meisjes in een vreemd huishouden komen en daar moeten gaan werken stopt dit volgens Luise namelijk de geestelijke ontwikkeling. Vaak komen de meisjes in kille huishoudens terecht waar ze onder dwang zwaar lichamelijk werk moeten doen. En zelfs als ze het geluk hebben om wel in een gezellig en warm huis te komen, blijft het werk uitputtend. Welke vader wil nu zoiets voor zijn dochter, is haar redenatie. Maar aan het einde van het artikel stelt zij dat elke vrouw op een punt in haar leven komt dat ze niet meer op kantoor kan werken en terug in huis moet. De Wandermädeln hebben dan een groot voordeel, omdat zij hebben geleerd om met deze zwarigheden om te gaan. Ze gebruikt dus toch nog het argument dat de DMWB de meisjes voorbereid op het huishouden, terwijl ze daar eigenlijk zo op tegen is. Aan het einde van haar betoog laat ze wel zien dat ze vindt dat vrouwen ook ander werk mogen verrichten: ‘Daß sie es auch in Berufen können, die sonst ausschließlich dem Manne gehören, das haben sie ja wohl in den Kriegsjahren bewiesen.’70

Een ander artikel in Werner Kindts verzamelwerk gaat nog verder op dit onderwerp. Dit artikel is verschenen op 11 november 1919 en geschreven door Ilse Kaiser. Ook zij neemt het op voor de nieuwverworven rol van de vrouwen in de Duitse maatschappij.

Ein großer Teil der Mädchen hat bisher seinen Unterhalt im kaufmännischen Beruf gefunden, und besonders war dies während der Kriegszeit der Fall. Es ist schon wiederholt im Landfahrer ausgeführt worden, welche scheinbaren Vorzüge dieser doch durchaus unweibliche Beruf den Mädchen bietet, indem er ihnen eine gewisse Freiheit und Selbständigkeit verschafft und dadurch die Möglichkeit, sich weiter zu bilden – besonders im Gegensatz zu denen, die im häuslichen Berufe stehen.’71

70

Ibidem, 720.

71

(20)

Kaiser is een voorstander van vrouwen die hun eigen brood verdienen en daarmee onafhankelijk zijn van anderen. Ook stelt zij vrouwen die in het huishouden werken, hun eigen of dat van een ander, er slechter van af zijn dan vrouwen in het bedrijfsleven. Maar:

‘Die Ereignisse der letzten Zeit haben daran aber mancherlei geändert. Besonders durch die Rückkehr der Feldsoldaten haben manche Mädchen ihre kaufmännische Stellung räumen müssen und es hat fast den Anschein, als ob tatsächlich eine Strömung vorhanden ist, die sich grundsätzlich gegen die Frauenarbeit in männlichen Berufen wendet.’72

Na de terugkomst van de soldaten moesten de vrouwen hun nieuwverworven, zelfstandige posities dus weer opgeven. Dit hadden de vrouwen toentertijd ook al door. In de Deutscher Mädchen Wanderbund ontstond er om deze reden verzet tegen deze ontwikkeling:

‘So ersteht (sic) für manches Mädchen die Notwendigkeit, sich nach einer anderen Erwerbsmöglichkeit umzusehen. Sicherlich werden viele die Rückkehr in den häuslichen Beruf, als dem ihnen am nächstliegende, in Erwägung ziehen, doch wird ihnen der Entschluß wohl durch die Überlegung schwer gemacht, daß der Stand der Hausangestellten kein leichter ist und außer den Anforderungen an ihr wirtschaftliches Können sie ihrer persönlichen Freiheit und Selbständigkeit fast gänzlich beraubt, was gerade von ihnen als besonders schmerzlich empfunden werden wird.’73

Ilse Kaiser vond dat de terugkeer naar huishoudelijke taken of beroepen een achteruitgang betekende van de positie van de vrouw. Hier moeten de DMWB-vrouwen zich tegen verzetten volgens Kaiser, want ook in hun kringen zal dit standpunt voor veel confrontatie zorgen, maar alleen door door te zetten kan een betere en zelfstandigere positie van de vrouw worden bewerkstelligt.74

Vlak na de Eerste Wereldoorlog kwam er een debat in de Deutsche Mädchen Wanderbund over de positie van de vrouw in de Duitse maatschappij. Zij moet zelfstandig zijn en zoals Luise Walbrodt aangaf in de brief naar Werner Kindt mag zij zich zeker sinds het stemrecht bemoeien met politiek en andere maatschappelijke terreinen. Maar dit beeld is er niet vanaf het begin geweest. De DMWB is opgericht om de Duitse meisjes te kunnen laten ontsnappen aan de grote stad en ze de nodige afleiding en ontspanning te bieden na

72 Ibidem. 73 Ibidem, 721. 74 Ibidem.

(21)

school.75 Ideeën over emancipatie waren nog niet aanwezig. Tot 1918 was het ideaal van de

DMWB-meisjes om moeder te zijn, die voornamelijk bezig was om haar innerlijke zelf te verbeteren.76 Na de oorlog worden de meisjes dus autonomer en willen ze meer van zich

laten horen. Maar naast dat ze mondiger worden, worden ze als groep ook meer in zichzelf gekeerd. In een ander artikel in Werner Kindt ‘Mädchen-Gemeinschaft’ houdt Irmgard Schrötel een pleidooi voor de exclusieve meisjesgroepen. Dit artikel is ook op 10 oktober 1919 verschenen in der Landsfahrer, dezelfde dag als Ilse Kaisers artikel over de meisjesberoepen. Interessant aan dit stuk is dat Irmgard Schrötel dezelfde argumentatie gebruikt voor de gescheiden groepen als de jongens in de Wandervogel deden, namelijk de lichamelijke verschillen en de verschillende doelen en verlangens die ze bij de Wandervogel hebben:

‘Wir haben sie oft gespürt, wenn wir einen Jungen zu Gaste hatten. Die Seelen der Mädchen konnten einander nichts geben, die Türlein waren zu. Es war Singen und Tanzen und Tollen und es war mal fein so. Aber am liebsten sind wir allein und bringen den Schwestern alles. Jungen müssen mit Jungen zusammen sein, müssen kämpfen und ihre Kraft messen, und finden wir es nicht ganz selbstverständlich, wenn sie ihre Jungensangelegenheiten allein beraten?’77

Jongens moeten vechten en hun kracht meten, meisjes moeten gezellig samen zijn. Schrötel gebruikt dit argument van fijne, veilige vrouwengroepen meer in dit betoog:

‘Ebenso werden auch wir Mädchen einander immer allein brauchen, weil wir artgleich sind.Gewiß, es gibt auch Stunden wo Mädchen und Jungen tiefes gemeinsames Verstehen und Erleben haben können, doch kann dieses nicht den Grund ergeben zum Aufbau unserer Mädchen-Gemeinschaft. Nie kann ein Junge ein Mädchen restlos ausfüllen, auch nicht der, dem sie Lebensgefährtin ist. Wie eine Insel ist in jedem Weib ein Reich, das nur von ihrem Weiblichen ausgefüllt wird und das der Mann nicht verstehen kann.’78

Dit is een ander discours dan tot dan toe dominant was bij de meisjesbonden. Dit geeft ook goed aan welke verandering de vereniging door is gegaan in de periode 1914-1919. Voor de oorlog waren meisjes niet zo fel gekant tegen samen wandelen met jongens. Tijdens de

75

De Ras, Body femininity and nationalism, 105.

76 Ibidem, 107. 77 Kindt, 718. 78 Ibidem.

(22)

oprichting, waarin ze zichzelf onder een soort peetvaderschap van de Fahrende Gesellen hadden geplaatst, wilden ze veel dingen samen doen met de jongens. De DMWB had ook als doel om meisjes voor te bereiden op een goed moeder- en partnerschap. De oorlog heeft daarin veel veranderd. De jonge vrouwen die lid waren van DMWB moesten het werk van de mannen overnemen, om geld te verdienen. Blijkbaar beviel dit wel en toen de jongens terugkwamen hebben de meisjes bij de DMWB ook in dit debat hard hun best gedaan om deze zelfstandige posities te behouden. Ook waardeerden de meisjes de vrouwengemeenschap meer dan het ondernemen van gezamenlijke activiteiten met de jongens en de vereniging breidde zich in de beginjaren van de Weimarrepubliek steeds meer uit.

De Deutscher Mädchen Wanderbund, de Alt-Wandervogel en de Jung-Wandervogel, de Fahrende Gesellen en de ‘ouderenbonden’ – er waren genoeg andere verenigingen die na de oorlog veel leden van de Wandervogel e.V. afsnoepten. Dat was echter niet de enige bedreiging voor de grote koepelorganisatie. Ook in 1919, na het aanstellen van de nieuwe Bundesleitung, konden ze het niet eens worden over het leiderschap. Een van de leden van de Bundesleitung, Willi Kelber, geboren in 1901, verklaarde in het maandblad Wandervogel het volgende: ‘Ich bin in der Bundesleitung der einzige, der seinem Alter nach in den Bund gehört. Ich bin der einzige Vertreter der Jugend in der Bundesleitung eines Jugendbundes, der noch dazu zu einer Bewegung gehören will.’79 De vorming van een nieuw bestuur begon

hierna opnieuw. Het begrip Jugendbund werd in die tijd verschillend uitgelegd. Moesten ze een Jungensstaat worden of een Jugendbund voor jongens én meisjes blijven? Dit mochten de verschillende groepen zelf bepalen. Zo vloeiden langzaam steeds meer van de weinige verantwoordelijkheden en oplossingen voor moeilijke vraagstukken die ze hadden weg bij de centrale Bundesleitung en werden de lokale en regionale nog invloedrijker dan ze al waren. De Wandervogel eingetragener Verein werd steeds minder moeilijker te besturen, de ‘Bündische Zeit’ brak aan.

79

(23)

Hoofdstuk 2: Onzekere tijden 1920-1923

De Wandervogel e.V. verloor na de oorlog haar vaste structuur en de verschillende bonden kregen meer autonomie. In de historiografie over de Wandervogel wordt vanaf dit moment gesproken over de Bündische Zeit of Bündische Jugend. Waar streefden de Wandervogelbonden naar na de oorlog en voor wie waren zij bedoeld?

Uit een onderwijs-historisch artikel van John Gillis uit de jaren ’70 blijkt dat het succes van de Wandervogel heeft kunnen plaatsvinden door de opkomst van het gymnasium als school voor de opkomende middenklasse. De oude elite stuurde hun kinderen nog naar de militaire scholen, die, in tegenstelling tot het gymnasium, vaak de vorm van een internaat

(24)

hadden. Het gymnasium had als dag-instelling geen invloed op het gehele leven van de jongens. Gillis stelt dat de jongeren thuis ook weinig mogelijkheid hadden om ‘puberproblemen’ te bespreken. Daarom verliep de sociale en seksuele ontwikkeling van deze jongeren moeizaam.80

De Wandervogel zorgde door hun extra-curriculaire activiteiten wel voor deze ontplooiing. In groepen met leeftijdsgenoten, onder leiding van iets oudere leiding, die nog dichtbij genoeg stond om een echt voorbeeld voor de scholieren te zijn, brachten zij hun vrije dagen door. De Wandervogel stond tussen school en thuis in, claimde voor een generatie pubers te spreken die verder hun moeilijkheden met opgroeien nergens kwijt konden en zorgde voor een omgeving waarin de jongeren rebels en opstandig konden zijn zonder te worden afgestraft. Dit betekent niet dat de beweging anti-volwassenen was. Er was altijd een raad van volwassenen betrokken bij een Wandervogelbond en de organisatie werd door de ouders van de leden betaald. Wel richtte de Wandervogel zich volledig op de ontplooiing van de pubers en probeerden zij, zoals eerder aangegeven, neutraal te zijn in politieke meningsvorming. Deze neutraliteit kwam volgens Gillis ook tot uiting door terughoudendheid in de emancipatie van de arbeidersstand. De Wandervogelleden hebben weinig tot geen pogingen gedaan om jongeren uit de werkende klasse te betrekken bij hun activiteiten of om activiteiten te organiseren voor deze jongeren. Hun idee van gelijkheid en broederschap bleef beperkt tot de leden van hun eigen sociale klasse.81

De angst voor een socialistische revolutie en voor de invloed van de sociaal-democraten in de Weimarrepubliek zorgde ervoor dat de relatie tussen de werkende klasse en de bourgeoisie nog gespannener werd. De burgerij had ineens ook een positie te verliezen. Deze angst maakte dat de middenklasse conservatiever werd, meer en meer bezig om hun verworven rechten van de afgelopen decennia te behouden.82 Gillis geeft terecht aan

dat de jongeren van de Wandervogel al sinds de oprichting het gedachtegoed van hun ouders (vaders) volgden. De rebellie was voornamelijk gericht tegen de aristocratische invloed op de samenleving, niet tegen volwassenen in het algemeen.

De gedachten van de middenklasse als geheel kwamen ook op losse schroeven te staan. Welke richting moet Duitsland op was een vraag waar niet iedereen het meer over

80

Gillis, J. R., ‘Conformity and rebellion. Contrasting styles of the English and German youth 1900-1933’ History of education quarterly 13 (1973) 249-260 aldaar 256.

81

Ibidem, 257.

82

(25)

eens was. Het vertrouwen in het vooruitgangsdenken was door de nederlaag in de oorlog hard geschaad.

Wohin geht der Kurs?

Ook in de Wandervogel e.V. was er veel discussie over welke richting er op gegaan kon worden. In 1920 kwam een brief van de Bundesleitung met de nieuwe grondbeginselen van de Wandervogel e.V. en een uitleg over de reorganisatie van de vereniging. Deze grondbeginselen waren opgesteld op de Jungestagen in Bremen, van 4-6 september 1920. De ‘Leitsatz’ bevat de volgende drie onderdelen:

1. Der Wandervogel ist ein Jugendbund, der getragen wird durch junge Menschen, die in ihrem Bekenntnis zur Idee Wandervogel zusammengehören und sich dem Bunde in ihrer Arbeit verantwortlich fühlen.

2. Dreierlei Kräfte sind es, die unser Wandervogelsein bestimmen und die je nach der Eigenart und dem Alter des Einzelnen verschieden stark betont werden: einmal der alte deutsche Wandertrieb, zum andern der Wille zu neuer Lebensgestaltung, zum dritten persönliche Bindungen von Mensch zu Mensch.

3. Diese sich zur Idee Wandervogel ergänzenden Kräfte müssen im Bunde Wandervogel frei von aller Einseitigkeit und Beschränkung nebeneinander bestehen können. Jeder Gedanke, der aus dem Bunde herauswächst, muß daher dort, wo er auf Grund freier Anerkennung lebensfähig ist, innerhalb des Bundes verwirklicht werden können. Dies ist die Lösung der Mädelfrage: jeder Gau, jede Gruppe muß es so halten, die die Ehrlichtkeit ihres Lebens es verlangt.83

Aan deze nieuwe grondbeginselen valt een aantal dingen op. Ten eerste gebruikte de auteur van het stuk het woord ‘Bekenntnis’ waarvan de vertaling geloof, religie of confessie is. Een behoorlijk diepgaand geloof en vertrouwen in het idee ‘Wandervogel’ was dus nodig om een goede Wandervogel te zijn. Ten tweede noemde de bondsleiding zelf drie motieven die Wandervogelleden hebben om actief te zijn in de vereniging. Zelf noemden ze het ‘Kräfte,’ alsof het gaat over iets waar de leden zelf geen invloed op hadden, maar wat een onbedwingbare drang en kracht was die van buitenaf kwam, waarschijnlijk van de ‘Bekenntnis.’

De drie krachten die de bondsleiding in 1920 erkende zijn:

83

(26)

1. De drift om te wandelen (ook hier weer een externe kracht, waar de jongeren zich aan over moeten geven)

2. Om hun leefhouding en manier van leven te veranderen

3. Om goede, persoonlijke banden met andere leden op te bouwen.

Deze drie krachten moesten volgens de bondsleiding vrij van eenzijdigheid en beperking naast elkaar kunnen bestaan. Moeilijke vraagstukken, zoals het wel of niet toelaten van meisjes moesten aan de hand van deze drie krachten op te lossen zijn: elke bond kon voor zichzelf bepalen of een denkbeeld in die bond levensvatbaar was en verwerkelijkt kon worden. Onder deze grondbeginselen staat een toelichting:

‘”Was wollt Ihr bloß mit diesen Leitsätzen?”

werden manche unter euch fragen. – Freilich, ein Wagnis ist’s, in Worte fassen zu wollen, was sich kaum aussprechen läßt, und wer uns mißverstehen will, kann er natürlich leicht! – Wir mußten es tun. Im ganzen Bunde gärt es; von allen Seiten erhebt sich lauter und lauter die Frage an die Bundesführerschaft: Wohin geht der Kurs? Man hat ein Recht, zu fragen: allzulange schon ist die Antwort hinausgeschoben worden. Die zersetzenden Kräfte in der Bewegung gewinnen immer mehr Boden, und einzelne Gaue lösten sich gar verzweifelnd vom Bunde. So geht es nicht weiter, wir wollen einen starken deutschen Wandervogel.

So sagen wir denn, was wir wollen, damit sich zu uns bekennen kann, wer unser Streben teilt.

So sagen wir denn, was uns der Wandervogel ist, damit sich endlich die von uns trennen, die in starrer Einseitigkeit ihren Weg gehen und wie ein Alpdruck lähmend auf unserm Bunde lagen

Glaubt nicht, Ihr Jungs und Mädel, daß wir Euch und uns auf ein System von toten Worten festlegen wollen. Dies Ringen nach dem Ausdruck unseres Wollens mußte sein: es kettet uns nur noch fester aneinander, uns, die wir stolz auf unser Wandervogelsein sind. Von sprühendem Leben, von ernstem Suchen zeugen auch diese Worte.

Und noch etwas: Nur Älteren können diese Leitsätze etwas sagen. Es ist dem Wesen des Wandervogels als Jugendbund angemessen, daß seine Mehrzahl die uns vorschwebenden Ideen nicht gedanklich, sondern nur rein instinktiv erfaßt. Andernfalls wäre es ein Zerrbild. Es setze sich ein jeder Führer mit unsern Leitsätzen ehrlich auseinander, vergesse aber dabei nicht die Hauptsache: Das Leben und Taten.

Laßt uns froh unser Wandervogeltum zu leben suchen, sofliegt unser Greif der Sonnen entgegen! – Wir brauchen Klarheit über die Lage in allen Gauen; wer zu uns hält, soll sofort Verbindung mit uns aufnehmen.

(27)

Bruno Neindorf Werner Kindt

Münster, Westfalen Farmsen, Bez. Bremen Stauenstr. 46-II Kupferdamm 59

Richard Schapke Charlottenburg Uhlandstr. 184

Beschlüsse einer Führersitzung des W.V.e.V. auf dem Bremer Jungentag

Die Bundesführerschaft ergänzt sich durch Richard Schapke, Werner Kindt, Jürgen Jaeckel.

Innerhalb der Bundesführerschaft übernimmt die Arbeit für die Neugestaltung des Bundes eine vorläuftlige Bundesleitung: Bruno Neindorg, Richard Schapke, Werner Kindt. Bis Ende dieses Monats wird das erste Heft der Führerzeitung erscheinen, in dem sich die Bundesleitung und Bundesführerschaft zur Erzielung einer schnellen Klärung mit den hauptsächlichsten Fragen auseinandersetzen wird.

Die Bundesleitung fordert von jedem Gau, jeder Gruppe ein unbedingtes Bekenntnis zu ihren

Leitsätzen. Sie wird im Oktober zu einem Bundesvertretertag einladen, auf dem sich die Stellungnahme des

Gesamtbundes ergeben muß.84

De Bundesleitung nam in deze begeleidende brief bij een behoorlijk scherp standpunt in. Ze begon de brief met de mededeling dat ze zich er bewust van waren dat ze een risico nemen om op te schrijven wat zich ook niet makkelijk uitspreken laat. Hieruit blijkt dat er veel strijd was om de bond, maar dat een al te sterke mening van de bondsleiding niet gewaardeerd werd. Dit komt goed overeen met de kenmerken van de Wandervogel als verzameling van allerlei kleine bonden met veel autonomie. De bondsleiding verontschuldigde zich daarom ook en zei met nadruk dat zij deze brief moesten opstellen, om een duidelijke koers aan te geven. De tegenspraak tegen de bondsleiding was groot en verschillende individuele groepen splitsten zich af van de e.V.. Dit was niet wenselijk volgens de bondsleiding, er moest juist een sterke Duitse Wandervogel komen en die kon juist woordherhaling ontstaan als alle bonden en leiders de grondslagen zouden onderschrijven en er daarnaast juist veel ruimte kwam voor diversiteit.

84

(28)

Naast de scherpe stellingname over de grondbeginselen, is het opvallend dat er specifiek wordt geschreven: ‘Nur Älteren können diese Leitsätzen etwas sagen.’ Deze bondsleiding nam het dus specifiek op voor de ouderen in de bond, wat zeker het jaar daarvoor een groot twistpunt was geweest. De reacties op de brief van de leiders van de gebieden op de Leitsatz waren verschillend. Om de verschillende reacties te kunnen duiden moeten we nog een paar weken verder terug in de tijd. Tijdens ‘Jungdeutsche Tag’ in Kassel in de eerste week van augustus 1920 kwamen de twee bondsleiders Konni Kleymann en Bruno Neindorf lijnrecht tegenover elkaar te staan in hun visie op de Wandervogel e.V.. Kleymann, die door Kindt in de openbare brief ‘Ludwigslust: Kleymann will den “Freundschaftsbund”’ wordt aangevallen, wordt neergezet als tegenstander van het meisjeswandelen, omdat: “Hier steht Konni Kleymann, der unter -Wandervogelsein- einzig und allein die enge erotische Freundschaft zwischen dem Führer und seinen Jungen sieht. Schon aus dieser Einstellung heraus verneint er die Möglichkeit eines Mädchenwandervogels überhaupt.’85 Kindt speelt de argumentatie hier hard op de man. Homoseksualiteit en

‘erotische Freundschaft zwischen dem Führer und seinen Jungen’ zijn zeker niet onomstreden in de Wandervogel en deze thema’s hebben ook voor de Eerste Wereldoorlog voor een behoorlijke crisis in de Wandervogel gezorgd.86 Maar voor Kindt is het menens: hij

zegt dat Kleymann alleen staat en dat daartegenover bij Neindorf er twee bestuurders meekomen, namelijk Kindt zelf en waarschijnlijk Richard Schapke, hij noemde hier echter geen specifieke naam bij. Kindt zegt in zijn brandbrief tegen Kleymann het volgende:

‘Uns ist der Wandervogel etwas Größeres, Höheres. Drei Kräfte sehen wir wirken in uns, in unserm Wandervogel. Die Freundschaft ist die eine, gewiß, was wäre die Wandervogel ohne sie? Aber sie ist nicht das einzige. Das Wandern, die deutsche Sehnsucht in die Weite, die Freude und der schönen Gotteswelt, das nennen wir als Zweites, Wer wollte es missen? Und zum Dritten: bewußt gehen wir hinaus über die Scheinkultur der Alten, bewußt lehnen wir Rauch- und Rauschgifte ab, üben wir uns in Einfachheit und Selbstsucht, denn tüchtige, wahre deutsche Menschen wollen wir werden, auch dazu hilft uns der Wandervogel.’87

85

Kindt, ‘Ludwigslust: Kleymann will den “Freundschaftsbund”’ in: Kindt, Die Bündische Zeit

(Keulen 1968) 93-94, aldaar 93.

86

Williams, J.A., ‘Ecstacies of the young. Sexuality, the youth movement and moral panic on the eve of the First World War’, Central European History 34 (2001) 163-190.

87

Kindt, ‘Ludwigslust: Kleymann will den “Freundschaftsbund”’ in: Kindt, Die Bündische Zeit

(29)

De partij van Neindorf en Kindt nam hier, naast het aanmoedigen van meisjeslidmaatschappen in de vereniging een duidelijk standpunt in, in de discussie over abstinentie van alcohol en tabak en de ontwikkeling van de leden tot goede Duitsers.

Helaas zullen we nooit te weten komen hoe de strijd tussen Neindorf en Kleymann tot een einde was gekomen bij een verkiezing, omdat Kleymann samen met de voorzitter van de Wandervogel tijdens een schipbreuk bij een tocht naar Zweden is verdronken. Hierdoor traden Neindorf, Kindt en Schapke op de Bremer Jugendtag automatisch aan als nieuw bestuur, maar was hun leiderschap niet geheel gelegitimeerd, zeker niet voor hun tegenstanders. Twee maanden later was er al weer een nieuwe ‘Bundesvertretertag’ nodig, deze keer helemaal ingericht op het meisjesvraagstuk. De leden en vertegenwoordigers van de ‘reine Jungenbunden’ splitsten zich hier definitief af van de Wandervogel e.V.88 In Werner

Kindts verzamelwerk staat een aantal brieven die geschreven aan de bondsleiding of aan andere ‘Gauenführers’ waarin veel kritiek wordt gegeven aan het huidige bestuur en naar nieuwe samenwerkingsverbanden tussen de groepen wordt gezocht. Ook de Alt-Wandervogel was hierbij betrokken, op zoek naar nieuwe aansluiting. Hoewel (of juist doordat) Kindt op alle brieven reageerde en de tegenstanders van zijn standpunt probeerde te overtuigen, werd de sfeer grimmiger in de Wandervogel.

Aus dem Kampf um den Bund

In 1922 verscheen een speciale uitgave van het blad Wandervogel Deutscher Jugendbund e.

V. over de ruzies in de e.V. In het blad komen verschillende partijen aan het woord over hun

mening op de twisten in de vereniging. Deze 50 pagina’s tellende maart-editie van het blad is daarom toepasselijk ‘Aus dem Kampf um den Bund’ genaamd.89

De uitgave begint met een voorwoord van de hoofdredacteur van het blad Paul Bröder:

‘Gegensätze müssen sein. Denn nur durch ihr Gegeneinanderkämpfen spannt sich Energie und Wille. Im Willen des Menschen werden seine Gegensätze gesammelt und zur Einheit überbrückt. Wohlgemerkt: überbrückt, nicht beseitigt oder ausgeglichen. Ueberbrücken heißt: sie bleiben bestehen und tragen gemeinsam zugleich und jeder für sich eine Last.

88

Kindt, Die Bündische Zeit, 88.

89

(30)

Der Wille des Menschen ist die Gemeinschaft seiner inneren Kräfte. Eine solche Gemeinschaft ist also kein Brei, sondern ein Gefüge von Verschiedenheiten.’90

De volgende tekst is van Werner Kindt, die wederom schreef namens de Bundesleitung. Hij stelde het volgende:

‚Kampf um den Bund!

(...) Zwar hat sich zeigen müssen, daß die Front nicht so breit war, wie wir hofften; doch unser Wille ist stark und unsere Sehnsucht groß – so kann uns ein Rückschlag vielleicht aufhalten, doch nimmer erschüttern.91

Kindt gaf in de tweede alinea van het stuk al aan dat de strijd niet zo verliep als de bondsleiders hadden gehoopt, omdat er niet het verwachte draagvlak was, maar dat ze zich niet zomaar uit het veld lieten slaan, omdat hun wil en verlangen zo groot was. Maar het heeft niet mogen baten. Uit de rest van de tekst en uit andere teksten uit dit extra katern blijkt dat het scenario dat door Werner Kindt en consorten zo werd gevreesd onvermijdelijk is gebleken: een aantal grote bonden en ‘Gauen’ verenigden zich tijdens de laatste bondsdag in Görlitz en scheiden zich af van de e.V.. In de briefwisseling tussen Friedel Keppel en Werner Kindt, geeft Keppel, één van de leiders van de nieuwe vereniging, het volgende argument:

‘Lieber Werner! Görlitz liegt heute weit hinter uns. Es ist ein neuer Weg beschritten worden; der, den ich will, is auch dieser noch nicht. Wir müssen ganz streng werden. Ich kann’s nicht oft genug sagen. Und daran ist auch Dein Weg und Wollen im Bund schließlich gescheitert. Du kannst nicht Menschen zusammenzwingen, auch nicht in der Bündesführerschaft. Werner, Du bist oft zu groß gewesen und glaubtest, durch eine große Idee könntest Du 32 Gaue zusammenhalten. Aber die Idee war gar nicht da und – wenn sie da war – nicht allen gemein.’92

Keppel vindt dus dat de ideeën van de bondsleiding en Kindt voor de grote Wandervogelvereniging niet haalbaar ware, zelfs niet onder ‘dwang’ van de bondsleiding. Maar de ideeën van Kindt waren niet zo ‘inclusief’ als nu lijkt. Hij en de rest van de bondsleiding hadden zich zo opgesteld dat het leek alsof zij voor iedereen open stonden en

90 Ibidem, p.69. 91 Ibidem. 92 Ibidem, 99.

(31)

ruimdenkend waren, doordat ze graag meisjes erbij betrokken. Op sommige standpunten waren Kindt en de rest echter behoorlijk ‘exclusief.’ Uit de aanval op Kleymann blijkt dat zij geen fan waren van de vermeende homoseksualiteit in de vereniging. Deze afstandelijkheid heeft echter niet zo veel te maken met de homoseksualiteit als wel met een ander fenomeen dat groot is geweest in de Wandervogel: de Männerbünde.

Na de tragische dood van Kleymann kwamen er berichten in het nieuws over de homoseksuele gebeurtenissen tijdens de Wandervogeltocht naar Zweden. Naar aanleiding hiervan heeft bestuurder Bruno Neindorf een reactie gevraagd van zijn ‘Doktorvater Professor Johannes Plenge’ waarin diegene zijn afkeur uit zou spreken tegen de beweringen van Hans Blüher over de homo-erotische grondslag van de Wandervogel.93 Neindorf moest

hierna zijn bestuursfunctie neerleggen. Waarom? Hans Blüher, één van de meest bekende Wandervogelbestuurders van voor de oorlog was in 1913/1914 in opspraak gekomen door een tekst die hij had gepubliceerd over de Wandervogelbeweging als erotisch fenomeen. Hierin betoogde hij dat de adolescente jongens en de jongvolwassen leiders tot elkaar waren aangetrokken door homo-erotische gevoelens en dat deze mannenbonden zeer belangrijk waren voor de Duitse natie.94 Hij pleitte daarom voor een volledige autonome vereniging die

zonder inmenging van volwassenen zorgde voor de opvoeding van de jongeren, ook de seksuele opvoeding. In combinatie met de eerder genoemde Freideutsche Jugendtag, waarin ook gepleit werd voor de autonomie van de jeugdbewegingen, viel dit niet goed in Duitsland. Politici linkte de twee gebeurtenissen aan elkaar en er ontstond een zogenoemde ‘golf van morele paniek’ bij de conservatieve, Katholieke en gematigd-liberale politici en opiniemakers. Er werd door hen een offensief gevoerd tegen deze ideeën en ook in de kranten werden er verschillende artikelen aan gewijd.95 De jeugdbeweging zat niet te wachten op deze aandacht

van buitenstaanders, zowel in het kamp voor als tegen Blühers gedachtegoed.

Vanuit deze achtergrond is het goed te begrijpen dat de paniek ook toesloeg toen de bondsleiding de nieuwsberichten over de homoseksuele voorvallen tijdens de trip naar Zweden las en de beweringen over de homoseksuele grondslag wilde tegenspreken. Naast dat ze geen zin hadden in meer bemoeienis van buitenstaanders heeft, draagt historicus John Williams ook het volgende argument aan: ‘The myth that homosexual men were pedophiles

93

‘Stellungnahme der Bundesleitung des Wandervogel zum -Antiblüher- in: Kindt, Die

Bündische Zeit 97.

94

Williams, ‘Ecstacies of the young’ 163.

95

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

Van de geïnventariseerde oppervlakte binnen het CI-gebied heeft 5029,32 ha een bijzondere bestemming waarvan 62,5% de bestemming bergboerengebied heeft In totaal hebben

Om het verbruik van de minerale olie te minimaliseren en vanwege voorgaande resultaten is tijdens ronde 2 in de referentieafdeling een vloeibare afdeklaag aangebracht op het moment

Uitbraken van veewet- ziekten veroorzaken niet alleen schade voor het getroffen bedrijf en de omringende bedrijven, maar ook voor de gehele sector omdat ze gepaard gaan

To summarise, reports indicate that soluble Klotho, either directly supplemented as recombinant protein or derived from induced or constitutive overexpression, is capable of

The purpose of this thesis was to investigate whether a nudge in the form of a commitment to exercise in an effective way to increase the attendance rates of people in

5.2.1 To explore the employee perceptions with regard to the extent to which the wellness programme of the North West Provincial Legislature promotes the physical, social,

Namibian arid and semiarid rangeland managers largely rely on the classical rangeland succession model based on Clements (1928) to explain changes in the composition of the