• No results found

Over de behoefte van jonge geiten aan vitamine C

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over de behoefte van jonge geiten aan vitamine C"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSLANDBOUWPROEFSTATION HOORN.

Over de behoefte van jonge geiten aan vitamine C,

DOOR

E. BROUWER en d. C. DE RUYTER DE W I L D T . (Ingezonden 29 Januari 1930.)

Door t a l v a n onderzoekingen weet m e n , dat de versehe koemelk vita-m i n e C bevat, zoowel i n d e n zovita-mer, wanneer de koeien i n de wei loopen e n dus ruimschoots vitamine C opnemen, als i n den winter, wanneer d e dieren op stal staan. Eveneens weet m e n , d a t d i t vitamine in geitenmelk voorkomt.

D e hoeveelheid v a n deze onbekende stof is bij koemelk veel vaker onder-zocht d a n bij geitenmelk. Op grond v a n deze onderzoekingen m e e n e n d e m e e s t e onderzoekers, d a t deze hoeveelheid in de koemelk 's winters aan-merkelijk kleiner is d a n 's zomers, als gevolg v a n de verschillende voedering. Toch zou deze stof 's winters niet geheel ontbreken, zelfs k o n zij worden aangetoond, wanneer d e dieren geen groenvoer, bieten en dergelijke ont-vingen, m a a r uitsluitend werden gevoerd m e t een droog rantsoen, alleen bestaande uit voedermiddelen, die zóó weinig C-stoffen b e v a t t e n , d a t deze l a a t s t e m e t behulp v a n marmotjes (dit zijn de gebruikelijke proefdieren) niet k u n n e n worden opgespoord 1) .

Om de aanwezigheid bij een dusdanige voeding t e verklaren zou m e n k u n n e n meenen, d a t de koe een reservevoorraad h a d gemaakt in den tijd, dat zij i n de wei liep. M a a r zeer waarschijnlijk is deze opvatting niet juist, o m d a t aan H A K T , STBBNEOCK en E L L I S 2) bleek, d a t zelfs n a e e n j a r e n l a n g aanhoudende droog-voedering nog steeds duidelijk aantoonbare hoeveelheden vitamine C in de melk aanwezig waren.

Tot een tweede mogelijke verklaring k o m t m e n , wanneer m e n bedenkt, dat uit de dierproef m e t marmotjes n i m m e r k a n worden besloten, d a t h e t vitamine in h e t geheel niet in een bepaald r a n t s o e n voorkomt, m a a r d a t a l l é é n ' m a g worden gezegd, d a t de hoeveelheid beneden een zeker m i n i m u m ligt. Men zou d u s k u n n e n denken, d a t , ondanks h e t feit, dat de biologische proef negatief uitvalt, er toch kleine hoeveelheden in hooi e n dergelijke

aanwezig zijn, welke daaruit door de koe zouden k u n n e n worden opgenomen en in een m e e r geeoncentreerden vorm i n d e m e l k weer worden

uitge-1) H U G H E S , F I T C H , CAVE en B I D D E L , J o u r n . biol. ehem., B d . 71, 1927, bldz. 309, zijn h e t m e t deze opvatting niet eens. Zij vonden geen verschil v a n e e r i g e beteekenis in gehalte a a n v i t a m i n e C tusechen de melk v a n koeien, welke wèl en welke géén groenvoer ontvingen.

2) H A R T , STEENBOCK en E L L I S , J o u r n . biol. e h e m . , B d . 42, 1920, p . 383. Zie ook H U G H E S , FITCH, CAVE en E I D D E L , J o u r n . biol. ehem., B d . 71, 1927, bldz. 309.

(2)

k u n n e n uitvallen. Deze meening waren ook H A R T C.S. toegedaan.

Nog een andere mogelijkheid bestaat hierin, dat h e t vitamine in h e t lichaam v a n het rund uit inactieve stoffen wordt opgebouwd, hetzij in de weefsels, hetzij in het d a r m k a n a a l . E e n dergelijke synthese heeft m e n gemeend experimenteel te kunnen aantoonen voor het vitamine B x). I n dit geval zijn het de gistingen in de pens, welke m e n voor de vorming aan-sprakelijk stelt (zie ook noot 2). E e n synthese v a n h e t vitamine C heeft m e n bij kippen en r a t t e n gemeend te k u n n e n aantoonen.

Hoewel de oplossing van dit vraagstuk mogelijk en v a n groot physio-logisch belang is, interesseerden wij ons bij dit probleem nog méér voor een andere, meer practische zijde, die trouwens m e t het voorgaande zeer nauw verband houdt.

Vraagt m e n zich namelijk af, welke de beteekenis v a n het regelmatig voorkomen van h e t vitamine C in de koemelk is, dan doen zich twee mogelijkheden voor. D e ééne is, dat dit vitamine in de melk zou voorkomen, eenvoudig als afscheidingsproduct zonder meer, de tweede mogelijkheid bestaat hierin, dat deze onbekende substantie er in aanwezig is omdat zij voor de stofwisseling van h e t kalf moet worden benut.

A priori zal zeker ieder aan de tweede hypothese den voorkeur geven en derhalve verwachten, dat het ontbreken van het vitamine C in h e t voedsel ook bij kalveren scheurbuik of een aanverwanten ziektetoestand zal doen ontstaan, evenals bij marmotjes, apen en menschen het geval is. Merk-waardigerwijs heeft m e n dit tot nu toe niet experimenteel kunnen bevestigen.

THURSTON, E C K L E S en PALMER 2) slaagden er zelfs in twee kalveren van nog geen twee weken oud op te kweeken op een rantsoen, bestaande uit hooi (aanvankelijk autoclaaf-hooi), maïs, haver, lijnmeel, levertraan, melk (waar-door eer. uur lang bij 82° C. zuurstof was geleid) en bovendien een weinig zout, alles d u s bestanddeelen, waarin geen, of althans bijna geen vitamine C voorkomt.

Inmiddels waren ook aan ons instituut dergelijke onderzoekingen op touw gezet, en wel voorloopig m e t geiten. H e t is namelijk niet onwaarschijnlijk, dat de verhoudingen bij geiten ongeveer dezelfde zijn als bij koeien. Zoo hebben ook wij ons ervan k u n n e n overtuigen, dat de geitenmelk bij weidegang vitamine C in duidelijk aantoonbare hoeveelheden bevat en eveneens bleek ons, dat dit in den winter bij voedering m e t een rantsoen, bestaande uit hooi, gedroogde pulp, maïsmeel en lijnmeel, het geval is, althans tot in het laatst van April 3) .

Als proefdieren dienden bij onderstaande proeven twaalf (N°. 1 t . e . m . 12) zeer jonge geitjes, die voor h e t meerendeel bij den aanvang der proeven

1) BECHDEL O.S., J o u r n . biol. ehem., Bd. 80, 1928, p . 231.

2) THURSTON, ECKLES en PALMER, J o u r n . Dairy Science, Bd. 9, 1926, bldz. 37. Bij de correctie: I n een kort geleden verschenen publicatie ( J o u r n . Dairy Sc., Bd. 12, 1929, bldz. 394) komen deze schrijvers op grond van voortgezette proeven tot de slotsom, dat h e t rund waarschijnlijk h e t vermogen bezit zelf h e t vitamine C in zijn organisme op te bouwen; h e t darmkanaal zou daarbij niet betrokken zijn.

3) Voor h e t verband tusschen voeding en h e t gehalte der geitenmelk aan C-stoffen zie ook: SÜDHOLT, Zschr. f. Tierzucht., Bd. 14, 1929, p . 175.

(3)

90

slechts enkele dagen (minder dan een week) oud w a r e n ; N°. 5 en 6 waren iets ouder, n.1. 18 dagen. V a n twee dieren (N°. 1 en 2) is de geboortedatum verloren gegaan; toch zijn ook deze dieren zeker niet veel ouder dan één week

geweest; vermoedelijk zelfs jonger.

Telkens werden beide jongen der moeders genomen. De proeven werden n u in 1926 (N°. 1 en 2) en 1927 (N°. 3 t . e . m . 6) zóó opgezet, dat telkenmale één der beide jonge dieren melk kreeg, waardoor bij 100° C. gedurende één uur lucht was geleid om het vitamine C te vernietigen ; het andere kreeg onbehandelde melk in een even groote hoeveelheid. I n 1928 ontvingen alle dieren (N°. 7 t . e . m . 12) deze „ g e o x y d e e r d e " m e l k ; één van elk paar kreeg echter per dag het sap van J sinaasappel bovendien, hetwelk rijk is aan vitamine C. Aanvankelijk kregen de dieren alléén melk van. geiten; later was de daarvan beschikbare hoeveelheid dikwijls niet groot genoeg. D a n werden er kleinere of grootere hoeveelheden koemelk aan toegevoegd, die op dezelfde wijze werden behandeld.

De hoeveelheid melk, welke per dier en per dag werd gegeven, steeg meestal tot 900 cc à 1000 c c ; slechts bij N°. 1 en 2 klommen wij tot 1500 cc. Al spoedig werden naast de melk autoclaafhooi (1 uur op 120° C.) en haver gegeven. Soms werd nog een weinig levertraan toegediend (vitamine A e n D ) .

Uit den aard der zaak werden de proeven in den zomer genomen. Daarom kregen de geiten, welke de melk leverden, volop gras; daarnaast werd nog

een weinig lijnkoek gegeven. I n 1926 en 1927 stonden deze geiten steeds m den s t a l ; in 1928 liepen zij in het weiland. Zooals gezegd werd ook koemelk gegeven; de koeien liepen steeds in de wei.

W a n n e e r de proeven ongeveer 6 m a a n d e n waren voortgezet, werden zij afgebroken.

Uit de bijgevoegde gewichtskrommen blijkt, dat er geen constant verschil in groeisnelheid tusschen proefdieren en contrôlediercn werd waargenomen. Ook verschijnselen van scheurbuik werden n i m m e r opgemerkt. Toch deden zich in het beloop der proeven af en toe storingen voor in den vorm van diarrhoe, vooral toen de dieren nog jong waren. D a n kon het zijn, dat de groei tijdelijk geremd werd; m e t scheurbuik heeft dit echter niets te m a k e n .

Na het afbreken der proeven werden de dieren (behalve N°. 1 en 2) verder gedurende vele m a a n d e n uitsluitend met gewoon hooi en haver gevoed. Ook bij dit rantsoen zagen wij geen s y m p t o m e n van scheurbuik optreden, hoewel het zeer weinig vitamine C bevat. Toch was de ontwikkeling niet steeds ongestoord. Integendeel, in de meeste gevallen zagen wij na enkele maanden een sterke daling van de gewichtskromme; zelfs kwamen sterfgevallen voor. Zooals gezegd, meenen wij dit niet aan gebrek aan vitamine 0 t e moeten toeschrijven. Zeer zeker zijn hier andere oorzaken in het spel, wier aard ons nog niet geheel duidelijk is geworden.

(4)

Overzicht.

Uit onze proeven is gebleken, dat jonge geiten in h u n voedsel niet veel vitamine C noodig h e b b e n ; zóó weinig, dat het ons ook bij zes zéér jonge

geiten door een verregaande vernietiging van het vitamine C in h u n voedsel niet gelukte scheurbuik of een daarop gelijkenden ziektetoestand te ver-wekken. Zelfs was geen duidelijke afneming van de groeisnelheden aantoon-baar in vergelijking m e t zes eontrôledieren. H e t vitamine-C-arme voedsel bestond aanvankelijk slechts uit „ g e o x y d e e r d e " melk (1 u u r op 100° C. onder luehtdoorleiding). L a t e r werden ook autoclaafhooi (1 uur op 120° C ) , haver en eventueel een weinig levertraan gegeven.

Aan de andere zijde wenschen wij niet de meening te doen postvatten, dat jonge geiten in het geheel geen n u t hebben van het vitamine C, dat h u n in h u n natuurlijk voedsel (geitenmelk, gras, enz.) wordt geboden. Bij

proeven als deze blijft steeds de mogelijkheid open, dat, ondanks alle moeiten, de vernietiging van het vitamine niet ver genoeg is gegaan, waar-door sporen zouden k u n n e n zijn achtergebleven, welke bij deze diersoort voldoende zouden k u n n e n zijn om h e t ontstaan van pathologische verschijn-selen te voorkomen. Meer nog echter neigen wij tot de a a n n a m e v a n syn-these van dit vitamine in h e t geitenlichaam zelf, welke hoeveelheid dan, hetzij op zich zelf, hetzij aangevuld m e t de genoemde sporen, voldoende zoude zijn voor gezonde ontwikkeling der geit. Wèl komen wij tot de slotsom, dat de behoeften van deze diersoort voor opname van buitenaf in dit opzicht zóó gering zijn, d a t jonge geiten onder practische verhou-dingen zeker niet gemakkelijk gebrek aan vitamine C zullen krijgen.

De physiologische beteekenis van het vitamine C in de geitenmelk is bijgevolg tot op heden duister, evenals bij de koemelk h e t geval is.

Kurze Zusammenfassung.

Aus obenstehenden Versuchen geht hervor, dasz junge Ziegen nicht viel Vitamin C in ihrem T u t t e r bedürfen; dieses Bedürfnis ist so gering, dasz es uns auch bei sechs sehr jungen Tieren durch eine weitgehende Vernichtung des Vitamins C in ihrem P u t t e r , nicht gelang Skorbut oder skorbutartige Krankheitszustände hervor zu rufen. Auch eine deutliche Abnahme der Wachstumsgeschwindigkeit konnte im Vergleich mit sechs Kontrolltieren nicht konstatiert werden. Die Vitamin-C-arme Nahrung bestand anfangs nur aus „ o x y d i e r t e r " Milch (eine S t u n d e auf 100" C. unter Luftdurchführung). Später wurden auch autoklaviertes H e u (eine Stunde auf 120° C ) , Hafer und eventuell ein wenig L e b e r t r a n gegeben.

Das Bedürfnis dieser Tierart an Vitamin C ist also so gering, dasz junge Ziegen unter praktischen Verhältnissen gewisz nicht leicht an Vitamin-C-mangel leiden werden.

Die physiologische B e d e u t u n g des Vitamins C in der Ziegenmilch ist bis jetzt nicht geklärt, ebensowenig wie bei der Kuhmilch.

(5)

92

2.4 K.G. 2.3 K.G. 1.8 K.G. 1.8 K.G. 2.1 K.G. 1.8 K.G. 2.9 K.G. 2.9 K.G. 3.1 K.G. 2.9 K.G. 3.6 K.G. 3.3 K.G. / *^*~* =sS^ . . . < » * 2 K . ( * rfi'' v ^ >£* * 4 W LKEH SS ^^r *

f

** > X*

ir *

/

*

;'< // ' 4 </ .^ * ^ sÀ ,.

.s/

.fr

/ 0

/

*

1 e* / > t .''•-. **' . / f' * t ,-'" ...-'

y

s

mm .''", Ä-»" ^

yy

s

/ / , - » * • *'

V '

1'

i

'•:•' .--' 2 ' \ 4 J ' 5/ -"6 8 / 7^ ^ 9 10 11

"Ti

- i ^ ..- *" ;- j — • * * * • • , *'~ml

-Fig. 1. Gewichtskrommen der zes paren geitjes.

Vitamine - C • arm rantsoen.

Vitamine - C • houdend rantsoen.

Links in de fig. is gemakkelijk te zien, welke dieren telkens tot één paar

behooren. Hier z^'n ook de aanvangsgewichten aangegeven.

De pijlen by 7 en 8 duiden het tijdstip aan, waarop met de bijvoedering van

levertraan (10 cc. per dier en per dag) een aanvang werd gemaakt. De pijlen bij

11 en 12 hebben dezelfde beteekenis, slechts met dit onderscheid, dat hier 5 cc.

levertraan werd gegeven.

In de figuur is geen constant verschil tusschen de uitwerking van voeding

met vitamine • C • houdend en vitamine - C • arm voedsel waarneembaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De koper wendt zich daarop naar de voormalig franchisenemer en meent dat (1) medegedeeld had moeten worden dat er zeven jaar geleden een zieke werknemer uit dienst getreden was en

zelf in, maar wat hij mededeelt schijnt plausibel; — ook aan Ottolengui, den bekenden man van de Items, die zelf een redactioneel a rt ikel eraan wijdt, en die onmiddellijk

De oplossing blijft dus

FYGI brengt jouw bedrijf en onze recruitment business partners samen met één doel: de oplossing bieden voor jouw recruitment vraagstuk.. Zo doen

Enkel wanneer iemand de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een situatie, die situatie benoemt als 'mijn probleem' én de verantwoordelijkheid op zich neemt

Omdat de fiscus enkele weken voor het faillissement bodembeslag heeft gelegd op de in het bedrijfspand aanwezige inventaris en de bedrijfsauto's, zijn deze niet in de

Enkel wanneer iemand de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een situatie, die situatie benoemt als 'mijn probleem' én de verantwoordelijkheid op zich neemt

The IIA’s North American advocacy activities also included a collaboration begun in late 2010 with the Center for Audit Quality (CAQ), Financial Execu- tives International (FEI),