• No results found

De rol van visueel perspectief in het autobiografisch geheugen bij de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van visueel perspectief in het autobiografisch geheugen bij de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Visueel Perspectief in het Autobiografisch Geheugen bij de Invloed van Fysieke Afsluiting op Psychologische Afsluiting bij Negatieve Herinneringen

Naam: Tara Timmer Studentnummer: 10323007

Begeleider: Dhr. prof. dr. E. J. Doosje Programmagroep: Sociale Psychologie Datum: 19 april 2016

(2)

Voorwoord

Van 12 januari 2016 tot 19 april 2016 heb ik deze Masterthese geschreven. Ik heb dit gedaan in het kader van het afstuderen voor mijn Master Sociale Psychologie aan de

Universiteit van Amsterdam. Ik was enthousiast toen ik het hoofdonderwerp “De rol van lichaamshouding bij emoties” toegewezen kreeg. Ik kwam erachter dat dit onderwerp goed zichtbaar is in onze taal. Als je bijvoorbeeld iets vervelends hebt meegemaakt, kun je na afloop ‘het boek dichtslaan’. Ik vond het wonderbaarlijk hoeveel van dit soort uitspraken er in het Nederlands (en in andere talen overigens) bestaan en was daarom blij dat ik met experimenteel onderzoek mocht uitzoeken in hoeverre dit soort uitspraken in de taal terecht gekomen zijn doordat er daadwerkelijk een effect achter schuilgaat.

Het leek me een uitdaging niet enkel onderzoek te doen naar een onderwerp volledig binnen de Sociale Psychologie. Toen ik in de literatuur tegenkwam dat er verschillende perspectieven waren om gebeurtenissen mee te herinneren, heb ik, samen met mijn

begeleider Bertjan Doosje, besloten een koppeling te maken naar de Cognitieve Psychologie. Hierdoor heb ik extra veel geleerd en heb ik veel van mijn opgedane psychologische kennis van de afgelopen jaren kunnen toepassen. Daarnaast heb ik veel geleerd over onderzoek doen en heb ik nagedacht over dingen waar ik anders waarschijnlijk nooit mee bezig was geweest. Daarom wil ik graag Bertjan Doosje bedanken voor alle ideeën om over na te denken, goede begeleiding en ondersteuning tijdens het opstarten, uitvoeren en beschrijven van mijn Masterthese-onderzoek. Ondanks zijn drukke schema, kon ik altijd bij hem terecht voor vragen en hulp.

Ik heb mijn onderzoek af mogen nemen op het Stedelijk Dalton College Alkmaar. Bij dezen wil ik het Stedelijk Dalton College Alkmaar daarvoor bedanken. In het bijzonder wil ik Rob Heijmans, afdelingsleider van de bovenbouw van havo en vwo op het Stedelijk Dalton College Alkmaar, bedanken voor zijn enthousiasme en de moeite die hij voor mij heeft

(3)

gedaan met het regelen van deelnemers voor dit onderzoek. Daarnaast wil ik natuurlijk alle deelnemers aan mijn onderzoek bedanken. Zonder hun medewerking had ik mijn onderzoek niet kunnen voltooien. Tenslotte wil ik mijn moeder en vrienden bedanken voor alle morele steun en discussies over mijn onderzoek.

Veel leesplezier!

Tara Timmer

(4)

Inhoudsopgave

Abstract p. 4

De Rol van Visueel Perspectief in het Autobiografisch Geheugen bij de Invloed

van Fysieke Afsluiting op Psychologische Afsluiting bij Negatieve Herinneringen p. 5

Methode p. 12 Deelnemers p. 12 Design p. 13 Manipulaties p. 14 Materiaal p. 15 Procedure p. 16 Resultaten p. 18 Discussie p. 24 Referenties p. 34 Appendices p. 37

Appendix A: Beschrijven van een negatieve emotionele gebeurtenis

in alle vier de condities p. 37

Appendix B: Vragenlijst over de ervaren emoties p. 41

Appendix C: Vragenlijst over de details van de herinnering p. 43

Appendix D: Vragenlijst over het gevoel van afsluiting van de gebeurtenis p. 45

(5)

Abstract

In dit onderzoek werd de rol van visueel perspectief in het autobiografisch geheugen bij de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen onderzocht. Het doel was om meer wetenschappelijke kennis te vergaren over het omgaan met negatieve herinneringen, omdat deze herinneringen mensen kunnen storen in het dagelijks leven. Deelnemers voor dit onderzoek waren vierdejaars havo- en vwo-scholieren (N = 81). In Hypothese 1 werd verwacht dat het fysiek afsluiten van een negatieve

herinnering zorgde voor meer psychologische afsluiting dan het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering. In Hypothese 2 werd verwacht dat een negatieve herinnering vanuit het derde-persoonsperspectief meer psychologisch afgesloten was dan een negatieve herinnering vanuit het eerste-persoonsperspectief. In Hypothesen 3a en 3b werd er een

interactie tussen fysieke afsluiting en perspectief verwacht. Uit de resultaten bleek dat er geen van de hypothesen ondersteund werd. De onderzochte effecten zijn dus gecompliceerder dan vooraf gedacht.

(6)

De Rol van Visueel Perspectief in het Autobiografisch Geheugen bij de Invloed van Fysieke Afsluiting op Psychologische Afsluiting bij Negatieve Herinneringen

Het is contraproductief dat negatieve herinneringen vaak bovendrijven op momenten dat ze niet uitkomen. De aandacht verschuift van hetgeen waar iemand mee bezig is naar de negatieve herinneringen, waardoor de oorspronkelijke taak waarschijnlijk minder goed wordt uitgevoerd. Daarom is het doel van dit onderzoek om meer wetenschappelijke kennis te vergaren over het omgaan met negatieve herinneringen. Er zal gekeken worden naar de rol van visueel perspectief in het autobiografisch geheugen, namelijk naar herinneringen vanuit het eerste- en derde-persoonsperspectief, bij de invloed van fysieke afsluiting op

psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen. (Fysiek) afsluiten is iets door sluiting ontoegankelijk te maken (Van Dale Uitgevers, 2009). Dit kan bijvoorbeeld door een

beschreven herinnering in een enveloppe te stoppen en deze dicht te maken. Psychologische afsluiting is een psychologisch concept, waarbij afsluiting wordt gezien als een gewenste eindstaat volgend op een nare gebeurtenis. Na deze afsluiting hebben mensen het gevoel verder te kunnen leven en zich te kunnen richten op andere problemen (Skitka, Bauman, & Mullen, 2004). Door dit onderzoek kan een stap worden gezet richting het bieden van betere handvatten voor het omgaan met negatieve herinneringen.

Er is al eerder onderzoek gedaan naar het omgaan met negatieve herinneringen. Dit onderzoek was voornamelijk gebaseerd op embodied cognition theorieën. Embodied

cognition theorieën stellen dat cognitieve representaties en operationalisaties gebaseerd zijn

op de fysieke context (Niedenthal, Barsalou, Winkielman, Krauth-Gruber, & Ric, 2005). Dit betekent dat cognitie gebruik maakt van lichamelijke staten. Lichamelijke staten kunnen zowel het gevolg als de oorzaak van informatieverwerking zijn (Barsalou, Niedenthal, Barbey, & Ruppert, 2003). Een voorbeeld van een lichamelijke staat als gevolg van informatieverwerking is dat mensen positieve gezichtsuitdrukkingen vertonen bij prettige

(7)

beelden en negatieve gezichtsuitdrukkingen bij onprettige beelden (Cacioppo, Petty, Losch, & Kim, 1986). Een voorbeeld van een lichamelijke staat als oorzaak van

informatieverwerking is dat mensen een film als grappiger beoordelen wanneer ze onbewust lachen dan wanneer ze onbewust fronsen (Strack, Martin, & Stepper, 1988).

Een ander onderzoek waarbij een lichamelijke staat als informatie wordt gebruikt is het onderzoek van Li, Wei en Soman (2010). Zij onderzochten de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting. Li et al. verwachtten dat de fysieke afsluiting van een object dat geassocieerd was met een negatieve herinnering zou zorgen voor tijdelijke psychologische afsluiting, waardoor mensen zich minder negatief zouden voelen over de gebeurtenis. Hierbij werd psychologische afsluiting dus als mediator beschouwd. Uit het onderzoek bleek dat mensen zich minder negatief voelen over een negatieve herinnering die ze hebben

opgeschreven en fysiek hebben afgesloten door de herinnering in een enveloppe te doen dan over een negatieve herinnering die ze niet fysiek hebben afgesloten.

Deze resultaten worden echter niet volledig ondersteund door masterthese-onderzoek van Peeters (2013), dat nog niet gepubliceerd is in een wetenschappelijk tijdschrift. In Peeters werd het effect van fysieke afsluiting op verminderde negatieve emoties slechts deels

bevestigd en leidde het fysiek afsluiten van negatieve herinneringen niet tot psychologische afsluiting.

Daarnaast waren de verwachtingen over het verloop van het effect binnen de twee onderzoeken verschillend. Li et al. (2010) verwachtten dat er een indirect effect van fysieke afsluiting op verminderde negatieve emoties zou zijn, namelijk via psychologische afsluiting. Peeters (2013) verwachtte dat er een direct effect van fysieke afsluiting op verminderde negatieve emoties en een direct effect van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting zou zijn.

(8)

Aangezien zowel de verwachtingen als de resultaten van deze twee onderzoeken niet volledig overeenkomen, is het van belang hier meer onderzoek naar te doen. Dit is van belang, omdat er op deze manier meer kennis vergaard kan worden over hoe mensen het voordeligst om kunnen gaan met negatieve herinneringen. Een factor die mogelijk een rol speelt bij het effect van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting onderzoeken is visueel perspectief in het autobiografisch geheugen. Binnen het autobiografisch geheugen zijn twee visuele perspectieven, namelijk het eerste- en het derde-persoonsperspectief (Nigro & Neisser, 1983). In het eerste-persoonsperspectief zien mensen de gebeurtenis uit de herinnering vanuit hun eigen ogen, alsof ze het opnieuw beleven. In het

derde-persoonsperspectief zien mensen de gebeurtenis in de herinnering vanuit de ogen van een omstander, waarbij ze zichzelf zien in de herinnering. Er is dus een verschil in fysieke afstand van de zelf in de gebeurtenis in de herinnering, waarbij er bij herinneringen vanuit het derde-persoonsperspectief afstand is, maar bij herinneringen vanuit het eerste-derde-persoonsperspectief niet. Fysieke afstand zorgt voor meer psychologische afstand (Wänke, 2009). Psychologische afstand en psychologische afsluiting zijn waarschijnlijk aan elkaar gerelateerd, aangezien bij beide een gebeurtenis losgekoppeld wordt van de directe ervaring van de persoon. Hierdoor zorgt fysieke afstand waarschijnlijk voor psychologische afsluiting.

Deze verwachte relatie tussen fysieke afstand en psychologische afsluiting lijkt aan te sluiten bij één van de hypothesen binnen het model over zelfprocessen die een rol spelen bij het autobiografisch geheugen van Sutin en Robins (2008). Voor dit model hebben zij twee hypothesen opgesteld, namelijk de Dispassionate Observer view en de Salient Self view. Bij de Dispassionate Observer view wordt verwacht dat een derde-persoonsperspectief een objectief perspectief creëert, waardoor er minder negatieve emoties worden ervaren dan in een eerste-persoonsperspectief. Bij de Salient Self view wordt daarentegen verwacht dat een derde-persoonsperspectief meer aandacht voor de zelf creëert, waardoor er meer emoties

(9)

worden ervaren dan in een eerste-persoonsperspectief. De verwachting van minder emoties in het derde-persoonsperspectief bij de Dispassionate Observer view en de verwachte relatie tussen fysieke afstand en psychologische afsluiting, waarbij er in het

derde-persoonsperspectief ook minder emoties worden verwacht dan in het eerste-persoonsperspectief, sluiten dus bij elkaar aan.

Daarnaast zorgt volgens de Dispassionate Observer view het derde-persoonsperspectief voor het zien van verschillen tussen de zelf uit het autobiografisch geheugen en de huidige zelf, terwijl volgens de Salient Self view het derde-persoonsperspectief zorgt voor het zien van overeenkomsten (Libby & Eibach, 2002). In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de negatieve emotie spijt. Bij een spijtherinnering is er waarschijnlijk sprake van een gebeurtenis die iemand liever anders had aangepakt. Dit zorgt ervoor dat iemand

waarschijnlijk liever focust op de verschillen dan op de overeenkomsten tussen de zelf uit de herinnering en de huidige zelf. Daarom is het in dit onderzoek aannemelijker de

Dispassionate Observer view te gebruiken als theorie over visueel perspectief in het

autobiografisch geheugen.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de rol van visueel perspectief in het

autobiografisch geheugen bij de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen. Mensen hebben mogelijk geen inzicht in hun eigen mate van psychologische afsluiting. Mensen maken namelijk vaak inaccurate zelfbeoordelingen wanneer er introspectieve informatie beschikbaar is, doordat deze introspectieve informatie misleidend kan zijn (Pronin & Kugler, 2007). Daarnaast is psychologische afsluiting een relatief breed begrip en daardoor mogelijk lastig valide te meten. Daarom zal psychologische afsluiting in dit onderzoek worden gemeten met drie indicatoren. De eerste indicator is details van de herinnering. Er is een negatieve relatie tussen toegankelijkheid van emotionele details van een herinnering en psychologische afsluiting (Beike, Adams, & Wirth-Beaumont, 2007).

(10)

Dus, hoe minder toegankelijk de emotionele details van een herinnering zijn, hoe meer psychologisch afgesloten de herinnering is (en andersom). Door te kijken naar de

toegankelijkheid van details van een herinnering kunnen er dus uitspraken gedaan worden over de mate van psychologische afsluiting.

De tweede indicator is ervaren negatieve emoties. Er is een positieve relatie tussen de toegankelijkheid van emotionele details van een herinnering en de intensiteit van emotionele reacties (Beike et al., 2007). Dus, hoe minder toegankelijk de emotionele details van een herinnering zijn, hoe minder intens de emotionele reacties zijn. Wanneer emotionele reacties minder intens zijn, worden ze waarschijnlijk ook als minder intens ervaren. De focus ligt in dit onderzoek op negatieve emoties, omdat dit vanuit de capitalization theory het meest logisch is. De capitalization theory stelt namelijk dat mensen anderen zoeken om hun

positieve ervaringen mee te delen (Langston, 1994). Daarnaast zijn positieve emoties over het algemeen prettig om te ervaren. Het is dus onlogisch positieve emoties af te sluiten,

aangezien ze dan moeilijker te delen en ervaren zijn. Daarom is het meer relevant om te kijken naar het afsluiten van negatieve emoties. Negatieve emoties kunnen namelijk de aandacht van mensen weghalen van de taken waar ze eigenlijk mee bezig zijn, waardoor deze taken mogelijk minder efficiënt worden uitgevoerd. Het is dus vanuit maatschappelijk belang meer relevant om te kijken naar het omgaan met negatieve emoties. Er zal in de vragenlijsten echter wel gevraagd worden naar zowel positieve als negatieve emoties, zodat de nadruk voor de deelnemers niet te zwaar ligt op de negatieve emoties. Door te kijken naar ervaren

negatieve emoties kunnen er, via de toegankelijkheid van details, dus met meer zekerheid uitspraken worden gedaan over de mate van psychologische afsluiting.

De derde indicator is gevoel van afsluiting van de gebeurtenis. Ondanks dat mensen mogelijk geen goed beeld hebben van hun eigen mate van psychologische afsluiting van een gebeurtenis, wordt het gevoel van afsluiting toch meegenomen in dit onderzoek. Beike en

(11)

Wirth-Beaumont (2005) hebben hier namelijk een korte vragenlijst voor opgesteld met een goede betrouwbaarheid van α = .83. Door gevoel van afsluiting van de gebeurtenis te vergelijken met de andere twee indicatoren van psychologische afsluiting kunnen er uitspraken gedaan over de validiteit van de meting van gevoel van afsluiting en ontstaat er daarnaast meer kennis over het inzicht van mensen in hun eigen psychologische afsluiting. Hierdoor kunnen er dan waarschijnlijk ook uitspraken gedaan worden over de daadwerkelijke psychologische afsluiting. Psychologische afsluiting wordt dus gemeten door de details van de herinnering, de ervaren negatieve emoties en het gevoel van afsluiting van de gebeurtenis.

In dit onderzoek wordt ten eerste op basis van de embodied cognition theorieën verwacht dat het fysiek afsluiten van een negatieve herinnering zorgt voor meer psychologische afsluiting dan het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering (Hypothese 1).

Ten tweede wordt verwacht dat een negatieve herinnering vanuit het

derde-persoonsperspectief meer psychologisch afgesloten is dan een negatieve herinnering vanuit het eerste-persoonsperspectief (Hypothese 2). Allereerst wordt dit verwacht door het verschil in fysieke afstand tot de zelf tussen het eerste- en derde-persoonsperspectief. Deze fysieke afstand zorgt waarschijnlijk, via psychologische afstand, voor psychologische afsluiting. Daarnaast wordt vanuit de Dispassionate Observer view verwacht dat er minder emoties worden ervaren vanuit het het derde-persoonsperspectief dan vanuit het

eerste-persoonsperspectief (Sutin & Robins, 2008). Gezien de relaties tussen de intensiteit van emotionele reacties en de toegankelijkheid van emotionele details en tussen de

toegankelijkheid van emotionele details en psychologische afsluiting (Beike et al., 2007), wordt verwacht dat minder negatieve emoties in het derde-persoonsperspectief dan in het eerste-persoonsperspectief zullen zorgen voor meer psychologische afsluiting in het derde-persoonsperspectief dan in het eerste-derde-persoonsperspectief.

(12)

In Hypothese 2 wordt dus verwacht negatieve herinneringen vanuit het

derde-persoonsperspectief meer psychologisch afgesloten zijn dan negatieve herinneringen vanuit het eerste-persoonsperspectief. Hierop voortbouwend wordt er ten derde een interactie verwacht tussen fysieke afsluiting en het perspectief bij de invloed op psychologische afsluiting (Hypothese 3). Dit wordt verwacht, omdat herinneringen vanuit het derde-persoonsperspectief al meer psychologisch afgesloten zijn dan herinneringen vanuit het eerste-persoonsperspectief. Aangezien er bij het derde-persoonsperspectief dus al

psychologische afsluiting aanwezig is, wordt verwacht dat fysieke afsluiting niet zorgt voor nog meer psychologische afsluiting dan dat al aanwezig was. Bij het

eerste-persoonsperspectief was er nog weinig tot geen psychologische afsluiting, waardoor de fysieke afsluiting waarschijnlijk wel voor meer psychologische afsluiting kan zorgen. Er zijn voor deze interactie twee deelhypothesen opgesteld. In de eerste deelhypothese wordt

verwacht dat fysieke afsluiting invloed heeft op de mate van psychologische afsluiting van negatieve herinneringen vanuit het eerste-persoonsperspectief (Hypothese 3a). Het fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het eerste-persoonsperspectief zorgt dus voor meer psychologische afsluiting dan het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het eerste-persoonsperspectief. In de tweede deelhypothese wordt verwacht dat fysieke afsluiting geen invloed heeft op de mate van psychologische afsluiting van negatieve

herinneringen vanuit het derde-persoonsperspectief (Hypothese 3b). Het fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het derde-persoonsperspectief zorgt dus voor evenveel psychologische afsluiting als het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het derde-persoonsperspectief.

Bij alle hypothesen zal de verstreken tijd tussen het plaatsvinden van de gebeurtenis en het ophalen van de herinnering meegenomen worden als covariaat. Het geheugen voor de emotionele intensiteit die origineel werd ervaren neemt af door het verstrijken van tijd. Dit

(13)

gaat sneller voor negatieve dan voor positieve emoties (Walker, Vogl, & Thompson, 1997). De theory of autobiographical memory biedt hier een verklaring voor (Conway & Pleydell-Pearce, 2000). Deze theorie stelt namelijk dat de intensiteit van emoties en hoeveelheid details over een negatieve herinnering vermindert door processen die het geheugensysteem beschermen tegen de potentieel negatieve effecten van het herbeleven van de originele emoties tijdens het ophalen van een herinnering. Hieruit blijkt dat het belangrijk is te controleren voor de verstreken tijd sinds de gebeurtenis, wat gedaan kan worden met een covariatie.

Tenslotte wordt er exploratief gekeken naar de effecten van en verschillen binnen de variabelen sekse, leeftijd, opleidingsniveau, verstreken tijd sinds de gebeurtenis en type herinnering binnen de hoofdanalyse.

Methode Deelnemers

Vijf vierdejaarsklassen havo- en vwo-scholieren van het Stedelijk Dalton College Alkmaar deden mee als deelnemers aan dit onderzoek. In totaal waren dit 90 deelnemers. Op basis van de volgende criteria is de data van negen deelnemers niet meegenomen in de

dataverwerking; een herinnering van voor het derde levensjaar, naar eigen zeggen niet serieus ingevuld, geen onderwerp in de beschrijving van de herinnering, niet vanuit het

derde-persoonsperspectief geschreven wanneer dat wel moest, een herinnering van slechts één zin, geen specifieke herinnering. De uiteindelijke analyses werden dus uitgevoerd met data van 81 deelnemers.1 Dit waren 18 jongens en 63 meisjes, waarvan 58 havo-scholieren en 23

1 Er waren nog vier deelnemers die een enkele fout hadden gemaakt in het schrijven vanuit het

derde-persoonsperspectief en vijf deelnemers die ‘hij/zij’ hadden laten staan in plaats van te kiezen voor het geslacht dat voor hen van toepassing was. De analyses zijn ook uitgevoerd zonder de data van deze deelnemers, maar de resultaten veranderden hierdoor nauwelijks. Daarom is besloten de data van deze deelnemers toch mee te nemen in de dataverwerking.

(14)

scholieren. De leeftijd van de deelnemers was tussen de 14 en 17 jaar (M = 15.63, SD = 0.68). Zie Tabel 1 voor de verdeling van leeftijd, sekse en opleidingsniveau over de condities.

Tabel 1

Verdeling van Leeftijd met Standaarddeviatie (tussen Haakjes), Sekse en Opleidingsniveau over de Vier Condities

Leeftijd Sekse Opleidingsniveau Totale aantal

deelnemers

Jongen Meisje Havo Vwo

1e + Controle 15.41 (0.51) 3 16 13 6 19

1e + Enveloppe 15.75 (0.72) 6 14 15 5 20

3e + Controle 15.55 (0.69) 4 18 16 6 22

3e + Enveloppe 15.80 (0.77) 5 15 14 6 20

Noot. 1e = eerste-persoonsperspectiefconditie en 3e = derde-persoonsperspectiefconditie

Er werd verwacht dat deze deelnemers intelligent genoeg zouden zijn om het onderzoek correct te voltooien, maar daarentegen geen psychologische voorkennis zouden hebben over het mogelijke onderliggende doel van het onderzoek. Op deze manier was de kans op vertekening door de steekproef zo klein mogelijk. Voorafgaand aan het onderzoek hebben alle deelnemers een passief consent meegekregen voor hun ouders. Hierin stond het belang van het onderzoek en wanneer het onderzoek plaats zou vinden. Deelnemers

ontvingen na het onderzoek een kleine traktatie.

Design

Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een 2 (fysieke afsluiting: controle vs. enveloppe conditie) x 2 (perspectief: eerste-persoonsperspectiefconditie vs.

(15)

variabelen, namelijk schalen voor ervaren negatieve emoties, details van de herinnering en gevoel van afsluiting van de gebeurtenis. Deze drie afhankelijke variabelen vormden samen het construct psychologische afsluiting. Verstreken tijd tussen het plaatsvinden van de gebeurtenis en het ophalen van de herinnering werd meegenomen als covariaat.

Manipulaties

Voor beide onafhankelijke variabelen was er een manipulatie. Om de

afsluitingscondities te creëren werd gebruik gemaakt van enveloppen. Bij deelnemers in de enveloppe conditie werden enveloppen uitgedeeld. Deze deelnemers moesten na het beschrijven van hun herinnering het papier met de beschreven herinnering in de enveloppe doen. Bij deelnemers in de controleconditie werden geen enveloppen uitgedeeld. Deze deelnemers moesten na het beschrijven van hun herinnering het papier met de beschreven herinnering op tafel laten liggen. De enveloppen of papieren werden vervolgens opgehaald door de experimentator.

Om de perspectiefcondities te creëren werd gebruik gemaakt van een tekst die gebaseerd was op voorbeeldonderzoek uit Libby en Eibach (2011). Hierin werd uitgelegd vanuit welk perspectief de deelnemers moesten schrijven. Er stond in dit onderzoek een voorbeeld bij te tekst om de uitleg te verduidelijken. Een voorbeeldzin uit de eerste-persoonsperspectiefconditie is “Ik hoor de bel gaan”. Een voorbeeldzin uit de derde-persoonsperspectiefconditie is “Hij/Zij hoort de bel gaan”. De volledige uitleg en voorbeeldteksten voor beide perspectiefcondities zijn te vinden in Appendix A.

Om te controleren of de perspectiefmanipulatie gelukt was, werd er gebruik gemaakt van een manipulatiecheck. Dit werd gedaan met de vraag “Wanneer je aan de herinnering terugdenkt, zie je het dan door je eigen ogen of als een omstander?”. Deze vraag was op een 5-puntsschaal. Hierbij gaf een score van 1 aan dat de deelnemer de gebeurtenis volledig vanuit zijn eigen ogen zag en gaf een score van 5 aan dat de deelnemers de gebeurtenis

(16)

volledig vanuit de ogen van een omstander zag (Rice & Rubin, 2009). De verwachting was dat deze score overeen zou komen met het perspectief dat aangenomen moest worden bij het opschrijven van de herinnering.

Materiaal

Om ervaren emoties te meten werd er een variatie op de Positive and Negative Affect

Schedule (PANAS; Watson, Clark, & Tellegen, 1988) gebruikt. In Peeters (2013) zijn

relevante items vastgesteld met betrekking tot een gebeurtenis waar iemand spijt van heeft (negatief, schuldig, beschamend, bedroefd, bezorgd en spijt) en waar iemand trots op is (positief, opgewonden, sterk, enthousiast, trots, blij en voldaan). De items waren op een 5-puntsschaal. Hierbij gaf een score van 1 aan dat de deelnemer het volledig met het item oneens was en gaf een score van 5 aan dat de deelnemer het volledig met het item eens was. De volledige vragenlijst over de ervaren emoties is te vinden in Appendix B. Het gemiddelde van alle negatieve items werd samengevoegd in een schaal, de Negatieve-Emotieschaal. Het gemiddelde van alle positieve items werd samengevoegd in een schaal, de

Positieve-Emotieschaal. Uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de Negatieve-Emotieschaal een betrouwbaarheid van α = .71 en de Positieve-Emotieschaal een betrouwbaarheid van α = .94 had.

Om de details van de herinnering te meten werd er een gedeelte van de Memory

Characteristics Questionnaire (MCQ; Johnson, Foley, Suengas, & Raye, 1988) gebruikt. Op

basis van de factoranalyse die in Peeters (2013) is uitgevoerd, is besloten om de schalen ‘Details en intensiteit geheugen’ en ‘Geheugen setting’ voor dit onderzoek samen te voegen tot één schaal (zie Appendix C voor de gebruikte items en de gehele vragenlijst over de details van de herinnering). Een voorbeelditem uit de oorspronkelijke schaal ‘Details en intensiteit geheugen’ is ‘Mijn geheugen over deze gebeurtenis is vaag’. Een voorbeelditem uit de oorspronkelijke schaal ‘Geheugen setting’ is ‘Ik weet nog goed welke dingen op welke

(17)

plek stonden bij de gebeurtenis’. De items waren op een 5-puntsschaal. Hierbij gaf een score van 1 aan dat de deelnemer het volledig met het item oneens was en gaf een score van 5 aan dat de deelnemer het volledig met het item eens was. Het gemiddelde van deze items werd samengevoegd in een schaal, de Detailsschaal. Uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de Detailsschaal een betrouwbaarheid van α = .85 had.

Om het gevoel van afsluiting van de gebeurtenis te meten werden er vijf items gebruikt (Beike & Wirth-Beaumont, 2005; zie Appendix D voor de gehele vragenlijst over het gevoel van afsluiting van de gebeurtenis). Een voorbeelditem is ‘Ik heb de gebeurtenis volledig afgesloten’. De items waren op een 5-puntsschaal. Hierbij gaf een score van 1 aan dat de deelnemer het volledig met het item oneens was en gaf een score van 5 aan dat de deelnemer het volledig met het item eens was. Het gemiddelde van deze items werd samengevoegd in een schaal, de Afsluitingsschaal. Uit de betrouwbaarheidsanalyse bleek dat de

Afsluitingsschaal een betrouwbaarheid van α = .90 had.

Tenslotte werden er nog algemene vragen gesteld over sekse, leeftijd en hoe lang geleden de gebeurtenis uit de herinnering plaatsvond (zie Appendix E). Ook werd de vraag die diende als manipulatiecheck voor de perspectiefcondities hier gesteld.

Procedure

Het onderzoek werd afgenomen in vijf vierdejaarsklassen, bestaande uit vier havo-klassen en één vwo-klas. Dit waren alle vierdejaarshavo-klassen van Stedelijk Dalton College Alkmaar. Er waren twee testdagen. Op donderdag 10 maart 2016 werden twee havo-klassen getest. Op donderdag 17 maart 2016 werden twee havo-klassen en één vwo-klas getest. Behalve het wel of niet afsluiten van de herinnering met een enveloppe, waren er geen verschillen tussen de twee afsluitingscondities. Er is bewust gekozen de eerste helft van een opleidingsniveau in de controle conditie te testen en de tweede helft in de enveloppeconditie, zodat de deelnemers tijdens de onderzoeksperiode elkaar niets over de enveloppen konden

(18)

vertellen. De eerste twee havo-klassen zaten dus in de controle conditie en de andere twee havo-klassen in de enveloppeconditie. De vwo-klas werd over twee lokalen verdeeld. Eerst werd in het ene lokaal het onderzoek afgenomen bij deelnemers in de controle conditie. Vervolgens werd in het andere lokaal het onderzoek afgenomen bij deelnemers in de enveloppeconditie.

Om de privacy te waarborgen, zaten alle deelnemers tijdens het onderzoek in proefwerkopstelling. Hierbij waren de tafels uit elkaar geschoven. Voordat het onderzoek begon, werd aan de deelnemers verteld dat het onderzoek in totaal 15 minuten zou duren en dat het van belang was dat iedereen tot die tijd stil zou zijn, ook als ze al klaar waren met het invullen van het onderzoek. Daarnaast werd uitgelegd dat iedereen tijdens het onderzoek een persoonlijke herinnering op zou schrijven en dat het daarom respectvol was om niet te kijken wat anderen opschreven. Ook werd verteld dat het onderzoek anoniem was en dat alleen de experimentator toegang tot de herinneringen zou hebben.

Na de uitleg werd het eerste deel van het onderzoek vanaf een stapel papier uitgedeeld. Bij de controle conditie was dit enkel een vel papier, bij de enveloppeconditie was dit een vel papier met een enveloppe. Er werd aan de deelnemers in de

enveloppeconditie verteld dat ze de beschreven herinnering in de enveloppe moesten doen als ze klaar waren met schrijven. In de stapel papier lag om en om de uitleg voor de eerste- en derde-persoonsperspectiefconditie. Op deze manier werden de deelnemers willekeurig verdeeld over de twee perspectiefcondities. De oorspronkelijke planning was dat de deelnemers 5 van de 15 minuten de tijd hadden om de herinnering op te schrijven. Echter, nadat er 4 minuten waren verstreken, had het merendeel van de deelnemers nog niets opgeschreven. Daarom werd tijdens het eerste testmoment besloten de geplande 5 minuten om de herinnering op te schrijven te verlengen naar 10 minuten. Na 8 minuten werd verteld

(19)

dat de deelnemers nog 2 minuten hadden om hun herinnering af te schrijven. Na 10 minuten werden alle herinneringen, in enveloppe of zonder enveloppe, opgehaald.

Vervolgens werden de vragenlijsten uitgedeeld, dit deel van het onderzoek was hetzelfde voor alle condities. Deze vragenlijsten gingen over de ervaren negatieve emoties, de details van de herinnering en het gevoel van afsluiting van de gebeurtenis. Daarnaast waren er nog een aantal algemene vragen. Wanneer de deelnemers klaar waren met het invullen van de vragenlijsten, konden ze deze inleveren bij de experimentator en mochten ze het lokaal verlaten om weer naar de les te gaan. Ze werden hierbij bedankt voor het meedoen en mochten een kleine traktatie pakken.

Resultaten

Om te controleren of de perspectiefmanipulatie geslaagd was, werd er gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-test met als variabelen de perspectiefconditie en het antwoord op de manipulatiecheck. Uit de test bleek dat er geen verschil was in score op de manipulatiecheck tussen deelnemers die de herinnering vanuit het eerste- en

derde-persoonsperspectief opschreven, t(77) = -0.52, p = .608. Deelnemers in de eerste-persoonsperspectiefconditie (M = 2.28, SD = 1.38) scoorden gemiddeld even hoog als deelnemers in de derde-persoonsperspectiefconditie (M = 2.45, SD = 1.52).

Naast de manipulatiecheck is er een controle uitgevoerd. Deze controle ging over de correlatie tussen de drie indicatoren die gezamenlijk psychologische afsluiting dienden te meten. Dit werd gedaan, omdat er dan met meer zekerheid gesteld kon worden dat deze indicatoren hetzelfde maten, namelijk psychologische afsluiten. De indicatorschalen zijn gescoord op een manier waarbij geldt; hoe hoger de score op de indicatorschaal, hoe hoger de psychologische afsluiting. Hoe hoger iemand bijvoorbeeld op de Negatieve-Emotieschaal scoort, hoe hoger zijn psychologische afsluiting is. Met de Kendall’s tau-b is de correlatie

(20)

tussen de Negatieve-Emotieschaal, Detailsschaal en Afsluitingsschaal onderzocht. Tussen Negatieve-Emotieschaal en Detailsschaal was een correlatie van τ = .20, p = .010. Tussen Negatieve-Emotieschaal en Afsluitingsschaal was een correlatie van τ = .32, p < .001. Tussen Detailsschaal en Afsluitingsschaal was een correlatie van τ = .18, p = .020. Hoewel deze correlaties laag zijn, zijn er dus correlaties aanwezig tussen alle indicatoren voor

psychologische afsluiting.

Als hoofdanalyse is er een factoriële MANOVA uitgevoerd om te kijken naar de invloed van de twee categorische onafhankelijke variabelen (fysieke afsluiting en perspectief) op de drie afhankelijke variabelen (Negatieve-Emotieschaal, Detailsschaal en

Afsluitingsschaal). Deze drie afhankelijke variabelen zijn de drie indicatoren die gebruikt werden om de psychologische afsluiting te bepalen. Zie Tabel 2 voor de gemiddelden en standaarddeviaties van de deelnemers uit verschillende condities op de

Negatieve-Emotieschaal, Detailsschaal en Afsluitingsschaal. Verstreken tijd tussen het plaatsvinden van de gebeurtenis uit de herinnering en het ophalen van de herinnering is als covariaat

meegenomen in de analyse.

Tabel 2

Gemiddelde Score en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op Negatieve-Emotieschaal, Detailsschaal en Afsluitingsschaal over de Vier Condities.

Negatieve-Emotieschaal Detailsschaal Afsluitingsschaal

1e + Controle 3.42 (0.80) 2.65 (0.65) 3.21 (1.12)

1e + Enveloppe 3.14 (0.84) 2.61 (0.55) 3.31 (1.09)

3e + Controle 3.17 (0.48) 2.19 (0.86) 3.27 (1.23)

3e + Enveloppe 3.17 (0.99) 2.47 (0.59) 3.34 (1.44)

(21)

Voordat de resultaten uit de hoofdanalyse geïnterpreteerd konden worden, werd er eerst gekeken naar de aannames van de test. Uit de Kolmogovor-Smirnov test bleek dat de verdeling van de Detailsschaal, D(79) = 0.07, p = .200, en Negatieve-Emotieschaal, D(79) = .10, p = .069, niet verschilden van normaal. Uit de Kolmogovor-Smirnov test bleek dat de verdeling van de Afsluitingsschaal, D(79) = .11, p = .026, wel verschilde van normaal. Dit betekent dat niet alle afhankelijke variabelen voldeden aan de assumptie van normaliteit. Uit de Levene’s test bleek dat de varianties van de Detailsschaal, F(3,74) = 1.55, p = .208, η2

= .13, en Afsluitingsschaal, F(3,74) = .92, p = .434, η2

= .05, gelijk waren. Uit de Levene’s test bleek dat de varianties van de Negatieve-Emotieschaal, F(3, 74) = 2.96, p = .038, η2

= .08, niet gelijk waren. Dit betekent dat niet alle afhankelijke variabelen voldeden aan de

assumptie van homogeniteit van de varianties. Uit Box’s test bleek dat de covarianties tussen de variabelen niet gelijk waren, F(18, 19241.17) = 1.91, p = .011. Dit betekent dat er niet werd voldaan aan de assumptie van homogeniteit van de covarianties. Aangezien de steekproeven bij benadering gelijk zijn, is besloten naar Pillai’s trace te kijken in de resultaten (Field, 2013).

Ten eerste werd de factoriële MANOVA gebruikt om te onderzoeken of deelnemers die een negatieve herinnering fysiek afsloten meer psychologische afsluiting ervoeren dan deelnemers die een negatieve herinnering niet fysiek afsloten (Hypothese 1). Uit deze analyse bleek dat er geen significant effect was van fysieke afsluiting op de Detailsschaal, Negatieve-Emotieschaal en Afsluitingsschaal, V = 0.03, F(3, 71) = 0.62, p = .605, partiële η2

= .03.23 Aangezien psychologische afsluiting werd bepaald door drie afzonderlijke indicatoren, is

2 Wanneer er werd gecontroleerd voor sekse, leeftijd, opleidingsniveau, manier van afsluiting of type herinnering in de analyse, veranderde dit de resultaten van de analyse vrijwel niet.

3

Fysieke afsluiting had ook geen effect op de afzonderlijke items van de Negatieve-Emotieschaal en de Afsluitingsschaal. Er was wel een trend van fysieke afsluiting op één item van de Detailsschaal, maar op de overige items had fysieke afsluiting ook geen effect. Voor het item ‘De herinnering als geheel is vaag’ werd een trend gevonden, F(1, 74) = 3.21, p = .077, partiële η2

= .04. Deelnemers in de controle conditie (M = 1.45, SD = 0.90) leken zich gemiddeld minder details te herinneren dan deelnemers in de enveloppeconditie (M = 1.87, SD = 1.06). Dit is dus tegen de verwachte richting van het effect in.

(22)

besloten ook te kijken naar het effect van fysieke afsluiting op deze afzonderlijke

afhankelijke variabelen. Fysieke afsluiting had geen significant effect op de Detailsschaal,

F(1, 73) = 0.25, p = .619, partiële η2 < .01. Fysieke afsluiting had geen significant effect op de Negatieve-Emotieschaal, F(1, 73) = 1.13, p = .291, partiële η2

= .02. Fysieke afsluiting had geen significant effect op de Afsluitingsschaal, F(1, 73) < 0.01, p = .947, partiële η2

< .01. Er is dus geen effect gevonden van fysieke afsluiting op zowel de gezamenlijke als afzonderlijke indicatoren voor psychologische afsluiting.

Ten tweede werd de factoriële MANOVA gebruikt om te onderzoeken of een negatieve herinnering van deelnemers in de derde-persoonsperspectiefconditie meer psychologisch afgesloten was dan een negatieve herinnering van deelnemers in de eerste-persoonsperspectiefconditie (Hypothese 2). Het bleek dat er geen significant effect was van perspectief op de Detailsschaal, Negatieve-Emotieschaal en Afsluitingsschaal, V = 0.04, F(3, 71) = 1.04, p = .381, partiële η2

= .04.4 Aangezien psychologische afsluiting werd bepaald door drie afzonderlijke indicatoren, is besloten ook te kijken naar het effect van perspectief op deze afzonderlijke afhankelijke variabelen. Perspectief had geen significant effect op de Detailsschaal, F(1, 73) = 2.45, p = .122, partiële η2

= .03. Perspectief had geen significant effect op de Negatieve-Emotieschaal, F(1, 73) = 0.40, p = .843, partiële η2

< .01. Perspectief had geen significant effect op gevoel van de Afsluitingsschaal, F(1, 73) = 0.25, p = .616, partiële η2

< .01. Er is dus geen effect gevonden van perspectief op zowel de gezamenlijke als afzonderlijke indicatoren voor psychologische afsluiting.

Ten derde werd de factoriële MANOVA gebruikt om te onderzoeken of er een interactie was tussen fysieke afsluiting en perspectief (Hypothese 3). Om dit te onderzoeken waren er twee deelhypothesen. Eerst werd onderzocht of

(23)

persoonsperspectiefdeelnemers die een negatieve herinnering fysiek afsloten meer psychologische afsluiting ervoeren dan eerste-persoonsperspectiefdeelnemers die een negatieve herinnering niet fysiek afsloten (Hypothese 3a). Het bleek dat er geen interactie was tussen fysieke afsluiting en perspectief, V = 0.02, F(3, 71) = 0.58, p = .630, partiële η2

= .02.5 Vervolgens is met een simple effects analyse het effect van de interactie opgebroken in kleinere stukken. Deze analyse keek naar het effect van de ene onafhankelijke variabele op de individuele niveaus van de andere onafhankelijke variabele (Field, 2013). Er was geen

verschil in score op de Detailsschaal tussen de controle en enveloppeconditie bij de eerste-persoonsperspectiefconditie, F(1, 77) = 0.03, p = .856. Er was geen verschil in score op de Negatieve-Emotieschaal tussen de controle en enveloppeconditie bij de

eerste-persoonsperspectiefconditie, F(1, 77) = 1.26, p = .265. Er was geen verschil in score op de Afsluitingsschaal tussen de controle en enveloppeconditie bij de

eerste-persoonsperspectiefconditie, F(1, 75) = .06, p = .810. Er is dus geen interactie gevonden tussen fysieke afsluiting en perspectief bij de eerste-persoonsperspectiefconditie.

Vervolgens werd onderzocht of derde-persoonsperspectiefdeelnemers die een negatieve herinnering fysiek afsloten evenveel psychologische afsluiting ervoeren als

5 De interactie was ook niet significant voor de afzonderlijke items van de Negatieve-Emotieschaal en de Afsluitingsschaal. De interactie was significant voor twee items van de Detailsschaal, maar voor de overige items was de interactie niet significant. Voor het item ‘Mijn geheugen over de dag van deze gebeurtenis is duidelijk’ werd een significant interactie-effect gevonden, F(1, 74) = 6.35, p = .014, partiële η2 = .08. Met een

simple effects analyse werd het effect van de interactie opgebroken in kleinere stukken. Er was in de

eerste-persoonsperspectiefconditie een verschil tussen de deelnemers in de controle en enveloppeconditie, F(1, 77) = 11.23, p = .001. Deelnemers in de eerste-persoonsperspectiefconditie scoorden gemiddeld lager hoger op dit item in de controle conditie (M = 1.90, SD = 0.74) dan in de enveloppeconditie (M = 3.20, SD = 1.15). Er was in de derde-persoonsperspectiefcondite geen verschil tussen de deelnemers in de controle en enveloppeconditie. Deelnemers in de derde-persoonsperspectiefconditie scoorden gemiddeld even hoog in de controle conditie (M = 3.19, SD = 1.57) als in de enveloppeconditie (M = 3.05, SD = 1.23). De resultaten voor dit item zijn dus tegen de richting van het verwachte interactie-effect in. Voor het item ‘Mijn geheugen over het uur van de gebeurtenis is duidelijk’ werd een significant interactie-effect gevonden, F(1, 74) = 15.14, p < .001, partiële η2 = .17. Met een simple effects analyse werd het effect van de interactie opgebroken in kleinere stukken. Er was in de eerste-persoonsperspectiefconditie een verschil tussen de deelnemers in de controle en enveloppeconditie, F(1, 76) = 7.93, p = .006. Deelnemers in de eerste-persoonsperspectiefconditie scoorden gemiddeld lager op dit item in de controle conditie (M = 2.11, SD = 1.33) dan in de enveloppeconditie (M = 3.30, SD = 1.08). Er was in de derde-persoonsperspectiefconditie een verschil tussen de deelnemers in de controle en enveloppeconditie, F(1, 76) = 8.61, p = .004. Deelnemers in de derde-persoonsperspectiefconditie scoorden gemiddeld hoger op dit item in de controle conditie (M = 3.71, SD = 1.52) dan in de enveloppeconditie (M = 2.50, SD = 1.32). De resultaten voor dit item zijn dus tegen de richting van het verwachte interactie-effect in.

(24)

persoonsperspectiefdeelnemers die een negatieve herinnering niet fysiek afsloten (Hypothese 3b). Zoals hierboven reeds werd vermeld, bleek er geen interactie te zijn tussen fysieke afsluiting en perspectief. Ook voor deze hypothese werd met een simple effects analyse het effect van de interactie opgebroken in kleinere stukken. Er was geen verschil in score op de Detailsschaal tussen de controle en enveloppeconditie bij de

derde-persoonsperspectiefconditie, F(1, 77) = 1.97, p = .164. Er was geen verschil in score op de Negatieve-Emotieschaal tussen de controle en de enveloppeconditie bij de

derde-persoonsperspectiefconditie, F(1, 77) = 0.06, p = .813. Er was geen verschil in score op de Afsluitingsschaal tussen de controle en enveloppeconditie bij de

derde-persoonsperspectiefconditie, F(1, 75) = 0.08, p = .777. Er is dus geen interactie gevonden tussen fysieke afsluiting en perspectief bij de derde-persoonsperspectiefconditie.

Naast de hoofdanalyse is er exploratief onderzoek gedaan naar de effecten van en verschillen binnen de variabelen sekse, leeftijd, opleidingsniveau, verstreken tijd sinds de gebeurtenis en type herinnering binnen de hoofdanalyse. Het merendeel van deze

exploratieve analyses leverde geen relevante significante resultaten op. Met een

onafhankelijke t-test werd een verschil gevonden tussen de twee seksen. Ten eerste was er een significant verschil tussen jongens en meisjes op gerapporteerde positieve emoties,

t(19.07) = 2.81, p = .011. Jongens (M = 2.26, SD = 1.25) rapporteren gemiddeld meer

positieve emoties dan meisjes (M = 1.41, SD = 0.57). Ten tweede was er een trend van een verschil tussen jongens en meisjes op de mate van afsluiting van de gebeurtenis, t(77) = 1.76,

p = .082. Jongens (M = 3.74, SD = 1.06) leken de gebeurtenis gemiddeld meer te hebben

afgesloten dan meisjes (M = 3.17, SD = 1.22).

(25)

In dit onderzoek is gekeken naar de rol van visueel perspectief in het autobiografisch geheugen, namelijk naar herinneringen vanuit het eerste- en derde-persoonsperspectief, bij de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen. Ten eerste is er geen ondersteuning gevonden voor de verwachting dat het fysiek afsluiten van een negatieve herinnering zorgt voor meer psychologische afsluiting dan het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering (Hypothese 1). Ten tweede is er geen ondersteuning gevonden voor de verwachting dat een negatieve herinnering vanuit het

derde-persoonsperspectief meer psychologisch afgesloten is dan een negatieve herinnering vanuit het eerste-persoonsperspectief (Hypothese 2). Ten derde is er geen ondersteuning gevonden voor de verwachting dat er een interactie zou zijn tussen fysieke afsluiting en perspectief (Hypothese 3). Er is namelijk niet gevonden dat het fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het eerste-persoonsperspectief zorgt voor meer psychologische afsluiting dan het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het

eerste-persoonsperspectief (Hypothese 3a). Wel is er gevonden dat er geen verschil is tussen het fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het derde-persoonsperspectief en het niet fysiek afsluiten van een negatieve herinnering vanuit het derde-persoonsperspectief (Hypothese 3b). Om Hypothese 3 te kunnen bevestigen, moesten beide deelhypothesen echter worden bevestigd.

Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van ondersteuning voor Hypothese 1 is het leeftijdsverschil tussen deelnemers uit het huidige onderzoek en deelnemers uit eerder onderzoek.6 Er is tussen deze twee leeftijdsgroepen mogelijk een verschil in de symbolische betekenis van brieven en enveloppen. Vroeger werden persoonlijke brieven met de post verstuurd. Dit was toen de ideale manier om mensen die verder weg woonden te laten weten

6 In het huidige onderzoek was de gemiddelde leeftijd 15.63 jaar (SD = 0.68), met een spreiding van 14 tot 17 jaar. In het onderzoek van Peeters (2013) was de gemiddelde leeftijd 22 jaar (SD = 4.25), met een spreiding van 17 tot 22 jaar. In het onderzoek van Li et al. (2010) wordt de gemiddelde leeftijd niet weergeven. Er wordt wel aangegeven dat de spreiding van leeftijd 18 tot 24 jaar is.

(26)

hoe het ging. In deze brieven werden als gevolg daarvan waarschijnlijk zowel positieve als negatieve emoties beschreven. Tegenwoordig zijn er veel andere kanalen om persoonlijke verhalen en emoties met anderen te delen, zoals e-mail, WhatsApp en berichten via sociale media. Als gevolg hiervan worden er nu minder brieven verstuurd, waardoor de symbolische betekenis van de fysieke afsluiting van een enveloppe mogelijk afneemt voor nieuwere generaties. Deelnemers uit eerder onderzoek hebben vroeger waarschijnlijk nog brieven verstuurd en ontvangen. Deelnemers uit het huidige onderzoek zijn gemiddeld iets jonger en hebben daardoor minder ervaring met het versturen en ontvangen van brieven. Hierdoor is de symbolische betekenis voor de huidige deelnemers mogelijk minder dan voor de deelnemers uit eerder onderzoek. Dit zou kunnen verklaren waarom er geen verschil is gevonden tussen de verschillende afsluitingscondities, omdat de betekenis van de fysieke afsluiting

verschillend was voor de verschillende steekproeven. Wanneer de deelnemers van dit onderzoek de spijtherinnering hadden getypt en naar een beveiligd e-mailadres of nummer hadden gestuurd, dan had het beschrijven van de herinnering mogelijk meer authentiek geleken, waardoor er mogelijk wel een verschil was geweest tussen de deelnemers in de conditie die de beschreven herinnering wel verstuurden en de deelnemers in de conditie die de beschreven herinnering niet verstuurden. Wanneer iets via een smartphone of computer verstuurd wordt, wordt er echter alleen op een knopje gedrukt. Er vindt dus een kleinere fysieke afsluiting plaats dan wanneer er een enveloppe moet worden gesloten. Mogelijk is echter de symbolische waarde hetgeen wat zorgt voor psychologische afsluiting. In vervolg onderzoek moet er daarom nog gekeken worden naar moderne manieren om negatieve herinnering fysiek af te sluiten.

Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van ondersteuning voor Hypothese 2 en Hypothese 3a is dat de perspectiefmanipulatie niet sterk genoeg was. Uit de resultaten blijkt namelijk dat de perspectiefmanipulatie niet geslaagd is. Dit laat zien dat deelnemers die

(27)

een herinnering vanuit een bepaald perspectief moesten opschrijven, deze herinnering niet automatisch door de ogen van datzelfde perspectief zagen. Cognitieve en relationele verandering in adolescenten kunnen invloed hebben op de vaardigheid het perspectief van anderen in te nemen (Van der Graaff et al., 2014). Daarnaast doen adolescenten er langer over een derde perspectief aan te nemen dan volwassenen (Choudhury, Blakemore, & Charman, 2006). Dit werd door Choudhury et al. geïnterpreteerd als het minder efficiënt perspectief innemen van adolescenten dan van volwassenen. Mogelijk speelden deze factoren een rol bij het niet slagen van de perspectiefmanipulatie. De deelnemers konden dus wel schrijven vanuit het gevraagde perspectief, maar leefden zich door het schrijven van de herinnering vanuit een bepaald perspectief niet automatisch genoeg in dat ze de gebeurtenis ook daadwerkelijk vanuit datzelfde perspectief zagen. Als gevolg hiervan ontstond het verschil in fysieke afstand tussen de eerste- en derde-persoonsperspectiefconditie niet,

waardoor er geen psychologische afstand ontstond. Als gevolg hiervan ontstond de verwachte psychologische afsluiting mogelijk niet.

Uit de resultaten bleek dat er bij een aantal items van de Detailsschaal een trend of effect bleek te zijn tegen de verwachte richting van het resultaat in. Deze resultaten zijn mogelijk te verklaren als een soort verdedigingsmechanisme. Uit de theory of

autobiographical memory (Conway & Pleydell-Pearce, 2000) blijkt dat zich in het

autobiografisch geheugen processen bevinden die ervoor zorgen dat negatieve emoties na verloop van tijd minder als intens worden ervaren, om op deze manier de potentieel negatieve effecten van het herbeleven van negatieve emoties tegen te gaan. Dit werkt mogelijk

hetzelfde voor de details van de herinnering. Aangezien deelnemers een herinnering opschreven waar ze spijt van hadden, vonden ze het waarschijnlijk niet fijn aan de gebeurtenis terug te denken. Doordat ze er liever niet aan terugdachten, rapporteerden ze mogelijk zich minder details te herinneren. Op deze manier hoefden ze niet diep na te denken

(28)

over alle details uit de herinnering en konden ze zichzelf beschermen voor de bijkomende negatieve gevoelens.

Uit de exploratieve analyses bleken er sekseverschillen te zijn voor twee variabelen. Jongens rapporteerden meer positieve emoties dan meisjes en er was een trend waaruit bleek dat jongens de gebeurtenis meer afgesloten leken te hebben dan meisjes. Uit ander onderzoek blijkt echter dat, behalve voor de emotie trots, vrouwen meer emoties rapporteren dan

mannen. Dit geldt voor zowel positieve als negatieve emoties (Brebner, 2003). Aangezien uit het huidige onderzoek blijkt dat jongens meer positieve emoties ervaren dan meisjes, spreekt dit het onderzoek van Brebner voor het grootste deel tegen. Enkel de resultaten over de emotie trots komen overeen, want uit beide onderzoek blijkt dat jongens deze emotie meer ervaren dan meisjes. Jongens zijn dus positiever over de gebeurtenis uit de herinnering dan meisjes. Dit zou de gevonden trend over de mate van afsluiting kunnen verklaren. Als jongens positiever zijn over de herinnering, ervaren ze de gebeurtenis mogelijk als prettiger dan meisjes. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat jongens gemakkelijker door kunnen met leven, zonder veel terug te denken aan de gebeurtenis. Hierdoor ervaren jongens de

gebeurtenis dan als meer afgesloten. Daarnaast gebruiken mannen en vrouwen verschillende cognitieve strategieën om met emotionele situaties om te gaan. Mannen leiden zichzelf af als ze negatieve emoties ervaren, terwijl vrouwen juist blijven hangen in deze emoties (Nolen-Hoeksema, 1987). Deze verschillende cognitieve strategieën en het resultaat dat jongens meer positieve emoties rapporteerden dan meisjes zou kunnen verklaren waarom jongens de

gebeurtenis als meer afgesloten ervaren dan meisjes.

De resultaten van het huidige onderzoek ondersteunen de eerder besproken theorieën niet. Het blijkt dat het effect van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting complexer ligt dan de theorieën voordeden. In de inleiding werd reeds besproken dat er tegenstrijdige resultaten waren met betrekking tot embodied cognition theorieën in eerder onderzoek. De

(29)

resultaten van Li et al. (2010) werden slechts deels ondersteund door de resultaten van Peeters (2013). In Li et al. werd namelijk wel bevestiging gevonden voor de embodied

cognition theorieën, maar in Peeters niet volledig. Vervolgens werden de resultaten van

Peeters slechts deels ondersteund door het huidige onderzoek. Peeters had namelijk wel deels bevestiging gevonden voor het effect van fysieke afsluiting op verminderde negatieve

emoties, maar dit was in het huidige onderzoek niet het geval. In het huidige onderzoek werd dus geen ondersteuning gevonden voor embodied cognition theorieën.

Ook de theorie met betrekking tot visueel perspectief in het autobiografisch geheugen werd niet ondersteund. De theorie over de Dispassionate Observer view was gebaseerd op een model van Sutin en Robins (2008). De resultaten van het huidige onderzoek

ondersteunen de Dispassionate Observer view niet. Het bleek dat mensen niet minder emoties ervoeren vanuit het derde-persoonsperspectief dan vanuit het eerste-persoonsperspectief. Er werden namelijk evenveel positieve en negatieve emoties gerapporteerd in beide

perspectiefcondities. Ook de Salient Self view uit het model van Sutin en Robins, waarin het tegenovergestelde werd verwacht als in de Dispassionate Observer view, werd dus niet door de resultaten ondersteund.

Het niet vinden van ondersteuning voor de theorieën kan veroorzaakt zijn door tekortkomingen van het onderzoek. Een tekortkoming van het huidige onderzoek en een mogelijke oorzaak voor het niet vinden van ondersteuning voor de hypothesen is de steekproefgrootte. Er is voor dit onderzoek gekozen om vierdejaarsscholieren van een middelbare school te gebruiken als deelnemers, in plaats van de gebruikelijke groep

psychologiestudenten (Kimmel, 1996, aangehaald in Foot & Sanford, 2004). Ook in eerder onderzoek op gebied van fysieke en psychologische afsluiting is gebruik gemaakt van studenten (Li et al., 2010; Peeters, 2013). Aangezien dit onderzoek deels replicerend was, kon er met de huidige steekproef met meer zekerheid uitspraken gedaan worden over de

(30)

gehele populatie. Het regelen van voldoende deelnemers werd door deze beslissing echter lastiger. Dit had meerdere oorzaken. Ten eerste zouden de leerlingen die als deelnemers fungeerden een deel van de les missen. Hierdoor was het niet mogelijk om op elk willekeurig moment van de dag klassen te testen, aangezien sommige lessen als geheel gegeven moesten worden en leerlingen er niets van konden missen. Ten tweede moesten de demografische kenmerken zo gelijk mogelijk zijn over de verschillende condities. Dit had als gevolg dat de keuze aan klassen beperkter werd, omdat er in elk leerjaar slechts een bepaald aantal klassen was. Uiteindelijk is besloten alle vierdejaarsklassen te testen. Dit waren vier havo-klassen en één vwo-klas. Tenslotte vielen er deelnemers af door ziekte, waardoor de steekproef nog kleiner werd. Een kleine steekproef zorgt voor een lagere power dan een grote steekproef, waardoor een bestaand effect moeizamer te vinden is in een kleine dan in een grote

steekproef (Field, 2013). Dit heeft als gevolg dat wanneer bepaalde effecten er wel waren, dit mogelijk niet gevonden is door de kleine steekproef. Uit de analyses bleek echter dat er sprake was van een lage effectgrootte. Dit betekent dat het effect van de analyse weinig van de totale variantie verklaarde (Field, 2013). Aangezien de effectgrootte niet afhankelijk is van steekproefgrootte, heeft de kleine steekproef waarschijnlijk geen effect gehad op de

resultaten van dit onderzoek.

Naast de kleine steekproef, zijn er ook motivationele factoren die meegespeeld kunnen hebben in het niet vinden van ondersteuning voor de hypothesen. Negen deelnemers vielen af, omdat zij de herinnering niet hadden beschreven op de gevraagde manier. Er was bijvoorbeeld een aantal deelnemers dat zijn of haar herinnering had beschreven in slechts één zin. Aangezien er in de uitleg stond dat ze moesten proberen de volledige 5 minuten bezig te zijn met schrijven, hebben deze deelnemers waarschijnlijk niet genoeg motivatie gehad om hieraan te voldoen of een hiervoor geschikte herinnering te bedenken. Daarnaast was er een aantal deelnemers waarbij het niet was gelukt om vanuit het derde-persoonsperspectief te

(31)

schrijven. Hier liggen waarschijnlijk twee mogelijke oorzaken aan ten grondslag. Ten eerste is het mogelijk dat deze deelnemers niet gemotiveerd genoeg waren om de uitleg over het perspectief zorgvuldig te lezen. Als gevolg hiervan hebben ze niet gezien dat ze vanuit het derde-persoonsperspectief moesten schrijven en dit daardoor niet gedaan. Ten tweede is het mogelijk dat de instructies voor het derde-persoonsperspectief niet duidelijk genoeg waren voor het intelligentieniveau van de vierdejaarsscholieren. Ondanks het voorbeeld dat werd gegeven, heeft namelijk een aantal deelnemers geheel niet aan de opdracht voldaan en was er ook een aantal deelnemers dat deels aan de opdracht heeft voldaan. Deze laatste groep had een fout gemaakt in het gebruik van het visuele perspectief door toch een keer vanuit het eerste-persoonsperspectief te schrijven, terwijl er vanuit het derde-persoonsperspectief geschreven moest worden of had ervoor gekozen om ‘hij/zij’ te laten staan, in plaats van te kiezen voor de vorm die van toepassing was voor de sekse van de desbetreffende deelnemer. De data van de deelnemers die deels aan de opdracht hadden voldaan door een enkele fout gemaakt te hebben is in de steekproef gebleven. Het verwijderen van deze deelnemers had namelijk nauwelijks effect op de uitkomsten van de analyses. De gemaakte fouten geven aan dat de instructies waarschijnlijk niet duidelijk genoeg waren. Hoewel er werd vermeld dat deelnemers in de derde-persoonsperspectiefconditie moesten schrijven vanuit de ogen van een omstander en er in het voorbeeld aangegeven was hoe dit moest, was het verstandig geweest erbij te vermelden dat ze moesten kiezen voor het geslacht dat voor hen van toepassing was. Op deze manier was voorkomen dat deelnemers letterlijk ‘hij/zij’

opschreven, mits de deelnemers de motivatie hadden de uitleg zorgvuldig te lezen. Daarnaast was het mogelijk verstandig geweest om naast ‘hij/zij’ ook gebruik te maken van ‘de

jongen/het meisje’ in het voorbeeld. Dit valt namelijk meer op, waardoor het mogelijk automatisch duidelijker was geweest voor de deelnemers dat ze moesten kiezen voor het geslacht dat voor hen van toepassing was.

(32)

Een andere mogelijke tekortkoming is de manier waarop het onderzoek is afgenomen. Dit gebeurde klassikaal. Het is mogelijk dat door het testen in een groep de deelnemers het onderzoek minder serieus invulden. Dit zou bijvoorbeeld kunnen doordat deelnemers elkaar afleidden of met elkaar praatten tijdens het onderzoek. De experimentator was echter bij het onderzoek aanwezig en was van mening dat het merendeel van de deelnemers het onderzoek serieus ingevuld heeft. Daarnaast is het mogelijk dat deelnemers door de klassikale afname niet de spijtherinnering opschreven die ze oorspronkelijk in hun hoofd hadden, omdat ze bang waren dat anderen uit de klas dit zouden lezen door op hun blaadje te kijken. Hier is in de gebruikte setting zoveel mogelijk voor gecontroleerd door de tafels uit elkaar te schuiven en aan te geven dat het respectvol was niet bij anderen te kijken, omdat het een persoonlijke herinnering was. Ondanks deze pogingen om deelnemers niet bij elkaar te laten kijken, is het niet uit te sluiten dat dit toch gebeurd is. Om het serieus invullen van het onderzoek en de privacy te verhogen was het mogelijk beter geweest om het onderzoek individueel af te nemen.

Tenslotte bleek dat in de enveloppeconditie deelnemers de enveloppe op verschillende manieren afsloten. De enveloppe had een plakstrip. In de uitleg over het onderzoek vertelde de experimentator dat als de deelnemers klaar waren met schrijven, ze de beschreven herinnering in de enveloppe mochten doen. Hierbij ging de experimentator er onterechte van uit dat de deelnemers de plakstrip zouden verwijderen en de enveloppe ook daadwerkelijk volledig af zouden sluiten met de plakstrip. Dit bleek echter niet

vanzelfsprekend.7 De manier van fysieke afsluiting had duidelijker uitgelegd moeten worden aan de deelnemers uit de enveloppeconditie, zodat zij allemaal op dezelfde manier de

enveloppe hadden afgesloten. De resultaten van de analyse veranderden echter nauwelijks wanneer er werd gecontroleerd voor de manier van afsluiting. Dit geeft aan dat de manier van

7

(33)

afsluiting de resultaten van het onderzoek waarschijnlijk niet heeft beïnvloed, hoewel het voor de zekerheid beter was geweest wel de extra uitleg over de enveloppen te geven.

Ondanks de mogelijke tekortkomingen van dit onderzoek, kunnen de resultaten van dit onderzoek de algemene onderzoeksvraag redelijk goed beantwoorden. Door

psychologische afsluiting te meten met drie onderliggende indicatoren konden er met meer zekerheid uitspraken gedaan worden over de invloed van fysieke afsluiting op

psychologische afsluiting. Een deel van de onderzoeksvraag waar dit onderzoek niet volledig antwoord op geeft heeft betrekking tot de negatieve herinneringen. In dit onderzoek is

namelijk gekeken naar spijtherinneringen. Een spijtherinnering is een negatieve herinnering, maar er zijn meer soorten negatieve herinneringen. Daarom is het interessant om in vervolg onderzoek nog te kijken naar andere emoties binnen negatieve herinneringen. Aangezien het onderzoeksveld nog relatief nieuw was en eerder onderzoek ging over spijt als emotie in de negatieve herinnering, is in dit onderzoek besloten dit ook te doen.

Hierdoor kan er gesteld worden dat uit het huidige onderzoek blijkt dat de effecten van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting die in eerder onderzoek gevonden zijn, gecompliceerder zijn dan vooraf gedacht. Daarnaast bleek uit dit onderzoek niet dat visueel perspectief in het autobiografisch geheugen een rol speelde bij de invloed van fysieke op psychologische afsluiting. Gezien het eerder onderzoek en de gebruikte theorieën moet er nog meer onderzoek gedaan worden met andere manipulaties en steekproeven om met meer zekerheid te kunnen zeggen wat de rol van visueel perspectief in het autobiografisch is bij de invloed van fysieke afsluiting op psychologische afsluiting bij negatieve herinneringen. Maar laten we, voor nu, de enveloppe gewoon nog maar voor de post gebruiken, en niet voor onze negatieve emoties.

(34)

Referenties

Barsalou, L. W., Niedenthal, P. M., Barbey, A. K., & Ruppert, J. A. (2003). Social embodiment. The Psychology of Learning and Motivation, 43, 43-92.

(35)

emotion in specific autobiographical memories. Memory, 15, 375-389. Beike, D. R., & Wirth-Beaumont, E. T. (2005). Psychological closure as a memory

phenomenon. Memory, 13, 574-593.

Brebner, J. (2003). Gender and emotions. Personality and Individual Differences, 34, 387- 394.

Cacioppo, J. P., Petty, R. E., Losch, M. E., & Kim, H. S. (1986). Electromyographic activity over facial muscle regions can differentiate the valence and intensity of affective reactions. Journal of Personality and Social Psychology, 50, 260-268.

Choudhury, S., Blakemore, S., & Charman, T. (2006). Social cognitive development during adolescence. SCAN, 1, 165-174.

Conway, M. A., & Pleydell-Pearce, C. W. (2000). The construction of autobiographical memories in the self-memory system. Psychological Review, 107, 261-288.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS Statistics: And seks and drugs and

rock ‘n’ roll (4rd ed.). London: SAGE Publications Ltd.

Foot, H., & Sanford, A. (2004). The use and of student. The Psychologist, 17, 256-259. Johnson, M. K., Foley, M. A., Suengas, A. G., & Raye, C. L. (1988). Phenomenal

characteristics of memories for perceived and imagined autobiographical events.

Journal of Experimental Psychology: General, 117, 371-376.

Langston, C. A. (1994). Capitalizing on and coping with daily-life events: Expressive responses to positive events. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 1112-1125.

Li, X., Wei, L., & Soman, D. (2010). Sealing the emotions genie: The effects of physical enclosure on psychological closure. Psychological Science, 21, 1047-1050.

(36)

visual perspective in autobiographical memory. Journal of Personality and Social

Psychology, 82, 167-179.

Libby, L. K., & Eibach, R. P. (2011). Visual perspective in mental imagery: A

representational tool that functions in judgment, emotion, and self-insight. Advances in

Experimental Social Psychology, 44, 185-245.

Niedenthal, P. M., Barsalou, L. W., Winkielman, P., Krauth-Gruber, S., & Ric, F. (2005). Embodiment in attitudes, social perception, and emotion. Personality and Social

Psychology Review, 9, 184-221.

Nigro, G., & Neisser, U. (1983). Point of view in personal memories. Cognitive Psychology,

15, 467-482.

Nolen-Hoeksema, S. (1987). Sex differences in unipolar depression: Evidence and theory.

Psychological Bulletin, 101, 259-282.

Peeters, O. (2013). Afsluiten van emoties (Niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Pronin, E., & Kugler, M. B. (2007). Valuing thoughts, ignoring behavior: The introspection illusion as a source of the bias blind spot. Journal of Experimental Social Psychologie,

43, 565-578.

Rice, H. J., & Ruben, D. C. (2009). I can see it both ways: First- and third-person visual perspectives at retrieval. Consciousness and Cognition, 18, 877-890.

Skitka, L. J., Bauman, C. W., & Mullen, E. (2004). Political tolerance and coming to psychological closure following the September 11, 2001, terrorist attacks: An integrative approach. Society for Personality and Social Psychology, 30, 743-756. Strack, F., Martin, L. L., & Stepper, S. (1988). Inhibiting and facilitating conditions of the

human smile: A nonobtrusive test of the facial feedback hypothesis. Journal of

(37)

Sutin, A. R., & Robins, R. W. (2008). When the “I” looks at the “me”: Autobiographical memory, visual perspective, and the self. Consciousness and Cognition, 17, 1386-1397.

Van Dale Uitgevers (2009). Van Dale Middelgroot woordenboek Nederlands. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers.

Van der Graaff, J., Branje, S., De Wied, M., Hawk, S., Van Lier, P., & Meeus, W. (2014). Perspective taking and empathic concern in adolescence: Gender differences in developmental changes. Developmental Psychologie, 50, 881-888.

Wänke, M. (2009). Social psychology of consumer behavior. New York: Taylor & Francis Group.

Walker, W. R., Vogl, R. J., & Thompson, C. P. (1997). Autobiographical memory: Unpleasantness fades faster than pleasantness over time. Applied Cognitive

Psychology, 11, 399-413.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of Personality

and Social Psychology, 54, 1063-1070.

Appendices Appendix A

Beschrijven van een negatieve emotionele gebeurtenis in alle vier de condities 1. Eerste persoonperspectief x Enveloppe

(38)

Beschrijven van een negatieve emotionele gebeurtenis

Beste deelnemer,

Dit onderzoek gaat over herinneringen. Het is geen test. Er zijn geen foute antwoorden. In dit onderzoek wordt aan jou gevraagd een herinnering uit je geheugen op te halen. Dit moet een herinnering zijn over een gebeurtenis waar je spijt van hebt. Doe dit vanuit het perspectief van de eerste persoon. Dit betekent dat je je de gebeurtenis herinnert vanuit jouw eigen

ogen. Je schrijft dan dus in de ik-vorm.

Een voorbeeld hiervan is: Ik hoor de bel gaan. Ik zie dat iedereen op staat om het lokaal uit

te gaan. Ook ik sta op. Ik wandel het schoolplein op en zie mijn fiets. Ik haal mijn fiets van zijn slot en stap op. Ik ga naar huis.

Neem een paar minuten de tijd om jouw spijt-herinnering te beleven vanuit jouw eigen ogen…

Klaar? Dan mag je nu jouw herinnering hieronder opschrijven. Hiervoor heb je 5 minuten de tijd. Probeer de volle 5 minuten bezig te zijn met schrijven. Ook nu is het weer van belang dat je de herinnering opschrijft vanuit jouw eigen ogen.

Als je klaar bent met schrijven, mag je dit papiertje opvouwen en in de enveloppe doen. Wacht rustig tot de rest van de deelnemers ook klaar is met schrijven. Na 5 minuten zullen alle enveloppen opgehaald worden. Behalve de onderzoekers zal niemand jouw herinnering te lezen krijgen.

2. Eerste persoonperspectief x Controle

Beschrijven van een negatieve emotionele gebeurtenis

Beste deelnemer,

In dit onderzoek wordt aan jou gevraagd een herinnering uit je geheugen op te halen. Dit moet een herinnering zijn over een gebeurtenis waar je spijt van hebt. Doe dit vanuit het perspectief van de eerste persoon. Dit betekent dat je je de gebeurtenis herinnert vanuit jouw

eigen ogen. Je schrijft dan dus in de ik-vorm.

Een voorbeeld hiervan is: Ik hoor de bel gaan. Ik zie dat iedereen op staat om het lokaal uit

te gaan. Ook ik sta op. Ik wandel het schoolplein op en zie mijn fiets. Ik haal mijn fiets van zijn slot en stap op. Ik ga naar huis.

Neem een paar minuten de tijd om jouw spijt-herinnering te beleven vanuit jouw eigen ogen…

Klaar? Dan mag je nu jouw herinnering hieronder opschrijven. Hiervoor heb je 5 minuten de tijd. Probeer de volle 5 minuten bezig te zijn met schrijven. Ook nu is het weer van belang dat je de herinnering opschrijft vanuit jouw eigen ogen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oprichters van de Stichting - Jef Helmer en anderen - hadden al vroeg een netwerk opgebouwd in Tsjecho- Slowakije en reisden geregeld naar het land om zich actief in te zetten

Een verklaring voor deze uitkomsten zou gevonden kunnen worden in het feit dat, zoals eerder benoemd, de counselors niet naar elke participant ACT-consistent hebben gereageerd,

Gemiddeld zou er sinds de beginjaren van het pompstation Watermolen bij de afsluiting van de Grote Watergang 16 mm extra verpompt moeten worden per jaar door het station

More recently, these monoclinic domains have indeed been observed in thin films using X-ray Diffraction (XRD) measurements [36]. Interestingly, in non-magnetic bulk LCO,

Very recently, compact, efficient and powerful microchip lasers in potassium double tungstates have been demonstrated with 71% of slope efficiency and Watt- level output power from

In general, the dynamics, quantified by, e.g., the maximum spreading diameter and the splashing threshold, are governed by the interplay of three forces, namely, those due to

Conducted in three phases and in accordance with its set objective, the study generally investigated the extent to which antibiotics were appropriately prescribed