• No results found

Stichting Informatie over Charta 77

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stichting Informatie over Charta 77"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inhoudsopgave Inleiding……….2 Politieke lobby………7 Mediabewerking en publiciteit……….18 De Stichting en de contacten vanuit Nederland met Charta 77……….29 Conclusie……….39 Literatuurlijst………43 Bronnen………44 Samenvatting Engels……….45

(2)

Inleiding Wat hebben de idealistische rechten van de mens met de machtspolitiek van de Koude Oorlog te maken? De Koude Oorlog was misschien wel meer een confrontatie tussen twee wereldbeschouwingen: het liberaal-democratisch gedachtegoed en het marxisme-lenisme. De mensenrechtenbeweging Charta 77 in Tsjecho-Slowakije groeide uit tot een beweging die tekenend werd voor dit ideologisch conflict. Met de ondertekening van de Slotakte van Helsinki in 1975 had de Tsjecho-Slowaakse regering op papier bevestigd de internationaal afgesproken mensenrechten na te leven en leek het erop dat er sprake was van toenadering tussen de blokken. Aan de norm die het regime zichzelf gesteld had kon het echter onmogelijk voldoen. Het regime bestond bij de gratie van de ontkenning van het zelfbeschikkingsrecht en de mensenrechten. Zo ontstond in 1977 Charta 77 die het regime wees op de naleving van de gemaakte afspraken. De internationale respons op Charta was enorm. In verschillende landen ontstonden Charta-steungroepen.1 In Nederland ontstond in 1980 de Stichting Informatie over Charta 77 die zich inzette voor de dissidenten en mensenrechten in Tsjecho-Slowakije. De oprichters van de Stichting - Jef Helmer en anderen - hadden al vroeg een netwerk opgebouwd in Tsjecho-Slowakije en reisden geregeld naar het land om zich actief in te zetten voor het lot van de dissidenten en om meer bekendheid te geven aan de activiteiten van de mensenrechtenbeweging door middel van het tijdschrift Stichting informatie over Charta 77 en door solidariteit te kweken. Een onderzoek naar de Stichting is interessant omdat solidariteitsorganisaties nodig waren om goodwill en beeldvorming te creëren. Over Charta was amper iets bekend. Het regime in Tsjecho-Slowakije legde beperkingen op om de contacten tussen burgers, westerse diplomaten en journalisten tot een minimum te beperken, waardoor de mogelijkheden om met dissidenten contacten te onderhouden gering waren. Dit streven naar isolering van zowel ambassades als dissidenten had gevolgen voor de informatievergaring. Toch bestonden er ook openingen voor de Stichting. De Praagse machthebbers hadden er belang bij niet te vijandig tegenover West-Europese landen zoals Nederland te staan. Zo zegt historicus Floribert Baudet dat de Tsjecho-Slowaakse regering als een respectabele gesprekspartner beschouwd wilde worden die een eigen bijdrage leverde aan de ontspanning.2 De Stichting was met het tijdschrift de enige informatieverstrekker over Charta in Nederland. Charta-leden hechtten grote waarden aan internationale aandacht en zeiden dat de

1 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’: Nederland en de rechten van de mens in Oost-Europa en Joegoslavië, 1972-1989 (Amsterdam 2001). 177. 2 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’. 174, 207.

(3)

repressie hierdoor verminderde. Een onderzoek naar de Stichting is bovendien interessant omdat de Stichting moest opereren in een Nederland dat verdeeld was over contact met dissidenten in het Oosten. De spanningen tussen Oost en West maakten dat het in Nederland voor een organisatie zoals de Stichting niet altijd gemakkelijk was om het onderwerp mensenrechten of dissidentenbewegingen in Oost-Europa onder de aandacht te brengen. De Nederlandse politiek was verdeeld over contact met dissidenten. De kritiek vanuit vooral linkse hoek luidde dat aandacht voor de mensenrechten in het Oostblok de vrede in gevaar bracht. In deze scriptie wordt gekeken in hoeverre de Stichting als middelaarsorganisatie succesvol was in het verkrijgen van steun voor hun activiteiten en het creëren van solidariteit met Charta 77 en mensenrechten in Tsjecho-Slowakije in de jaren 1980 tot en met 1989.3 De jaren tachtig worden gekarakteriseerd als een decennium van debat en onafhankelijke toenadering tussen organisaties in Oost en West. Dit had meerdere oorzaken. Ten eerste diende zich na jaren van detente een nieuwe ijstijd in het Oost-Westconflict aan. De wapenwedloop leefde weer op en verschillende escapades van de Sovjet-Unie buiten de eigen grenzen, onder andere in Afghanistan, zetten de ontspanning onder druk. In West-Europa leidde de terugkeer naar confrontatie tussen de blokken tot frustratie. Heftige discussie over de wapenwedlopen en de toekomst van de ontspanningspolitiek waren het gevolg. In steeds meer kringen was te horen dat vrede, ontspanning en de toekomst van Europa te belangrijk waren om enkel aan de eigen regeringen of supermachten over te laten. Dit idee vormde de basis voor het proces van toenadering van ‘onderop’ via non-gouvernementele organisaties.4 Deze scriptie is niet alleen een onderzoek naar de Stichting, het tracht daarbij een bijdrage te leveren aan het historisch onderzoek naar ‘middelaars- of schakelorganisaties’: transnationaal opererende solidariteitsorganisaties die een link vormde tussen activisten in het ene land en hun tegenhangers in een ander land. Het fenomeen middelaarsorganisatie is nog amper onderzocht. Dit onderzoek maakt gebruik van wat er tot nu toe bekend is over dit type organisaties. Christie Miedema bepreekt de Poolse middelaars in Nederland tussen Nederland en Solidarnosc. Ook de historiografie over overige groepen die als middelaars functioneerden bieden een theoretisch kader. De historici Christiaense en Slobodian hebben eerder geschreven over respectievelijk een schakelorganisatie van Chileense ballingen en derdewereldstudenten die als middelaar functioneerden voor activisme in de West-Duitsland. Hun inzicht vormt een belangrijk theoretisch kader waartegen dit onderzoek wordt afgezet. Er wordt bekeken wat de verhouding is tussen dit onderzoek naar de Stichting en de door hen beschreven activiteiten, successen en de redenen voor deze successen.

3 Ibidem. 206. 4 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? Dilemma’s, dialoog en misverstanden tussen de Nederlandse en West-Duitse linkse organisaties en Poolse oppositie in de jaren tachtig (Amsterdam 2015). 33.

(4)

Het meest vergelijkbare werk voor dit onderzoek is het proefschrift van Christie Miedema. Solidarnosc speelde net als Charta in Tsjecho-Slowakije een belangrijke rol in het verzet tegen het communistisch regime. De middelaars tussen Solidarnosc en Nederland waren succesvol in het creëren van solidariteit doordat ze een bron van informatie over Solidarnosc vormden, ze Nederlandse organisaties motiveerden ter ondersteuning van Solidarnosc, demonstraties organiseerden, een aanlooppunt voor Poolse emigranten vormden en humanitaire hulp organiseerden. Deze scriptie biedt een belangrijke aanvulling op haar werk, aangezien ze de rol van ballingen en middelaars voor andere landen waaronder Tsjecho-Slowakije grotendeels achterwege laat.5 Kim Christiaens onderzocht het transnationale activistennetwerk tussen Chili en België dat ontstond na de coup door Pinochet in 1973. Hij onderzocht de impact van de mogelijkheden die geboden werden door transnationale netwerken op de solidariteit die ontstond in België voor Chili. Volgens hem vormde de Chileense ballingengroepering ‘National Chile Committee’ een belangrijke rol in het vormgeven van het mobiliseren van solidariteit voor Chili. De activiteiten van het National Chile Committee zorgden ervoor dat Belgische activisten voor mensenrechten gingen strijden. De verhalen van de gevluchte ballingen hadden impact op de activisten voor solidariteit door middel van, zoals hij zegt, het ‘dramatiseren’ van de missie voor solidariteit. Door hun toedoen ontstonden er nieuwe comités die op hun beurt hulp voor het Chileense volk organiseerden. De Chileense ballingen verstevigden tevens de connecties tussen Belgische activisten en solidariteitsbewegingen in andere landen. Het Commitee baande de weg vrij voor de moederorganisatie voor solidariteit met Chili in Zweden genaamd ‘Chile Democratico’ en zorgde voor ingangen en contacten met hoge functionarissen en organisaties. Deze waren volgens haar daarom cruciaal voor het begrijpen van de transformatie van een lokaal georganiseerd activisme naar een transnationale beweging.6 Naast Christiaense is het werk van Quinn Slobodian van belang voor het onderzoek naar de Stichting. Hij betoogt dat studenten uit Azië, Afrika en Latijns Amerika die in de jaren zestig in West-Duitsland kwamen studeren, een katalysator vormden voor activisme voor mensenrechten in de Derde Wereld. Net als Christiaense laat Slobodian zien dat door het toedoen van de middelaars andere groepen werden gemobiliseerd. De derdewereldstudenten mobiliseerden Duitse studenten voor mensenrechtenactivisme voor de Derde Wereld. De leider van de Duitse studentengroep, Rudi Dutschke liet zich inspireren door de studenten uit de Derde Wereld en vormde ‘internationale werkgroepen’ met Duitse en derdewereldstudenten. Dutschke ontwikkelde zijn kennis van de Derde Wereld en vormde zijn protestacties in samenwerking

5 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? (Amsterdam 2015). 182-183. 6 Kim Christiaens, ‘Belgium: The Chilean Factor and the Changing Dimension of Solidarity Activism’ (2014). 215-218.

(5)

met de derdewereldstudenten. De studenten uit de Derde Wereld namen niet alleen deel aan de internationale werkgroepen van Dutschke ze vormden ook eigen studentenorganisaties en organiseerden demonstraties. Hun activisme kwam in de publiciteit. Daarbij kregen de buitenlandse studentenorganisaties het voor elkaar in contact te komen met de autoriteiten en slaagden ze erin dat zij hun politieke standpunt bijstelden. Hun acties creëerden onder de Duitse studenten een ‘emotionele samenhang’ tussen de protesten in Duitsland en de onderdrukking in de Derde Wereld.7 Het archief van de Stichting Informatie over Charta 77 vormt de basis voor dit onderzoek. De indeling van het onderzoek is gebaseerd op het geïnventariseerde materiaal van de activiteiten van de Stichting. Tevens maakt het onderzoek gebruik van het blad van de Stichting. Naast dit bronmateriaal wordt er gebruikgemaakt van een persoonlijk gesprek met Jef Helmer wat het bronmateriaal in het archief extra duidelijkheid en context biedt. Een oud interview dat de VPRO in 1986 opnam met Helmer in het kader van een uitzending over Tsjecho-Slowakije wordt ook gebruikt. Het Archief van de Stichting bevat krantenknipsels, maar ook de online krantendatabase Delpher biedt krantenartikelen die niet in het Archief te vinden zijn. Aangezien mediabewerking voor de Stichting een belangrijke activiteit was, zijn krantenartikelen van en over de Stichting bruikbaar. Tot slot is er gebruik gemaakt van het Archief van de PvdA waarin correspondentie tussen Maarten van Traa en Helmer te vinden is. De hoofdstukken van het onderzoek zijn thematisch ingedeeld. Het eerste hoofdstuk betreft de politieke lobby en de protestacties van de Stichting en in hoeverre de acties navolging kregen of succesvol waren. De aandacht gaat uit naar de lobbyacties die de Stichting organiseerde, veelal in reactie op ontwikkelingen in Tsjecho-Slowakije, zoals de veroordeling van leden van Charta 77 of internationale protestacties waarbij de Stichting het voortouw nam in Nederland. Daarbij wordt de politieke lobby behandeld, waaronder de beleidsvoorstellen aan de Tweede Kamer en de ambassade in Tsjecho-Slowakije in reactie op het ruimhartigere mensenrechtenbeleid van de Nederlandse regering in de late jaren tachtig. In het tweede hoofdstuk gaat de aandacht uit naar de informatieverstrekking en mediabewerking. Dit hoofdstuk laat zien dat Jef Helmer als een expert werd aangehaald als het ging om Charta 77 in Nederland en gerelateerde zaken die speelden in Tsjecho-Slowakije. Wanneer gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije in de actualiteit kwamen, werd Helmer of de Stichting aangehaald als gezaghebbend over het onderwerp. Het hoofdstuk behandelt tevens de ingezonden artikelen van de Stichting over Charta 77 naar kranten, artikelen in het tijdschrift van de Stichting, interviews met de Chartisten in kranten en radio en de kwestie rond de Erasmusprijs voor Havel. In het laatste hoofdstuk komen de contacten aan bod die de Stichting onderhield met personen of

7 Quinn Slobodian, Foreign Front: Third World Politics in Sixties West Germany (Londen 2012). 52-53, 70,76, 200-202.

(6)

organisaties. De middelaarsrol die de Stichting speelde als verstrekker van informatie aan personen of organisaties komt hier naar voren. Daarbij zorgde de Stichting ervoor dat partijen zoals de PvdA in Nederland in contact kwamen met leden van Charta. Dit onderzoek naar de Stichting laat zien dat een middelaarsorganisatie met weinig geld en middelen, maar een goed netwerk en verstand van zaken succesvol solidariteit kon creëren voor hun activiteiten in Nederland en een belangrijk aandeel had in het op poten zetten en faciliteren van transnationale hulp.

(7)

Politieke lobby De Stichting Informatie over Charta 77 creëerde door middel van politieke lobby succesvol solidariteit voor Charta 77. De Stichting stond hierin niet altijd alleen, maar werkte vaak samen met andere organisaties. Zo organiseerde de Stichting haar eigen acties en nam deel aan acties van andere initiatiefnemers, waarbij ze kans zag haar eigen idealen na te streven. In zekere zin waren alle acties van de Stichting bedoeld de politiek ervan te overtuigen maatregelen te nemen. Dit hoofdstuk betreft specifiek de acties die er direct op gericht waren om de Nederlandse politiek of die van Tsjecho-Slowakije via de Tsjecho-Slowaaske ambassade te beïnvloeden. Dit hoofdstuk betoogt dat de politieke lobbyacties succesvol solidariteit creëerden, in de zin dat deze acties weerklank vonden in de Nederlandse politiek en maatschappij en in de Europese politiek. De Stichting zorgde er via deze directe politieke acties niet voor dat politici hun standpunt bijstelden, zoals Slobodian betoogt dat de derdewereldstudenten voor elkaar kregen. De Stichting creëerde ook geen ‘golfbeweging’ van solidariteit, zoals de Chileense ballingen voor elkaar kregen. Wel wist de Stichting bekende personen en politici te strikken voor de acties en waren organisaties bereid samen te werken met de Stichting of toonden zich solidair. Daarbij kregen ze het voor elkaar dat politici zich hard maakten voor de idealen van de Stichting in de Nederlandse politiek en in het Europees Parlement.8 De oprichting van Charta 77 in 1977 en de Stichting in 1980 vielen samen met een ontwikkeling in de late jaren zeventig waarbij er zich steeds meer openlijk opererende oppositiebewegingen aandeden in het Oosten. Het was vanuit het Westen steeds moeilijker vol te houden dat de regeringen de enige aangewezen gesprekspartners in Oost-Europa waren. Volgens Christie Miedema speelde de Poolse oppositie een hoofdrol in de golfbeweging van spanningen en ontspanning in de jaren tachtig. Zij maakte bovendien, meer dan bewegingen in de andere landen, de tegenstand tegen de regimes in Oost-Europa zichtbaar in het Westen. De onderdrukking van Solidarnosc in 1980 stond in verband met de onderdrukking van Charta 77 en de reacties hierop vanuit West-Europa en Nederland. Om de situatie van Charta 77 te begrijpen, is het van belang de situatie in Polen toe te lichten. 9 In de zomer van 1980 hadden arbeiders in Polen het werk neergelegd. Deze stakingen leidden tot de oprichting van de eerste Oost-Europese onafhankelijke vakbond Solidarnosc. De gebeurtenissen in Polen waren olie op het vuur voor de debatten in West-Europa. De angst voor een reactie uit Moskou en de gevolgen daarvan was groot. Op 13

8 Quinn Slobodian, Foreign Front: Third World Politics in Sixties West Germany (Londen 2012). 52-53, 70,76, 200-202. 9 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? 14.

(8)

december 1981 riep de Poolse partijleider de staat van beleg uit. Aan maatschappelijke bewegingen in Nederland ging het ontstaan en de onderdrukking van Solidarnosc niet onopgemerkt voorbij. Sinds de Sovjetinvasie na de Praagse Lente in 1968 was de keuze tussen ontspanning en solidariteit in Europa niet meer zo acuut geweest. Er heerste een duidelijke spanning tussen Oost en West.10 Anders dan in Polen was Charta 77 geen wijdverspreid fenomeen. Dit betekende niet dat het regime brede steun genoot, maar wel dat voor verreweg de meeste Tsjecho-Slowaken de prijs voor openlijke oppositie te hoog was. De staatsveiligheidsdienst kon bogen op een solide reputatie waar het ging om intimidatie en schuwde bijna geen enkel middel om potentiële en echte dissidenten uit te schakelen. De gebeurtenissen in Polen mochten niet overslaan naar Tsjecho-Slowakije. Floribert Baudet laat zien dat de gebeurtenissen in Polen en Tsjecho-Slowakije met elkaar in verband stonden. Hij betoogt dat de vrees voor het overslaan van de ‘Poolse ziekte’ voor de regering een belangrijke reden was voor een golf van repressie. De Poolse hervormingsbeweging werd vergeleken met de hervormingen van de Praagse Lente die werden vernietigd door Russische tanks. De regering anticipeerde dan ook op de ontwikkelingen.11 Uit de analyse van Miedema blijkt dat de middelaars tussen Solidarnosc en Nederland beperkt actief waren in politiek lobbywerk. De Poolse activiteit voor Solidarnosc concentreerde zich aanvankelijk rondom de organisatie Merpol(Mensenrechten in Polen), opgericht in 1981. Deze groep stelde zich ten doel te lobbyen voor Polen en een link te vormen tussen Nederlandse organisaties en Solidarnosc. Solidarnosc stond echter sceptisch tegenover de solidariteitscomités. Toen Merpol te horen kreeg dat Solidarnosc liever hulp van westerse vakbonden kreeg, richtte het zich op Nederlandse vakcentrales. Merpol organiseerde na het verbod op de Solidarnosc nog wel demonstraties, maar daar bleef het bij. Miedema noemt voor de rest enkel de Poolse middelaar en politicoloog Jan Zielonka die namens Brussel verantwoordelijk werd voor politieke lobby bij de CVSE en de VN. Dit lag anders bij de Stichting, die zich veel duidelijker met acties inspande om de politieke besluitvorming ten behoeve van Charta te beïnvloeden.12 Op 22 februari 1981 deed zich een proces voor waarbij zestien personen van Charta waren betrokken. Ze werden ervan beschuldigd oppositionele documenten te hebben verspreid. De voorzitter van de Stichting Jef Helmer deelde aan de lezers van het blad mee dat hij een showproces verwachtte waarbij de leden veroordeeld zouden worden tot zes tot tien jaar

10 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? 14, 141. 11 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’. 177. 12 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? 110.

(9)

gevangenisstraf.13 De zestien leden werden ervan beschuldigd oppositionele documenten te hebben verspreid en dat zij deze documenten in het Westen ter publicatie aan hadden geboden.14 Volgens Helmer leek het erop dat de autoriteiten in Praag besloten hadden de voorvechters van de mensenrechten in Tsjecho-Slowakije het zwijgen op te leggen en dat het duidelijk was dat de angst voor een volksbeweging in Polen een belangrijke drijfveer was. Het proces van Charta was aanleiding voor de Stichting om voor het eerst een actie te organiseren onder leiding van Helmer. Het was de bedoeling om druk uit te oefenen op de autoriteiten in Praag om de voorbereidingen voor het proces tegen de zestien aangeklaagden stop te doen zetten en de aanklacht te doen intrekken. De Stichting had een protestverklaring opgesteld die was toegestuurd naar politieke partijen, de Tweede Kamerfracties en een groot aantal maatschappelijke organisaties. De actie kreeg navolging uit verschillende delen van de samenleving. De Stichting voerde de actie samen met journalisten, politici en vertegenwoordigers van kerken in Nederland. Het moest gezien worden als een teken van solidariteit, aldus Trouw.15 In een brief van 21 augustus informeerde Helmer de lezers van Informatie over Charta 77 over een uitgaande protestverklaring naar een groot aantal maatschappelijke organisaties in Nederland, naar de Tweede Kamer en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met het verzoek deze te ondertekenen. De Stichting spoorde haar lezers aan zich in te zetten voor de zaak door een van de acht voorbeelden van protest in praktijk te brengen, waaronder zorgen voor plaatselijke publiciteit door handtekeningen te verzamelen, een brief sturen naar de Tsjecho-Slowaakse ambassade en organisaties waarbij de lezers betrokken waren protestverklaringen laten ondertekenen. Het idee was dat de organisaties allemaal een protestverklaring stuurden naar de president van Tsjecho-Slowakije, Gustav Husak in Praag. De ondergetekende liet dan weten dat zijn of haar organisatie akkoord ging met de tekst van de protestverklaring. De Stichting zou vervolgens de protestverklaring met alle ondertekeningen opsturen naar verschillende verantwoordelijke instanties in Tsjecho-Slowakije. Op deze manier geloofde de Stichting dat zij met de ondertekeningen van de lezers het ministerie van buitenlandse zaken een krachtig protest kon laten horen.16 Trouw deed verslag van de Protestgroep die Helmer had opgericht. Minister van der Stoel liet volgens Trouw in een gesprek met leden van de Stichting weten bezorgd te zijn over de processen die gevoerd gingen worden in Tsjecho-Slowakije. Uit het artikel komt naar voren dat de protestactie breed gedragen werd in de Nederlandse samenleving. Alle grote Nederlandse politieke partijen ondersteunden de protestactie en hadden de verklaring

13 IISG, ASIC 12: brief aan de lezers, 21-08-1981. 14 IISG, ASIC 12: ‘Van der Stoel is bezorgd over processen Charta 77’, Trouw 12-10-1981. 15 IISG, ASIC 12: ‘Nederlandse solidariteit met de Tsjehoslowaakse dissidenten’. 2. 16 IISG, ASIC 12: brief aan de lezers, 21-08-1981.

(10)

getekend, evenals Pax Christi en Amnesty International. Minister Van der Stoel had de delegatie van initiatiefnemers ontvangen. Van der Stoel had in het verleden al eens eerder zijn solidariteit betuigt met Charta 77 door Charta-lid Jan Patocka te ontvangen in Praag in 1977. De ontmoeting haalde destijds alle Westerse kranten en vestigde definitief de reputatie op Van der Stoel als voorvechter van de rechten van de mens, en Charta. Hij liet Trouw weten dat hij ‘de verdere ontwikkelingen, met name de nog te verwachten processen nauwlettend gevolgd zullen worden’. Helmer liet in het artikel weten dat het voor Charta-leden van belang was dat zij wisten dat hun standpunten in het Westen bekend waren en ‘hoopte op verdere nieuwe initiatieven van Van der Stoel in deze kwestie’.17 De steun voor Solidarnosc kwam gedurende de jaren tachtig vanuit verschillende hoeken. De organisatie Merpol hief zichzelf op in 1982 na ruim een jaar bestaan te hebben, toen er een Soldiarnocs-bureau in Nederland werd opgericht naar aanleiding de staat van beleg in Polen. Dit werd het nieuwe centrum voor de steun aan Polen. Tegelijkertijd werden er verschillende algemene Polencomités opgericht. Daarnaast waren Poolse emigranten actief in vluchtelingencomités en in de organisatie van humanitaire hulp aan het thuisland. In tegenstelling tot de steun aan Solidarnosc, was de Nederlandse steun voor Charta minder gefragmenteerd en bleef deze gedurende de jaren tachtig geconcentreerd rondom de Stichting die in wisselende formaties met andere organisaties en partijen solidariteitsacties organiseerde.18 Een minder prominent, doch relevant aandeel had de Stichting in het ‘Initiatiefcomité voor Rudolf Battek’ in 1984. Dit comité werd ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Rudolf Battek door onder andere de Stichting opgericht. Battek was een bekende Tsjecho-Slowaakse socioloog en Charta-ondertekenaar die in slechte gezondheid in de gevangenis verbleef. Zijn vergrijp bestond uit brieven schrijven aan Willy Brandt, Olaf Palme en andere politici. Het comité ondernam een aantal activiteiten waaronder het organiseren van een publicatie van een open brief aan de president van Tsjecho-Slowakije, ondertekend door een groot aantal bekende en invloedrijke Nederlanders. Daarbij werd er geld ingezameld om de brief te adverteren die gepubliceerd werd in verschillende kranten met de oproep voor de Nederlandse burger om zich in te zetten voor de vrijlating van Battek. De Stichting zocht met succes naar zoveel mogelijk invloedrijke Nederlanders om zitting te nemen in het comité. Een flink aantal personen werd gestrikt, zoals Ed Nijpels, Mient Jan Faber, Wim Kok en een honderdtal bekende Nederlanders ondertekenden de brief.19 Het lot van Rudolf Battek trok ook de aandacht van het Nederlandse Parlement dat eind 1984 de

17 IISG, ASIC 12: ‘Van der Stoel is bezorgd over processen Charta 77’, Trouw 12-10-1981. 18 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? 107-109. 19 IISG, ASIC 13: ‘Initiatiefcomitee ‘Rudolf Battek’.

(11)

Tsjecho-Slowaakse ambassadeur Josef Sevcik verzocht een verzoek over te brengen hem vrij te laten. Naar aanleiding hiervan besloot de Nederlandse regering bij de EPS-partners (Europese politieke samenwerking) te pleiten voor een gemeenschappelijke demarche om het verzoek kracht bij te zetten. De andere EPS-staten gingen akkoord. De Italiaanse ambassadeur ondernam namens de Présidence van de EPS in januari 1985 een demarche ten gunste van Battek, maar zonder effect.20 De tijd begon te dringen voor de autoriteiten in Tsjecho-Slowakije toen onder de invloed van glasnost (openheid) en perestrojka (herstructurering) de roep om politieke verandering groeide. Het aantreden van Gorbatsjov in maart 1985 had een nieuw tijdperk ingeluid. Het doel van de afgekondigde politiek was aanvankelijk de vastgelopen economie vlottrekken, teneinde de wedijver met het Westen te kunnen voortzetten. Geleidelijk werd duidelijk dat de herstructurering niet kon worden verwezenlijkt zonder een adempauze in het Oost-Westconflict. Op 21 augustus 1988 - de twintigste verjaardag van de inval - werd er massaal gedemonstreerd. Ditzelfde gebeurde op 28 oktober; de zeventigste verjaardag van de Tsjecho-Slowaakse staat. Het regime wist op deze uitdagingen niet anders te reageren dan met geweld.21 Volgens historica Sarah Snyder werkte Gorbatsjov aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie ten behoeve van de banden met het westen en zijn economische beleid. De relatie tussen de Sovjet unie en zijn satellietstaten was in de late jaren tachtig ‘belastend’ geworden. Een paar satellietstaten waaronder Tsjecho-Slowakije bleven vasthouden aan hun oorspronkelijke manier van omgaan met de akkoorden van Helsinki.22 Voor de leden van Charta bleef de repressie dan ook aanhouden. In oktober 1988 vermeldde Helmer dat er vier charta-leden gevangen waren genomen. Ze werden beschuldigd van grove belediging en belastering van staatsorganen in verband met het opstellen en verspreiden van een brief aan de Tsjecho-Slowaakse autoriteiten. In deze brief deden zij een felle aanklacht tegen het rechtssysteem en de onmenselijke toestanden in de Tsjecho-Slowaakse gevangenissen. In Praag hadden de vrienden van de veroordeelden, onder wie Vaclav Havel, een comité ter verdediging van hen gevormd. In de meeste West-Europese landen, Australië, de Verenigde Staten en Canada hadden vrienden van de leden ook steuncomités opgericht om middels petities en andere activiteiten zoveel mogelijk druk uit te oefenen op de Tsjecho-Slowaakse autoriteiten.23 Jef Helmer zag als voornaamste oorzaak voor deze toegenomen repressie de wankele positie van de regering-Jakes. Helmer haalde daarbij de uitspraak van

20 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’. 194. 21Ibidem. 176. 22 Sarah Snyder, Human Rights Activism and the End of the Cold War: A transnational History of the Helsinki Network (New York 2011). 217, 224. 23 IISG, ASIC 16: ‘Actie voor de vrijlating van Ivan Jirous c.s.’.

(12)

partijideoloog Fojtec aan, dat de staat de oppositie onderschat had en dat alles moest worden aangewend om haar onder controle te krijgen.24 De actie die de Stichting organiseerde ten behoeve van steun aan de gevangenen, werd een van de succesvolste lobbyacties van de Stichting. De Stichting had het initiatief genomen en de handen ineengeslagen met AIDA-Nederland: een organisatie die zich inzette voor vervolgde kunstenaars, om een steuncomité op te richten ter vrijlating van Jirous en Cibulka en de anderen. Deze namen werden specifiek gebruikt omdat Jirous en Cibulka er het slechtste aan toe waren en er zelfs voor hun leven werd gevreesd en omdat hun veroordelingen het hoogste konden zijn. Aan het idee werd gehoor gegeven. Gerrit Komrij, Ed van der Elksen, Max de Metz, Hans Boswinkel, Arie van den Berg en Willem van Althuis hadden volgens Helmer al hun medewerking toegezegd. Het steuncomité zorgde ervoor dat er zoveel mogelijk publiciteit aan hun zaak werd besteed in de week dat leden voor de rechter moesten verschijnen. De Stichting Informatie had op een zo groot mogelijke schaal aan zoveel mogelijk organisaties en individuen gevraagd hun protest te laten horen. Helmer liet weten dat de Tsjecho-Slowaakse ambassade de bijna duizend handtekeningen weigerde die waren verzameld door AIDA-Nederland en de Stichting voor de petitie voor vrijlating van de leden. In Londen had de ambassade ook niet thuis gegeven. 25 Gelijktijdig met de inzameling van de Stichting waren er door de organisatie ‘Europa tegen de stroom in‘, samen met muziekgroep The EX handtekeningen verzameld voor Petr Cibulka, eveneens meer dan duizend. De activiteiten bleken niet ongehoord voorbij te gaan aan de politiek. Dankzij de inzet van de verschillende organisaties diende Hedy d’Ancona van de socialistische fractie een motie in ter vrijlating van Petr Cibulka die werd aangenomen. De Tsjechische regering liet weten geen inmenging in binnenlandse aangelegenheden te wensen. Helmer liet weten het hierbij niet te laten zitten en kondigde aan nieuwe stappen te ondernemen. Met het naderen van de rechtszaak hield de Stichting een solidariteitsbijeenkomst samen met AIDA, ‘Europa tegen de Stroom in’ en muziekgroep The EX in het Amsterdamse Paradiso. Hierbij werden de gedichten van Jirous voorgelezen en was er informatie over de politieke toestand van de afgelopen maanden. Er was muziek via de banden met Cibulka en van de Nederlandse groep Morzelpronk.26 De actie voor de vrijlating van onder andere Jirous liet zien dat deze kon rekenen op steun in niet alleen Nederland, maar ook Europees niveau. AIDA en de Stichting en ‘Europa tegen de Stroom in’ zamelden ieder meer dan duizend handtekeningen in. Hoewel de Tsjechische regering niet toegaf aan de actie, kregen de organisaties het voor elkaar dat het

24 IISG, ASIC 16: ‘Leden Charta 77 feller vervolgd dan ooit’, de Volkskrant 6-2-1989. 25 IISG, ASIC 16: ‘Actie voor de vrijlating van Ivan Jirous c.s.’. 26 IISG, ASIC 16: ‘persbericht: actie voor vrijlating Ivan Jirous, Petr Cibulka, Jiri Stencl, Jiri Tichy, Dusan Skala’.

(13)

Europees Parlement zich uitsprak over de kwestie middels een aangenomen petitie. In de maanden na de gevangenneming tot aan het proces bleef er sprake van solidariteit met de Charta-leden doordat een groeiend aantal Nederlandse intellectuelen en kunstenaars zich aansloot bij het door de Stichting voorgestelde comité en bij de georganiseerde solidariteitsbijeenkomst in Paradiso. Na de succesvolle actie voor de gevangenen had de Stichting de smaak te pakken en trachtte het de succesvolle lijn door te zetten. De Stichting sprong in het najaar van 1988 in op nieuwe ontwikkelingen in het Nederlands beleid ten opzichte van Oost-Europa. In dit nieuwe beleid maakte de Nederlandse overheid bekend zich actiever te willen inzetten voor mensenrechten. De overheid verwoordde het beleid in de notitie ‘Beleid ten aanzien van Oost-Europa, Joegoslavië en Albanië’ van minister Van de Broeck, met daarin uitgezette beleidslijnen ten aanzien van mensenrechten, een vrijer verkeer van personen en informatie en culturele en wetenschappelijke samenwerking. De Stichting greep dit beleid aan om aandacht te vragen voor hun idee van de zogenaamde ‘Ambassadeprojecten’.27 De Stichting deed een voorstel bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een project waarbij de Nederlandse ambassades een actievere rol moeten spelen om contacten met dissidentengroepen te onderhouden. Zo zouden er lezingen in de ambassades moeten worden georganiseerd waarbij ook dissidenten aanwezig waren. Het voorstel viel in goede aarde bij de ambtenaren van Buitenlandse Zaken, maar de Nederlandse ambassadeur in Praag wilde er uiteindelijk niet aan meewerken. 28 Volgens dit plan moest er een Nederlands cultureel centrum worden opgericht in Praag. De activiteiten van het cultureel centrum moesten culturele en wetenschappelijke contacten tussen Nederland en Tsjecho-Slowakije creëren en versterken. Het doel hierbij was de ‘historisch gegroeide banden’ tussen beide landen versterken, elkaars culturele verworvenheid delen en als twee kleine landen een bijdrage leveren aan de culturele eenwording van een democratisch Europa. De activiteiten moesten onder andere bestaan uit lezingen en tentoonstellingen organiseren, een bibliotheek met specialistische literatuur over Nederland en de relatie Nederland-Tsjecho-Slowakije beheren, bemiddelen bij wetenschappelijke en culturele contacten en projecten en deze stimuleren en accommodatie bieden aan gasten die bij de betreffende activiteiten betrokken waren.29 Aanvankelijk was het ministerie enthousiast over de voorstellen om in het kader van de ambassadeprojecten lezingen te organiseren op de Nederlandse ambassade in Praag waarbij belangstellenden en deskundigen werden uitgenodigd uit zowel onafhankelijke (dissidente-) kringen als uit de officiële erkende instellingen. Bij deze laatste groep ging het om

27 IISG, ASIC 20: Brief aan de Kok. 28 IISG, ASIC 20: ‘Roemenië schandelijk door ons verwaarloosd’, het Parool 4-1-1990. 29 IISG, ASIC 20: plan oprichting Nederlandse cultureel centrum in Praag.

(14)

journalisten, wetenschappers, kunstenaars enzovoort die officieel hun vak konden uitoefenen. De Stichting had de Anne Frankstichting en professor Wesseling uit Leiden bereid gekregen deze lezingen te geven en het ministerie van Buitenlandse Zaken wilde voor 1800 gulden de reiskosten subsidiëren.30 Het plan van de Stichting kon in eerste instantie op goedkeuring van de regering rekenen en kreeg steun uit maatschappelijke kringen. Het plan stuitte echter op bezwaren van de ambassadeur in Praag. Zijn negatief advies woog zo zwaar dat het ministerie alsnog zijn goedkeuring introk. Toch ging het plan niet onopgemerkt aan politiek Den Haag voorbij. Er ontstond een politieke discussie en de drie woordvoerders voor Oost-Europa van de drie grootste partijen, Wallage (PvdA), de Kok (CDA) en Blauwe (VVD), stelden Kamervragen over de gang van zaken aan de verantwoordelijke minister. Zij wilden weten of de minister alsnog bereid was de ambassadeur in Praag opdracht te geven mee te werken aan de uitvoering van de plannen. De woordvoerders stelden de vragen: ‘of de minister van mening is dat de voorstellen voor de ambassadeprojecten zoals ingediend door de Stichting Informatie over Charta 77 met als doelstelling wetenschappelijke en culturele samenwerking tussen Nederlanders en officiële/onafhankelijke Tsjecho-Slowaakse intellectuelen en kunstenaars te stimuleren, passen en een actiever mensenrechtenbeleid zoals verwoord in de notitie “Beleid ten aanzien van Oost-Europa, Joegoslavië en Albanië?” Zo ja, is de minister bereid om de Nederlandse ambassadeur in Praag alsnog opdracht te geven mee te werken aan de uitvoering van deze projecten? Zo nee, wat zijn de overwegingen van de minister om de voorstellen voor de ambassadeprojecten, zoals voorgesteld door de Stichting Informatie over Charta 77 af te wijzen?’31 Het antwoord van de minister luidde dat ‘de doelstellingen van deze projecten, te weten het bijeenbrengen van vertegenwoordigers van de Tsjecho-Slowaakse overheid met onafhankelijken, onder de huidige omstandigheden niet voor verwezenlijking vatbaar moet worden geacht en derhalve geen bijdrage zal kunnen leveren aan het door de regering tegenover de landen in Oost-Europa gevoerde mensenrechtenbeleid’. Het argument was dat het regime de ambassadeprojecten als een onvriendelijke daad beschouwde en dat het functioneren van de ambassadeur daardoor werd bemoeilijkt. Er diende steeds een afweging plaats te vinden tussen het belang van een bepaalde politieke activiteit en het algemeen belang, aldus de minister. Ambassades van grotere landen, zoals Amerika en Frankrijk, hadden volgens de minister meer ruimte voor dit soort activiteiten dan die van kleine landen.32 De Stichting wist ver te komen met hun acties, maar het bijstellen van de meningen van politici lukte niet zoals Slobodian beschrijft wat de derdewereldstudenten in West-Duitsland wel lukte. De politici in de West-Duitsland

30 IISG, ASIC 20: ‘Van den Broek weert dissidenten uit Ambassade in Praag’. 31 IISG, ASIC 20: ‘Kamervragen over mensenrechtenbeleid van de Broek’. 32 IISG, ASIC 20: ‘Van den Broek weert dissidenten uit Ambassade in Praag’.

(15)

konden de politici in de derdewereldlanden gemakkelijker wijzen op hun gebreken omtrent mensenrechten. De Nederlandse regering wilde zich hier niet aan wagen uit vrees dat de bilaterale verhoudingen met Tsjecho-Slowakije in gevaar kwamen. Volgens Helmer was het duidelijk dat in dit geval de relatie met de Tsjecho-Slowaakse autoriteiten van meer belang werd geacht dan het moreel steunen van mensen die omwille van hun overtuiging jarenlang door het regime werden vervolgd en buiten het officiële leven werden gehouden. Hij vroeg zich af of het regime in Praag bepaalde hoe ‘wij’ de mensenrechten in praktijk moesten interpreteren of dat de ambassade als vertegenwoordiger van een onafhankelijk en democratisch land vrij was om die mensen uit te nodigen die volgens onze rechtsnormen respectabel zijn.33 De minister stelde een soort compromis voor: ‘het bevorderen van contact zoals u dat voor ogen heeft staan, is een streven dat sympathie verdient’ schreef Buitenlandse Zaken aan de Stichting. ‘De ambassade kan in dat verband hand en spandiensten verrichten’. Hoewel het plan niet uitgevoerd werd, maakte het een discussie los over het Nederlands beleid ten aanzien van mensenrechten waarop Helmer tevreden kon terugkijken. ‘Heel teleurgesteld’, reageerden De Kok, Blauw, en Wallage. Ze lieten de Stichting weten dat zij hoopten minister Van den Broek alsnog op andere gedachten te brengen. ‘Dat de ambassadeur er geen trek in heeft, zou voor de minister geen reden moeten zijn om daar dan maar in te berusten. Zeker na Havel, zou Nederland in landen als Tsjecho-Slowakije een soort plechtanker moeten zijn’, aldus Wallage. De Stichting boekte successen in de zin dat politici deelnamen aan het activisme en zich in de Tweede Kamer of het Europees Parlement hard maakten voor de activiteiten. De grens voor de Nederlandse ministers om hun solidariteit met het activisme van de Stichting te tonen was echter bereikt toen de bilaterale verstandhouding met Tsjecho-Slowakije geschaad dreigde te worden.34 Het plan van de Stichting dat uiteindelijk niet werd uitgevoerd, werd opgevangen door de Nederlandse media. In de verslagen in kranten lag de sympathie bij het initiatief van de Stichting. Het handelen van Minister van den Broek werd dan ook in een negatief daglicht gesteld. Trouw gaf aan dat Van den Broek door het plan te blokkeren de dissidenten uit de ambassade van Praag had geweerd. De Volkskrant meldde dat de ambassade ‘kopschuw’ was voor onofficiële contacten en dat het zich de les liet lezen door de ambassade uit Praag. Het Binnenhof liet weten dat de Ambassade in Praag contact met dissidenten meed. Samen met de impact die het lobbywerk in de tweede kamer had, droeg de media-aandacht bij aan publiciteit

33 Ibidem. 34 Ibidem.

(16)

voor de het plan van de Stichting waardoor het door de Stichting bevonden gebrek aan aandacht van de Nederlandse regering voor de dissidenten werd benadrukt.35 De mensenrechtensituatie had volgende historicus Floribert Baudet de aandacht van de Nederlandse regering. Den Haag was gespitst op schendingen in Tsjecho-Slowakije en stelde deze veelvuldig aan de orde, ook als er geen verzoek van de Kamer of van actiegroepen aan ten grondslag lag. De ‘externe pressiegroepen’ konden volgens hem hier weinig meer aan veranderen. De Stichting noemt hij expliciet als een organisatie die weinig effectief was in het beïnvloeden van het beleid ten aanzien van Tsjehco-Slowakije, met uitzondering van de kwestie rond de Erasmusprijs die besproken wordt hoofdstuk twee. Baudet heeft gelijk als hij zegt dat Stichting het beleid van de Nederlandse regering niet kon veranderen. De Nederlandse regering wilde de betrekkingen met Tsjecho-Slowakije niet in gevaar brengen in het kader van het Oost-Westconflict. Wat betreft de politieke invloed laten de politiek acties van de Stichting zien dat zijn uitspraak echter wel genuanceerd kan worden.36 Duidelijk wordt dat de Stichting via haar politieke lobbyacties een wezenlijk aandeel had in het creëren en vormgeven van solidariteit voor Charta 77 in Nederland. Weliswaar veelal in samenwerking met andere organisaties had het activisme zowel maatschappelijke resonantie als weerklank in de Nederlandse politiek. Bekende en invloedrijke personen steunden de Stichting door zitting te nemen in de comités. Organisaties werkten samen met de Stichting of toonden zich solidair met de acties. Burgers stuurden handtekeningen en geld naar de Stichting. Hierbij komt niet duidelijk naar voren of de Stichting activisten van buiten de organisatie wist te mobiliseren, zoals Christiaens zegt dat de Chileense ballingen voor elkaar kregen. De Chileense ballingen mobiliseerden Belgische activisten die op hun beurt steuncomités oprichtten. De Stichting wist mensen voor zich te winnen voor eigen steuncomités. In vergelijking met Christiaense werd er geen golf van activisme gecreëerd zoals de Chileense ballingen wel lukte. In vergelijking met de Chileense ballingen moet hiervoor een verklaring gezocht worden in het feit dat de solidariteit voor Charta 77 van een andere aard was. Bij de ballingen ging het in belangrijke mate om materiële en financiële steun waardoor burgers zich onafhankelijk van de ballingen geroepen voelden zelf steun op poten te zetten. Daarbij waren de acties van de ballingen niet direct gericht op de politiek. In het geval van de Stichting ging het met name om morele steun en organiseerde de Stichting alleen acties in reactie op de gebeurtenissen of nieuwe ontwikkelingen in Tsjecho-Slowakije. Op politiek vlak lag dit anders. Hoewel politieke lobby zoals in het geval van de ambassadeprojecten uiteindelijk niet in praktijk werd gebracht, zorgde het wel voor ophef in de Tweede Kamer en zetten de woordvoerders voor Oost-Europa van de drie grote partijen zich in voor de voorstellen van de Stichting. Het

35 IISG, ASIC 20: Trouw 24-6-1989, de Volkskrant 28-6 1989, Het Binnenhof 24-6-1989. 36

Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’. 206.

(17)

aannemen van de motie voor de vrijlating van Cibulka door het Europees Parlement kan beschouwd worden als een hoogtepunt in de politieke lobby van de Stichting. In het volgende hoofdstuk wordt duidelijk dat de Stichting via publiciteitsacties en mediabewerking successen behaalden die wel vergelijkbaar waren met de door Slobodian en Christiaense beschreven successen van middelaars.

(18)

Mediabewerking en publiciteit De Stichting wist solidariteit op poten te zetten doordat verschillende media en politici zich door hun toedoen onafhankelijk van de Stichting inzetten voor de idealen van de Stichting. Behalve acties organiseren gericht op de politiek, hield de Stichting zich ook bezig met mediabewerking en publiciteitsacties. Het publiek inlichten was de belangrijkste taak van de Stichting. Om de kennis en belangstelling over Charta in Nederland te vergroten, werd het tijdschrift Informatie over Charta 77 uitgegeven. Naast het tijdschrift hield de Stichting zich bezig met protestacties houden, artikelen voor diverse kranten schrijven en was het betrokken bij televisie –en radio-uitzendingen. De Stichting werd geregeld gevraagd om een toelichting door verschillende media wanneer Tsjecho-Slowakije of Charta 77 in de publiciteit kwam. Het transnationaal Tsjecho-Slowaaks dissidentennetwerk waar de Stichting zich in bevond, was essentieel om unieke kennis over Charta en mensenrechten in Tsjecho-Slowakije te verkrijgen. Hierdoor was de Stichting ook buiten Nederland een autoriteit op het gebied van Charta en Tsjecho-Slowakije. Vergelijkbaar met de successen van de Chileense ballingen in het werk van Chirstiaense, kreeg de Stichting het voor elkaar een golfbeweging van media-aandacht te creëren in de kwestie rond de Erasmusprijs voor Havel. Net als de door Slobodian onderzochte derdewereldstudenten in West-Duitsland, wist de Stichting met deze actie succesvol te zijn door de regering zover te krijgen haar standpunt bij te stellen. De oprichting van de Stichting in 1980 valt te plaatsen in een maatschappelijke ontwikkeling die de historicus Matthew Hilton beschrijft. Hilton spreekt over de professionele expertise van Ngo’s die voortkwamen als reactie op de geprofessionaliseerde maatschappij en het hoge niveau van onderwijs dat ontstond in de jaren zestig. Het professionalisme vergrootte mogelijkheden die Ngo’s exploiteerden. Ngo’s zochten niet naar simpele vormen van oppositie maar in plaats daarvan richtte ze zich op het brengen van, zoals Hilton zegt ‘expertise naar expertise’. Ze produceerden hun eigen onderzoek en gedetailleerde kennis welke in staat was de kennis van overheidsexperts op het gebied tegen te gaan. Ze brachten hun eigen kennisvormen naar de politieke arena. De leiders en activisten van ngo’s waren idealistisch, maar waren zelden amateurs. Ze waren vaak professioneel getraind en opgeleid, aldus Hilton.37 Jef Helmer had een activistisch verleden. Hij was lid van de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland (KEN). Als lid van de KEN zette hij zich in 1974 in voor de bezetters van de Iraanse ambassade in Den Haag en raakte hij via de acte ‘Denk aan Praag 68’ eind jaren zeventig betrokken bij de dissidenten in Tsjecho-Slowakije die hij vanaf dat moment

37 Matthew Hilton, The Polictics of expertise: How NGO’s shaped Modern Britain (Oxford 2013). 78-79.

(19)

meerdere malen bezocht.38 Uit het interview met Jef Helmer bleek dat de voorzitter Koos Menius niet bestond, maar een schuilnaam van Helmer was om artikelen in Trouw te publiceren. Helmer zegt dat hij een schuilnaam gebruikte om het verkrijgen van een visum voor Tsjehco-Slowakije niet in gevaar te brengen. Eind 1983 werd zijn visum geweigerd.39 De Poolse middelaars in Nederland waren actief in het vergaren van publiciteit en het in inlichten van de Nederlandse pers. Zo was Merpol-lid Jan Minkiewicz als zoon van Poolse emigranten in Nederland opgegroeid. Dit maakte hem geschikt voor verklarende optredens op de Nederlandse televisie en radio. Andere voorbeelden waren de academicus Michael Korzec die in de jaren vijftig van Frankrijk naar Nederland was gevlucht en de journaliste Sasza Malko die in de jaren zeventig vluchtte. Zij schreven vóór 1981 al verschillende artikelen over Polen in de Nederlandse pers. Net als de Poolse middelaars nam de Stichting een vergelijkbare positie in wat betreft de media-activiteiten in Nederland.40 De Stichting begon met haar activiteiten door het tijdschrift Informatie over Charta 77 uit te geven. Het internationale netwerk van Tsjecho-Slowaakse dissidenten en ballingen speelde een grote rol in het tot stand komen van het tijdschrift en daarmee de Stichting. De Chileense ballingen waar Christiaense over spreekt, zorgden ervoor dat andere groepen in België zich inzetten voor hulp aan Chili. Tsjecho-Slowaken en ballingen in Nederland of andere West-Europese landen zetten voor zover bekend dit soort hulpacties niet op poten. Groepen aanzetten tot hulpacteis was evenmin het geval. Zoals uit het eerste hoofdstuk bleek, was een reden hiervoor dat de aard van de hulp anders was. Dat wilde niet zeggen dat de ballingen en Tsjecho-Slowaken zich niet op een andere manier inzetten voor Charta en mensenrechten in Tsjecho-Slowakije. Vanuit het activistische verleden had Helmer vóór de oprichting van de Stichting contacten in Tsjecho-Slowakije. Via de in Oost-Europa actieve journalist Dick Verkijk was Helmer eropuit gestuurd om een brief met geld te overhandigen aan de vrouw van een Charta-ondertekenaar. Dick Verkijk had in 1977 de relaties tussen Nederland en Tsjecho-Slowakije beïnvloed door de Chartist Patocka met Van der Stoel in contact had gebracht. Helmer kreeg te zien hoe Charta-leden in Samizdat-vorm teksten verspreiden en kwam op het idee deze teksten in Nederland te verspreiden.41 Volgens historica Barbara Falk publiceerden de leden van Charta 150 boeken en verspreidden ze ongeveer 1000 Samizdatmaterialen. Dit was bedoeld om informatie over de mensenrechtenschendingen te verspreiden onder het volk, politici en andere gedelegeerden. De Chartisten dachten en schreven niet enkel over allerlei onderwerpen; hun werk was een getuigenis van de misstanden van een tijdperk. Ze monitorden en

38 IISG, ASIC. 1: Overzicht. 39 Interview Jef Helmer. 40 Miedema, Vrede of vrijheid? 108-109. 41 Interview Jef Helmer

(20)

documenteerden zorgvuldig de onrechtvaardigheid van het communistisch bewind. Hoewel de Chartisten over diverse onderwerpen schreven, zoals het milieu en het conflict tussen de machtsblokken, was het onderwerp mensenrechten dominant.42 Via Tsjecho-Slowaken die Helmer in de voorgaande jaren had leren kennen, wist hij hen zover te krijgen aan de vertalingen van de stukken van Charta mee te werken. Zo kwam hij in contact met de in Nederland woonachtige balling Vera Ebels. Zij verzamelde teksten van ballingen uit onder andere Londen, Wenen, Parijs en de teksten die Helmer zelf meenam uit Tsjecho-Slowkije. Ze selecteerde deze en distribueerde ze naar in Nederland wonende Tsjecho-Slowaken die vertalingen maakten, waarna Ebels deze terugstuurde naar Helmer voor het tijdschrift. In het geval van Christiaense en Slobodian lag het initiatief bij de Chileense ballingen en de derdewereldstudenten. De middelaars tussen Polen en Nederland waren eveneens van Poolse komaf. Het initiatief voor de Stichting begon bij Helmer, maar er was een belangrijke rol weggelegd voor de in Nederland wonende ballingen en Tsjecho-Slowaken die de oprichting mogelijk maakten waarbij de Stichting in de late jaren tachtig ook versterking zou krijgen van een Tsjehco-Slowaakse medewerkster. 43 Dissidenten in het Oost waren volgens historicus Samuel Moyn actief bezig met het naar buiten brengen van informatie over misstanden betreffende de mensenrechten. Hun doel was dat deze informatie vervolgens als een ‘echo’ zijn weerklank zou vinden in het Westen en uiteindelijk terecht zou komen bij de eigen regering.44 De aan de Stichting verstrekte informatie werd gebruikt voor het tijdschrift. Het persoonlijk contact dat de Stichting met de leden van Charta had, vormde een belangrijke bron voor de artikelen, maar de belangrijkste informatie voor het tijdschrift kwam van Palach Press: een persbureau van de Tsjecho-Slowaakse balling Jan Kavan in Londen, die na de omwenteling parlementslid werd. Aangezien er weinig bekend was over de leden en activiteiten van Charta, probeerden ballingen zoals Jan Kavan via Palach Press informatie te leveren over Charta en andere mensenrechtengroepen.45 Helmer had een goede relatie met hem die ervoor zorgde dat hij veel informatie leverde die vervolgens gepubliceerd kon worden in het tijdschrift. De relatie met Kavan was niet altijd gemakkelijk. Hij wilde dat Helmer de informatie over Charta aandikte om zo meer aandacht te creëren voor Charta en hij vroeg of Helmer reclame wilde maken voor Palach Press, aangezien Kavan daarvan leefde. Helmer vertelt dat de informatie van Kavan in de latere jaren tachtig soms gerelativeerd kon worden toen andere Tsjechen of ballingen uit bijvoorbeeld Parijs of Wenen ook informatie leverden.46

42 Barbara J. Falk, The Dilemmas of dissidence in East-Central Europa (New York 2003) 251-252. 43 Ibidem. 44 Samuel Moyn, The Last Utopia. Human Rights in History (Harvard 2012) 220. 45 IISG. ASIC, 27: Brief Jan Kavan aan Jef Helmer. 46 Interview Jef Helmer.

(21)

Voor de Stichting was het bewerken van de media essentieel om de primaire doelstelling te realiseren: het verspreiden van zoveel mogelijk informatie over Charta 77 en andere onafhankelijke initiatieven in Tsjecho-Slowakije. Niet alleen het eigen tijdschrift werd hiervoor gebruikt. Artikelen naar kranten en tijdschriften insturen was een belangrijk onderdeel van de activiteiten. De Stichting groeide hierdoor uit tot een autoriteit op het onderwerp. In verschillende berichten werd Helmer voorgesteld als expert, of werd het tijdschrift voorgesteld als een autoriteit op het gebeid van Charta 77. De Volkskrant berichtte dat de Stichting als betrouwbaarste in Nederland op de hoogte was van de recente ontwikkelingen in Tsjecho-Slowakije. De leden van de Stichting maakten vrienden onder de dissidenten, aanvankelijk door ‘gewoon thuis aan te bellen zonder afspraak’, vertelde Helmer in Trouw.47 In een recensie sprak het Kiosk over het tijdschrift van de Stichting als een tijdschrift dat zicht gaf op oases in een onvrij land. Via het tijdschrift kon de Nederlander ‘ongecensureerd en rechtstreeks nader kennismaken met Charta’, aldus het Bulletin.48 In het dissidentencircuit van Tsjecho-Slowakije was Helmer ook een graag geziene gast en een bekend figuur om informatie in Nederland te verspreiden. Volgens de voorzitter van Pax Christi Jan Ter Laak, noemden veel dissidenten de naam van Helmer en prezen ze zijn werk.49 Wanneer er zich veroordelingen en repressieve maatregen voordeden in Tsjecho-Slowakije, was de Stichting de aangewezen organisatie om hier verslag van te doen. Ook wanneer de berichtgeving over Charta niet veel publiciteit kreeg, probeerde de Stichting middels artikelen dit op te vullen en te laten zien dat de dissidentenbeweging springlevend was. Helmer schreef stukken voor kranten en tijdschriften waarin de schrijnende situatie van de dissidenten en de slechte intenties van het bewind werden beschreven. Door toelichting te geven en via opiniestukken met gedetailleerde informatie over Tsjecho-Slowakije en Charta en interviews met de leden, vulde de Stichting een leemte op in de media wat betreft de berichtgeving over Charta en het tonen van solidariteit. Daarnaast werden kranten en tijdschriften gebruikt om publiciteit te vergaren voor protestacties.50 De artikelen in het tijdschrift en in de Nederlandse tijdschriften en dagbladen laten zien dat de Stichting een belangrijk aandeel in de beeldvorming over de Tsjecho-Slowakije en Charta had. De artikelen van Helmer onder de schuilnaam van Koos Menius waren anders dan reguliere berichtgeving in de media in de zin dat ze het persoonlijke verhaal van de dissidenten beschreven. De interviews gaven een inkijk in het soms erbarmelijke dagelijkse leven van dissidenten die werden afgeluisterd, achtervolgd en soms mishandeld. Met verslaggeving van interviews van Charta-leden of ondertekenaars probeerde de Stichting te

47IISG, ASIC 16: ‘Leden Charta 77 feller vervolgd dan ooit’, de Volkskrant 6-2-1989. 48 IISG, ASIC 1: ‘Info over Charta 77 geeft zicht op oases in onvrij land’, Kiosk 12-11-1984. 49 IISG, ASIC 12: Brief Ter Laak aan Helmer, 23-3-1988. 50 IISG, ASIC 12: manuscripten van krantenartikelen.

(22)

laten zien dat Charta een actieve club mensen was waarvan het werk in een repressief klimaat van groot politiek en moreel belang was.51 Via verschillende kranten mengde de Stichting zich in heersende discussies in Nederland over de banden met dissidenten en zwengelde zij een debat aan over de noodzaak contact te onderhouden met Charta en andere dissidentenbewegingen. In de Nederlandse bilaterale gesprekken met Tsjecho-Slowakije werd herhaaldelijk de zorg uitgesproken over de mensenrechten.52 Contact op staatsniveau met dissidenten lag echter gevoelig, met name in linkse kringen en bij linkse politici. Traditioneel voelde linkse organisaties zich sterk verbonden met ontspanning, pacifisme, solidariteit en vrijheidsstrijd. De angst leefde dat openlijke solidariteit met Oost-Europa de bereikte resultaten op het gebied van ontspanning en ontwapening zou schaden. Bovendien waren linkse kringen beïnvloed door de ideologische wortels en de afkeer van het westerse kapitalisme die zij deelden met de Oost-Europese regimes. Miedema zegt dat in het gepolariseerde klimaat van de late jaren zeventig en tachtig de kritiek op de mensenrechtensituatie en het gebrek aan democratie in Oost-Europa gemakkelijk als een bondgenootschap met rechtse ‘Koude Oorlogsdenkers’ werd gezien. Rechtse kringen worstelden in veel mindere mate met deze dilemma’s. De geringere belangstelling voor ontspanning en ontwapening en het grotere wantrouwen tegenover de Oost-Europese machtshebbers maakten het gemakkelijk om solidariteit met de vrijheidsstrijd van de oppositie te kiezen.53 De Stichting reageerde op kritiek op het onderhouden van contact met Charta 77. Ria Beckers, voorzitter van de PPR, gaf in Trouw een lijst van redenen waarom contacten met dissidenten zoals het IKV ze onderhield niet juist waren. Zo beweerde ze dat degene die zich solidair verklaarde met Charta of Solidarnosc, maar niet met de Berliner Konferenz of de Christelijke Vredesconferentie, slechts de tegenstellingen bevestigde, zoals president Reagan die al jaren volgens haar maakte. Volgens haar had niemand het recht als officier van justitie op te treden tegen de Sovjet-Unie en ging het erom dat ‘we’ (Oost en West) samen moesten willen overleven.54 Helmer maakte duidelijk dat de Berliner Konferenz en de Christelijke Vredesconferentie in het verlengde lagen van de Oost-Europese regeringen en dat zij geen kritische geluiden lieten horen over de vervolgden. Charta deed niets anders dan de machthebbers aanspreken op het naleven van hun eigen wetten. Mensen die democratie en mensenrechten hoog in het vaandel voerden moesten openlijk hun sympathie en steun met deze

51 IISG, ASIC 17: Gesprekken met ondertekenaars van Charta ’77, Hervormd Nederland, 23-8-1980. 52 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’. 193. 53 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? 16-17. 54 IISG. ASIC, 1. ‘Het IKV moet oppassen voor verwarring en polarisatie’, Trouw, 1-3-1988.

(23)

verdrukten tot uiting brengen. Niets klonk hierin door bij Beckers. ‘Solidariteit met de verdrukten houdt voor haar kennelijk op bij het IJzeren Gordijn’.55 In de literatuur staan de organisaties van de Nederlandse vredesbeweging bekend als degenen die solidariteit met de dissidenten in het Oosten betuigden. Beatrice de Graaf beschrijft in haar studie over de Nederlandse kerkelijke contacten met de DDR hoe het IKV zich vooral na 1985 ontwikkelde tot een professionele lobbyvereniging voor mensenrechten en democratisering in Oost-Europa.56 Volgens de studie van Miedema kan deze constatering echter genuanceerd worden. Volgens haar stond de dialoog met de oppositie nooit op zichzelf, maar was deze altijd onderdeel van een bredere strategie om vrede te bereiken. Het IKV had in haar woorden ‘hogere politieke pretenties’. Redenen die ze hiervoor aangeeft zijn dat het IKV geen materiele steun aan oppositiebewegingen nodig achtte. Daarnaast is samenwerking met Amnesty International uit de weg gaan een van haar argumenten, omdat deze organisatie nauwelijks politieke invloed had.57 Uit artikelen van de Stichting blijkt ook dat zij vond dat er meer nodig was om op te komen voor de dissidenten dan dat het IKV deed. De Stichting benadrukte net als Miedema in haar proefschrift dat er een verschil was in het beleid van het IKV en de praktische uitwerking daarvan. In een artikel in Trouw probeerde de Stichting het IKV aan te sporen meer stappen te ondernemen ten behoeve van een ‘werkelijk’ tweesporenbeleid. Het IKV zou te veel als een politieke factor zijn rol willen vervullen in plaats van de meer ‘getuigende of bewustmakende’ functie die zij zou moeten vervullen. Het IKV zou anders geobsedeerd raken met macht. Wat betreft het tweesporenbeleid prees de Stichting het IKV dat het dissidenten op conferenties inzette, maar voor een echt tweesporenbeleid was meer nodig. Het fundamentele gemis in het praktische Oost-Europabeleid was dat er geen sprake was van een eigen niet-openbaar netwerk van basiscontacten met Charta 77, andere groepen en personen in Oost-Europa. Het adviseerde het IKV vanuit het eigen centrum met een klein groepje bekwame mensen voorzichtig, met geduld en zonder veel pretenties eigen basiscontacten op te bouwen. Dit vereiste veel ervaring en inzicht om zonder al te grote risico’s vertrouwenswekkende contacten op te bouwen. Op deze manier kon het IKV de verschillende Oostbloklanden werkelijk leren kennen.58 Veel van de deze artikelen werden gepubliceerd in Trouw. De Stichting had een speciale band met het nieuwsblad dat tevens een belangrijke bron van inkomsten was. Voor elk artikel kon de Stichting rekenen op een bedrag van vierhonderd gulden. Een speciaal project tussen Trouw en de Stichting kwam voort uit de brief van de Tsjecho-Slowaakse priester en

55 IISG. ASIC. 14: ‘Solidariteit met de verdrukten moet onderop beginnen’, Trouw 17-3-1988. 56 De Graaf, Over de Muur: De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging (Utrecht 2004). 316. 57 Christie Miedema, Vrede of Vrijheid? (Amsterdam 2015). 182-183. 58 IISG. ASIC 1: ‘IKV moet geduldig zijn’, Trouw, 7-4-1987.

(24)

Charta-woordvoerder Vaclaf Mali aan de bekende theoloog Schillebeeckx die Helmer van Mali kreeg en mocht publiceren in Trouw.59 Schillebeeckx was in 1984 in Praag uitgenodigd om het hoofdreferaat te houden op een internationaal theologisch colloquium. Mali had hem gevraagd contact op te nemen tijdens zijn verblijf in Praag, maar Schillebeeckx had dit niet gedaan. Mali schreef hem daarom een brief waarin hij Schillenbeeckx uitlegde dat hij door deel uit te maken van het colloquium de machtshebbers in Praag steunde. De leiding van het colloquium was er volgens Mali op uit de eenheid van de kerk kapot te maken en hun activiteiten ondersteunden de valse vredespropaganda. Mali legde Schillebeeckx uit dat hij was misbruikt.60 De publicatie leverde volgens Helmer een enorme discussie op in de Protestantse en politieke kring. Naar aanleiding daarvan bracht de Stichting in samenwerking met Trouw een boekje uit genaamd Wie zijn je vrienden in Praag? De Stichting regelde de mensen en Trouw financieerde het boekje waarin voor en- tegenstanders van het contact met de officiëlen en onafhankelijken aan het woord kwamen, zoals Mient Jan Faber en Jan Ter Laak.61 Door de verkregen positie als Charta-expert werd Helmer benaderd voor radioprogramma’s en televisiereportages over Charta en Tsjecho-Slowakije. Samen met Kees Slager van de VPRO maakte hij twee radioprogramma’s in 1981 en 1983. 62 Met Aart Zeeman maakte hij twee televisiereportaged in 1986 en de laatste in 1989, die interviews met dissidenten bevatten en de laatste een interview met Havel.63 Vooral een filmreportage maken was niet eenvoudig. De camera kon niet meegenomen worden door de douane bij Tsjecho-Slowakije. Via een netwerk van vrienden van Charta-ondertekenaars verbonden aan het filminstituut werd een camera verkregen. De goede relatie die Helmer door de jaren heen had opgebouwd met medewerkers van de Nederlandse ambassade kwam tijdens de journalistieke activiteiten in Praag ook van pas. De ambassade was geïnteresseerd in het werk van de Stichting, aangezien ze zelf formeel geen contacten mochten onderhouden met dissidenten. De ambassade bood daarom Helmer en Zeeman aan ervoor te zorgen dat de opnameapparatuur veilig in Nederland zou belanden als ze op hun beurt informatie over de dissidenten konden krijgen. Zo toonde de Nederlandse ambassade zich solidair met de acties van de Stichting.64 Via het tijdschrift en de artikelen in kranten en overige media kreeg het geluid van de Stichting veel gehoor. Overige protestacties en publiciteitsstunts gericht op het publiek waren niet talrijk, maar wel succesvol. Een van de meest succesvolle publiciteitsactie was de kwestie rondom de Erasmusprijs voor Havel die daarom uitgebreid aandacht verdiend. In 1986

59 Interview Jef Helmer. 60 IISG, ASIC 27: Brief Mali aan Schillebeeckx, 28-10-1984. 61 IISG, ASIC 27: Wie zijn je vrienden in Praag? 62 Online Radioarchief VPRO: Vaclav Havel, Charta 77 en Plastic People of the Universe. 63 IISG, ASIC 1: Brief aan Aart Zeeman, 27-7-1989. 64 Interview Jef Helmer.

(25)

was de keuze voor de Erasmusprijs gevallen op Charta 77. Charta 77 was de meest voor de hand liggende keuze, maar minister Van den Broek zou hier bezwaar tegen hebben gemaakt omdat koningin Beatrix en prins Bernard aanwezig zouden zijn en het hier om een politiek gevoelige kwestie ging. Uit onderhandelingen tussen de Stichting Praemium Erasmianum en ministers kwam een compromis: Vaclav Havel. De Stichting greep deze kans aan om een symposium te organiseren in Den Haag genaamd ‘Politiek, cultuur en geweten: een kennismaking met het denken van Havel’. De Stichting regelde hierbij een aantal prominente Tsjechen en de hoogleraar Theo de Boer kwamen spreken.65 De kwestie was met de benoeming van Havel echter niet ten einde. Verschillende dagbladen kopten dat de dankreden niet mocht worden uitgesproken bij de uitreiking omdat de inhoud ervan, gezien de aanwezigheid van de leden van het Koninklijk Huis te gevoelig was. Daarop stak een storm van kritiek op.66 Volgens Floribert Baudet bracht de Stichting deze kwestie rond de Erasmusprijs ‘aan het rollen’. De minister zou omwille van de goede betrekkingen met Tsjecho-Slowakije inbreuk hebben willen maken op de vrijheid van meningsuiting. Helmer noemde het in 1990 in een artikel in het Parool ‘pure censuur’. Een Nederlandse vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade in Praag zou op instignatie van Van den Broek zelfs Havel over hebben geprobeerd te halen een minder politiek gekleurde speech te geven, volgens Trouw.67 Helmer was voordat de zaak aan het licht kwam naar eigen zeggen ervan op de hoogte dat er ‘gedoe’ bestond. Via een journalist die bij de VARA werkte die contact had met Havel en met de voor Havel belangrijke Charta-steungroep in waarmee de Stichting in contact stond, kreeg Helmer door dat er gesjoemeld was met de redevoering van Havel. Naar aanleiding hiervan besloot hij een persconferentie te houden in Nieuwspoort. Via zijn contacten in de journalistieke wereld waaronder bij Trouw en de Haagse Courant, verschenen er de volgende dag twee journalisten van de respectievelijke nieuwsbladen. Helmer gaf zijn speech over de censuurkwestie rondom de redevoering van Havel en dat leverde de volgende dag in beide kranten een publicatie op. Na de publicaties ontstond er veel publiciteit die uiteindelijk het door de Stichting gewenste resultaat opleverde.68 De media-aandacht richtte zich op Van den Broek die in eerste instantie ontkende door te zeggen dat men zich niet druk moest maken, omdat de Stichting halve waarheden vertelde. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten protesteerde, maar ook ontstond er beroering in de Kamer. De Kamerleden Bolkestein en Weisglas vroegen of het juist was dat Havel in het land van Erasmus de vrijheid van meningsuiting werd geweigerd die hij in

65 IISG, ASIC, 27: Symposium. Politiek, Cultuur Geweten: Een kennismaking met het denken van Havel. 1-4. 66 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht ‘. 197-198. 67 IISG, ASIC, 12: ‘Roemenië schandelijk door ons verwaarloosd’, 4-1-1990. 68 Interview Jef Helmer

(26)

eigen land moest missen, en of de minister zijn visie op de goede betrekkingen met Tsjecho-Slowakije uiteen kon zetten. Premier Lubbers, die Van den Broek in verband met diens reis naar Indonesië verving, gaf in het wekelijkse vragenuurtje tekst en uitleg. Zijn antwoorden, onder meer dat toekenning aan één persoon beter paste bij de traditie van de Erasmusprijs, overtuigde de kamer echter niet. De Volkskrant noemde een en ander in zijn commentaar ‘hypocriet’ en ‘onbegrijpelijk’. De NRC deelde vergelijkbare kwalificaties uit en sprak zelfs van een ‘blamage’. Bovendien wist de krant te melden dat de prijs in 1958 aan het gehele Oostenrijkse volk was toegekend. De NRC-redacteuren hadden de smaak te pakken. Waar de aandacht van de meeste kranten verflauwde, kwamen zij vrijwel dagelijks met nieuwe onthullingen. Onder deze druk werd in de ministerraad alsnog besloten Havels rede integraal te laten uitspreken vooral omdat al deze beroering meer aandacht voor de kwestie deed ontstaan. Van den Broek hield aanvankelijk vast aan zijn bezwaren die de aanwezigheid van het Koninklijk Huis bij een politiek gevoelige toespraak betroffen, maar stond in deze kwestie alleen. Op 13 november vond de plechtigheid plaats in de Sint Laurenskerk in Rotterdam en in het bijzijn van prins Bernard en koningin Beatrix werd de gehele rede voorgelezen, inclusief het gewraakte zinnetje waarin Havel stelde dat in hem eigenlijk Charta werd onderscheiden.69 De persconferentie van Helmer had een mediahetze ontketend waarbij de Tweede Kamerleden zich voor de zaak gingen inzetten. De druk werd de regering te hoog en zag zich genoodzaakt haar standpunt bij te stellen. Dat leverde succes op voor de actie waar de Stichting van aan de basis stond. De kwestie Havel en de Erasmusprijs zorgde voor de nodige aandacht voor Charta waardoor de Stichting meer bekendheid kreeg en het aantal abonnees steeg. Voor de bilaterale verhoudingen met Tsjehco-Slowakije heeft de uitreiking weinig gevolgen gehad. De Nederlandse ambassadeur had de Tsjecho-Slowaakse minister Chnoupec op de hoogte gesteld toen de toekenning bekend was waarna hij ontboden werd voor formeel protest. De ambassadeur repliceerde dat de toekenning een zaak van de Stichting Premium Erasmanium was en dat de Nederlandse regering de wens van de Kamer had gehonoreerd en dat de prijs dus zou worden uitgereikt. Chnoupek zei verontrust te zijn over de uitreiking aan een Havel ten behoeve van een ‘Kleine groep die staatsvijandelijke activiteiten ontwikkelt’. Van den Broek antwoordde dat van heroverweging geen sprake kon zijn. Charta kon rekeken op zeer warme sympathie van het gehele Nederlandse volk, het parlement, de regering en hem persoonlijk.70 Hilton betoogt dat Wanneer ngo’s niet in staat waren onderwerpen te politiseren in de formele sfeer van het parlement en de Kamer, ze deze probeerden te overbruggen door direct contact te maken met het publiek. Met het gebruik van massamedia probeerden ngo’s niet

69 Floribert Baudet, ‘Het heeft onze aandacht ‘. 197-198. 70 Ibidem. 198.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maandelijks wordt er zo’n 2500 km gereden om voedsel op te halen in het distributiecentrum in Tilburg, zo’n 10 supermarkten, enkele bakkers in het land van Cuijk en de vaste

In het geval dat materiële vaste activa worden verworven in ruil voor een niet-monetair actief, wordt de kostprijs van het materieel vast actief bepaald op basis van de reële

Heinlein beweert dat de Duitse minderheden beschermd zouden moeten worden als groep en niet als individuen, wat in zijn ogen het ontstaan van een staat in de staat legitimeert en

De maatregelen rondom Covid-19 veroorzaakte sluiting in maart 2020 tot 1 juni, nogmaals twee weken in november en uiteindelijk werd het jaar afgesloten door een

6. Contactgegevens stichting 14.. De hele wereld is getroffen door het coronavirus. Zo ook de Molukken. Dat heeft uiteraard zijn weerslag gehad op onze activiteiten

Verder zijn belangrijke kostenposten de intervisiedag die het bestuur voor vrijwilligers heeft georganiseerd, de stichting heeft ook de reiskosten die de vrijwilligers tijdens

Verschillende vogels zijn voor het nestelen sterk gebonden aan menselijke bebouwing en een aantal vogelsoorten zijn historisch beschouwd sterk verbonden aan boeren erven,

De donaties en resultaten hebben ertoe geleid dat onze Stichting Ubomi Obutsha Nederland nu verantwoordelijk is voor 30 procent van de inkomsten van het Ubomi Obutsha