• No results found

Van partnerschap naar ouderschap : de invloed van een baby op de partnerrelatie en het welzijn van de moeder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van partnerschap naar ouderschap : de invloed van een baby op de partnerrelatie en het welzijn van de moeder"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van partnerschap naar ouderschap

De invloed van een baby op de partnerrelatie en het welzijn van de

moeder

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen,

Universiteit van Amsterdam E. Pleijte (10845895) Begeleider: dr. F. B. van Rooij Tweede beoordelaar: prof. dr. R. G. Fukkink Amsterdam, juli 2016

(2)

From partnership to parenthood: Effects of having a baby on the relationship and maternal well-being.

Abstract

The effect of having a baby is widely investigated, and mostly the results seem nothing to be happy about. Research consequently states that having a baby affects the

relationship and the well-being of the parents in a negative way. This study investigates if this also counts for relationship satisfaction and individual well-being as well as parent-related well-being for first-time and not first-time mothers in the Netherlands. 52 adult woman took part in a longitudinal study where they filled out questionnaires on relationship satisfaction and well-being during pregnancy, six months and one year after birth. The results indicated that becoming a parent affects parent-related well-being, but not individual well-being. A very small negative effect was found for relationship satisfaction. Implications and limitations are discussed.

(3)

Van partnerschap naar ouderschap: De invloed van een baby op de partnerrelatie en het welzijn van de moeder

Al jarenlang is er binnen onderzoek veel belangstelling voor de invloed van het krijgen van een kind op de kwaliteit van de partnerrelatie en het welzijn van de ouder. Naast dat er wordt gesproken over blijdschap en geluk die de geboorte van een kind met zich meebrengt, gaat het al vroeg in de wetenschappelijke literatuur over ouderschap als crisis (LeMasters, 1957). De overgang van partnerschap naar ouderschap wordt ook nu nog gezien als een van de meest uitdagende gebeurtenissen in een relatie (Kluwer, 2010). Deze overgang vraagt om veel aanpassing aan de nieuwe rol als ouder en een nieuwe taakverdeling tussen partners (Belsky, Rovine, & Fish, 1989). Dit heeft invloed op de relatie met de partner en het ouderwelzijn.

Partnerrelatie

Over het algemeen ervaren veel ouders een afname in tevredenheid over de partnerrelatie na de geboorte van een kind (Cowan & Cowan, 2000; Lawrence, Rothman, Cobb, Rothman, & Bradbury, 2008). De afname in deze periode wordt in meerdere onderzoeken gevonden (Kluwer 2010; Twenge, Cambell, & Foster, 2003) en lijkt ook

universeel te zijn (Doss, Rhoades, Stanley, & Markman, 2009). Een verklaring voor de daling in tevredenheid over de relatie zou kunnen zijn dat er een verandering is in de dynamiek tussen de partners om de uitdagingen die de geboorte van een kind met zich meebrengt aan te kunnen. Deze verandering vraagt om een reorganisatie van de relatie, en dit zorgt voor meer stress en conflict (Keizer & Schenk, 2012). Baby’s en jonge kinderen vragen ook veel tijd en aandacht die partners niet meer aan elkaar kunnen besteden (Kluwer, 2010). Toch ervaart niet ieder stel deze afname van tevredenheid over de partnerrelatie bij de komst van een kind. Bij één derde tot de helft van de koppels is gevonden dat de partnerrelatie stabiel blijft of sterker wordt in deze periode (Belsky & Rovine, 1990; Shapiro, Gottman, & Carrère, 2000). Uit het

(4)

onderzoek van Shapiro et al. (2000) blijkt dat de stabiliteit in tevredenheid over de partnerrelatie bij de vrouw met name te maken heeft met het tonen van affectie en

bewondering vanuit de man, en de tijd en energie die beide partners in elkaar en hun relatie steken. Wellicht slagen de stellen die stabiliteit of verbetering van de partnerrelatie ervaren er beter in nog steeds even veel aandacht aan elkaar te schenken als vóór de komst van de baby.

Welzijn van de ouder

Een grote gebeurtenis zoals de geboorte van een kind hoeft niet alleen invloed te hebben op de partnerrelatie, maar kan onder andere ook van invloed zijn op het welzijn van ouders (Luhmann, Hofmann, Eid, & Lucas, 2012). In een groot deel van de studies die deze invloed onderzoeken gaat het om subjectief welzijn, deze term verwijst naar tevredenheid over het leven en ervaring van positieve en negatieve emoties (Diener, Lucas, & Oshi, 2002). Andere studies kijken specifiek naar mentaal of psychologisch welzijn, hierbij wordt

bijvoorbeeld gekeken naar depressiviteit (Evenson & Simon, 2005). Deze beide aspecten van welzijn gaan over individueel welzijn van de ouder: hoe gelukkig is de ouder met zijn of haar leven en met zichzelf. Naast individueel welzijn komt er bij ouders een extra aspect van welzijn bij: ouderschapsgerelateerd welzijn (Ketner, Gravesteijn, & Verschuur, in review; Vermulst, Kroes, De Meyer, Nguyen, & Veerman, 2015). Ouderschapsgerelateerd welzijn heeft te maken met de vrijheid die de ouder voelt om dingen te ondernemen, zoals afspreken met vrienden of er zelf op uit gaan, en of de ouder vindt dat er voldoende vaardigheden zijn om het gedrag van het kind te controleren. Hoewel deze twee aspecten van welzijn met elkaar interacteren, is het van belang dit onderscheid te maken omdat een ouder naast de rol als opvoeder meerdere verantwoordelijkheden en rollen heeft, en dus niet alleen moet worden gezien als ouder, maar ook als individu (Gravesteijn, 2015).

Onderzoek wijst uit dat de invloed van de komst van een kind op het individueel welzijn van de ouder zowel negatief als positief kan zijn (Nelson, Kushlev, & Lyubomirsky,

(5)

2014; Umberson, Pudrovska, & Reczek, 2010). De negatieve invloed van de komst van een kind kan bijvoorbeeld komen door meer stress is en minder slaap (Kluwer, 2010; Umberson et al., 2010). Verder blijkt uit onderzoek dat moeders gemiddeld een hoger niveau van welzijn rapporteren tijdens de zwangerschap, maar juist gemiddeld een lager niveau wanneer het kind is geboren (Ballas & Dorling, 2007). Dit effect kwam ook naar voren in een andere studie: gevoelens van geluk en blijdschap namen toe rondom de zwangerschap en geboorte van het kind, maar namen daarna weer af tot op het niveau van vóór de zwangerschap (Myrskylä & Margolis, 2014). Een ander onderzoek vond juist dat de geboorte van het eerste kind een positief effect had op het welzijn van de moeder (Kohler, Behrman, & Skytthe, 2005).De tegenstrijdigheden binnen de uitkomsten van deze onderzoeken geven aan dat de relatie tussen ouderschap en welzijn van de ouders erg complex is (Nelson et al., 2014).

Partnerrelatie en welzijn van de ouder

Zoals hiervoor beschreven, spelen er verschillende aspecten een rol binnen het welzijn van de ouder. Een ouder is een opvoeder, een individu, maar vervult ook een rol als partner. De partnerrelatie en de tevredenheid hiervan, spelen mogelijk een rol in het welzijn van de ouder, zowel op individueel als op ouderschapsgerelateerd niveau (Myrskylä & Margolis, 2014). Uit onderzoek blijkt dat over het algemeen een hoge kwaliteit van de partnerrelatie gerelateerd is aan een hoger individueel welzijn (Kluwer et al., 2010; Proulx, Helms, & Buehler, 2007). Daarnaast komt naar voren dat moeders die veel steun ervaren van de partner binnen de relatie minder kans hadden op een toename van depressieve symptomen nadat het kind geboren was (Smith & Howard, 2008). Moeders die ambivalent waren over hun

partnerrelatie en weinig steun kregen van hun partner, ervoeren een grotere toename in depressieve symptomen na de geboorte van het kind (Simpson, Rholes, Campbell, Tran, & Wilson, 2003). Een positieve partnerrelatie kan dus zorgen voor een hoger welzijn en minder depressieve symptomen. Over het verband tussen tevredenheid over de partnerrelatie en

(6)

ouderschapsgerelateerd welzijn is nog weinig bekend, omdat onderzoeken naar welzijn zich meestal richten op het algemene (individuele) welzijn, en niet specifiek op

ouderschapsgerelateerd welzijn.

Voor de eerste keer ouder of niet?

Er is bij de komst van een baby altijd sprake van een reorganisatie binnen het gezin (LeMasters, 1957): een nieuw lid moet worden opgenomen in het bestaande gezinssysteem. Naast dat de komst van een kind invloed kan hebben op het welzijn en de tevredenheid over de partnerrelatie, is er voor de komst van een eerste kind wellicht sprake van andere invloed op de ouder dan wanneer er al één of meer kinderen aanwezig zijn. Het gezinssysteem is complexer bij de komst van een tweede kind dan bij de komst van een eerste kind (Krieg, 2007), daarom zou kunnen worden verwacht dat ouders die voor de tweede keer of meer ouder worden, een grotere daling in het welzijn en in tevredenheid over de partnerrelatie ervaren. Aan de andere kant is het zo dat de verwachting over hoe ouderschap het leven beïnvloed van moeders die hun eerste kind kregen niet overeenkwam met de realiteit, wat zorgt voor moeilijkere aanpassing aan de nieuwe rol als ouder (Kalmuss, Davidson, &

Cushman, 1992). Wanneer het niet meer om een eerste kind gaat zou op basis hiervan kunnen worden verwacht dat de verwachtingen van het ouderschap dichter bij de realiteit komen, en er dus minder moeilijkheden zijn met aanpassingen in de nieuwe rol, waardoor er minder daling in welzijn en tevredenheid over de partnerrelatie plaatsvindt.

Naar het verschil in invloed van voor de eerste keer vader of moeder worden of voor de tweede of meer, en de tevredenheid binnen de partnerrelatie is nog weinig onderzoek gedaan (Volling, Oh, Gonzalez, Kuo, & Yu, 2015). Wel is bekend dat een groter aantal kinderen in een gezin wordt geassocieerd met minder tevredenheid over de partnerrelatie (Twenge et al., 2003). Het onderzoek dat verder is gedaan, geeft wisselende resultaten weer. Een eerste onderzoek laat zien dat koppels die voor het eerst een kind krijgen tevredener zijn

(7)

over hun relatie met betrekking tot romantiek en gezamenlijke activiteiten dan ouders met een tweede kind (Belsky, Spanier, & Rovine, 1983). Ook lieten ze meer positieve interactie met elkaar zien, met name in relatie tot hun kind. Een andere studie geeft aan dat ouders die een tweede kindje krijgen meer ontevredenheid over de partnerrelatie rapporteren dan ouders die voor het eerst een kindje krijgen, maar dit is alleen tijdens de zwangerschap (Figueiredo & Conde, 2015). Na de zwangerschap wordt hetzelfde veranderingspatroon over tevredenheid binnen de partnerrelatie gevonden voor koppels die voor het eerst een kind krijgen en ouders die al een kindje hadden (Figueiredo & Conde, 2015). Een ander onderzoek bevestigt deze uitkomst, maar vond daarnaast minder tevredenheid over de partnerrelatie bij moeders die voor het eerst een kind kregen (Krieg, 2007).

Naar het effect van het voor de tweede keer ouder worden op welzijn van de ouder is ook nog niet veel onderzoek gedaan, en er zijn tot nu toe geen grote effecten gevonden. Uit een aantal van de eerder beschreven onderzoeken bleek dat de geboorte van een eerste kind leidt tot een verhoogd welzijn bij de moeder (Kohler et al., 2005). In een ander onderzoek werd dit effect nog wel gevonden voor het tweede kind, maar bij de kinderen die erna kwamen niet meer (Myrskylä & Margolis, 2014). Hier werd gevonden dat het hebben van meer dan twee kinderen gerelateerd was aan minder positieve emoties.

Invloed op het kind

De ervaringen van ouders kunnen niet alleen van invloed zijn op henzelf, maar ook op de ontwikkeling van hun kind en de ouder-kind interactie (Doss et al., 2009; Erel & Burman, 1995). Deze invloed kan worden verklaard vanuit verschillende theoretische modellen. Gedrag van ouders heeft volgens de sociale leertheorie een directe invloed op hun kinderen (Bandura, 1978). Verder kunnen leden van een gezin volgens de Family Systems Theory niet worden gezien als individuen in isolatie van elkaar, maar als deel van subsystemen binnen het gezin die met elkaar samenwerken en elkaar indirect beïnvloeden (Bowen, 1978). Dit

(8)

betekent dat de goede of minder goede ervaringen van ouders niet alleen effect kunnen hebben op hen, maar ook op hun kinderen. Dit wordt ook wel het spill-over effect genoemd (Kouros, Papp, Goeke-Morey, & Cummings, 2014). Ook het conceptuele model van Belsky en het ecologisch model van Bronfenbrenner zijn modellen die de indirecte invloed van de partnerrelatie op het kind kunnen verklaren (Belsky, 1984; Bronfenbrenner, 1986).

De invloed van ervaringen van ouders op de ontwikkeling van hun kind en de ouder-kind interactie komt ook naar voren uit onderzoek. Zo kan onder andere stress bij ouders in het begin van de vorming van het gezin een negatief effect hebben op de ontwikkeling van kinderen, en er zijn correlaties gevonden tussen conflicten in de relatie tussen partners en de ouder-kind relatie (Cowan & Cowan, 2000; Cowan & Cowan, 2002). Ook is er een verband gevonden tussen conflicten in de partnerrelatie en gedragsproblemen bij kinderen (Cummings & Davies, 2002). Bijvoorbeeld een slechte manier van conflicten oplossen door de ouders en een lange, negatieve nasleep ervan kunnen zorgen voor meer internaliserende problemen bij het kind (Brock & Kochanska, 2016). Een goede kwaliteit van de partnerrelatie kan juist positieve effecten hebben op het kind: tevredenheid over de partnerrelatie, weinig conflict en goede communicatie tussen ouders zoals gerapporteerd door de moeder zijn gerelateerd aan veilige hechting bij kinderen (Howes & Markman, 1989). Daarnaast is er een verband

gevonden tussen positieve interactie tussen ouders en een lager niveau van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij het kind (Goldberg & Carlson, 2014). Ook het welzijn van de ouder heeft invloed op de ontwikkeling van het kind, hier is echter minder onderzoek naar gedaan. Er is bijvoorbeeld een link gevonden tussen hoe tevreden de moeder is met haar leven en de ontwikkeling van het kind: moeders die meer tevreden waren hadden kinderen met minder sociaal-emotionele problemen en betere verbale vaardigheden (Berger & Spiess, 2011). Daarnaast is gevonden dat depressieve symptomen bij de ouder invloed hebben op de ouder-kind interactie (Murray, Fearon, & Cooper, 2015), en is er een directe invloed

(9)

gevonden van depressie op het internaliserende en externaliserende probleemgedrag van het kind (Fisher, Brock, O’Hara, Kopelman & Stuart, 2015). Het is dus van belang dat het welzijn van de ouder en de tevredenheid over de partnerrelatie zo hoog mogelijk zijn, voor henzelf en voor hun kind(eren). Wanneer nodig zou hiervoor ondersteuning geboden kunnen worden in de vorm van voorlichting of programma’s.

Huidige studie

Deze studie richt zich op de invloed van de overgang van zwangerschap naar ouderschap op de tevredenheid over de partnerrelatie en het welzijn van moeder. Het onderscheid tussen de twee aspecten van welzijn dat hierbij wordt gemaakt, met betrekking tot wat de komst van een kind hier voor invloed op heeft, is nog niet eerder onderzocht. Daarnaast wordt ook gekeken naar een verschil van invloed van de komst van een eerste kind en van een tweede kind of meer. Tot nu toe is hier weinig onderzoek naar gedaan en werden er tegenstrijdige effecten gevonden.

De onderzoeksvragen zijn als volgt: 1. Wordt de tevredenheid over de partnerrelatie tussen de ouders gerapporteerd door de moeder beïnvloed door de komst van een kind in de periode van zwangerschap totdat het kind zes maanden en één jaar is? 2. Wordt het welzijn van de moeder beïnvloed door de komst van een kind in de periode van zwangerschap totdat het kind zes maanden en één jaar is? Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen individueel en ouderschapsgerelateerd welzijn. 3. Is er voor de tevredenheid over de partnerrelatie en voor het welzijn van de moeder een verschil te zien tussen moeders die voor het eerst een kind krijgen en moeders met meer kinderen? 4. Hangt de tevredenheid over de partnerrelatie samen met het welzijn van de moeder? Gebaseerd op eerder onderzoek wordt verwacht dat er een daling te zien zal zijn in de tevredenheid over de partnerrelatie en het welzijn van de moeder op zowel individueel als ouderschapsgerelateerd niveau in deze periode (o.a. Kluwer, 2010; Nelson et al. 2014). Wat betreft het verschil tussen moeders met een eerste kind en moeders

(10)

met meerdere kinderen wordt er wel een verschil verwacht, maar gezien het kleine aantal onderzoeken en de tegenstrijdige uitkomsten hiervan kan er geen voorspelling worden gedaan voor de richting van dit effect (o.a. Figueiredo & Conde, 2015; Krieg, 2007). Op basis van eerder onderzoek wordt verwacht dat meer tevredenheid over de partnerrelatie positief samenhangt met individueel welzijn (o.a. Kluwer et al., 2010). Over de samenhang met ouderschapsgerelateerd welzijn kunnen geen verwachtingen worden uitgesproken omdat dit nog niet eerder is onderzocht.

Methoden Procedure

De huidige studie is onderdeel van het project ‘Leuker voor later’ waarin ouders voor een langere periode worden gevolgd. Dit onderzoek gaat uit van het lectoraat Ouderschap en Ouderbegeleiding van Hogeschool Leiden en is goedgekeurd door de ethische commissie van de hogeschool. Deelnemers van Leuker voor Later, zowel mannen als vrouwen, werden via diverse wegen benaderd, zoals op Social Media (Facebook, Twitter), via posters en folders in ziekenhuizen, op bepaalde evenementen en kinderdagverblijven, en door informatie en artikelen over het project in de (lokale) media.

Respondenten die hadden aangegeven te willen deelnemen, kregen een e-mail met een link naar een digitale vragenlijst. Hen werd gevraagd op drie momenten de vragenlijst in te vullen: tijdens de zwangerschap of wanneer het kindje net geboren was (T1), wanneer het kind zes maanden was (T2) en wanneer het kind één jaar was (T3). In de huidige studie is de groep meegenomen die de eerste vragenlijst prenataal heeft ingevuld, en vervolgens op zes maanden en één jaar.

Participanten

Er waren in totaal 52 moeders die de vragenlijst op het eerste en het tweede meetmoment ingevuld hadden. De moeders (n = 52) waren tussen de 23 en 40 jaar (M =

(11)

31.89, SD = 4.14). 61.1 % van de respondenten was hoger opgeleid (HBO of hoger). Bij 48.1 % was het maandelijks gezinsinkomen meer dan 3200 euro per maand. De participanten woonden allemaal in Nederland en 94.2 % van de moeders gaf aan een Nederlandse

achtergrond te hebben. 21.2 % gaf aan zwanger te zijn van het eerste kind.

In totaal hadden 35 moeders de vragenlijst ingevuld op alle drie de meetmomenten. De moeders (n = 35) waren tussen de 26 en 38 jaar (M = 32.22, SD = 3.81). 77.2 % van de

respondenten was hoger opgeleid (HBO of hoger). Bij 51.4 % was het maandelijks inkomen meer dan 3200 euro per maand. De participanten woonden allemaal in Nederland en 94.3 % van de moeders gaf aan een Nederlandse achtergrond te hebben. 20 % gaf aan zwanger te zijn van het eerste kind. Middels een attritieanalyse is gekeken of de groep die uitviel tussen het tweede en derde meetmoment verschilde van de groep die op alle meetmomenten deelnam. Zowel voor sociaal-demografische gegevens als voor scores op de variabelen bleek geen verschil tussen de groepen.

Meetinstrumenten

De partnerrelatie werd gemeten met behulp van de schaal partnerrelatie uit de

Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO) (Veerman et al., 2011). Deze vragenlijst maakt deel uit van de set Vragenlijsten Gezin & Opvoeding (VG&O). De VGFO is een van de vier vragenlijsten die als doel heeft de diverse aspecten van de opvoedingsomgeving in beeld te brengen. De schaal partnerrelatie meet de mate waarin de ouder tevreden is over de partner (waardering en steun) en de relatie. Deze schaal is valide en betrouwbaar gebleken (Veerman et al., 2011). De schaal bestaat uit vijf items, dit zijn onder andere ‘Ik voel mij door mijn partner gewaardeerd’ en ‘Ik voel mij door mijn partner gesteund tijdens mijn

zwangerschap/in de zorg voor de kinderen’. Van origine konden de stellingen beoordeeld worden op een vierpunts Likertschaal, maar om de participanten meer

(12)

werd in de huidige studie een neutrale optie toegevoegd en een vijfpunts Likertschaal gebruikt. Een hogere score betekent meer tevredenheid over de partnerrelatie. Uit eerder onderzoek blijkt dat de schaal in deze vorm betrouwbaar en valide is (Ketner, Gravesteijn, & Verschuur, in review) en ook in deze studie werd er op de drie meetmomenten een goede

betrouwbaarheid gevonden (Cronbach’s alpha, respectievelijk .89, .90 en .83).

Het welzijn van de moeder werd gemeten met behulp van twee subschalen uit de Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL): depressieve stemmingen en rolbeperking (Vermulst et al., 2015). Ook deze vragenlijst maakt deel uit van de set VG&O, en meet de opvoedingsbelasting die ouders ervaren. Per schaal werden een aantal items gespiegeld, zodat een hogere score samenhangt met lager welzijn. Depressieve stemmingen valt onder

individueel welzijn, rolbeperking heeft betrekking op ouderschapsgerelateerd welzijn. Deze schalen zijn valide en betrouwbaar gebleken (Vermulst et al., 2015). Ook hier zijn de

antwoordmogelijkheden aangepast van een vierpunts naar een vijfpunts Likertschaal en deze zijn betrouwbaar en valide gebleken in eerder onderzoek (Ketner, Gravesteijn, & Verschuur, in review). De schaal rolbeperking bevatte 6 items zoals onder andere ‘Door de opvoeding van mijn kind/zwangerschap kom ik weinig aan mezelf toe’ en ‘Ik zou vaker vrienden en kennissen willen bezoeken maar dat gaat niet vanwege mijn kind/zwangerschap’. Ook deze schaal werd op alle drie de meetmomenten betrouwbaar gevonden (.83, .81 en .88). De schaal depressieve stemmingen bevatte zeven items zoals ‘Soms zie ik het nut van het leven niet in’ en ‘Ik voel me gelukkig’ en de betrouwbaarheid van deze schaal was op alle drie de

meetmomenten goed (.81, .84 en .87).

Analyses

Voorafgaand aan de analyses is er nagegaan of de data voldeed aan de assumpties. Aan de aanname van normaliteit werd niet voldaan. De variantieanalyse is echter een redelijk robuuste methode, waardoor de afwijking van normaliteit niet veel invloed zal hebben op het

(13)

significatieniveau (McClave, Benson, & Sincich, 2007). Daarnaast bestaat de

onderzoeksgroep uit meer dan 30 participanten waardoor volgens de central limit theorie kan worden aangenomen dat er wordt voldaan aan de aanname van normaliteit, ondanks dat de variabelen zelf hier niet aan voldoen (Field, 2013). Om te voldoen aan de assumptie van sphericiteit waarin wordt gekeken naar gelijkheid van de varianties in de verschillende metingen is de Greenhouse-Geisser correctie toegepast (Field, 2013). Er waren geen verschillen in significatieniveaus met en zonder deze correctie.

Om de invloed van de komst van een baby op het welzijn van de moeder en

tevredenheid over de partnerrelatie over tijd te meten, is een variantieanalyse met herhaalde metingen uitgevoerd (ANOVA). Hierbij werd als between-subjects factor opgenomen of de moeder voor het eerst een kind kreeg of dat er al één of meerdere kinderen aanwezig waren in het gezin, om te onderzoeken of dit van invloed was op de uitkomsten. Voor de significante verschillen over tijd tussen T1, T2 en T3 werd een post-hoc Bonferroni test uitgevoerd. Om de samenhang tussen de tevredenheid over de partnerrelatie en het welzijn op verschillende momenten te onderzoeken, is een Pearson correlatieanalyse uitgevoerd.

Een attritieanalyse is uitgevoerd om te onderzoeken of de groep die uitviel na meetmoment twee verschilde van de groep die bleef deelnemen. Een t-toets voor

onafhankelijke groepen heeft aangetoond dat er geen verschillen waren tussen de groepen voor partnerrelatie (t(50)= 0.67, p = .51), rolbeperking (t(50)= -0.24, p = .82) en depressieve stemmingen (t(50)= -1.34, p = .19) op T2. Een Mann-Whitney toets wees uit dat er ook geen verschillen waren tussen de groepen voor inkomen (p = .46) en opleidingsniveau (p = .06).

Resultaten

In Tabel 1 staan de gemiddelde scores en standarddeviaties voor meetmoment één tijdens de zwangerschap en voor meetmoment twee wanneer het kind zes maanden was (n = 52). De gemiddelde scores en standaarddeviaties van moeders met één kind en moeders met

(14)

meerdere kinderen zijn apart vermeld. In de tabel is te zien dat er bij aanvang van het onderzoek gemiddeld hoog wordt gescoord op partnerrelatie (M = 4.41, SD = 0.50), gemiddeld op rolbeperking (M = 2.66, SD = 0.68) en gemiddeld laag op depressieve symptomen (M = 1.60, SD = 0.59).

Tabel 1

Gemiddelde scores en standaarddeviaties voor de totale groep, en voor moeders met een eerste kind en moeders met twee of meer kinderen (n = 52)

Totaal (n = 52) M (SD) Eerste kind (n = 11) M (SD) Meer kinderen (n = 41) M (SD) Welzijn Rolbeperking T1 2.66 (0.68) 2.17 (0.76) 2.79 (0.60) Rolbeperking T2 2.89 (0.68) 2.67 (0.72) 3.06 (0.66) Depressieve stemmingen T1 1.60 (0.41) 1.60 (0.41) 1.61 (0.40) Depressieve stemmingen T2 1.65 (0.49) 1.65 (0.49) 1.71 (0.49) Partnerrelatie T1 4.41 (0.50) 4.85 (0.22) 4.29 (0.48) Partnerrelatie T2 4.38 (0.59) 4.82 (0.23) 4.27 (0.48)

Noot. T1 is tijdens de zwangerschap en T2 is wanneer het kind zes maanden is.

In Tabel 2 staan de gemiddelde scores en standaarddeviaties voor meetmoment één tijdens de zwangerschap, meetmoment twee wanneer het kind zes maanden is en meetmoment drie wanneer het kind één jaar is (n = 35). Ook hier wordt weer gemiddeld hoog gescoord op partnerrelatie (M = 4.49, SD = 0.46). gemiddeld op rolbeperking (M = 2.60, SD = 0.58) en gemiddeld laag op depressieve symptomen (M = 1.51, SD = 0.35). Er is een aparte analyse uitgevoerd waarbij het derde meetmoment is geïncludeerd, omdat er aanzienlijk minder

(15)

moeders waren die ook de derde vragenlijst hadden ingevuld en er zo minder data verloren ging.

Tabel 2

Gemiddelde scores en standaarddeviaties voor de totale groep, en voor moeders met een eerste kind en moeders met twee of meer kinderen (n = 35)

Totaal (n = 35) M (SD) Eerste kind (n = 7) M (SD) Meer kinderen (n = 28) M (SD) Welzijn Rolbeperking T1 2.60 (0.58) 2.17 (0.82) 2.71 (0.46) Rolbeperking T2 2.96 (0.67) 2.67 (0.65) 3.04 (0.66) Rolbeperking T3 2.98 (0.75) 2.74 (0.71) 3.04 (0.76) Depressieve stemmingen T1 1.51 (0.35) 1.45 (0.39) 1.53 (0.35) Depressieve stemmingen T2 1.59 (0.39) 1.47 (0.46) 1.62 (0.37) Depressieve stemmingen T3 1.63 (0.44) 1.39 (0.34) 1.69 (0.44) Partnerrelatie T1 4.49 (0.46) 4.83 (0.24) 4.40 (0.46) Partnerrelatie T2 4.42 (0.54) 4.80 (0.20) 4.33 (0.56) Partnerrelatie T3 4.27 (0.48) 4.60 (0.33) 4.19 (0.49)

Noot. T1 is tijdens de zwangerschap, T2 is wanneer het kind zes maanden is, T3 is wanneer het kind een jaar is.

Veranderingen van T1 naar T2

Er is een significant effect voor tijd gevonden op rolbeperking (F(1,51) = 11.22, p < .01). Hierbij is sprake van een groot effect (η2=.18). Dit betekent dat moeders zich significant meer beperkt voelden in hun doen en laten toen het kind zes maanden was

(16)

vergeleken met hoe zij dit ervoeren tijdens de zwangerschap. Voor de variabelen depressieve stemmingen en partnerrelatie werden geen significante effecten gevonden van tijd. Verder werd er een significant verschil gevonden voor partnerrelatie en rolbeperking tussen moeders die voor het eerst een kind kregen en moeders die al één of meer kinderen hadden: Wilk’s Lambda = .73, F(3,48) = 5.89, p < .01. Er was sprake van een groot effect (η2=.27). De moeders die voor het eerst een kind kregen scoorden significant hoger op partnerrelatie en significant lager op rolbeperking in vergelijking met de moeders die al één of meerdere kinderen hadden. Er is geen interactie effect gevonden, wat betekent dat beide groepen dezelfde ontwikkeling doormaakten.

Veranderingen van T1 naar T2 en T3

Er werd een significant effect gevonden voor tijd op rolbeperking (F(1.90 ; 62.78) = 6.02, p < .01). Hierbij was sprake van een groot effect (η2 = .15). Dit betekent dat moeders significant meer rolbeperking rapporteerden over tijd. Post Hoc analyses wezen uit dat er een significant effect was tussen T1 en T2 (p = .03) en T1 en T3 (p = .02), maar niet tussen T2 en T3. Dit houdt in dat moeders wel een stijging in rolbeperking ervoeren tussen het moment van de zwangerschap en op beide momenten na de geboorte van het kind, maar ze ervoeren geen verandering in rolbeperking tussen het moment waarop het kind zes maanden was en wanneer het kind een jaar was. Ook voor tijd op partnerrelatie werd een significant effect gevonden (F(1.95 ; 5.03) = 3.79, p < .05). Hierbij was sprake van een klein tot medium effect (η2 = .10). Dit betekent dat moeders iets minder tevreden waren over de partnerrelatie over tijd. Post Hoc analyses wezen niet op een significant verschil tussen de verschillende tijdstippen. Voor depressieve stemmingen werd geen significant effect van tijd gevonden. Er zijn geen analyses uitgevoerd voor het verschil tussen de groep die voor het eerst een kind kreeg en de groep die al één of meerdere kinderen had, omdat de groep die voor het eerst een kind kreeg hiervoor te klein was (n = 7).

(17)

Samenhang partnerrelatie en welzijn

Om het verband tussen partnerrelatie en welzijn te onderzoeken is gebruik gemaakt van Pearson’s correlatie. Zie Tabel 3 voor de verbanden tussen de variabelen en meetmoment één en twee. Voor alle meetmomenten werd een significant verband gevonden tussen

partnerrelatie en de onderdelen van welzijn: rolbeperking en depressieve stemmingen. Dit houdt in dat meer tevredenheid over de partnerrelatie gerapporteerd door moeders op alle momenten samenhangt met minder gevoel van rolbeperking en minder depressieve

stemmingen, en dus hoger welzijn van de moeders. Voor alle correlaties was dit een medium effect, behalve voor partnerrelatie en depressieve stemmingen op meetmoment twee. Hiervoor werd een groot effect gevonden (r = -.62, p < .01). Dit betekent dat tevredenheid over de partnerrelatie wanneer het kind zes maanden is, sterk samenhangt met een lagere score op depressieve stemmingen op datzelfde moment.

Tabel 3

Pearson’s correlaties voor partnerrelatie en welzijn op T1 en T2 (n = 52) Partnerrelatie T1 Partnerrelatie T2 Welzijn Rolbeperking T1 -.34* -.34* Rolbeperking T2 .-34* -.45** Depressieve stemmingen T1 -.34* -.32* Depressieve stemmingen T2 -.41** -.62**

Noot. T1 is tijdens de zwangerschap en T2 is wanneer het kind zes maanden is. * p < .05 (tweezijdig). ** p < .01 (tweezijdig).

(18)

Deze correlaties zijn ook berekend voor de groep die op drie meetmomenten deelnam, zie Tabel 4. Voor partnerrelatie en rolbeperking werd enkel een significant verband gevonden tussen meetmoment twee en drie: minder gevoel van rolbeperking op meetmoment twee hing samen met meer tevredenheid over de partnerrelatie op meetmoment drie. Voor depressieve stemmingen en partnerrelatie werden meerdere significante verbanden gevonden. Minder depressieve stemmingen op meetmoment één hing samen met meer tevredenheid over de partnerrelatie op meetmoment één en twee. Hetzelfde werd gevonden voor depressieve stemmingen op meetmoment twee en partnerrelatie op meetmoment één en twee. Verder hadden minder depressieve stemmingen op meetmoment drie een significant verband met meer tevredenheid over de partnerrelatie op meetmoment twee en drie. Voor alle correlaties ging het om een medium effect. Voor alle significante verbanden geldt dat meer tevredenheid over de partnerrelatie gerapporteerd door de moeder, samenhangt met hoger welzijn van de moeder.

Tabel 4

Pearson’s correlaties voor alle variabelen op T1, T2 en T3 (n = 35)

Partnerrelatie T1 Partnerrelatie T2 Partnerrelatie T3 Welzijn Rolbeperking T1 -.25 -.11 -.14 Rolbeperking T2 -.19 -.28 -.34* Rolbeperking T3 -.08 -.08 -.20 Depressieve stemmingen T1 -.49** -.47** -.23 Depressieve stemmingen T2 -.37** -.55** -.28 Depressieve stemmingen T3 -.30 -.36* -.48**

(19)

Noot. T1 is tijdens de zwangerschap, T2 is wanneer het kind een 6 maanden is, T3 is wanneer het kind één jaar is. * p < .05 (tweezijdig). ** p < .01 (tweezijdig).

Discussie

In deze studie is onderzocht of de komst van een baby invloed heeft op de

tevredenheid over de partnerrelatie en het welzijn van moeders. Uit de resultaten blijkt dat de komst van een baby een negatieve invloed heeft op het ouderschapsgerelateerd welzijn maar niet op het individuele welzijn. Dit blijkt uit zowel de analyse met twee meetmomenten als uit die met drie meetmomenten. Er is een klein negatief effect op de partnerrelatie gevonden in de analyse met drie meetmomenten. Verder is gekeken of er verschil was tussen moeders die voor het eerst een kind kregen en moeders die al één of meerdere kinderen hadden. Moeders met een eerste kind scoorden significant hoger op partnerrelatie en ouderschapsgerelateerd welzijn dan moeders met één of meerdere kinderen. Daarnaast werd gekeken of tevredenheid over de partnerrelatie en welzijn met elkaar samenhangen. Dit bleek voor bijna alle

meetmomenten het geval.

Veranderingen in partnerrelatie

Bij de analyses van twee meetmomenten werd geen significant effect gevonden voor tijd op partnerrelatie, bij de analyse van de drie meetmomenten werd dit wel gevonden. Hier bleek een kleine significante daling in de tevredenheid over de partnerrelatie over tijd. Een verklaring voor het feit dat de verandering enkel significant was in de tweede analyse, kan zijn dat de daling in tevredenheid over de relatie pas verschijnt wanneer de baby ouder is, in dit geval tussen zes maanden en een jaar. Post hoc analyses wezen echter niet op een

significant verschil tussen de specifieke meetmomenten, wat aangeeft dat de verandering die plaatsvindt erg klein is. Deze uitkomst bevestigt voorzichtig de hypothese, maar is niet overtuigend. Dit is in tegenspraak met de uitkomsten van eerdere onderzoeken waarin

(20)

consequent een daling werd gevonden in de tevredenheid over de partnerrelatie (Kluwer, 2010; Lawrence et al., 2008). Dit contrast met eerdere studies zou met name voor de post hoc

analyses kunnen worden verklaard door de kleine onderzoeksgroep. Het is echter ook mogelijk dat er voor deze moeders geen betekenisvolle daling plaatsvindt in tevredenheid over de partnerrelatie in deze periode. Voordat er wordt overgegaan op verdere interpretatie is het van belang dit onderzoek te herhalen met een grotere onderzoeksgroep.

Welzijn

De resultaten laten zien dat er in de periode van zwangerschap tot wanneer het kind zes maanden is enkel een significant effect werd gevonden voor rolbeperking. Deze

verandering werd ook gevonden tussen de meting tijdens de zwangerschap en de meting op één jaar. Vergeleken met de zwangerschap ervaren moeders dus meer beperking in hun doen en laten wanneer het kind zes maanden en één jaar is. Hoe moeders de rolbeperking ervaren wanneer het kind zes maanden is en wanneer het kind één jaar is verschilt niet significant van elkaar. Dit houdt in dat moeders op beide leeftijden van het kind evenveel rolbeperking ervaren. Het gevonden verschil is in lijn met de verwachting: op het moment van

zwangerschap voelt de aanstaande moeder zich minder beperkt in haar doen en laten dan wanneer er een kind is dat tijd en aandacht vraagt. De variabele rolbeperking is onderdeel van ouderschapsgerelateerd welzijn. De hypothese dat er een effect zou zijn van tijd op

ouderschapsgerelateerd welzijn wordt door de resultaten bevestigd en aangevuld: het blijkt te gaan om een daling in welzijn. Eerder onderzoek heeft zich nog niet expliciet gericht op dit aspect van welzijn, wat maakt dat er geen vergelijking kan worden gemaakt met betrekking tot de resultaten van dit onderzoek. Het andere aspect van welzijn dat werd onderzocht was individueel welzijn. Er werden geen significante veranderingen over tijd gevonden voor depressieve stemmingen, wat een onderdeel is van individueel welzijn. De hypothese over de daling in individueel welzijn werd niet bevestigd. De resultaten zijn niet in lijn met eerdere

(21)

onderzoeken die zich richtten op subjectief en psychologisch welzijn - wat te vergelijken is met individueel welzijn - die een daling (Ballas & Dorling, 2007; Kluwer, 2010; Umberson et al., 2010) dan wel een stijging (Kohler et al., 2005) vonden in welzijn over tijd.

Uit deze resultaten blijkt dat de komst van een kind wel een negatieve invloed heeft op ouderschapsgerelateerd welzijn, maar niet op individueel welzijn. Hieruit blijkt het belang van de tweedeling in welzijn, waar in eerder onderzoek nog geen rekening mee werd gehouden. Het feit dat in deze studie dit onderscheid wel is gemaakt is dan ook een sterk punt en het is van belang dat dit wordt meegenomen in toekomstig onderzoek naar dit onderwerp. Wanneer er namelijk structureel gevonden wordt dat de komst van een kind geen invloed heeft op het individueel welzijn maar enkel op het ouderschapsgerelateerd welzijn, kunnen voorlichting en programma’s zich specifiek richten op het verbeteren van ouderschapsgerelateerd welzijn. Wanneer wordt gevonden dat de komst van een kind toch invloed heeft op beide aspecten van welzijn zal hier ook op moeten worden gericht in programma’s en voorlichting. In toekomstig onderzoek hiernaar kan ook de interactie tussen de twee aspecten van welzijn worden

meegenomen, omdat ouderschapsgerelateerd welzijn en individueel welzijn elkaar ook kunnen beïnvloeden.

Eén of meer kinderen

Uit het resultaat van de analyse met twee meetmomenten blijkt dat moeders die voor het eerst een kind kregen significant hoger scoorden op tevredenheid over de partnerrelatie en lager op rolbeperking vergeleken met moeders die al kinderen hadden. Het is hierbij wel opvallend dat beide groepen nog steeds gemiddeld hoog scoren op tevredenheid over de

partnerrelatie. Dit onderzoek bevestigt de hypothese en geeft een richting van het verschil aan: moeders die voor het eerst een kind krijgen scoren hoger op tevredenheid over de

partnerrelatie en op ouderschapsgerelateerd welzijn. De uitkomsten komen grotendeels overeen met de onderzoeken van Belsky et al. (1983) en Twenge et al. (2003), die een betere

(22)

partnerrelatie en hoger welzijn vonden bij moeders die voor het eerst een kind kregen vergeleken met moeders die al kinderen hadden. In dit onderzoek gaat het wel enkel om ouderschapsgerelateerd welzijn, want voor individueel welzijn werd geen verschil tussen de groepen gevonden. Ook hieruit blijkt het belang van onderscheid in deze twee aspecten van welzijn. Een verklaring voor het verschil tussen de groepen kan zijn dat de gezinssituatie zoals eerder genoemd meer complex wordt met de komst van nog een kind. De ouders krijgen er naast de zorg voor het andere kind (de andere kinderen) nog een kind bij om voor te zorgen, waardoor er minder tijd is voor elkaar en voor zichzelf (Krieg, 2007). Nogmaals, dit verschil lijkt niet zo’n groot probleem te zijn voor tevredenheid over de partnerrelatie, omdat beide groepen nog steeds gemiddeld hoog scoren. Voor rolbeperking lopen de scores meer uiteen, moeders met meer kinderen ervaren duidelijk meer rolbeperking dan moeders met één kind. Er werd geen interactie-effect gevonden, wat betekent dat beide groepen zich op dezelfde manier ontwikkelden en dezelfde ervaringen hadden. Beide groepen lieten een significante daling zien in ouderschapsgerelateerd welzijn, maar niet in individueel welzijn en

tevredenheid over de partnerrelatie.

Ondanks dat er geen vergelijking werd gemaakt tussen de groepen voor de drie

meetmomenten, was er met betrekking tot de gemiddelden van de groepen wel een patroon te ontdekken dat interessant is om uit te lichten. De gemiddelde scores op T1 voor welzijn en partnerrelatie van de moeders met meer kinderen waren lager dan de gemiddelde scores op T3 voor moeders met een eerste kind. Dit betekent dat de gemiddelde scores die moeders met een eerste kind hadden op partnerrelatie en welzijn wanneer het kind één jaar was, hoger waren dan de gemiddelde scores op deze variabelen voor moeders met meerdere kinderen tijdens de zwangerschap. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de daling die plaatsvindt in

tevredenheid over de partnerrelatie en het welzijn bij ouders met een eerste kind blijvend is, en geldt als startpunt voor ouders die een tweede kind of meer krijgen. Om deze conclusie te

(23)

kunnen trekken moet echter een longitudinaal onderzoek worden uitgevoerd waarbij dezelfde moeders worden gevolgd vanaf dat ze een eerste kind kregen tot wanneer ze meer kinderen krijgen.

Samenhang partnerrelatie en welzijn

De correlatieanalyse voor twee meetmomenten liet zien dat op beide meetmomenten meer tevredenheid over de partnerrelatie samenhing met een hoger individueel welzijn (minder depressieve stemmingen) en een hoger ouderschapsgerelateerd welzijn (minder rolbeperking). Dit resultaat bevestigt de hypothese dat meer tevredenheid over de

partnerrelatie samenhangt met een hoger individueel welzijn, en geeft als aanvulling dat dit ook geldt voor ouderschapsgerelateerd welzijn. De uitkomsten zijn in lijn met eerder onderzoek (Kluwer et al., 2010; Proulx et al., 2007). In de correlatieanalyse met drie meetmomenten waren niet alle verbanden significant. Een verklaring hiervoor kan zijn dat deze analyse is gedaan met een kleinere onderzoeksgroep. Uit de resultaten bleek dat ouderschapsgerelateerd welzijn niet samenhing met partnerrelatie, maar individueel welzijn wel. Dit geldt met name voor de partnerrelatie en individueel welzijn op meetmoment één en twee, en voor individueel welzijn op meetmoment drie en partnerrelatie op meetmoment drie. Dit zou kunnen betekenen dat er wel een verband is tussen tevredenheid over de partnerrelatie en het individueel welzijn tijdens zwangerschap en wanneer het kind zes maanden is, maar dat meetmoment drie, waarop het kind één jaar is, hier los van staat. Daar wordt namelijk enkel een verband gevonden tussen individueel welzijn en partnerrelatie op hetzelfde moment. Om dit te bevestigen en voor verdere interpretatie is het van belang dit te onderzoeken met een grotere onderzoeksgroep.

Beperkingen

Er zijn aan dit onderzoek een aantal beperkingen. Zo bestaat de onderzoeksgroep uit voornamelijk autochtone, hoog opgeleide moeders met een hoog inkomen. Sommige

(24)

resultaten kunnen mogelijk niet gegeneraliseerd worden naar een andere of bredere groep. Daarnaast is de groep die voor het eerst een kind kreeg erg klein. Hierdoor is het effect dat is gevonden wellicht niet betrouwbaar en wordt er met een meer gelijke verdeling binnen deze groepen een groter of juist kleiner effect gevonden. Verder was er op meetmoment drie sprake van een afname in de groepsgrootte waardoor de gevonden resultaten wellicht minder

betrouwbaar zijn.

Methodologisch gezien zijn er twee punten die dit onderzoek sterker hadden kunnen maken. Ten eerste was er geen meting vóór de zwangerschap. Uit onderzoek blijkt dat er tijdens de zwangerschap sprake is van een stijging op tevredenheid over de partnerrelatie en welzijn in vergelijking met voor de zwangerschap (Dyrdal & Lucas, 2013; Myrskylä & Margolis, 2014; Wallace & Gotlib, 1990). In dit onderzoek is een lichte daling gevonden in tevredenheid over de partnerrelatie en een sterke daling van het ouderschapsgerelateerd welzijn van zwangerschap tot het kind een jaar was. Hierbij is de tevredenheid over de

partnerrelatie en het welzijn gemeten tijdens de zwangerschap en erna, maar is het niveau van tevredenheid binnen de partnerrelatie en welzijn voor de zwangerschap onbekend. Dit zou kunnen betekenen dat er wel een daling op deze twee punten te zien is in de overgang van de prenatale naar de postnatale periode, maar het is onbekend of het niveau van het welzijn en de tevredenheid over de relatie ook lager is dan het niveau van voor de zwangerschap. In

vervolgonderzoek naar dit onderwerp is het van belang dat de eerste meting plaatsvindt vóór de zwangerschap, omdat er mogelijk geen sprake is van een grote of ingrijpende invloed van de komst van een kind wanneer blijkt dat het niveau van welzijn en tevredenheid binnen de relatie op hetzelfde niveau terugkomen als voor de zwangerschap.

Ten tweede zou het ook interessant kunnen zijn om rekening te houden met het feit of een koppel samenwoont of is getrouwd. Uit een onderzoek blijkt namelijk dat koppels die getrouwd zijn positiever zijn over de steun die ze van hun partner ontvangen in de overgang

(25)

van de prenatale naar de postnatale periode (Howard & Brooks-Gunn, 2009). In dit onderzoek waren deze gegevens niet beschikbaar.

Aanbevelingen en implicaties voor de praktijk

Dit onderzoek is van belang omdat de partnerrelatie en het welzijn van de ouder van invloed zijn op de ontwikkeling van het kind en de ouder-kind interactie. In dit onderzoek is enkel gekeken naar moeders, en zijn de kinduitkomsten niet meegenomen. Het model van Belsky (1984) geeft aan dat er ook een invloed is van de partner op de partnerrelatie, het welzijn en de kinduitkomsten. Om een compleet beeld te krijgen van de verandering in tevredenheid over de partnerrelatie en het welzijn en wat hiervan de invloed is op het kind, is het daarom belangrijk dat in vervolgonderzoek ook de partner en de kinduitkomsten worden meegenomen.

Ondanks dat er beperkingen waren aan dit onderzoek, is het een toevoeging op bestaand onderzoek. Met name met betrekking tot de tweedeling in welzijn is dit onderzoek vernieuwend. Wat betreft de partnerrelatie en individueel welzijn is geen overtuigend effect gevonden van tijd. Dit kan komen door de grootte van de onderzoeksgroep of door het feit dat de onderzoeksgroep bij aanvang al gemiddeld hoog scoorde op partnerrelatie. Echter, dat er weinig verandering is gevonden kan ook komen doordat de daling in tevredenheid over de partnerrelatie en individueel welzijn bij deze groep niet plaatsvindt: moeders die blank en hoog opgeleid zijn, zijn tijdens de zwangerschap gemiddeld even tevreden over de relatie met hun partner en hebben een even hoog individueel welzijn als erna. Eerder is genoemd dat een goede partnerrelatie en een hoog individueel welzijn een goede ontwikkeling van het kind en ouder-kind interactie tot gevolg kan hebben (Goldberg & Carlson, 2014; Howes & Markman, 1989). De moeders uit dit onderzoek zouden dus een positieve bijdrage leveren aan de

ontwikkeling van hun kind en de ouder-kind interactie. Om deze oorzaak-gevolg relatie vast te stellen is het van belang dat in toekomstig onderzoek naar dit onderwerp ook de

(26)

kinduitkomsten worden meegenomen.

Met het oog op de moeders die aan dit onderzoek meededen, is het belangrijk dat dit onderwerp in een meer gemengde onderzoeksgroep wordt onderzocht. De moeders in dit onderzoek waren blank en hoog opgeleid en hadden gemiddeld een hoog inkomen. Het is te verwachten dat deze moeders in het algemeen minder problemen hebben, bijvoorbeeld op financieel gebied, die de partnerrelatie en het welzijn kunnen beïnvloeden, dan moeders met een lager inkomen of een lage opleiding. Het is mogelijk dat in de laatste groep wel een daling in tevredenheid over de partnerrelatie en het individuele welzijn plaats vindt. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat bijvoorbeeld voorlichting en programma’s voor (aanstaande) moeders die zich richten op verbetering van het welzijn of de partnerrelatie toegespitst kunnen worden op een specifieke doelgroep.

Kijkend naar de resultaten van dit onderzoek en de beperkingen hiervan, wordt zichtbaar hoe complex de relatie tussen ouderschap, partnerrelatie en welzijn is. Toch brengt ook dit onderzoek weer kennis die de empirische basis voor interventies en voorlichting in deze periode versterkt (Lawrence, Rothman, Cobb, & Bradbury, 2010). Dit onderzoek is uniek door het gevonden verschil in effect van de komst van een kind op het individueel welzijn en het ouderschapsgerelateerd welzijn. Daarnaast kunnen de resultaten betekenen dat de daling die altijd werd gevonden in tevredenheid over de partnerrelatie misschien niet zo groot is als werd gedacht, of dat hier juist de groep is geïdentificeerd voor wie de daling niet geldt. Het is belangrijk dat deze bevindingen steeds worden onderzocht en worden

geïmplementeerd in de ondersteuning voor ouders bij de vorming van hun gezin. Zo kan er voorlichting en (preventieve) zorg worden ontwikkeld die zo goed mogelijk aansluit bij het gezin, waardoor een gezonde opgroei-omgeving voor het kind kan worden gecreëerd.

Referenties

(27)

International Journal of Epidemiology, 36, 1244-1252. doi: 10.1093/ije/dym182 Bandura, A. (1978). Social learning theory of aggression. Journal of Communication, 28(3),

12-29. doi: 10.1111/j.1460-2466.1978.tb01621.x

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55(1), 83-96. doi: 10.2307/1129836

Belsky, J., & Rovine, M. (1990). Patterns of marital change across the transition to parenthood: Pregnancy to three years postpartum. Journal of Marriage and the Family, 52, 5–19. doi: 10.2307/352833

Berger, E. M., & Spiess, C. K. (2011). Maternal life satisfaction and child outcomes: Are they related? Journal of Economic Psychology, 32, 142–158.

doi:10.1016/j.joep.2010.10.001

Brock, R. L., & Kochanska, G. (2016). Interparental conflict, children's security with parents, and long-term risk of internalizing problems: A longitudinal study from ages 2 to 10. Development and Psychopathology, 28(01), 45-54. doi:

2048/10/1017/S0954579415000279

Bronfenbrenner, U. (1986). Ecology of the family as a context for human development: Research perspectives. Developmental Psychology, 22(6), 723-742. doi:

10.1037/0012 1649.22.6.723

Cowan, C. P., & Cowan, P. A. (2000). When partners become parents: The big life change for couples. Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

Cowan, P. A., & Cowan, C. P. (2002). Interventions as tests of family systems theories: Marital and family relationships. Development and Psychopathology, 14(04), 731 759. doi: 10.1017.S0954579402004054

Cummings, E. M., & Davies, P. T. (2002). Effects of marital conflict on children: Recent advances and emerging themes in process‐oriented research. Journal of Child

(28)

Psychology and Psychiatry, 43(1), 31-63. doi: 10.1111/1469-7610.00003

Diener, E., Oishi, S., & Lucas,R. E. (2002). Subjective well-being: The science of happiness and life satisfaction. In C.R. Snyder & S.J. Lopez (eds.), Handbook of Positive Psychology (pp. 63-73). Oxford en New York: Oxford University Press.

Doss, B. D., Rhoades, G. K., Stanley, S. M., & Markman, H. J. (2009). The effect of the transition to parenthood on relationship quality: An 8-year prospective study. Journal of Personality and Social Psychology, 96, 601– 619. doi:10.1037/a0013969

Dyrdal, G. M., & Lucas, R. E. (2013). Reaction and adaptation to the birth of a child: A couple-level analysis. Developmental Psychology, 49(4), 749-761. doi:

10.1037/a0028335

Erel, O., & Burman, B. (1995). Interrelatedness of marital relations and parent-child relations: a meta-analytic review. Psychological Bulletin, 118(1), 108-132. doi: 10.1037/0033 2909.118.1.108

Evenson, R. J., & Simon, R. W. (2005). Clarifying the relationship between parenthood and depression. Journal of Health and Social Behavior, 46, 341–358.

doi:10.1177/002214650504600403

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Londen: Sage Publications ltd.

Figueiredo, B., & Conde, A. (2015). First-and second-time parents’ couple relationship: from pregnancy to second year postpartum. Family Science, 6(1), 346-355. doi:

10.1080/19424620.2015.1075894

Fisher, S. D., Brock, R. L., O’Hara, M. W., Kopelman, R. & Stuart, S., (2015). Longitudinal contribution of maternal and paternal depression to toddler behaviors: Interparental conflict and later depression as mediators. Couple and Family Psychology:

(29)

Goldberg, J. S., & Carlson, M. J. (2014). Parents' relationship quality and children's behavior in stable married and cohabiting families. Journal of Marriage and Family, 76(4), 762-777. doi: 10.1111/jomf.12120

Gravesteijn, C. (2015). Ouderschap in ontwikkeling. De kracht van alledaags ouderschap. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Howard, K. S., & Brooks-Gunn, J. (2009). Relationship supportiveness during the transition to parenting among married and unmarried parents. Parenting: Science and Practice, 9(1-2), 123-142. doi: 10.1080/15295190802656828

Howes, P., & Markman, H. J. (1989). Marital quality and child functioning: A longitudinal investigation. Child Development, 60(5), 1044-1051. doi: 10.2307/1130778

Kalmuss, D., Davidson, A., & Cushman, L. (1992). Parenting expectations, experiences, and adjustment to parenthood: A test of the violated expectations framework. Journal of Marriage and the Family, 516-526. doi: 10.2307/353238

Keizer, R., & Schenk, N. (2012). Becoming a parent and relationship satisfaction: A longitudinal dyadic perspective. Journal of Marriage and Family, 74(4), 759-773. doi: 10.1111/j.1741-3737.2012.00991.x

Ketner, S. L., Gravesteijn, C., & Verschuur, M. J. (in review). Prediction of parental wellbeing. Family climate versus life skills. Journal of Family Psychology.

Kluwer, E. S. (2010). From partnership to parenthood: A review of marital change across the transition to parenthood. Journal of Family Theory & Review 2, 105-125. doi:

10.1111/j.1756-2589.2010.00045.x

Kohler, H. P., Behrman, J. R., & Skytthe, A. (2005). Partner + children = happiness? The effects of partnerships and fertility on well-being. Population and Development Review, 31(3), 407–445. doi: 10.1111/j.1728-4457.2005.00078.x

(30)

between marital quality and parent–child relationship quality: Parental depressive symptoms as moderators. Journal of Family Psychology, 28(3), 315-325.

doi: 10.1037/a0036804

Krieg, D. B. (2007). Does motherhood get easier the second-time around? Examining parenting stress and marital quality among mothers having their first or second child. Parenting: Science and Practice, 7(2), 149-175. doi: 10.1080/15295190701306912 Lawrence, E., Rothman, A. D., Cobb, R. J., & Bradbury, T. N. (2010). Marital satisfaction

across the transition to parenthood: Three eras of research. Strengthening couple relationships for optimal child development: Lessons from research and intervention, 97-114. doi: 10.1037/12058-007

Lawrence, E., Rothman, A. D., Cobb, R. J., Rothman, M. T., & Bradbury, T. N. (2008). Marital satisfaction across the transition to parenthood. Journal of Family Psychology, 22, 41–50. doi:10.1037/0893-3200.22.1.41

LeMasters, E. E. (1957). Parenthood as a crisis. Marriage and Family Living, 19, 352–355. doi: 10.2307/347802

Luhmann, M., Hofmann, W., Eid, M., & Lucas, R. E. (2012). Subjective well-being and adaptation to life events: a meta-analysis. Journal of Personality and Social Psychology, 102(3), 592–615. doi: 10.1037/a0025948

McClave, J. T., Benson, P. G., & Sincich, T. (2007). Nederlandse bewerking door Sytse Knypstra. Statistiek. Een inleiding voor het hoger onderwijs. Amsterdam: Pearson Education Benelux BV

Murray, L., Fearon, P. & Cooper, P. (2015). Postnatal depression, mother-infant interactions, and child development. Prospects for screening and treatment. In: Milgrom, J. & Gemmill, A.W. (eds.), Identifying perinatal depression and anxiety: evidence-based practice in screening, psychosocial assessment and management. West-Sussex (UK):

(31)

Wiley Blackwell.

Myrskylä, M., & Margolis, R. (2014). Happiness: Before and after the kids. Demography, 51(5), 1843-1866. doi: 10.1007/s13524-014-0321-x

Nelson, S. K., Kushlev, K., & Lyubomirsky, S. (2014). The pains and pleasures of parenting: When, why, and how is parenthood associated with more or less well-being?

Psychological Bulletin, 140(3), 846-895. doi: 10.1037/a0035444

Proulx, C. M., Helms, H. M., & Buehler, C. (2007). Marital quality and personal well‐being: A meta‐analysis. Journal of Marriage and Family, 69(3), 576-593. doi:

10.1111/j.1741-3737.2007.00393.x

Shapiro, A. F., Gottman, J. M., & Carrère, S. (2000). The baby and the marriage: Identifying factors that buffer against decline in marital satisfaction after the first baby arrives. Journal of Family Psychology, 14(1), 59-70. doi: 10.1037/0893-3200.14.1.59 Simpson, J. A., Rholes, W. S., Campbell, L., Tran, S., & Wilson, C. L. (2003). Adult

attachment, the transition to parenthood, and depressive symptoms. Journal of Personality and Social Psychology, 84(6), 1172-1187. doi: 10.1037/0022 3514.84.6.1172

Smith, L.E., & Howard, K. S. (2008). Continuity of paternal social support and depressive symptoms among new mothers. Journal of Family Psychology, 22(5), 763–773. doi: 10.1037/a0013581

Twenge, J. M., Campbell, W. K., Foster, C. A. (2003). Parenthood and marital satisfaction: A meta-analytic review. Journal of Marriage and Family, 65, 574–583. doi:

10.1111/j.1741-3737.2003.00574.x

Umberson, D., Pudrovska, T., & Reczek, C. (2010). Parenthood, childlessness, and

wellbeing: A life course perspective. Journal of Marriage and Family,72(3), 612-629. doi:10.1111/j.1741-3737.2010.00721.x

(32)

Veerman, J. W., Janssen, J., Kroes, G., De Meyer, R. E., Nguyen, L., & Vermulst, A. A. (2011). Vragenlijst Gezinsfunctioneren volgens Ouders (VGFO). Handleiding. Verkregen op 30 mei 2016, van http://www.praktikon.nl/wp

content/uploads/2016/03/vgfo_def_7-5-2012.pdf

Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, R., Nguyen, L., & Veerman, J., (2015).

Opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL). Handleiding. Verkregen op 30 mei 2016, van http://www.praktikon.nl/wp

content/uploads/2016/03/handleiding_obvl_2015__1_.pdf.

Volling, B. L., Oh, W., Gonzalez, R., Kuo, P. X., & Yu, T. (2015). Patterns of marital relationship change across the transition from one child to two. Couple and Family Psychology: Research and Practice, 4(3), 177-197. doi: 10.1037/cfp0000046 Wallace, O. M., & Gotlib, I. H. (1990). Marital adjustment during the transition to

parenthood: Stability and predictors of change. Journal of Marriage and the Family, 52, 21-29. doi: 10.2307/352834

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderzoek naar de intergenerationele Qver- dracht van politieke-partijvoorkeur heeft echter te maken met het probleem op welke wijze de relatieve invloed van varlers en

Uit onderzoek blijkt dat echtscheiding en chronische conflicten tussen ouders grote gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkeling van kinderen.. Kinderen die opgroeien bij ouders

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

Additionally, the research identifies seven influencing factors on these motivations: the supply of data, the funding of open data projects, the communication

The objective of this study is to determine whether performance can be improved when having a higher level of accountability and whether these factors significantly effects

In dit onderzoek staat webcare centraal. Er wordt specifiek gekeken naar de invloed van type crisisresponse, conversational human voice en de reactiesnelheid

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

Bij een aantal kinderen zien we ook zorg en verantwoordelijkheid om moeder: deze kinderen geven aan niet hun eigen gevoelens aan moeder te willen tonen om er maar voor te zorgen