• No results found

De WETS in de praktijk: taakstraffen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De WETS in de praktijk: taakstraffen"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE WETS IN DE PRAKTIJK:

TAAKSTRAFFEN

Naam: Saloua Karami

Scriptiebegeleider: dhr. dr. D. Abels

Activiteit: Masterscriptie Rechtsgeleerdheid

Specialisatie: Strafrecht

Inleverdatum: 10 juli 2017

(2)

Voorwoord

In uw handen – of op uw beeldscherm – ziet u mijn masterscriptie welke ik heb geschreven ter afsluiting van mijn masteropleiding publiekrecht, traject strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Deze scriptie symboliseert voor mij dat hard werken en doorzettingsvermogen ertoe kunnen leiden dat alle doelen verwezenlijkt worden. Van belang is dat men nimmer opgeeft.

Via deze weg wens ik gebruik te maken van de gelegenheid om een aantal mensen te

bedanken die voor mij van belang zijn geweest in zowel mijn studentenleven als ook in mijn privéleven. Allereerst wil ik mijn familie, in het bijzonder mijn ouders, drie broers en mijn zusje, bedanken die mij de afgelopen vier jaar hebben gesteund op alle vlakken en gebieden waar mogelijk. Zij hebben mij bij zowel de ups als ook de downs gesteund en gemotiveerd om alles uit de studie te halen. Ik ben hun hiervoor ontzettend dankbaar. Daarnaast gaat mijn dank uit naar alle advocaten en juridische medewerkers van Popescu Advocaten voor de kennis die ik bij hen heb mogen opdoen wat heeft geleid tot het schrijven over dit

scriptieonderwerp. In het bijzonder wil ik advocaat, mr. Alexandra Petrescu bedanken voor waar nodig, haar taalkundig advies.

Als laatste wens ik mijn scriptiebegeleider, dhr. dr. D. Abels, als ook mijn tweede lezer, dhr. A. van den Herik te bedanken. In het bijzonder wil ik de heer Abels bedanken voor zijn hulp bij de totstandkoming van mijn masterscriptie, als ook voor zijn commentaar en zijn inzicht die ervoor hebben gezorgd dat ik vandaag de dag met trots mijn scriptie als ook mijn master heb mogen afronden.

(3)

Abstract

Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken hoe de Nederlandse praktijk ten aanzien van de oplegging van taakstraffen aan Europese onderdanen zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland maar wel in het land van herkomst zich verhoudt tot de doelstelling en de totstandkomingsgeschiedenis van de WETS. In mijn onderzoek is gebruik gemaakt van vakliteratuur, wetenschappelijke artikelen, jurisprudentie, parlementaire stukken en Europese stukken.

Hoofdstuk twee bevat een kennismaking met de WETS. Dit hoofdstuk analyseert de totstandkomingsgeschiedenis en de doelstelling van de WETS. Het beoogt op deze manier een duidelijk beeld te scheppen over hoe en waarom de WETS in het leven is geroepen en wat de WETS precies is.

In hoofdstuk drie is onderzocht wat ten aanzien van de taakstraf is geregeld in de WETS en met welk doel. Dit hoofdstuk spitst zich toe op een van de kaderbesluiten die de grondslag heeft gevormd voor de WETS.

Het vierde hoofdstuk geeft antwoord op de vraag hoe de taakstraf in Nederland wettelijk is geregeld en in welke gevallen en met welk doel de rechter een Nederlandse verdachte een taakstraf oplegt. Om te verduidelijken in welke gevallen dit gebeurt, is gebruik gemaakt van de OM-richtlijnen en de LOVS-oriëntatiepunten.

Het vijfde en het zesde hoofdstuk bevat een jurisprudentieonderzoek. In hoofdstuk vijf is onderzocht hoe de rechter straft in geval van een EU-burger zonder vaste woon- of

verblijfplaats alhier maar wel in EU-lidstaat voor delicten waar in beginsel een taakstraf op staat.

In hoofdstuk zes is exact hetzelfde onderzocht alleen is de verdachte nu geen EU-burger zonder vaste woon- of verblijfplaats alhier, maar een Nederlander met een vaste woonadres. Het opvallende is dat de rechter in deze zaken, die soortgelijk zijn aan de zaken besproken in hoofdstuk vijf, nu wel een taakstraf oplegt, waar dat in hoofdstuk vijf niet het geval is. De uitkomsten van hoofdstuk vijf en zes zijn met elkaar vergeleken. Hieruit bleek dat EU-burgers zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland veelvuldig zwaarder worden gestraft dan Nederlanders met een vaste woonadres alhier. Zij worden zwaarder gestraft in de zin dat zij niet in aanmerking komen voor een taakstraf terwijl dit wel passend en geboden zou zijn in casu. De WETS kan juist worden gebruikt om taakstraffen te sturen naar het land van herkomst en daar ten uitvoer te laten leggen indien de verdachte daarnaar wenst terug te keren.

(4)

Inhoudsopgave

Afkortingenlijst... 6 Hoofdstuk 1 Inleiding... 7 1.1 Aanleiding ... 7 1.2 Doel en probleemstelling ... 8 1.3 Methodologie ... 8 1.4 Opbouw ... 9

Hoofdstuk 2 De totstandkomingsgeschiedenis van de WETS ... 10

2.1 Inleiding ... 10

2.2 De Europese Raad van Tampere ... 10

2.2.1 Verdrag van Amsterdam ... 10

2.2.2 Doelstelling van de Europese Raad... 11

2.3 Kaderbesluiten; de grondslag van de WETS ... 12

2.3.1 Kaderbesluiten... 12

2.4 Doelstelling WETS ... 14

2.4.1 Resocialisatiegedachte ... 14

2.4.2 Omzetting in de Nederlandse rechtsorde ... 15

2.5 Opzet WETS... 16

2.5.1 Hoofdstuk 1 ... 16

2.5.2 Hoofdstuk 2 ... 17

2.6 Procedure ... 20

2.6.1 De erkenningsprocedure in Nederland ... 21

2.6.2 Overdracht van de tenuitvoerlegging van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan een andere EU-lidstaat... 22

2.7 Resumé ... 23

Hoofdstuk 3 Regeling taakstraf in de WETS... 24

3.1 Inleiding ... 24

3.2 Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad ... 24

3.2.1 Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelden ... 24

3.2.2 Kaderbesluit 2008/947/JBZ ... 25

3.3 Doelstelling kaderbesluit 2008/947/JBZ en taakstrafregeling in de WETS ... 26

3.4 Opzet hoofdstuk 3 WETS ... 27

3.4.1 Afdeling 1... 27

3.4.2 Afdeling 2... 28

3.4.3 Afdeling 3... 30

3.5 Problematiek artikel 3:19 WETS? ... 31

3.5.1 Artikel 3:19 WETS ... 31

3.6 Procedure ... 32

3.6.1 Erkenningsprocedure in Nederland ... 32

3.6.2 De overdracht van de tenuitvoerlegging van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan een andere EU-Lidstaat ... 33

3.7 Resumé ... 34

Hoofdstuk 4 Regeling taakstraf in Nederland ... 35

4.1 Inleiding ... 35 4.2 Taakstraf ... 35 4.2.1 Toezicht ... 35 4.3 Aanwijzing taakstraffen ... 36 4.3.1 Geen taakstraf... 36 4.4 Doelstelling taakstraf ... 37

4.5 LOVS-oriëntatiepunten & OM-Richtlijnen ... 38

4.5.1 Winkeldiefstal ... 38

(5)

4.5.3 Heling ... 41

4.5.5 Openlijke geweldpleging ... 43

4.6 Resumé ... 43

Hoofdstuk 5 Jurisprudentieonderzoek ... 45

5.1 Inleiding ... 45

5.2 Jurisprudentieonderzoek: Straftoemeting EU-burgers zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande ... 45

5.2.1 Eenvoudige winkeldiefstal ... 46

5.2.2 Diefstal in vereniging ... 49

5.2.3 Zakkenrollerij ... 50

5.2.4 Heling ... 52

5.2.5 Openlijke geweldpleging tegen personen ... 53

5.3 Resumé ... 53

Hoofdstuk 6 Vergelijkend jurisprudentieonderzoek ... 54

6.1 Inleiding ... 54

6.2 Jurisprudentieonderzoek: Straftoemeting Nederlanders met vaste woon- of verblijfplaats hier te lande ... 54

6.2.1 Eenvoudige winkeldiefstal ... 54

6.2.2 Diefstal in vereniging ... 56

6.2.3 Zakkenrollerij ... 57

6.2.4 Heling ... 58

6.2.5 Openlijke geweldpleging tegen personen ... 59

6.3 Vergelijking ... 60

6.3.1 Eenvoudige diefstal ... 60

6.3.2 Diefstal in vereniging ... 61

6.3.3 Zakkenrollerij ... 62

6.3.4 Heling ... 63

6.3.5 Openlijke geweldpleging tegen personen ... 63

6.4 Resumé ... 64

Hoofdstuk 7 Conclusie & aanbevelingen ... 66

(6)

Afkortingenlijst

DJI Dienst Justitiële Inrichtingen

ER Europese Raad

GB Gelboete

GS Gevangenisstraf

IOS Internationale overdracht strafvonnissen MvT Memorie van Toelichting

MvVJ Minister van Veiligheid en Justitie OM Openbaar Ministerie

OV Onvoorwaardelijk

OvJ Officier van justitie

RvE Raad van Europa

TS Taakstraf

VOGP Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen

VW Voorwaardelijk

WETS Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties

WvSr Wetboek van Strafrecht

Z.V.W.O.V.P Zonder vaste woon- of verblijfplaats

2j recidive binnen 2 jaar

(7)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Officier van justitie: “nu de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft komt hij niet in aanmerking voor een taakstraf en ik eis dan ook een gevangenisstraf voor de duur van (…).” Rechter: “ik zie geen mogelijkheid voor een andere strafmodaliteit nu van verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.”

Verdachte heeft een strafbaar feit gepleegd waar normaal een taakstraf voor wordt opgelegd. Toch vraagt de officier in zijn requisitoir om een gevangenisstraf. Het gaat om een EU-burger die geen vaste woon-of verblijfplaats in Nederland heeft maar wel in het land van herkomst.

Als juridische medewerkster bij het strafrecht advocatenkantoor Popescu Advocaten ben ik wekelijks bij zittingen aanwezig. Tijdens mijn werk is het mij opgevallen dat de hierboven beschreven gang van zaken gebruikelijk is in meerdere strafzaken waarin het gaat om een verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De vraag die hierbij gesteld kan worden is of dit niet in strijd is met de geest van de Wet wederzijdse erkenning en

tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: WETS). Op 1 november 2012 is de WETS van kracht geworden. Deze wet houdt in dat rechterlijke uitspraken inhoudende vrijheidsbenemende of voorwaardelijke sancties opgelegd aan

personen zonder vaste woon- of verblijfplaats alhier, thans toegestuurd kunnen worden aan de lidstaat waarvan de veroordeelde de nationaliteit of waarin hij een vaste woon- of

verblijfplaats heeft met het oog op tenuitvoerlegging aldaar. De WETS is gebaseerd op de Kaderbesluiten 2008/909/JBZ en 2008/947/JBZ van de Raad van de EU die wederzijdse erkenning als grondbeginsel hanteren. Dit houdt in dat de uitvoerende lidstaat de rechterlijke uitspraak van de zendende staat dient te erkennen en ten uitvoer te brengen. Dit zou met het oog op resocialisatie efficiënter zijn. Immers, een veroordeelde die de Nederlandse taal niet machtig is en verder geen banden met Nederland heeft kan hier niet optimaal worden

voorbereid op zijn terugkomst in de Nederlandse maatschappij. De kans is namelijk groot dat hij na zijn vrijlating wenst terug te keren naar zijn land van herkomst.

In het kader van niet tot vrijheidsbeneming strekkende straffen (zoals taak- en

voorwaardelijke straffen) keert de veroordeelde na de veroordeling terug naar zijn eigen land, voldoet daar aan de aan hem opgelegde voorwaarden of taakstraf en kan dan tegelijkertijd zijn

(8)

normale werk en leven hervatten. Vanuit het oogpunt van resocialisatie en het voorkomen van recidive is dit wenselijk. Zonder deze mogelijkheid wordt er door de rechter afgezien van het opleggen van zo een straf bij personen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben in het land van veroordeling, terwijl een dergelijke straf wel passend zou zijn geweest en normaliter ook opgelegd zou worden in een dergelijke zaak. Deze regeling maakt dat het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in het land van berechting geen reden meer is om van het opleggen van een voorwaardelijke of alternatieve straf af te zien. Toch lijkt het alsof de Nederlandse rechter, zoals in de hierboven geschetste situatie, dit in de praktijk nog steeds als reden gebruikt om af te zien van een taakstraf en om een gevangenisstraf op te leggen.

1.2 Doel en probleemstelling

In deze scriptie wordt onderzocht of Nederland op de hierboven beschreven manier tegen de geest van de WETS en de onderliggende kaderbesluiten handelt. Naar aanleiding hiervan staat de volgende probleemstelling centraal: “Hoe verhoudt de Nederlandse praktijk ten aanzien

van de oplegging van taakstraffen aan Europese onderdanen zonder vaste woon- of

verblijfplaats in Nederland maar wel in het land van herkomst zich tot de doelstelling en de totstandkomingsgeschiedenis van de WETS?”

Deze onderzoeksvraag zal met behulp van de volgende deelvragen worden beantwoord:

Deelvraag 1: Hoe is de WETS tot stand gekomen en met welke doelstelling?

Deelvraag 2: Wat is ten aanzien van de taakstraf in de WETS opgenomen en met welke doelstelling?

Deelvraag 3: Hoe is de taakstraf in Nederland geregeld en wanneer en met welk doel legt de rechter een taakstraf op?

Deelvraag 4: In welke gevallen legt de Nederlandse rechter een gevangenisstraf op in plaats van een taakstraf bij de bestraffing van EU-burgers zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland?

Deelvraag 5: Hoe verhoudt die straftoemeting (vraag 4) zich tot die betreffende Nederlanders met een vaste woon- of verblijfplaats in soortgelijke zaken?

1.3 Methodologie

In dit onderzoek is er een literatuur- en jurisprudentieonderzoek gedaan om de hoofdvraag te beantwoorden. In de hoofdstukken 2 en 3 is er voornamelijk gebruik gemaakt van

(9)

parlementaire stukken en de wet. Waar nodig, is er gebruik gemaakt van verslagen en conclusies van de Commissie van het Europese Parlement en de Raad. Daarnaast hebben handboeken en wetenschappelijke artikelen de tekst verduidelijkt. In hoofdstuk 4 hebben OM-richtlijnen en de LOVS-oriëntatiepunten zich bijgevoegd.

De bestudeerde jurisprudentie in de hoofdstukken 5 en 6 zijn behulpzaam geweest bij het vergelijkingsonderzoek. In totaal zijn er 100 uitspraken bestudeerd. Hieruit is een selectie gemaakt van 44 uitspraken. De auteur beschikt over alle uitspraken, ook over de niet

gepubliceerde uitspraken. Deze kunnen indien daaraan behoefte is worden opgevraagd bij de auteur. Genoemde uitspraken betreffen soortgelijke feiten gepleegd door EU-burgers zonder een vaste woon-of verblijfplaats alhier maar wel in het land van herkomst en Nederlanders met een vaste woonadres in Nederland.

1.4 Opbouw

In de hoofdstukken 2, 3 en 4 zal zowel het theoretische als het wettelijke kader inzake de kaderbesluiten, de WETS en de taakstrafregeling in de Nederlandse wetgeving worden uitgediept. Om de geest van de WETS te achterhalen zal in hoofdstuk 2 allereerst de totstandkomingsgeschiedenis van de WETS worden besproken. In hoofdstuk 3 zal ik

bespreken hoe de tenuitvoerlegging van alternatieve straffen en dan met name de taakstraf in de WETS zijn geregeld. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 4 bespreken en uitleggen hoe de taakstraf in Nederland is geregeld en wanneer en met welk doel de rechter een taakstraf oplegt. In de hoofdstukken 5 en 6 vindt er een jurisprudentieonderzoek plaats. In hoofdstuk 5 zal ik onderzoeken in welke gevallen de Nederlandse rechter een gevangenisstraf oplegt in plaats van een taakstraf aan EU-burgers zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. In hoofdstuk 6 zal ik onderzoeken hoe de resultaten van hoofdstuk 5 zich verhouden ten opzichte van Nederlanders die hetzelfde feit hebben gepleegd maar wel een vaste woon- of

verblijfplaats in Nederland hebben. Ik zal dan toetsen of de rechter in soortgelijke zaken verschillend oordeelt wat betreft het opleggen van taakstraffen, en dus onderzoeken of de Nederlandse rechters op deze manier de WETS tot een dode letter maken wat betreft de oplegging van taakstraffen. Tot slot worden de hoofdlijnen, in de conclusie van de scriptie, geresumeerd en zal ik antwoord geven op de centrale vraagstelling.

(10)

Hoofdstuk 2 De totstandkomingsgeschiedenis van de WETS

Deelvraag: hoe is de WETS tot stand gekomen en met welke doelstelling?

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik de bovenstaande deelvraag beantwoorden. Dit zal ik doen door allereerst, in paragraaf 2.2, terug te gaan naar het jaar 1999, waarin de Europese Raad van Tampere (hierna: ER) het beginsel van wederzijdse erkenning in het leven heeft geroepen. De ER was van mening dat er kaderbesluiten tot stand moesten komen die wederzijdse erkenning in de Europese Unie (hierna: EU) konden bewerkstelligen. Enkele van deze kaderbesluiten zullen worden besproken in paragraaf 2.3. Deze kaderbesluiten zijn in Nederland

geïmplementeerd in de WETS. De doestelling van de WETS wordt besproken in paragraaf 2.4. Vervolgens zal ik de opzet van en de procedure zoals die in de WETS is opgenomen bespreken in de paragrafen 2.5 en 2.6. Ik zal dit hoofdstuk eindigen met een resumé.

2.2 De Europese Raad van Tampere

Op 15 en 16 oktober 1999 zijn de regeringsleiders van de Europese lidstaten in de Finse plaats Tampere bijeengekomen op een topconferentie, nadat op 1 mei 1999 het Verdrag van Amsterdam in werking was getreden. Voordat ik verder inga op hetgeen is besproken op deze topconferentie, zal ik eerst kort ingaan op het Verdrag van Amsterdam.

2.2.1 Verdrag van Amsterdam

Het Verdrag van Amsterdam staat aan het begin van de justitiële samenwerking in strafzaken tussen alle lidstaten van de EU. Dit verdrag ging om het verzekeren van “un niveau élevé de protection’’ in een “espace de liberté, sécurité et justice”. De Franse termen zorgen ervoor dat het duidelijk wordt wat voor een krachtige ideologische lading en haast revolutionaire ambitie achter deze termen schuilgaat.1 Dit verdrag heeft geleid tot de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid waarin politiële en justitiële autoriteiten in het geheel niet meer gehinderd worden door het bestaan van grenzen tussen de lidstaten. Met andere woorden; één waarin strafrechtshandhaving plaatsvindt in een vrije interne markt.2 De interne markt heeft ertoe geleid dat het grensoverschrijdende handelsverkeer aanzienlijk

1 Swart 2001, p. 5. 2 Swart 2001, p. 7-8.

(11)

toenam.3 Naast de positieve effecten zoals een groeiende welvaart, kende dit ook negatieve effecten zoals de toename van grensoverschrijdende criminaliteit. Deze grensoverschrijdende criminaliteit zorgde ervoor dat de strafrechtelijke handhaving door individuele staten alleen niet meer mogelijk was.4 De samenwerking in de EU diende te worden verscherpt en daarom werden de regeringsleiders van de Europese lidstaten in de Finse plaats Tampere bij elkaar geroepen.

2.2.2 Doelstelling van de Europese Raad

De ER wilde de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de EU realiseren door de mogelijkheden die het Verdrag van Amsterdam heeft aangeboden te benutten.5 In dit kader stelde de ER vier doelstellingen6 centraal, waarvan de doelstelling inzake de erkenning van rechterlijke beslissingen voor deze scriptie de meest principiële is. 7 Hierover heeft de ER gezegd: “een versterkte wederzijdse erkenning van rechterlijke

beslissingen en vonnissen en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen zouden de samenwerking tussen de autoriteiten en de justitiële bescherming van de rechten van het individu ten goede komen. De Europese Raad onderschrijft derhalve het beginsel van wederzijdse erkenning, dat zijns inziens de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie moet worden in zowel burgerlijke als strafzaken. Het beginsel moet zowel op vonnissen als op andere beslissingen van rechterlijke autoriteiten van toepassing zijn.”8

Daarnaast merkt de ER op dat de bestaande uitleveringsprocedures tussen de EU-lidstaten enorm vereenvoudigd moesten worden of zelfs, in het geval van veroordeelde personen, afgeschaft en vervangen zouden moeten worden door de overdracht van de betrokkenen, met inachtneming van artikel 6 van het VEU.9 Het voornaamste doel is om iedere onherroepelijke beslissing van een rechter van een Europese lidstaat in de gehele EU geldig te maken.

Hiermee wordt beoogd dat iedere (onherroepelijke) uitspraak van een rechter van een Europese lidstaat zonder lange procedures en aarzelingen kan worden toegezonden naar de

3 Kamerstukken II 2010/2011, 32885, nr. 3, p. 2. 4 Kamerstukken II 2010/2011, 32885, nr. 3, p. 3. 5 Swart 2001, p. 1.

6 Het garanderen van vrij verkeer van personen, het waarborgen van de veiligheid van de burgers, toegang tot

justitie vereenvoudigen en het beginsel van wederzijdse erkenning van justitiële beslissingen ontwikkelen.

7https://www.europa-nu.nl/id/vi9hdyvdd2iu/tampere_programma (online publiek).

8 Europese Raad van Tampere (15 en 16 oktober 1999) Conclusies van het voorzitterschap, conclusie 33. 9 Europese Raad van Tampere (15 en 16 oktober 1999) Conclusies van het voorzitterschap, conclusie 35.

(12)

EU-lidstaat waarnaar de verdachte wenst terug te keren en waarvan hij of zij de nationaliteit bezit.

Tegen deze achtergrond besloot de ER in Tampere dat de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten moest gaan plaatsvinden op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Dit beginsel heeft zijn

verdragsrechtelijke grondslag in artikel 82 lid 1 VWEU. Uitgangspunt hiervan is dat de EU-lidstaten een zodanig vertrouwen in elkaars rechtsstelsel en autoriteiten hebben dat een door een buitenlandse bevoegde autoriteit uitgevaardigd bevel of vonnis als gelijkwaardig aan een door de eigen nationale autoriteiten uitgevaardigd bevel of vonnis dient te worden

beschouwd. Een rechterlijke uitspraak van een andere lidstaat dient dus te worden erkend en ten uitvoer gelegd als ware het een beslissing genomen door de eigen rechter.10 Het gevolg hiervan was dat er nieuwe kaderbesluiten in het leven moesten worden geroepen die dit in detail moesten regelen. In de volgende paragraaf zal ik deze kaderbesluiten bespreken.

2.3 Kaderbesluiten; de grondslag van de WETS

De ER heeft in Tampere het beginsel van wederzijdse erkenning tot hoeksteen gemaakt van de strafrechtelijke samenwerking op Europees niveau. Dit heeft hij onder meer bepaald in zijn streven naar een ruimte van veiligheid, vrijheid en justitie. Dit streven is uitgewerkt in drie kaderbesluiten van de Raad van de EU, die de grondslag hebben gevormd voor de WETS.

2.3.1 Kaderbesluiten

In het kader van het beginsel van wederzijdse erkenning heeft de EU vele kaderbesluiten (en latere richtlijnen) aangenomen. De drie belangrijkste kaderbesluiten, waarop de WETS is gebaseerd, zijn in 2008 en 2009 aangenomen11:

1. Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de EU van 27 november 2008 (hierna: kaderbesluit 2008/909/JBZ) inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij onherroepelijke vrijheidsstraffen of tot

vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op

10Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3.

11 Het kaderbesluit inzake wederzijdse erkenning op geldelijke sancties, die tevens in dezelfde periode is

aangenomen en die eveneens tot de implementatiewetgeving in Nederland heeft geleid, zal in deze scriptie buiten beschouwing worden gelaten.

(13)

tenuitvoerlegging ervan in de EU. Dit kaderbesluit maakt het mogelijk om een

vrijheidsbenemende sanctie (vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemedemaatregel) die in een andere lidstaat is opgelegd, alhier (of in een andere EU-lidstaat) ten uitvoer te leggen. Daarnaast is er met dit kaderbesluit een systeem ingesteld dat ervoor zorgt dat een veroordeelde naar de lidstaat van nationaliteit of vaste woon- of verblijfplaats, kan worden overgebracht om aldaar zijn straf uit te zitten.12

2. Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de EU van 27 november 2008 (hierna: kaderbesluit 2008/947/JBZ) inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. Dit kaderbesluit is van toepassing op een groot aantal alternatieven voor hechtenis en op maatregelen ter bevordering van vervroegde invrijheidsstelling. Hier kan worden gedacht aan een verplichting om een taakstraf te verrichten of instructies betreffende de woonplaats, opleiding en

beroepsuitoefening. De alternatieve straf ofproeftijdbeslissing kan worden uitgevoerd in de andere lidstaat.13

3. Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de EU van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit

2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces.14

Kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de WETS. Voorafgaand aan deze kaderbesluiten, en aan de WETS, werd een rechterlijke uitspraak waarin een veroordeelde – ingezetene of geen ingezetene in het land van veroordeling – een straf opgelegd kreeg, in beginsel in het land van veroordeling ten uitvoer gelegd. Overbrenging van gedetineerden werd mogelijk gemaakt door het sluiten van multi- of bilaterale verdragen. Met deze kaderbesluiten nam de EU afscheid van wat wel

12 Verslag van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad, 5 februari 2014, p. 3; Horbach, Lefeber &

Ribbelink 2007, p. 464.

13 Verslag van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad, 5 februari 2014, p. 3. 14 Verslag van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad, 5 februari 2014, p. 3-4.

(14)

genoemd kan worden het meest succesvolle samenwerkingsverdrag in strafzaken: het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (hierna: VOGP). Bij de toepassing van het VOGP door EU-lidstaten is namelijk gebleken dat in een aantal gevallen de overdracht van de tenuitvoerlegging van de sanctie om verschillende redenen vaak niet tot stand kwam. De belangrijkste reden is dat de toenmalige verdragen de lidstaten niet verplichtten tot een overname van een buitenlandse sanctie. Uit praktische overwegingen werd in veel EU-lidstaten aan veroordeelden zonder vaste woon- of verblijfplaats soms een zwaardere sanctie opgelegd dan aan de eigen onderdanen van die lidstaat. Veroordeelden met een vaste woon- of verblijfplaats hadden veel meer kans op een lichtere sanctie zoals een werkstraf. Omdat het in een andere EU-lidstaat voor de lokale reclassering lastig is om een buitenlander, die daar veroordeeld is, een taakstraf te laten uitvoeren, wordt in plaats hiervan eerder gekozen voor bijvoorbeeld een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.15 Dit zorgde voor

rechtsongelijkheid. Hieraan beoogde de WETS een einde te maken. Immers, alle onderdanen van de EU dienen gelijk behandeld te worden.16

2.4 Doelstelling WETS

Met de WETS is er een nieuwe regeling gekomen voor de overdracht en de tenuitvoerlegging van strafvonnissen gewezen in andere EU-lidstaten in Nederland en van Nederlandse

strafvonnissen in andere EU-lidstaten. In deze paragraaf zal de doelstelling van de kaderbesluiten en de WETS worden besproken.

2.4.1 Resocialisatiegedachte

Overdracht en tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak naar het land waarvan de veroordeelde de nationaliteit heeft en/of waarin hij zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft maakt resocialisatie beter mogelijk en biedt daarmee belangrijke voordelen. Door (een deel van) de vrijheidsstraf in het land van nationaliteit ten uitvoer te leggen, wordt de veroordeelde beter voorbereid op de terugkeer in de samenleving waarnaar hij na zijn vrijlating terugkeert. Resocialisatie kan hierdoor beter slagen. Naast de veroordeelde, heeft ook de samenleving hier baat bij. In de praktijk is gebleken dat terugkeer naar het land van herkomst – na detentie in het buitenland – tot verschillende aansluitingsproblemen met de eigen samenleving leidt, zoals het ontbreken van werk en huisvesting. Door (het restant van) de buitenlandse straf in

15 Klip 2013, p. 2-3.

(15)

het eigen land ten uitvoer te leggen, wordt voorkomen dat de veroordeelde zonder voorbereiding terugkeert in de maatschappij. Dit vergroot de kans op succesvolle

resocialisatie en kan het risico op recidive verkleinen.17 Ik wil hier echter een kanttekening bij plaatsen. Veelal gaat de redenering op dat terugkeer naar het land van herkomst zorgt voor een betere resocialisatie. Echter, dit is niet altijd het geval. De erkenning en tenuitvoerlegging in het land van herkomst kan alleen optimaal voorzien in de resocialisatie van de desbetreffende verdachte indien deze daar ook zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Stel dat een

Nederlander zich bijvoorbeeld heeft gevestigd in Frankrijk en aldaar wordt veroordeeld tot een taakstraf. Dan is Nederland alleen verplicht de tenuitvoerlegging van de taakstraf over te nemen indien uitzetting of uitwijzing zal volgen. Zou Frankrijk deze straf aan Nederland willen overdragen, dan bestaat er voor Nederland geen verplichting om deze over te nemen. Wel kan Nederland vrijwillig met de overbrenging instemmen. Van belang is dan wel dat de Nederlander voldoende binding met het land van herkomst (Nederland) heeft opdat de overname zinvol is voor de resocialisatie. Het is namelijk belangrijk dat de verdachte terecht komt in het land waarmee hij de meeste “sociale aanknopingspunten” heeft opdat

resocialisatie het meest effectief zijn werk kan doen. Een sociaal aanknopingspunt hoeft niet het land van herkomst te zijn; de vaste woonplaats is hiervoor ook een belangrijk element. Immers, de Nederlander die zich buiten Nederland heeft gevestigd, heeft daar zijn nieuwe leven opgebouwd en zal dat hoogstwaarschijnlijk voortzetten op het moment dat hij zijn straf heeft uitgezeten alhier. Met de overdracht naar Nederland kan geen resocialisatiebelang worden vervuld. Immers, de plek waar men woont, is de plek waar men leeft.18

2.4.2 Omzetting in de Nederlandse rechtsorde

Het valt op dat het resocialisatiebeginsel, anders dan in de kaderbesluiten, geen prominente plaats heeft gekregen in de WETS.19 Een beetje weggestopt in de artikelen 2:8 lid 7 en 2:24 sub d WETS staat dat de overdracht in het belang dient te zijn van de maatschappelijk re-integratie van de veroordeelde. In de MvT is aangegeven dat overdracht naar en

tenuitvoerlegging van de straf in het land waarvan de veroordeelde onderdaan is en/of waarin hij zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft resocialisatie mogelijk maakt en bedoeld zijn om recidive te voorkomen.20 17 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 4. 18 Kamerstukken II 2010/2011, 32885, nr. 3, p. 7-8; Klip 2013, p. 3. 19 Klip 2013, p. 2. 20 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 3-4.

(16)

Bij de behandeling van de WETS in de Tweede Kamer rees de vraag wat nu het hoofddoel van de WETS is. Onder verwijzing naar artikel 3 van het Kaderbesluit stelt de regering: ‘De

verbetering van de resocialisatie is dus de centrale doelstelling van het kaderbesluit en niet een bijeffect’.21 Die centrale doelstelling is vormgegeven door de veronderstelling dat

tenuitvoerlegging in het eigen land altijd in het belang van de resocialisatie wordt geacht. Het resocialisatiebelang is in beginsel altijd gegeven indien de veroordeelde de nationaliteit van de uitvoerende lidstaat heeft.22 Daarnaast is in artikel 2:6 WETS opgenomen dat er sprake dient te zijn van een aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde met Nederland. Bij het bepalen hiervan wordt onder meer gekeken naar waar de veroordeelde woonachtig is (inschrijving in het BRP), hoe lang, waar hij werkt, waar zijn gezin/familie woont, etcetera. Het is van belang dat de veroordeelde sociale aanknopingspunten heeft met het betreffende land. De combinatie van de twee vereisten – nationaliteit en woonplaats – is logisch gelet op de doelstelling van de kaderbesluiten en de WETS: resocialisatie.23

2.5 Opzet WETS

De WETS is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen. Hoofdstuk 2 is de uitwerking van het kaderbesluit 2008/909/JBZ. Hoofdstuk 3 is de

uitwerking van het kaderbesluit 2008/947/JBZ en wordt in het volgende hoofdstuk behandeld. De hoofdstukken 4 en 5 zullen in deze scriptie buiten beschouwing worden gelaten.

2.5.1 Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

De regeling in de WETS heeft alleen betrekking op onherroepelijke rechterlijke beslissingen waarbij een sanctie (straf of maatregel) is opgelegd. Een door het OM opgelegde taakstraf in het kader van een transactie of een strafbeschikking, komt niet in aanmerking voor overdracht middels de WETS.24 21 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 7, p. 9. 22 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 7. 23 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 7-9. 24 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 27.

(17)

Met een “vrijheidsbenemende sanctie” wordt gedoeld op een sanctie die bestaat uit een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel van (on)bepaalde duur.25

De uitvaardigende lidstaat wordt gedefinieerd als de lidstaat waarvan de rechter een persoon heeft veroordeeld en de lidstaat die het certificaat opstelt en verzendt.26 De uitvoerende lidstaat wordt gedefinieerd als de lidstaat die het certificaat ontvangt met het oog op tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.27

Beginsel van wederzijdse erkenning

Het uitgangspunt van de WETS, het beginsel van wederzijdse erkenning, is opgenomen in de artikelen 1:2 en 1:3. Artikel 1:2 bepaalt dat rechterlijke uitspraken van een ander EU-lidstaat aan Nederland gezonden worden en conform de WETS erkend en ten uitvoer worden gelegd alhier. Artikel 1:3 bepaalt de omgekeerde situatie: die waarin een (Nederlandse) rechterlijke uitspraak overeenkomstig de bepalingen van de WETS kan worden gezonden aan een andere EU-lidstaat met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar.

2.5.2 Hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk gaat het om veroordeelden die bij een rechterlijke uitspraak een

vrijheidsbenemede sanctie opgelegd hebben gekregen die tevens voor tenuitvoerlegging vatbaar is.28

Bevoegde autoriteit

Artikel 2:2 jo. artikel 1:1 sub a bepaalt dat de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: MvVJ) de bevoegde autoriteit is wat betreft vrijheidsbenemende sancties. Hij zendt een Nederlandse rechterlijke uitspraak naar een andere lidstaat met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging aldaar. Binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie beslist de Dienst Justitiële Inlichtingen (hierna: DJI) namens de minister.

25 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 27. 26 Art. 1:1 sub d WETS.

27 Art. 1:1 sub e WETS. 28 Art. 2:1 WETS.

(18)

Voorwaarden

Artikel 2:3 WETS bepaalt dat er drie voorwaarden zijn alvorens een vrijheidsbenemede sanctie elders in Europa opgelegd, alhier ten uitvoer kan worden gelegd:

1. de veroordeelde bevindt zich in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland; 2. de MvVJ heeft ermee ingestemd dat de rechterlijke uitspraak wordt toegezonden,

tenzij deze instemming niet vereist is;

3. de veroordeelde heeft ermee ingestemd dat de rechterlijke uitspraak aan Nederland wordt toegezonden, tenzij deze instemming niet vereist is.

Instemming

In artikel 2:4 WETS is neergelegd wanneer de instemming van de MvVJ niet is vereist. Nederland is in deze gevallen verplicht om de rechterlijke uitspraak te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. De gegeven toestemming raakt slechts de toezending van een rechterlijke uitspraak middels een certificaat. Hiermee is de

rechterlijke uitspraak nog niet erkend.29

Resocialisatie en re-integratie is een belangrijk beginsel van de besproken kaderbesluiten. Dit heeft tot gevolg dat de WETS ervoor dient te zorgen dat de veroordeelde naar behoren wordt geraadpleegd en het liefst instemt met de toezending. Artikel 6 van het kaderbesluit

2008/909/JBZ voorziet echter in de mogelijkheid om in drie gevallen een veroordeelde over te brengen zonder diens instemming.30 Het gaat om de gevallen waarin de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat en hier tevens zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft, de veroordeelde naar de uitvoerende lidstaat is gevlucht of teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in de uitvaardigende lidstaat ingestelde strafvervolging (of uitgesproken veroordeling) of indien de veroordeelde na invrijheidsstelling naar de uitvoerende lidstaat kan worden uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende (vreemdelingenrechtelijke) beslissing in de uitvaardigende lidstaat.31

Certificaat

De erkenningsprocedure vangt aan op het moment dat een rechterlijke uitspraak en certificaat, verzonden door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat, door de MvVJ zijn

29 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 29. 30 Art. 2:5 en 2:6 WETS.

(19)

ontvangen.32 Het certificaat bevat belangrijke informatie over de veroordeelde, het strafbare feit, aard en hoogte van de straf.33 De MvVJ controleert of de rechterlijke uitspraak en het certificaat aan alle gestelde eisen voldoen. Indien het certificaat ontoereikend is naar de mening van de MvVJ, kan hij de uitvaardigende lidstaat verzoeken om aanvullende stukken.

Termijnen

De MvVJ heeft vanaf het moment van ontvangst van het certificaat 90 dagen om een besluit te nemen over de erkenning van een rechterlijke uitspraak. Slechts in uitzonderlijke gevallen is een overschrijding toelaatbaar.34 Indien de rechterlijke uitspraak is erkend, moet de

veroordeelde binnen 30 dagen naar de uitvoerende lidstaat worden overgebracht, behoudens onvoorziene omstandigheden.35 In reguliere zaken geldt gewoonlijk een termijn van 120 dagen voor het nemen van de erkenningsbeslissing en de bijbehorende overdracht.

Aanpassing van de sanctie

In beginsel staat de WETS niet toe dat de opgelegde straf wordt omgezet naar de straf die in de uitvoerende lidstaat staat op dit strafbare feit. De uitvoerende lidstaat dient de opgelegde straf integraal voort te zetten. De WETS kent echter twee mogelijkheden om de straf aan te passen of om te zetten.

Ten eerste mag de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie geen langere duur hebben dan het strafmaximum waarmee het desbetreffende feit naar Nederlands recht wordt bedreigd. Indien dit wel het geval is, dient de penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot het strafmaximum van Nederland terug te

brengen. De bevoegdheid tot enige toetsing is voorbehouden aan dit gerechtshof (in paragraaf 2.6.1 wordt hier nader op ingegaan). Stel dat de Duitse rechter aan een Nederlander een gevangenisstraf heeft opgelegd voor de duur van 6 jaar, terwijl het feit in Nederland met ten hoogste 4 jaar is bedreigd. Het gerechtshof dient deze straf dan te verlagen tot 4 jaar.36

Ten tweede wordt de vrijheidsbenemende sanctie aangepast indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht. Dit zal zich niet

32 Horbach, Lefeber & Ribbelink 2007, p. 464. 33 Art. 2:7 jo. art. 2:8 WETS.

34 Art. 2:10 lid 2 WETS. 35 Art. 2:16 lid 1 en 2 WETS. 36 Art. 2:11 WETS.

(20)

voordoen bij gevangenisstraffen maar wel bij andere vrijheidsbenemende sancties. Om de tenuitvoerlegging mogelijk te maken kunnen deze sancties worden aangepast tot een maatregel of straf naar Nederlands recht die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.37

De weigeringsgronden

De kaderbesluiten spreken over een plicht tot erkenning en tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing, behoudens uitzonderingen: de weigeringsgronden.38 In het kaderbesluit zijn alle weigeringsgronden facultatief geformuleerd. In de WETS is er een onderscheid gemaakt tussen de verplichte (artikel 2:13) en facultatieve (artikel 2:14) weigeringsgronden.

Bij de verplichte weigeringsgronden moet de erkenning van de rechterlijke uitspraak worden geweigerd, omdat er sprake is van onverenigbaarheid met het Nederlandse recht. Bij

facultatieve weigeringsgronden gaat het om gevallen waarin er ruimte is voor een afweging van belangen per concreet geval die ertoe kan leiden dat niet of juist wel wordt geweigerd. Bij weigeringsgronden moet worden gedacht aan situaties waarin de tenuitvoerlegging in de beoogde lidstaat onmogelijk is wegens onverenigbaarheid met het recht van die staat. Dit zou kunnen omdat de veroordeelde in die staat voor hetzelfde feit al is bestraft – ne bis in idem –, omdat er in die staat sprake is van een immuniteit of verjaring, of omdat de veroordeelde de leeftijd van strafrechtelijke aansprakelijkheid nog niet heeft bereikt.39

2.6 Procedure

Alvorens een EU-lidstaat een rechterlijke uitspraak van een andere lidstaat kan erkennen en ten uitvoer kan brengen dient er eerst aan enige formaliteiten te zijn voldaan en mag er geen sprake zijn van een weigeringsgrond. In deze paragraaf beperk ik mij tot een opgelegde gevangenisstraf. In hoofdstuk 3 zal de procedure inzake een opgelegde sanctie worden besproken. Allereerst zal de erkenningsprocedure in Nederland worden besproken.

Vervolgens zal de overdracht naar en de tenuitvoerlegging van een Nederlandse rechterlijke uitspraak door een andere EU-lidstaat worden besproken.

37 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 34. 38 Glerum 2013, p. 127.

(21)

2.6.1 De erkenningsprocedure in Nederland

De uitvaardigende lidstaat neemt in eerste instantie zelf het initiatief en kijkt of een rechterlijke uitspraak van zijn lidstaat kan worden overgedragen. De MvVJ toetst of er is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 2:3 WETS. Daarna kijkt de MvVJ of de veroordeelde voldoende binding heeft met Nederland.40 Is daarvan sprake, dan stuurt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat de rechterlijke uitspraak en het certificaat naar de uitvoerende lidstaat.41 Als alle informatie compleet is, neemt de MvVJ dit in

behandeling. In de praktijk voert de afdeling internationale overdracht strafvonnissen (hierna: IOS) de wetten voor de strafoverdracht uit namens de MvVJ. IOS is onderdeel van de DJI in Den Haag.42 Vanaf dat moment moet de MvVJ binnen 90 dagen beslissen of Nederland de uitspraak erkent of niet.43

De afdeling IOS stuurt de rechterlijke uitspraak en het certificaat naar de advocaat-generaal van het Ressortsparket te Arnhem. Deze legt de stukken voor aan de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.44

Het hof beoordeelt allereerst of er weigeringsgronden aanwezig zijn. Vervolgens wordt er gekeken of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert. Ten slotte beoordeelt het hof of de sanctie moet worden aangepast in verband met onverenigbaarheid qua aard of duur met het Nederlands recht.

Bestaan er geen bezwaren tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak, dan stelt de bijzondere kamer de straf vast die de veroordeelde nog moet

ondergaan. Het hof doet zijn oordeel schriftelijk en gemotiveerd binnen 6 weken toekomen aan de afdeling IOS. Het is uiteindelijk de MvVJ die met inachtneming van dit oordeel beslist of de gedetineerde naar Nederland mag.45 Indien dit een positieve beslissing is, dient de gedetineerde binnen 30 dagen na de beslissing naar Nederland te worden overgebracht.

40 Art. 2:6 WETS. 41 Art. 2:7 lid 1 WETS.

42

https://www.dji.nl/binaries/wots-infoblad-procedure-voor-nederlandse-gevangenen-in-het-buitenland_tcm41-120870.pdf, p. 1 (online publiek).

43 Art. 2:10 WETS. 44 Art. 2:11 WETS. 45 Art. 2:12 lid 1 WETS.

(22)

Schematisch

Actie Actor Artikel WETS

Beslissing over erkenning van een ontvangen

rechterlijke uitspraak MvVJ 2:2 lid 1 jo. 2:12  Kwalificatie naar Nederlands recht  Toetsing aan weigeringsgronden  Aanpassing van de

straf indien nodig

Penitentiaire kamer Gerechtshof Arnhem

2:11 jo. 2:13 jo. 2:14

Overbrenging van de

veroordeelde naar Nederland

Bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat (in overleg met MvVJ)

2:16

Tenuitvoerlegging MvVJ (DJI) 2:15

2.6.2 Overdracht van de tenuitvoerlegging van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan een andere EU-lidstaat

Allereerst toetst de MvVJ de rechterlijke uitspraak aan de voorwaarden van artikel 2:24 WETS. Het voornemen om de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing over te dragen dient afgestemd te worden met het OM teneinde te voorkomen dat een lopend

opsporingsonderzoek of strafvervolging wordt doorkruist.46 Van het voornemen wordt de veroordeelde schriftelijk in kennis gesteld, indien deze zich in Nederland bevindt. Indien de veroordeelde het hier niet mee eens is, kan deze conform artikel 2:27 lid 3 WETS een bezwaarschrift indienen bij de Penitentiaire kamer. De kamer toetst of de MvVJ in alle redelijkheid tot zijn oordeel is gekomen. Dit zal in beginsel het geval zijn indien de

tenuitvoerlegging van de opgelegde straf wordt overgedragen aan het land van herkomst van de veroordeelde. Acht de Penitentiaire kamer het bezwaarschrift gegrond, dan kan geen overdracht van de tenuitvoerlegging plaatsvinden. De opgelegde straf zal dan in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Acht de kamer het bezwaarschrift echter ongegrond, dan kan de veroordeelde conform artikel 2:31 WETS worden overgebracht naar de uitvoerende lidstaat zodat de straf aldaar ten uitvoer kan worden gelegd.47

46 Art. 2:24; 2:25; 2:26 WETS.

(23)

Schematisch

Actie Actor Artikel WETS

Beslissen over toezending van rechterlijke uitspraak aan EU-lidstaat

MvVJ (namens deze, de DJI in afstemming met OM)

2:2 jo. 2:24

Bezwaarschrift Veroordeelde 2:27

Beoordeling bezwaarschrift Penitentiaire kamer Gerechtshof Arnhem

2:27 lid 3

Beslissing over overdracht van rechterlijke uitspraak/certificaat

MvVJ 2:2 lid 2

Beslissing over erkenning Bevoegde autoriteit uitvoerende lidstaat

Overdracht MvVJ 2:31

Tenuitvoerlegging Bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat

2:32

2.7 Resumé

Het Verdrag van Amsterdam is het begin van de justitiële samenwerking in strafzaken tussen alle lidstaten van de EU. Dit verdrag heeft geleid tot de totstandkoming van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waarin de lidstaten samen dienden te werken ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Deze samenwerking was erop gericht om alle EU-burgers goed te beschermen en alle EU-veroordeelden gelijk te behandelen. Een paar maanden na het Verdrag van Amsterdam kwam de ER bijeen in Tampere. Tijdens deze bijeenkomst is het beginsel van wederzijdse erkenning tot hoeksteen gemaakt van de EU-strafrechtelijke samenwerking. Dit heeft tot gevolg gehad dat er twee belangrijke

kaderbesluiten tot stand zijn gekomen. Deze twee kaderbesluiten zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de WETS. Grondslag voor de WETS was de

resocialisatiegedachte. Met de WETS echter wilde de EU ook bewerkstelligen dat een veroordeelde, die geen ingezetene is in het land van veroordeling, op dezelfde manier wordt berecht als een ingezetene. En met name dat de rechter niet meer hoeft te aarzelen een

taakstraf of andere alternatieve straf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf als het om een niet-ingezetene gaat. De rechter kan er immers op vertrouwen dat zijn uitspraak in het land van herkomst van de veroordeelde wordt erkend en ten uitvoer gelegd. Dit is gelet op de doelstelling van resocialisatie het meest effectief.

(24)

Hoofdstuk 3 Regeling taakstraf in de WETS

Deelvraag: Wat is ten aanzien van de taakstraf in de WETS opgenomen en met welke doelstelling?

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik de bovenstaande deelvraag beantwoorden. Dit zal ik doen door allereerst het kaderbesluit betreffende alternatieve sancties, die in de WETS is

geïmplementeerd, te bespreken in de paragrafen 3.2 en 3.3. Hierbij komt ook de doelstelling van de taakstrafregeling aan bod. In paragraaf 3.4 komt aan bod hoe de taakstrafregeling in het kaderbesluit 2008/947/JBZ is geïmplementeerd in de WETS. In paragraaf 3.5 zal de procedure inzake wederzijdse erkenning van taakstraffen worden besproken. Vervolgens zal er nader worden ingegaan op een specifiek artikel uit de WETS en tenslotte eindig ik dit hoofdstuk met een resumé.

3.2 Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad

Voordat ik inga op het kaderbesluit 2008/947/JBZ dat de grondslag heeft gevormd voor de taakstrafregeling in de WETS, zal ik kort uitleggen waarom dit kaderbesluit in het leven is geroepen en wat vóór het bestaan van dit kaderbesluit het geldend recht was.

3.2.1 Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelden

Op 30 november 1964 heeft de Raad van Europa (hierna: RvE) het in 1975 in werking getreden Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden in het leven geroepen. Dit verdrag werd door maar negentien lidstaten van de RvE geratificeerd – en dan ook nog met allerlei voorbehouden – waaronder twaalf lidstaten van de EU.48 Het Verdrag is in de praktijk niet of nauwelijks toegepast. Anno 2007 heeft Nederland nauwelijks ervaring opgedaan met dit verdrag. De experts – door de Europese Commissie bij elkaar geroepen – gaven aan dat onder meer de onbekendheid van het verdrag, alsmede het gebrek aan termijnen en de ruim geformuleerde weigeringsgronden de oorzaken zijn van de slechts sporadische toepassing ervan.49

48 Verdrag van 30 november 1964, Trb. 1965, 55; Trb. 1982, 53. 49 Kamerstukken II 2006/2007, 22 112, nr. 542, p. 1.

(25)

3.2.2 Kaderbesluit 2008/947/JBZ

De constatering dat het verdrag van 1964 nauwelijks is toegepast heeft Duitsland en Frankrijk ertoe gebracht om in 2008 een voorstel in te dienen voor het Kaderbesluit inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en alternatieve sancties. Dit voorstel heeft geleid tot het kaderbesluit 2008/947/JBZ. Dit kaderbesluit dient in de leemte te voorzien die bestond ten tijde van de gelding van het verdrag van 30 november 1964.50 In de brief van de minister van justitie d.d. 18 juni 2007 wordt de grondslag van dit kaderbesluit als volgt beschreven:

“De aan het voorstel ten grondslag liggende gedachte is dat door het ontbreken van goede mogelijkheden om de tenuitvoerlegging van in het kader van een strafrechtelijke veroordeling opgelegde voorwaarden of een opgelegde alternatieve straf over te dragen aan een ander land, wordt afgezien van het opleggen van een voorwaardelijke of alternatieve straf bij personen die geen vaste woon-of verblijfplaats hebben in het land van veroordeling.”51

Met dit kaderbesluit wordt beoogd om de positie van de burger te verbeteren die in een andere lidstaat, dan die waarin hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft, wordt vervolgd voor een strafbaar feit. Het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats in het land van

veroordeling, kan geen argument meer zijn om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke of alternatieve straf. Op grond hiervan kan een voorwaardelijke of alternatieve straf aan de veroordeelde worden opgelegd, zonder dat er frustratie van

tenuitvoerlegging daarvan ontstaat indien de veroordeelde het land van veroordeling verlaat.52 Het beginsel van wederzijdse erkenning is immers het uitgangspunt van dit kaderbesluit.

Nederland heeft te kennen gegeven dit Frans/Duitse voorstel met open armen te verwelkomen aangezien een effectief instrument op dit terrein kan bijdragen aan het behalen van de

genoemde doelstellingen.53 Daarnaast is dit kaderbesluit een effectiever instrument omdat het op het beginsel van wederzijdse erkenning berust en alle lidstaten eraan deelnemen.54 Dit

50 Ouwerkerk 2012, p. 222. 51 Kamerstukken II 2006/2007, 22 112, nr. 542, p. 1-2. 52 Kamerstukken II 2006/2007, 22 112, nr. 542, p. 2. 53 Kamerstukken II 2006/2007, 22 112, nr. 542, p. 2. 54 Kaderbesluit 2008/947/JBZ, par. 4.

(26)

brengt dus met zich mee dat rechterlijke uitspraken opgelegd in de beslissingsstaat in beginsel rechtstreeks ten uitvoer moeten worden gelegd in de tenuitvoerleggingsstaat.

3.3 Doelstelling kaderbesluit 2008/947/JBZ en taakstrafregeling in de WETS

In deze paragraaf zal ik mij kort toespitsen op de bespreking van de doelstelling van dit specifiek kaderbesluit in de WETS.

Paragraaf 8 van de preambule van het kaderbesluit 2008/947/JBZ geeft in een notendop de doelstelling van dit kaderbesluit weer:

“De wederzijdse erkenning van, alsook het toezicht op voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling is erop gericht de

resocialisatiekansen van de veroordeelde te vergroten, doordat hem de mogelijkheid wordt geboden familiale, taalkundige, culturele of andere banden te onderhouden. Doel is daarnaast de verbetering van het toezicht op de naleving van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen, om recidive te voorkomen en aldus de nodige aandacht te schenken aan de bescherming van slachtoffers en de gemeenschap in het algemeen”

Het doel van de resocialisatie van veroordeelden is neergelegd in artikel 1 lid 1 van dit kaderbesluit.

Men kan zich de vraag stellen waarom het nou zo belangrijk is dat een alternatieve of een voorwaardelijke straf kan worden verzonden naar het land waarin de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft? Wat is er mis met de straf ten uitvoer te leggen in het land van veroordeling? De antwoorden op deze vragen zijn simpel.

De mogelijkheid tot erkenning en tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke sanctie of taakstraf heeft tot gevolg dat de rechter erop kan vertrouwen dat de verdachte, die na veroordeling naar zijn “eigen” land terugkeert, zijn straf niet kan ontlopen. In de praktijk is het lang zo geweest dat bij het ontbreken van een dergelijke mogelijkheid door de rechter wordt afgezien van het opleggen van een voorwaardelijke of alternatieve straf ten aanzien van personen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben in het land van veroordeling, terwijl een dergelijke straf wel passend zou zijn geweest. Door het creëren van de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging in het land van herkomst te laten plaatsvinden, kan het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in het land van berechting geen reden meer zijn om van het

(27)

opleggen van een voorwaardelijke of alternatieve straf af te zien. De veroordeelde keert na de veroordeling terug naar zijn eigen land, voldoet aldaar aan de aan hem opgelegde

voorwaarden of taakstraf en kan dan tegelijkertijd zijn normale werk en leven hervatten.55 Dit is vanuit het oogpunt van resocialisatie wenselijker. Dit zorgt ervoor dat de rechter gelijke gevallen gelijk behandelt. De correcte uitvoering van dit kaderbesluit zal rechters ertoe brengen om een alternatieve straf, die in een andere Europese lidstaat ten uitvoer moet worden gelegd, op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. De rechters kunnen er

namelijk op vertrouwen dat in de uitvoerende lidstaat op passende wijze toezicht zal worden gehouden op de veroordeelde.56 Deze doelstelling is opgenomen in hoofdstuk 3 van de WETS betreffende de taakstrafregeling.

3.4 Opzet hoofdstuk 3 WETS

Hoofdstuk 3 is de uitwerking van het Kaderbesluit 2008/947/JBZ. Dit hoofdstuk bevat drie afdelingen. Afdeling 1 bevat de algemene bepalingen. Afdeling 2 gaat over de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken in Nederland en afdeling 3 regelt de erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse rechterlijke uitspraken in het buitenland. In deze paragraaf zullen de belangrijkste artikelen uit hoofdstuk 3 worden besproken.

3.4.1 Afdeling 1

Algemene bepalingen

Onder rechterlijke uitspraken worden begrepen: voorwaardelijke vrijheidsstraffen (artikel 14 Sr), voorwaardelijke invrijheidsstelling (artikel 15 Sr) en de taakstraf die als zelfstandige hoofdstraf is opgelegd (artikel 9 lid 1 sub 3 Sr).57 De verplichtingen die vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland en de EU zijn o.a. een meldplicht, de

verplichting om een taakstraf te verrichten of een gebod tot het ondergaan van een therapie of ontwenningskuur.58

55 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 4.

56 Verslag van de Commissie aan het Europese Parlement en de Raad, 5 februari 2014, p. 4-5. 57 Art. 3:1 WETS.

(28)

Bevoegde autoriteit

Artikel 3:3 WETS bepaalt dat het OM de bevoegdheid heeft om zowel te beslissen over de erkenning en tenuitvoerlegging alsook over de toezending van voorwaardelijke sancties en taakstraffen.

3.4.2 Afdeling 2

Voorwaarden voor erkenning

Artikel 3:4 WETS bepaalt dat aan drie voorwaarden voldaan moet zijn alvorens een rechterlijke uitspraak elders in de EU opgelegd, alhier ten uitvoer kan worden gelegd:

1. de veroordeelde dient zich te bevinden in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland; en

2. het OM heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet is vereist; en

3. de rechterlijke uitspraak geen andere verplichtingen bestrijkt dan die op grond van art. 3:2 in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd.

Instemming

Zowel het kaderbesluit 2008/947/JBZ als ook hoofdstuk 3 WETS bevatten geen bepaling waarin is opgenomen dat de veroordeelde dient in te stemmen met de toezending en de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak. Het OM dient echter wel in te stemmen tenzij “de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en is of wenst terug te keren naar Nederland.”59 Daarnaast kan het OM de veroordelende lidstaat verzoeken om toezending van een rechterlijke uitspraak indien er sprake is van een aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde met Nederland.60

Certificaat

Het certificaat is in paragraaf 2.5 uitvoerig behandeld en besproken. Alleen is het OM nu de bevoegde autoriteit en niet de MvVJ.61

59 Art. 3:5 WETS.

60 Kamerstukken II 2010/2011, 32885, nr. 3, p. 52; art. 3:6 WETS. 61 Art. 3:7 jo. 3:8 WETS.

(29)

Termijnen

Het OM dient binnen 60 dagen vanaf de dag waarop het certificaat vergezeld van de

rechterlijke uitspraak is ontvangen, te beslissen over de erkenning en de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak van de uitvaardigende lidstaat in Nederland. Afwijking hiervan kan slechts in de uitzonderlijke gevallen, zoals opgenomen in artikel 3:9 lid 2 WETS. Anders dan voor kaderbesluit 2008/909/JBZ is er in de WETS voor het kaderbesluit 2008/947/JBZ geen termijn bepaald voor de overbrenging van de veroordeelde.

Aanpassing van de sanctie

Indien de uitvaardigende lidstaat een sanctie oplegt die qua duur onverenigbaar is met het Nederlandse recht, kan het OM de sanctie aanpassen. Volgens de MvT gaat het dan om gevallen “waarin de aan de veroordeelde opgelegde verplichting, de proeftijd, de termijn waarbinnen de verplichting moet zijn uitgevoerd, of de vrijheidsbenemende sanctie die ten uitvoer kan worden gelegd indien de verplichting niet is nageleefd, een langere duur heeft dan de maximumduur die op grond van het Nederlandse recht is toegestaan.”62 Het OM verlaagt in deze gevallen de maximumduur conform hetgeen naar Nederlands recht is toegestaan. Daarnaast kan het OM ook een sanctie aanpassen indien er sprake is van onverenigbaarheid met de aard daarvan of de vrijheidsbenemende sanctie waaraan gehoor moet worden gegeven indien de veroordeelde zijn verplichting niet is nagekomen.63

Weigeringsgronden

Artikel 3:12 lid 1 somt de verplichte weigeringsgronden op. Het gaat in dit geval om exact dezelfde weigeringsgronden als die zijn opgenomen in artikel 2:13 WETS (zie paragraaf 2.5).

Artikel 3:13 bepaalt de facultatieve weigeringsgronden die op sub b na overeenkomen met de facultatieve gronden opgenomen in artikel 2:14 WETS. Sub b bepaalt dat een erkenning “kan” worden geweigerd door het OM indien de opgelegde taakstraf een kortere duur kent dan 80 uren, dan wel indien de opgelegde verplichting of proeftijd een kortere duur dan 6 maanden inhoudt. Indien voorzienbaar is dat de inspanningen die moeten worden verricht voor de erkenning en tenuitvoerlegging van de sanctie niet in verhouding staan tot de hoogte van de sanctie, kan deze weigeringsgrond worden toegepast.64

62 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 53.

63 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 54; art. 3:11 lid 2 WETS. 64 Kamerstukken II 2010/2011, 32 885, nr. 3, p. 55.

(30)

Tenuitvoerlegging

Besluit het OM een rechterlijke uitspraak te erkennen, dan draagt het eveneens zorg voor de tenuitvoerlegging daarvan. De bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat heeft, na kennisneming van de erkenningsbeslissing van de uitvoerende lidstaat, 10 dagen om het certificaat in te trekken.65 Doen zij dit niet binnen deze termijn dan kan de rechterlijke uitspraak ten uitvoer worden gelegd.

De tenuitvoerlegging houdt in dat het OM ervoor zorgt dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de opgelegde verplichtingen aan de veroordeelde. Indien er een taakstraf is opgelegd, ziet het OM erop toe dat de Nederlandse reclassering deze ten uitvoer legt. Houdt de veroordeelde zich niet aan de opgelegde verplichtingen of verricht hij de taakstraf niet, dan wordt er conform het Nederlandse recht gehandeld.

Is de veroordeelde zijn verplichtingen niet nagekomen dan informeert het OM de

uitvaardigende lidstaat middels het standaardformulier dat is opgenomen in het kaderbesluit.66 Het OM zal moeten afwachten welke (vervolg)beslissing de uitvaardigende lidstaat ten aanzien van de tenuitvoerlegging zal nemen. Het OM stelt de veroordeelde en de met toezicht belaste reclasseringsinstelling zo spoedig mogelijk op de hoogte van een beslissing om de opgelegde verplichtingen te wijzigen, de proeftijd te verlengen of het toezicht te beëindigen.

3.4.3 Afdeling 3

Voorwaarden voor toezending

Een rechterlijke uitspraak kan aan een ander EU-lidstaat worden toegezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging aldaar indien de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat heeft ingestemd met de toezending (tenzij dit niet is vereist zie art. 3:19 WETS) en er geen andere omstandigheden zijn die zich verzetten tegen de tenuitvoerlegging aldaar.67

65 Art. 3:21 lid 2 WETS.

66 Bijlage 2 kaderbesluit 2008/947/JBZ. 67 Art. 3:18 WETS.

(31)

3.5 Problematiek artikel 3:19 WETS?

In deze paragraaf zal de inhoud van artikel 3:19 aan bod komen alsmede de grondslag en de doelstelling hiervan. Daarna zal ik kort bespreken of dit artikel zorgt voor problemen in de praktijk.

3.5.1 Artikel 3:19 WETS

Artikel 3:19 bepaalt:

“Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat plaatsvinden, indien de veroordeelde in de uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en in die staat is teruggekeerd of wenst terug te keren.”

Dit artikel bepaalt dat de lidstaat die een rechterlijke uitspraak toegezonden krijgt verplicht is deze te erkennen en ten uitvoer te leggen – behoudens weigeringsgronden – indien de

veroordeelde hier zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.68 Dit artikel is gebaseerd op artikel 5 van het kaderbesluit 2008/947/JBZ en is in het leven geroepen met het oog op resocialisatie van de veroordeelde.

Bij het lezen van dit artikel kan men concluderen dat dit voor zich spreekt. Dit artikel schrijft, zoals reeds eerder vermeld, voor dat alle rechterlijke uitspraken van een EU-lidstaat

inhoudende een voorwaardelijke veroordeling, voorwaardelijke invrijheidstelling alsook een taakstraf zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat

hiernaartoe kunnen worden verzonden. De enige voorwaarde is dat de veroordeelde hier zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Dit staat vaak al in het strafdossier; zo niet, dan kan de rechter dit makkelijk achterhalen. De praktijk leert dat in de zittingszaal door advocaten bijvoorbeeld een identiteitskaart getoond wordt waarop het adres van de verdachte staat. De bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat zou dus met het oog op resocialisatie een rechterlijke uitspraak inhoudende een alternatieve sanctie zonder aarzeling kunnen verzenden naar de uitvoerende lidstaat. Die zal worden erkend en aldaar ten uitvoer worden gelegd. Echter, het lijkt erop dat de Nederlandse rechter artikel 3:19 nauwelijks toepast. Waar zou dit

(32)

aan kunnen liggen? In de hedendaagse literatuur en jurisprudentie is er nauwelijks gerept over enige problematiek inzake artikel 3:19. Of er inderdaad sprake is van problematiek wat betreft dit artikel zal verder worden onderzocht in de hoofdstukken 5 en 6 door middel van een jurisprudentieonderzoek.

3.6 Procedure

De procedure inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke en alternatieve sancties zal in deze paragraaf worden besproken. Eerst wordt de

erkenningsprocedure in Nederland besproken, waarna de overdracht aan en de

tenuitvoerlegging van een Nederlandse rechterlijke uitspraak in een andere EU-lidstaat aan bod komen.

3.6.1 Erkenningsprocedure in Nederland

Bij de erkenning van een buitenlandse rechterlijke uitspraak door Nederland wordt allereerst gekeken of aan alle formaliteiten is voldaan en of er geen weigeringsgronden aanwezig zijn. Indien het OM met toezending instemt, tenzij instemming niet is vereist, stuurt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat de rechterlijke uitspraak vergezeld van het certificaat naar het OM. Het OM beslist dan binnen 60 dagen of deze rechterlijke uitspraak alhier kan worden erkend en ten uitvoer kan worden gelegd. In dit verband wordt o.a. gekeken of de opgelegde straf verenigbaar is met het Nederlandse recht of dat aanpassing nodig is. Indien aanpassing nodig is, kan dit worden gedaan door het OM. Is de rechterlijke uitspraak erkend, dan volgt tenuitvoerlegging alhier.

(33)

Schematisch

Actie beslissing Actor Artikel WETS

Voldaan aan alle formaliteiten + geen weigeringsgronden. Instemming tenzij deze niet is vereist

OM 3:4 jo. 3:12 jo. 3:13 jo. 3:5

jo. 3:6

Rechterlijke uitspraak + certificaat verzonden aan het OM

Bevoegde autoriteit in uitvaardigende lidstaat

3:7

Rechterlijke uitspraak + certificaat in behandeling genomen

OM 3:8

Binnen 60 dagen na ontvangst

beslissing genomen over de erkenning

OM 3:9 jo. 3:10

Sanctie uitvaardigende lidstaat qua duur, aard onverenigbaar met het Nederlandse recht? Dan aanpassing

OM 3:11

Tenuitvoerlegging OM & reclassering (toezicht)

OM & rechter

(vervolgbeslissingen)

3:14 3:15

3.6.2 De overdracht van de tenuitvoerlegging van een Nederlandse rechterlijke uitspraak aan een andere EU-Lidstaat

Het OM dient in de eerste plaats te controleren of er geen omstandigheden zijn die zich tegen tenuitvoerlegging buiten Nederland verzet. Daarna zal het OM moeten toetsen aan de criteria van de WETS. Vervolgens dient de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat met de toezending in te stemmen tenzij de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft aldaar. Tot slot zendt het OM de rechterlijke uitspraak en certificaat naar de uitvoerende lidstaat. De tenuitvoerlegging vindt plaats in de uitvoerende lidstaat behoudens de gevallen in artikel 3:22 WETS.

(34)

Schematisch

Actie/beslissing Actor Artikel WETS

Beslissing over overdracht van rechterlijke uitspraak/ uitvaardigende lidstaat

OM 3:3 lid 2

Instemming van uitvoerende lidstaat tenzij deze niet is vereist

Uitvoerende lidstaat 3:18 jo. 3:19

Verzending rechterlijke uitspraak + certificaat

OM 3:20

Evt. intrekking certificaat OM 3:21

Overdracht van de tenuitvoerlegging

OM

Tenuitvoerlegging Uitvoerende lidstaat of OM 3:22

3.7 Resumé

Het Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in

vrijheid gestelden van 30 november 1964 heeft weinig vruchten afgeworpen. Dit verdrag was aangenomen om het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden in Europa te bewerkstelligen. Echter, dit verdrag is door o.a. Nederland nauwelijks toegepast. Duitsland en Frankrijk kwamen met een voorstel dat heeft geleid tot kaderbesluit 2008/947/JBZ. Dit kaderbesluit is door Nederland geïmplementeerd in hoofdstuk 3 van de WETS. In dit hoofdstuk zijn verschillende soorten vrijheidsbeperkende sancties geregeld waaronder ook de taakstraf. Met dit kaderbesluit wordt beoogd de rechtspositie te verbeteren van de persoon die in een andere lidstaat dan die waarin hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft wordt vervolgd voor een strafbaar feit. Het niet hebben van een vaste woon- of

verblijfplaats zou geen argument meer mogen zijn om af te zien van een voorwaardelijke of alternatieve straf. De rechters kunnen nu, met het oog op resocialisatie, EU-burgers een taakstraf opleggen indien die passend is, in plaats van een gevangenisstraf. Het beginsel van wederzijdse erkenning zorgt er namelijk voor dat een veroordeelde zijn straf niet kan ontlopen in het land van herkomst nu dit land verplicht is om de rechterlijke uitspraak te erkennen en ten uitvoer te leggen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

onderwijsgebied. Zij was en is in dit opzicht schoolpartij, omdat zij was en is politieke partij in de ware betekenis van het woord, omdat haar uitgangspunten waren en zijn gelegen

•  Vooralsnog blijE de deelname van mensen aan de transforma.e vooral beperkt tot avondjes op het buurthuis met de wethouder, marktconsulta.es en het.. uitnodigen van ins.tuten

heid tot onzen lleere Jezus Christus konden komen, zonder dispuut en bezwaar, maar heelemaal zeker zouden zijn, dat wij in Hem alles vinden wat ons ontbreekt,

Op 12 april 2021 heeft Polygon aangekondigd dat de huidige biedprijs Orange Belgium op een stand- alone basis onderwaardeert, en dat zij daarom niet van plan is haar

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Voor alle drie succesfactoren zijn in dit onderzoek veel lessen naar voren gekomen waar zowel initiatief- nemers als de gemeenten hun voordeel mee kunnen doen, zie ook de

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat