• No results found

Pleegouders en PMTO : een kwalitatieve studie naar de ervaringen van Nederlandse pleegouders met de afsluiting en het lange-termijn effect van PMTO

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pleegouders en PMTO : een kwalitatieve studie naar de ervaringen van Nederlandse pleegouders met de afsluiting en het lange-termijn effect van PMTO"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pleegouders en PMTO

Een Kwalitatieve Studie naar de Ervaringen van Nederlandse Pleegouders met de Afsluiting

en het Lange-Termijn Effect van PMTO

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam E. Bentum 10759743 Begeleiding: Dr. F. B. van Rooij en Dr. M. Hoeve

(2)

Abstract

Although Dutch foster parents can receive Parent Management Training Oregon (PMTO) since 2009, not much was known about their experiences with PMTO and context factors that affect these experiences at the time of this study. In this study, it is examined 1) how Dutch foster parents experience the termination of PMTO and which context factors affect these experiences and 2) how Dutch foster parents experience the long term effects of PMTO and which context factors affect these experiences. To examine these questions, semi-structured interviews were used. Twenty-two Dutch foster parents (fourteen families) who completed PMTO at least six months earlier participated in this study. Most foster parents were satisfied with the termination, although they saw it more as a moment then as a period. At the time of the termination, most foster parents felt confident about their parenting skills, did not have much parenting stress and had faith in the future. At the time the interviews took place, foster parents still used a lot of the parenting strategies they learnt, but also stopped using some (components) of them.Though foster parents were content with PMTO, most of them did not think it had a huge effect on the behaviour of their foster child. Their confidence in their parenting skills, parenting stress and faith in the future did, on average, not change much after the termination of PMTO. As wel general as foster care context factors were described. Practical and scientific recommendations have been made.

(3)

Pleegouders en PMTO

In 2015 woonden 22.512 jeugdigen in Nederland in een pleeggezin (Pleegzorg Nederland, 2016). Bij pleegkinderen is vaker dan bij kinderen die bij hun biologische ouders wonen sprake van gedragsproblemen (o.a. Maaskant, Van Rooij, & Hermans, 2014;

Vanderfaeillie, Van Holen, & Trogh, 2009). Hoewel vaak verwacht wordt dat de

gedragsproblemen na plaatsing in een pleeggezin zullen afnemen, is dit zelden het geval (Goemans, Van Geel, & Vedder, 2015; Vanderfaeillie, Van Holen, Vanschoonlandt, Robberechts, & Stroobants, 2013). Gedragsproblemen hebben een negatieve invloed op opvoedgedrag en leiden tot meer opvoedstress bij pleegouders (Vanderfaillie et al., 2009). Hierdoor vormen gedragsproblemen bij een pleegkind een risico op voortijdige beëindiging van de pleegzorgplaatsing (Oosterman, Schuengel, Slot, Bullens, & Dorreleijers, 2007; Strijker & Knorth, 2007; Vanderfaeillie et al., 2009). Tegelijkertijd kunnen verplaatsingen naar andere pleeggezinnen weer voor meer externaliserend probleemgedrag zorgen (Maaskant & Reinders, 2010; Strijker & Knorth, 2007). Onder externaliserend probleemgedrag wordt agressief, oppositioneel en delinquent gedrag verstaan (Thijssen, De Ruiter, & Albrecht, 2008). Een interventie die zich richt op het aanpakken van gedragsproblemen lijkt dan ook van belang om deze kinderen een stabielere thuissituatie te kunnen bieden en om te

voorkomen dat pleegkinderen steeds meer probleemgedrag laten zien.

Voor de aanpak van gedragsproblemen en –stoornissen van kinderen tot twaalf jaar, is een gedragstherapeutische oudertraining het meest effectief (Foolen, Ince, De Baat, & Daamen, 2013). Bij oudertraining wordt gewerkt aan verbetering van

opvoedingscompetenties van ouders, met als doel het bevorderen van een optimale ontwikkeling van kinderen (Bassant & De Roos, 2010). Ook voor pleegkinderen met

gedragsproblemen geldt dat het probleemgedrag kan worden verminderd door pleegouders te trainen en te ondersteunen, ook wanneer pleegouders uit zichzelf al sterke opvoedstrategieën hanteren (Maaskant & Reinders, 2010).

Parent Management Training Oregon

Een gedragstherapeutische oudertraining die zich richt op ernstig externaliserend probleemgedrag van kinderen tussen de vier en twaalf jaar oud is Parent Management

Training Oregon (PMTO)(Albrecht, Van Leeuwen, & Tjaden, 2008; Reid, Patterson, &

Snyder, 2002). PMTO heeft als doel om de opvoedvaardigheden van ouders te verbeteren en daarmee gedragsproblemen van kinderen te laten afnemen. De behandeling is door het

Nederlands Jeugdinstituut bestempeld als ‘effectief volgens eerste aanwijzingen’ (Nederlands Jeugdinstituut, 2016). Sinds 2009 wordt PMTO in Nederland ook ingezet bij pleegouders van

(4)

kinderen met externaliserend probleemgedrag. Een dergelijke interventie lijkt gezien het risico op voortijdige beëindiging van de pleegzorgplaatsing van belang te zijn voor pleegouders van kinderen met gedragsproblemen. Indien pleegouders effectieve(re) opvoedstrategieën aanleren, de opvoedstress vermindert en de gedragsproblemen van

pleegkinderen afnemen, wordt een goede ontwikkeling van het pleegkind bevorderd en zal de kans op voortijdige beëindiging van de pleegzorgplaatsing en negatieve gevolgen die daarmee samenhangen verkleind worden.

Theoretische achtergrond PMTO. PMTO is gebaseerd op het coercieve model en het Social Interaction Learning model (SIL). Het coercieve model houdt in dat ouder en kind zich

in een negatieve spiraal bevinden, waardoor de problemen in stand worden gehouden of zelfs steeds verder verergeren. Ouders die veelal ineffectieve opvoedstrategieën gebruiken,

reageren vaak onvoldoende positief op gewenst gedrag (Albrecht et al., 2008). Doordat prosociaal gedrag weinig oplevert, vertonen deze kinderen steeds vaker negatief gedrag. Het negatieve gedrag van kinderen lokt (nog) meer negatieve reacties van ouders uit, en zo versterken ouders en kind elkaar in negatief gedrag en negatieve reacties (Patterson, 1986). Het coercieve model beschrijft drie vormen van negatief gedrag die het functioneren van het kind negatief beïnvloeden: negatieve wisselwerking, escalatie en negatieve bekrachtiging (Albrecht et al., 2008). Volgens de coercieve theorie hebben de gedragspatronen die op jonge leeftijd ontstaan tussen kind en opvoeders, gevolgen voor de verdere ontwikkeling van het kind (Patterson, 2002). Een negatief interactiepatroon is dan ook niet bevordelijk voor de ontwikkeling van het kind (Patterson, 1982; Snyder, 2002).

Het SIL-model combineert elementen uit de sociale interactietheorie en de sociale leertheorie (Forgatch, Bullock, & Patterson, 2004). Volgens het SIL-model heeft niets zo’n belangrijke invloed op het leven van kinderen als hetgeen ouders doen in de opvoeding (Forgatch, DeGarmo, & Beldavs, 2005; Forgatch & Martinez, 1999). Het SIL-model benadrukt dat het vermeerderen van positieve opvoedstrategieën en tegelijkertijd het verminderen van coercieve handelingen de meest directe manier is om in te grijpen bij gedragsproblemen bij kinderen (Forgatch & Martinez, 1999; Forgatch & Patterson, 2010). Naast de opvoedingsstrategieën, is er in het SIL-model ook aandacht voor contextfactoren. Contextfactoren, zoals ingrijpende veranderingen en stress van de ouder, hebben volgens het SIL-model invloed op de kwaliteit van de opvoeding en daardoor indirect ook een invloed op de ontwikkeling van het kind (Thijssen et al., 2008).

PMTO-behandeling. Bij PMTO is geen vast aantal bijeenkomsten vastgesteld

(5)

vijfentwintig sessies afgesloten. De sessies vinden wekelijks plaats, meestal bij de instelling waar de PMTO-therapeut werkt, en duren een uur. Tijdens de PMTO-behandeling wordt (pleeg)ouders vijf effectieve opvoedstrategieën aangeleerd: ‘je kind stimuleren door

aanmoediging’, ‘grenzen stellen’, ‘met elkaar probleemoplossen’, ‘zicht en toezicht houden’ en ‘positieve betrokken zijn bij je kind’. Naast deze effectieve opvoedstrategieën, leren (pleeg)ouders de ondersteunende opvoedingsstrategieën ‘duidelijke instructies geven’,

‘emotieregulatie’, ‘bijhouden van gedrag’ en ‘communicatie’ (Albrecht et al., 2008). Voor de effectieve en ondersteundende opvoedstrategieën wordt gebruik gemaakt van visuele

hulpmiddelen en metaforen (zie bijlage 2). Om de effectieve en ondersteunende

opvoedstrategieën aan te leren, wordt veelvuldig gebruik gemaakt van rollenspellen (Thijssen et al., 2008). Alle sessies worden opgenomen op dvd, zodat PMTO-opleiders en andere

therapeuten het verloop van de behandeling kunnen beoordelen (Albrecht et al., 2008). Tussen de sessies door wordt van (pleeg)ouders verwacht dat zij een huiswerkopdracht uitvoeren, de aangeleerde opvoedstrategieën oefenen en vindt normaliter een telefonisch contact met de PMTO-therapeut plaats (idem).

PMTO is intensiever en langduriger dan veel andere oudertrainingen (Thijssen et al., 2008). Foolen et al. (2013) benadrukken dat de intensiviteit van oudertrainingen aan moet sluiten bij de ernst van de problematiek. Aangezien PMTO bedoeld is voor (pleeg)ouders van kinderen met ernstig externaliserend probleemgedrag, lijkt deze intensiviteit ook nodig te zijn. PMTO wijkt tevens af van veel andere oudertrainingen, doordat er bij PMTO een individueel behandelplan wordt gemaakt (Maaskant et al., 2016a; Thijssen et al., 2008). Afhankelijk van wat (pleeg)ouders al weten en kunnen, wordt gekeken welke opvoedstrategieën de meeste aandacht behoeven (Albrecht et al., 2008; Koppers, 2012).

Afsluiting behandeling

Net als bij iedere andere behandeling, komt er een moment waarop PMTO moet worden afgesloten. Uit empirische studies komt naar voren dat de gevoelens tijdens de afronding van de therapie zowel positief als negatief kunnen zijn (Baum, 2007). De therapie en het contact met de therapeut stoppen en dat kan enerzijds gevoelens als trots en onafhankelijkheid en anderzijds gevoelens als boosheid, angst en frustratie bij cliënten oproepen. Wanneer

therapeuten niet voldoen aan de behoeften van hun cliënt bij de afsluiting van de therapie, kan dat volgens verschillende auteurs niet alleen boosheid bij cliënten oproepen, maar ook

bereikte doelen tijdens de therapie aantasten (Baum, 2007). In theoretische literatuurstudies, met name in wat oudere literatuur, wordt gesteld dat het einde van de behandeling een diep verlies is voor zowel cliënt als therapeut en specifieke scheidingsreacties kan oproepen,

(6)

vergelijkbaar met andere scheidingsfasen in het leven (Van Paassen, 2013). Quintana (1993) gaat, op basis van bestaande onderzoeken en theoretische ideeën, tegen deze opvatting in. Volgens hem komen negatieve reacties op de afsluiting eerder voort uit teleurstelling in de behandeling of een slechte werkrelatie, dan door de afsluiting zelf. Indien cliënten tevreden zijn met hetgeen ze bereikt hebben in de therapie, zullen ze de therapie volgens Quintana met enige weemoed, maar tevreden afsluiten. In meer recente literatuur, wordt aangesloten bij de opvatting van Quintana (Van Paassen, 2013). De opvatting dat de afsluiting van een

behandeling specifieke scheidingsreacties oproept, wordt veelal verworpen. In plaats daarvan wordt benadrukt dat het afscheid een fase is in een doorlopende ontwikkeling. Cliënten nemen afscheid van de behandelfase en gaan door naar een volgende fase in hun leven, waarin ze de nieuw geleerde vaardigheden of inzichten kunnen gebruiken om beter om te gaan met nieuwe uitdagingen (Leijssen, 1995; Van Paassen, 2013). De manier waarop de therapie wordt

afgesloten, beïnvloedt de mate van internalisering van het geleerde, en dat beïnvloed weer het succes van de therapie (Van Paassen, 2013). In de recente literatuur lijken gevoelens een minder centrale rol te hebben.

Hoewel er op verschillende manieren naar de afsluiting gekeken wordt, zijn veel auteurs het erover eens dat een goede afsluiting van therapie van cruciaal belang is (Joyce, Piper, Ogrodniczuk, & Klien, 2007). Desondanks is er maar weinig literatuur waarin beschreven wordt hoe zo’n goede afsluiting eruit zou moeten zien (idem). Er zijn twee doelen voor een succesvolle afsluiting die geregeld worden genoemd. Allereerst het vroegtijdig bespreken van het einde van de therapie. Wanneer cliënten tijdig weten wanneer de therapie zal eindigen en de beëindiging expliciet besproken wordt, roept dit positievere gevoelens op bij zowel therapeut als cliënt dan wanneer het einde plotseling komt (Baum, 2005; Baum, 2007; Chapman & Rosenthal, 2016; Wittenberg, 1999). Als tweede wordt inspraak van de cliënt in het moment van afsluiten genoemd. Wanneer cliënten het gevoel hebben ten minste enige inspraak te hebben in het moment van afsluiten, verloopt de beëindiging van de therapie over het algemeen beter dan wanneer zij het gevoel hebben gedwongen afscheid te moeten nemen (Baum, 2005; Chapman & Rosenthal, 2016). Naast deze twee doelen, worden door Chapman en Rosenthal (2016) nog een aantal andere doelen voor een succesvolle afsluiting van therapie benoemd. De strategieën die zij benoemen zijn tot stand gekomen door informatie uit de dialectische gedragstherapie. Het kan nuttig zijn als therapeut en cliënt de afsluiting benaderen als een mogelijkheid om te reflecteren op de doorlopen processen en om elkaar feedback te geven. Een ander doel voor succesvolle afsluiting van therapie, is dat cliënten de therapie positief verlaten, met het gevoel bekwaam te zijn en vooruitgang geboekt te hebben

(7)

(Chapman & Rosenthal, 2016; Quintana, 1993). Aan therapeuten is het dus niet enkel de taak om cliënten nieuwe vaardigheden aan te leren of inzichten te bieden, maar ook om cliënten op hun eigen vooruitgang te wijzen en zelfvertrouwen mee te geven. Tot slot is het voor een succesvolle afsluiting van belang dat er plannen gemaakt worden om doelen uit de

behandeling vast te houden en om plannen te maken over hoe het geleerde in verschillende situaties buiten de therapie toegepast kan worden (Chapman & Rosenthal, 2016).

Normaliter zijn er twee manieren waarop de afsluitingsfase gepland kan worden: het ‘harde’ afscheid en ‘fading out’ (Takens & Duinkerke, 2004). Bij het harde afscheid is de frequentie van het aantal sessies gedurende de gehele therapie hetzelfde en is er sprake van een strak omlijnd einde. Bij fading out loopt de tijd tussen sessies bij de afsluiting geleidelijk op, zodat cliënten langzaamaan kunnen ervaren hoe het is om op eigen benen verder te gaan. Takens en Duinkerke (2004) hebben gekeken welke manier van afsluiten de voorkeur geniet onder cliëntgerichte psychotherapeuten, en concludeerden dat de meningen hierover

verschillen. Naast deze twee geplande vormen van afsluiting, kan het ook voorkomen dat een cliënt plotseling wegblijft of aangeeft te stoppen met de behandeling. Dit wordt ook wel ‘drop-out’ genoemd (Takens & Duinkerke, 2004). Doordat het einde bij een drop-out zo plotseling of in ieder geval voortijdig is, kent de therapie in dat geval geen echte afsluiting.

Na beëindiging van de therapie

Na beëindiging van de therapie, zijn er drie veranderingspatronen mogelijk (Van Aar, Leijten, Orobio de Castro, & Overbeek, 2016). De sustained effects hypothese houdt in dat wanneer een interventie eindigt en ouders geen verdere ondersteuning meer geboden krijgen, de ouder-kind interacties blijven zoals deze waren aan het eind van de behandeling. Het effect van de behandeling op lange termijn is daarmee hetzelfde als het effect van de behandeling op de korte termijn. De fade-out effects hypothese gaat ervan uit dat storend gedrag van kinderen blijvend is en interventies de interactiepatronen niet fundamenteel veranderen (Van Aar et al., 2016). Wanneer geen ondersteuning meer geboden wordt, vallen ouders en kind steeds verder terug in hun oude interactiepatronen. Het effect van de behandeling dooft daardoor op termijn steeds verder uit. De sleeper effects hypothese ten slotte, gaat ervan uit dat de positieve effecten van de interventie tijd nodig hebben om te beklijven (Van Aar et al., 2016). Ouders hebben tijd nodig om zich de nieuwe opvoedstrategieën eigen te maken, kinderen hebben tijd nodig om te wennen aan de nieuwe manier van opvoeden van hun ouders en verandering van het gedrag van kinderen heeft daardoor ook tijd nodig. Het effect van de behandeling wordt daardoor op termijn steeds groter. Een meta-analyse van Van Aar et al. (2016) naar de effecten van oudertrainingen voor gedragsproblemen bij kinderen ondersteunt de sustained

(8)

effects hypothese het meest, hoewel Van Aar et al. benadrukken dat er meer kennis moet

komen over de omstandigheden waaronder sustained, fade-out en sleeper effects voorkomen. Van Aar et al. (2016) merken op dat het effect van de behandeling in de periode na beëindiging van de therapie wellicht ook afhankelijk is van het succes tijdens de behandeling. Immers, hoe groter het succes van de therapie bij beëindiging van de therapie, hoe minder ruimte voor verbetering er is en hoe verder iemand terug kan vallen.

Huidig onderzoek

De effectiviteit van PMTO is in het buitenland meerdere keren aangetoond (o.a. Martinez & Forgatch, 2001; Ogden & Hagen, 2008; Patterson, Chamberlain, & Reid, 1982). Een recente studie van Thijssen, Vink, Muris, & De Ruiter (2017) naar PMTO in Nederland vond eveneens dat PMTO positieve effecten opleverde, maar dat deze effecten niet significant beter waren dan bij care as usual (CAU). Hierbij werd door Thijssen et al. (2017) opgemerkt dat de CAU-conditie in hun studie hoger was dan die in de meeste andere studies. Resultaten wat betreft de effecten van PMTO op de langere termijn verschillen. Uit een studie van Forgatch, Patterson, DeGarmo, & Beldavs (2009) in de Verenigde Staten, bleek dat jongens die PMTO gevolgd hadden negen jaar later significant beter gedrag vertoonden dan jongens die in de controlegroep zaten. Uit onderzoek van Hagen, Ogden en Bjørnebekk (2011) in Noorwegen, kwam juist naar voren dat de positieve effecten van PMTO op het gedrag van het kind, bij de follow-up een jaar later niet langer significant waren vergeleken met de

controlegroep. Onderzoek van Thijssen et al. (2017) in Nederland laat achttien maanden na de start van PMTO positieve, maar niet betere effecten dan CAU zien, waarbij sprake was van een sustained effect tussen de meting van zes maanden na de start van PMTO en achttien maanden na de start van PMTO.

De pleegzorgcontext is anders dan de situatie waarin kinderen bij hun biologische ouders opgroeien. De meeste pleegkinderen hebben al veel meegemaakt voordat zij in het pleeggezin terechtkwamen, terwijl biologische ouders vanaf de geboorte invloed hebben op de ontwikkeling van hun kind. Hierdoor komt de situatie van pleegouders niet geheel overeen met het coërcieve model en het SIL-model. Zo kan het zijn dat er sprake was van een coërcief ontwikkelingsproces toen het pleegkind nog bij zijn biologische ouders woonde, terwijl hier in het pleeggezin geen sprake van is. Maaskant (2016) oppert zelfs dat het mogelijk is dat het algemene opvoedgedrag van pleegouders verschilt met dat van biologische ouders.

Pleegkinderen worden immers in een gezin geplaatst waarvan gedacht wordt dat de

pleegouders over voldoende opvoedvaardigheden beschikken. Tevens vervullen pleegouders bij wie het pleegkind recentelijk geplaatst is, wellicht nog niet zo’n centrale rol in het leven

(9)

van hun pleegkind dan waar in het SIL-model vanuit wordt gegaan. Macdonald en Turner (2005) schrijven verder dat pleegkinderen vaak een problematische achtergrond hebben, waar specialistische hulp voor nodig is. Bij de aanpak van gedragsproblemen van pleegkinderen is het volgens hen mogelijk van belang dat gedragsproblemen van pleegkinderen niet los worden gezien van de geschiedenis van het pleegkind en de huidige omstandigheden waarin het pleegkind zich bevindt. Daarnaast kunnen bezoek aan de biologische ouders en ongewenst lange tijd geen contact tussen het pleegkind en de biologische ouders kunnen een negatieve invloed hebben op het gedrag van het pleegkind (Maaskant & Reinders, 2010). De situatie van pleeggezinnen wijkt verder af van die van andere gezinnen, doordat vaak niet zeker is of het kind altijd in het gezin kan blijven. Tot slot blijken plannen voor hereniging met de biologische ouders negatief samen te hangen met prosociaal gedrag (Goemans, Van Geel, & Vedder, 2016). De Nederlandse pleegzorgcontext wijkt daarnaast af van die in de Verenigde Staten, waar het meeste onderzoek naar pleegzorg plaats heeft gevonden, zowel wat betreft doel als duur van de plaatsing (Maaskant, 2016). Langdurige pleegzorgplaatsingen zijn in Nederland veel minder definitief dan dat ze dat in de Verenigde Staten zijn. Om iets over de lange-termijn effecten van PMTO bij Nederlandse pleeggezinnen te kunnen zeggen, lijkt onderzoek naar deze specifieke context dan ook van belang.

Maaskant, Van Rooij, Overbeek, Oort en Hermanns (2016b) hebben de effecten van PMTO bij Nederlandse pleegouders vier maanden na afsluiting van de behandeling

onderzocht. Uit hun onderzoek komt naar voren dat PMTO in pleeggezinnen in Nederland niet tot betere resultaten leidt dan CAU. Ouderrapportages tonen aan dat de gedragsproblemen van pleegkinderen na het volgen van PMTO en na CAU in vergelijkbare mate waren

afgenomen, waarbij sprake was van een sustained effect bij de follow-up. Hoewel pleegouders aan het eind van de PMTO-behandeling minder opvoedstress ervoeren dan aan het begin van de behandeling, nam de opvoedstress tussen de beëindiging van de behandeling en de follow-up vier maanden later weer net zo hard toe. Hierbij werd opgemerkt dat in zowel de PMTO-groep als de controlePMTO-groep van relatief veel aanvullende hulp gebruik werd gemaakt

(Maaskant et al., 2016b). Het onderzoek van Maaskant et al. (2016a; 2016b) is voor zover bekend het enige onderzoek dat is gedaan naar PMTO bij pleeggezinnen in Nederland.

Met behulp van huidig onderzoek wordt gepoogd meer kennis te verkrijgen over 1) de ervaringen van Nederlandse pleegouders met de afsluiting van PMTO en welke

contextfactoren hierop van invloed zijn en 2) de ervaringen van Nederlandse pleegouders met het effect van PMTO op de lange termijn en welke contextfactoren hierop van invloed zijn. In aanvulling op het onderzoek van Maaskant et al. (2016b), wordt in dit onderzoek, door middel

(10)

van de kwalitatieve onderzoeksmethode, meer aandacht besteed aan processen en contextfactoren. Door middel van kwalitatieve interviews kunnen ervaringen begrepen worden en gebeurtenissen gereconstrueerd (Rubin & Rubin, 2011). Kwalitatieve interviews zijn in het bijzonder geschikt voor complexe situaties (Byrne, 2004). Door gebruik te maken van een kwalitatieve onderzoeksmethode, wordt verwacht dat het huidige onderzoek een goede aanvulling is op het (kwantitatieve) onderzoek van Maaskant et al. (2016a; 2016b). Dit onderzoek draagt daarmee bij aan kennis over PMTO in de pleegzorgcontext. Daarnaast kan het een aanleiding vormen voor verdere ontwikkeling van PMTO voor de Nederlandse pleegzorgcontext, zodat de effecten op langere termijn wellicht verbeterd kunnen worden.

Methoden Design

Het huidige onderzoek is verbonden aan onderzoek van Vergouwen (2017). Daar waar in dit onderzoek de focus ligt op de afsluiting en de periode na afsluiting van PMTO, ligt deze bij Vergouwen (2017) op de PMTO-behandeling zelf. Beide onderzoeken zijn goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam (dossiernummer 2017-CDE-7760).

Het huidige onderzoek is kwalitatief van aard. Er is gebruik gemaakt van

semigestructureerde diepte-interviews, met merendeels open vragen. De interviews zijn per gezin afgenomen. Indien één van de pleegouders in het gezin mee wilde werken, was dus sprake van een interview met één participant en indien beide pleegouders bereid waren mee te werken werd het interview met beide partners tegelijkertijd uitgevoerd.

Participanten

De onderzoekspopulatie bestaat uit pleegouders die PMTO tussen eind 2014 en eind 2016 hebben afgesloten. Pleegouders die in deze periode via pleegzorginstanties De Rading (Utrecht), Juzt (Noord-Brabant) of Jeugdhulp Friesland (Friesland) PMTO hebben ontvangen, zijn voor dit onderzoek benaderd. Uiteindelijk hebben veertien gezinnen meegewerkt aan het onderzoek. Bij zes van deze gezinnen was één van de pleegouders bereid om mee te werken. Van de overige gezinnen werkten beide pleegouders mee aan het onderzoek. Van de gezinnen die deelnamen aan dit onderzoek, kwamen er zeven via De Rading, drie via Juzt en vier via Jeugdhulp Friesland. Bij Juzt werkten alle benaderde gezinnen mee. Bij Jeugdhulp Friesland waren twee gezinnen wel benaderd, maar niet bereid mee te werken. Van De Rading is niet bekend hoeveel gezinnen wel benaderd zijn, maar niet bereid waren om mee te werken met dit onderzoek.

(11)

Onder de geïnterviewde pleegouders bevonden zich acht pleegvaders en veertien pleegmoeders. In twee pleeggezinnen werd voor twee pleegkinderen PMTO gevolgd. Van de pleegkinderen waren negen een meisje en zeven een jongen. Zij waren ten tijde van dit onderzoek tussen de zes en dertien jaar oud (M = 10,2, SD = 2,2). Alle gezinnen bestonden ten minste uit twee pleegouders (dertien keer pleegvader en pleegmoeder, één keer twee pleegmoeders) en het pleegkind waarvoor het PMTO werd gevolgd. Viermaal had het gezin geen andere gezinsleden. Tweemaal bestond het gezin uit twee pleegouders en twee

pleegkinderen. Achtmaal hadden de pleegouders naast pleegkind(eren) ook één tot drie biologische thuiswonende kinderen. De tijd die het pleegkind al in het pleeggezin verbleef op het moment dat met PMTO werd begonnen, was tussen de 2 maanden en 10 jaar (M = 3,7 jaar, SD = 3,4, één missing). Tussen de afsluiting van PMTO en de interviews zat gemiddeld 14.5 maand (SD = 8,8). Bij dertien van de zestien pleegkinderen rapporteerden de pleegouders dat er sprake was of sprake leek te zijn van hechtingsproblematiek.

Procedure

Er is contact opgenomen met pleegzorginstanties De Rading, Juzt en Jeugdhulp Friesland. Deze pleegzorginstanties hebben eerder ook meegewerkt aan het onderzoek van Maaskant et al. (2016a; 2016b). Na gesprekken met De Rading en Juzt en mailcontact met Jeugdhulp Friesland over het doel van het onderzoek en de rol van de pleegzorginstanties hierin, waren alledrie de pleegzorginstanties bereid om mee te werken. De pleegzorginstanties hebben gekeken welke pleegouders aan de criteria voor het onderzoek voldeden en hebben telefonisch contact opgenomen met deze pleegouders. Ze hebben pleegouders informatie gegeven over het doel van het onderzoek, door wie het onderzoek gedaan zou worden, dat deelname aan het onderzoek vrijwillig zou zijn en dat de keuze om wel of niet mee te werken geen verdere gevolgen zou hebben voor de hulp die pleegouders eventueel nog ontvingen. Daarna hebben ze gevraagd of pleegouders bereid waren om mee te werken aan dit

onderzoek. Vervolgens hebben de onderzoekers contact opgenomen met pleegouders die aangaven mee te willen werken om een afspraak te maken en eventuele vragen te

beantwoorden. Voorafgaand aan de interviews is pleegouders gevraagd een informatiebrief door te lezen en informed consent te tekenen. Pleegouders zijn op de hoogte gesteld van het doel van het onderzoek, vertrouwelijkheid en dat meewerking of weigering van deelname geen gevolgen voor ze zou hebben. Ook is expliciet gevraagd of pleegouders akkoord gingen met een spraakopname van het interview, zodat de interviews getranscribeerd zouden kunnen worden. Alle pleegouders gingen hiermee akkoord en waren nog steeds bereid om mee te werken. In de topiclijst zijn zowel vragen voor het huidige onderzoek als voor onderzoek van

(12)

Vergouwen (2017) opgenomen, waarna beide onderzoekers de helft van de interviews op zich hebben genomen. De interviews vonden in dertien gevallen bij pleegouders thuis plaats en eenmaal in een kamer van Jeugdhulp Friesland (op basis van voorkeur van de pleegouder(s)). De interviews duurden tussen de 24 en 110 minuten (M = 68,6, SD = 22,2 ).

Instrumenten

Aan de hand van literatuurstudie, de daarop gebaseerde onderzoeksvragen voor huidige studie en die van Vergouwen (2017) en vragen vanuit De Rading en Juzt, is een topiclijst gemaakt. Naar aanleiding van feedback van PMTO-therapeuten van De Rading en PMTO Nederland zijn enkele aanpassingen gedaan en is de topiclijst door zowel De Rading, Juzt als Jeugdhulp Friesland goedgekeurd. De topiclijst is opgedeeld in vier delen: verwachtingen van, motivatie voor en aanleiding tot het volgen van PMTO, de PMTO-behandeling zelf, afsluiting van PMTO en de periode na afsluiting van PMTO. Voor het huidige onderzoek zijn met name de laatste twee delen van belang. Relevante informatie die pleegouders gaven in de eerste twee delen van het interview is uiteraard ook meegenomen. Voor meer gedetailleerde informatie over de topiclijst, zie bijlage 1.

Naast de topiclijst is gebruik gemaakt van een lijst met effectieve opvoedstrategieën, ondersteunende opvoedstrategieën en metaforen die gebruikt worden bij PMTO. Hierdoor werden deze opvoedstrategieën bij pleegouders weer naar boven gehaald en konden ze allemaal besproken worden. Op basis van de PMTO-handleiding en onderzoek van Koppers (2012), is een lijst met opvoedstrategieën samengesteld. Nadat het tweede interview was afgerond, werd door De Rading een vergelijkbare lijst opgestuurd. Doordat beide lijsten waren opgesteld op basis van de PMTO-handleiding, komen de opvoedstrategieën geheel overeen. De metaforen zijn in de lijst van De Rading uitgebreider en daarom is vanaf het derde interview gebruik gemaakt van deze lijst. Zie bijlage 2 voor beide lijsten met opvoedstrategieën.

Analyses

Ten tijde van en na de dataverzameling zijn de interviews getranscribeerd en werd gecodeerd in het kwalitatieve data-analyseprogramma ATLAS.ti. Er is gebruik gemaakt van een combinatie van een inductief en deductief coderingssysteem. Dit houdt in dat de gebruikte codes zowel zijn voortgekomen uit de data zelf, als uit literatuurstudie. Codering vond

allereerst plaats aan de hand van data uit de interviews zelf, die deels waren gestructureerd doordat de interviews semi-gestructureerd waren. Vervolgens werd gecodeerd aan de hand van bestaande literatuur over de afsluiting en periode na afsluiting van PMTO. Tot slot werd gekeken welke relaties er bestonden tussen de verschillende coderingen en werd een

(13)

codeboom samengesteld. Dit alles zodat de data overzichtelijker en gemakkelijker te analyseren werd. De interviews zijn meerdere malen doorgenomen om de codering zo systematisch en compleet mogelijk te maken. Om de betrouwbaarheid te verhogen, is tevens door Vergouwen (2017) gekeken of systematisch gecodeerd was en zijn inconsistenties besproken. Op basis van de feedback van Vergouwen heeft nogmaals een aanpassing van de codering plaatsgevonden. Doordat gebruik is gemaakt van feedback van Vergouwen op de codering en doordat in een eerder stadium van het onderzoek met Vergouwen

overeenstemming over het gebruik van de meetintrumenten werd bereikt, is gepoogd inter-onderzoeker betrouwbaarheid na te streven (Boeije, ’t Hart, & Hox, 2009).

Beschrijven van aantallen. In kwalitatieve onderzoeken worden vaak weinig aantallen

genoemd (Chang, Voils, Sandelowski, Hasselblad, & Crandell, 2009; Sandelowski, 2001). Aangezien in kwalitatieve studies vaak complexe, bijzondere situaties worden onderzocht, is data-analyse in kwalitatieve studies idealiter case-georiënteerd en niet zozeer variabel-georiënteerd (Chang et al., 2009). Dit houdt in dat de nadruk meer ligt op bijvoorbeeld ervaringen, gebeurtenissen of processen zelf, dan op aantallen of categorieën waarin mensen kunnen worden ingedeeld. Cijfers zijn in kwalitatief onderzoek minder krachtig dan dat ze dat in kwantitatief onderzoek zijn (Chang et al., 2009). Toch kan het benoemen van aantallen wel degelijk van belang zijn in kwalitatief onderzoek (Sandelowski, 2001). Patronen die gevonden worden in kwalitatieve data, zeggen vaak iets over de frequentie, het typische karakter en de intensiteit van een ervaring of gebeurtenis (idem). Verbaal tellen (‘enkele’, ‘sommigen, ‘veel’, etcetera) ontstaat wanneer onderzoekers aantallen impliceren, maar geen exacte aantallen geven (idem). Chang et al. (2009) hebben aan de hand van een vragenlijst onderzocht wat participanten onder woorden als ‘enkelen’, ‘sommigen’ en ‘veel’ verstonden. Op basis van de antwoorden van participanten, gecorrigeerd voor uitschieters, hebben zij de woorden in cijfers omgezet (zie bijlage 3). Bij de data-analyse in het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van verbaal tellen. Hierbij is aangesloten bij de ranges die uit de studie van Chang et al. (2009) naar voren zijn gekomen. Hierdoor ligt de nadruk minder op aantallen en meer op de

ervaringen, processen en contextfactoren zelf dan wanneer gebruik was gemaakt van exacte cijfers, terwijl gelijktijdig wel waarde wordt gehecht aan of een ervaring of mening door veel pleegouders wordt gedeeld, of dat het afwijkt van de ervaringen of meningen van andere pleegouders.

Resultaten

De resultaten zijn opgesplitst in drie delen. In het eerste deel van de resultaten wordt stil gestaan bij de ervaringen van pleegouders met de afsluiting van PMTO. Allereerst wordt een

(14)

algemene beschrijving van de ervaringen van pleegouders met de afsluiting van PMTO gegeven. Vervolgens wordt beschreven in hoeverre pleegouders bij de afsluiting het gevoel hadden zelfstandig verder te kunnen, in hoeverre zij bij de afsluiting opvoedstress ervoeren en in hoeverre zij ten tijde van de afsluiting vertrouwen hadden in de toekomst. Tot slot wordt in het eerste deel een opsomming gegeven van contextfactoren die volgens pleegouders van invloed zijn op hun ervaringen met de afsluiting van PMTO.

In het tweede deel wordt gekeken naar de ervaringen van pleegouders met de periode na afsluiting van PMTO. Het doel van PMTO is om ouders, in dit geval pleegouders, effectieve opvoedstrategieën aan te leren, om op die manier het probleemgedrag van het kind te laten afnemen. Beschreven wordt in hoeverre pleegouders de geleerde opvoedstrategieën ten tijde van het huidige onderzoek nog toepassen en in hoeverre het gedrag van hun pleegkind volgens hen is veranderd sinds het volgen van PMTO. Daarnaast wordt beschreven in hoeverre pleegouders ten tijde van het interview opvoedstress ervaren en vertrouwen hebben in de toekomst. Tot slot wordt in het tweede deel een opsomming gegeven van de

contextfactoren die na afsluiting van PMTO volgens pleegouders het effect van PMTO beïnvloed hebben.

In het derde deel van de resultaten ten slotte, wordt beschreven welke verbeterpunten pleegouders aandragen rondom de afsluiting of de periode na afsluiting van PMTO, om het effect van PMTO op lange termijn te verbeteren.

Ervaringen pleegouders met de afsluiting van PMTO.

Afsluitperiode? De meeste pleegouders zien de afsluiting van PMTO eerder als een

momentopname dan als een periode. Over de precieze afsluiting van PMTO verschillen de meningen van pleegouders. Zowel de laatste reguliere sessie, de evaluatiesessie als de boostersessie wordt genoemd als moment van afsluiten. Sommige pleegouders hebben een evaluatie gehad, waar de pleegzorgwerker vaak ook bij aanwezig was. In andere gevallen wordt gezegd dat de laatste sessie ‘niet anders dan andere bijeenkomsten’ was. In beide gevallen spreken pleegouders van een ‘prima’ laatste sessie. “Ja gewoon prima. Zoals de rest ook allemaal wel prima was. Het was niet anders” (Maarten1). De meeste pleegouders geven aan dat bij de laatste sessie alles besproken was, en dat het dus logisch was dat de behandeling eindigde. “Ja prima. Alles afgerond. En besproken en doorgenomen. Ja.” (Janet). “Dat was gewoon een onderwerp en dat was afgerond en dan eh.. [..] Vrij logisch.” (Vincent).

(15)

Stoppen van de behandeling. Een aantal pleegouders vond het bij de afsluiting jammer

dat ze de ruggensteun zouden moeten missen. Hierbij gaat het meer over de steun,

reflectiemomenten en het kwijt kunnen van hun verhaal, dan dat ze het gevoel hadden de opvoedstrategieën nog niet voldoende te beheersen. “Het is iets waar je eindeloos mee door kan gaan als je dat zou willen” (Pieter) wordt door deze pleegouders ook wel gezegd. Toch kijken deze pleegouders niet met een vervelend gevoel terug op de afsluiting, het moet volgens hen immers toch een keer stoppen. Er zijn ook enkele pleegouders die het vanwege de intensiteit van PMTO wel prettig vonden dat de behandeling stopte. Ondanks dat zij de behandeling wel als zinvol beschouwden, waren zij vanwege de intensiteit van de behandeling blij dat zij niet meer zoveel tijd in de behandeling hoefden te steken.

Interviewer: En hoe heeft u de afsluiting ervaren? Janet: Heel erg prima.

Interviewer: Oké. Um, en waar kwam dat door?

Janet: Ik vond het wel belastend. Het is wel veel, hè? Elke week komen, belafspraken en huiswerkopdrachten én je moet met je kind aan de gang. En je gezin draait eromheen natuurlijk ook nog mee in het systeem. Dus ik vind het wel heel belastend. Maar omdat het werkt, heb je het ervoor over. Dus ik had wel zoiets van zo snel mogelijk eh, als het in acht maand, dan zal ik zien of ik het in zes maand klaar krijg.

Verder zeggen enkele pleegouders dat het goed was dat de behandeling eindigde, omdat alles besproken was. “Op een gegeven moment is alles beproken, je weet hoe en wat. Uhm.. En dan is het ook klaar” (Amber). Slechts één pleegouder vond het echt vervelend dat de behandeling eindigde. Dit had voornamelijk met gebeurtenissen buiten de behandeling om te maken:

Ik weet dat we uh, in mijn beleving vrij abrupt stopten. Uhm, en dat snapte ik, want we waren ook wel klaar. Er waren geen nieuwe dingen meer, alleen wij zaten nog steeds in een

rotperiode en dat uh, uhm, voelde toen heel vervelend. En we zaten er ook niet op te wachten dat ze nog een keer kwam. Want gezellig koffie drinken doe ik wel met andere mensen. Maar uhm, uh, het voelde een beetje zo van ‘nou ik heb jullie allemaal gereedschap gegeven en ga ermee knutselen’ en we zijn heel hard aan het knutselen geweest, maar we hadden wel echt, we zaten echt in een probleem, nou probleemsituatie klinkt heel zwaar, maar het ging echt niet goed met Julian. [..] Ik denk dat ik gewoon teleurgesteld was omdat misschien mijn

verwachtingen te hoog waren geweest van dit gaat alles oplossen. En dan juist op het moment dat het helemaal niet goed gaat, dat dan de hulpverlening stopt, dat voelt dan dubbel. [..] Maar nogmaals, als ze dan langer was geweest, dan hadden we het ook nergens meer echt over kunnen hebben. Ze was ook wel klaar, ik kon het ook rationeel wel goed bedenken, maar gevoelsmatig was het lastig. (Roos).

Afscheid therapeut. Pleegouders voelden zich tijdens de behandeling erg serieus

(16)

Sommige pleegouders vonden het om die reden jammer om afscheid te moeten nemen van de therapeut. “Het klikte gewoon goed. En dan is het altijd jammer. (Bart, pleegouder)”. Voor andere pleegouders was het afscheid niet iets bijzonders. “Daar heb ik niet zoveel moeite mee. [..] Prima relatie met haar, maar.. Ja.. Meer ook niet. (Yorick)”. Waardering voor en

kenmerken van de therapeut lijken weinig invloed te hebben op hoe pleegouders het afscheid met de therapeut ervaren hebben.

Vroegtijdig bespreken van en inspraak in eindmoment. Pleegouders geven aan dat zij

voordat zij aan PMTO begonnen een indicatie van het aantal bijeenkomsten hadden gekregen. Uiteindelijk duurde het volgens hen, in overleg, vaak net iets langer of korter dan van tevoren was aangegeven en was het precieze eindmoment pas laat bij hen bekend. Hoewel

pleegouders aangeven dat de PMTO-therapeut de uiteindelijke beslissing maakte wanneer de behandeling zou eindigen, zeggen zij hier wel invloed op gehad te hebben. Het gevoel van inspraak in het einde komt vooral doordat veel PMTO-therapeuten de pleegouders tegen het einde vroegen of zij zelf nog dingen hadden die zij graag besproken wilden hebben. “Op een bepaald moment was het ook, we hebben nu alle leerstof gehad, en werd gevraagd of ik zelf nog wou aandragen waar ik tegenaan liep. Dus dat is met elkaar wel besproken en afgerond. (Janet)”. Juist deze combinatie tussen enerzijds duidelijkheid van de therapeuten over de duur van de behandeling en anderzijds het gevoel inspraak te hebben in de behandeling en

daarmee het aantal bijeenkomsten, lijkt een positief gevoel bij pleegouders teweeg te brengen.

Fading out versus harde afscheid. Bij één pleeggezin werd de behandeling langzaam

afgebouwd en was dus sprake van fading out wat betreft de afsluiting. Bij de andere pleeggezinnen was dit niet het geval en was eerder sprake van een hard afscheid. In de ervaringen van pleegouders met de afsluiting van PMTO is geen verschil te zien tussen beide vormen van afsluiten. Wat wel opgemerkt moet worden, is dat alle pleegouders ten minste één boostersessie aangeboden kregen bij de afsluiting en dat zij allen het gevoel hadden dat ze altijd nog contact op konden nemen met hun PMTO-therapeut indien zij dit nodig achtten, waardoor van een echt hard afscheid bij geen van de pleegouders sprake was.

Doelen behaald. Bij de afsluiting van PMTO hadden pleegouders, op één pleegmoeder na,

het gevoel voldoende bereikt te hebben door PMTO. De gestelde doelen waren grotendeels of geheel behaald en in één geval al in een vroeg stadium bijgesteld. Dat de verwachtingen voor aanvang van PMTO in veel gevallen niet heel hoog waren, speelt mogelijk een rol bij de mate waarin de gestelde doelen volgens pleegouders behaald waren ten tijde van de afsluiting van PMTO. Weinig pleegouders verwachtten dat het gedrag van het pleegkind zou verbeteren door PMTO. De meeste pleegouders geven aan van tevoren weinig verwachtingen gehad te

(17)

hebben van PMTO (doordat eerdere hulpvormen niet werkten of doordat ze niet goed wisten wat PMTO inhield). Wel geven veel pleegouders aan in ieder geval gehoopt te hebben dat ze na PMTO zelf beter met het gedrag van hun pleegkind om zouden kunnen gaan. Hierbij wordt door een aantal pleegouders gesproken over handvatten aangereikt krijgen. Het opdoen van opvoedvaardigheden wordt door geen van de pleegouders expliciet benoemd als verwachting voorafgaand aan PMTO. De pleegmoeder die niet tevreden was over wat ze bereikt had met PMTO, gaf aan dat dit deels kwam doordat ze van tevoren verwachtte dat PMTO alles zou kunnen oplossen en haar verwachtingen daarmee wellicht te hoog waren, en deels doordat PMTO werd afgesloten op een moment waarop het helemaal niet goed ging. Met de PMTO-therapeut had dit volgens haar niks te maken, daar was ze wel tevreden over.

Wij moesten toen zo’n vragenlijst invullen en die heb ik heel negatief ingevuld. En ik heb toen de therapeut nog gesproken en gezegd: ‘het ligt echt niet aan jou, je hebt je best gedaan, maar het gaat gewoon nu niet. Maar volgens mij heeft het te maken met de medicijnen en niet met wat jij hebt weten in te brengen. [..] Ze was ontzettend betrokken en ja. Ik vond haar ook kundig. (Roos).

Zelfstandig verder. Ten tijde van de afsluiting van PMTO was het vertrouwen dat

pleegouders het geleerde zelfstandig toe zouden kunnen passen groot bij hen. Gedurende de behandeling werd zelfstandigheid volgens pleegouders bevorderd. Bij de laatste sessie kwam dit volgens pleegouders niet meer dan anders aan bod. “Echt heel groot vertrouwen. Want dat zeg ik al eh, je hebt daar natuurlijk naar toe gewerkt. (Simone)”. Eén pleegouder geeft aan bij de afsluiting getwijfeld te hebben of ze het wel zou kunnen zonder klankbord, maar doordat er direct na afsluiting van PMTO therapie voor het pleegkind kwam, werd deze angst al snel weggenomen. De meeste pleegouders geven aan dat een specifiek plan over hoe om te gaan met toekomstige uitdagingen niet is gemaakt. Wel zeggen pleegouders gedurende de

behandeling aandachtspunten meegekregen te hebben en sommigen spreken over een eindverslag, die ze beiden na afsluiting van de behandeling nog eens terug konden lezen.

‘Lijntje open’. Pleegouders geven aan dat op het moment dat PMTO werd afgesloten,

zij het geleerde zelfstandig voort zouden moeten zetten, maar dat ze niet plotseling volledig op zichzelf aangewezen waren. Zij wisten bij de afsluiting van PMTO dat ze nog ten minste één boostersessie konden krijgen. Daarnaast hadden alle pleegouders het gevoel dat ze nog altijd contact op zouden kunnen nemen met de therapeut als ze dit nodig achtten. Hierdoor hadden pleegouders bij de afsluiting van PMTO niet het gevoel dat ze in het diepe werden gegooid of dat ze er vanaf dat moment alleen voor stonden. Er was in hun ogen ‘altijd nog een lijntje open’ en dit gaf veel pleegouders een prettig gevoel.

(18)

Zij zegt dan ook tegelijkertijd van eh, ‘dan komt er over twee maanden eh, eh, zien we elkaar’. In mei gaan we elkaar nog zien. Dus hè, d’r is nog, er is nog een eh, een verlengstuk zit daaraan. Je kunt mailen als je dat wil. Je kan met haar bellen als je dat wil. Doen, doen, doen. Ja, ja, ja. Dus dat, ja dat is, dat is zeer prettig. (Simone).

Opvoedstress. De opvoedstress tijdens de afsluiting is volgens pleegouders laag. Voor

één pleegouder bracht het moment dat ze hoorde dat ze richting een afsluiting gingen extra stress met zich mee, maar was dit bij de afsluiting zelf alweer gezakt, doordat ze toen het gevoel had dat ze het geleerde wel zelfstandig zou kunnen voortzetten. Eén andere pleegouder ervoer vlak na afsluiting van PMTO iets meer opvoedstress, omdat ze zich toen realiseerde dat ze haar ruggensteun kwijt was. Bij haar was dit na een aantal dagen alweer afgenomen. Slechts één pleegouder geeft aan bij de afsluiting van PMTO langer dan een paar dagen een hoge mate van opvoedstress ervaren te hebben, hoger dan bij de start van PMTO. Dit is dezelfde pleegouder die de afsluiting van PMTO als onprettig ervoer en dit kwam volgens haar door de situatie waarin zij zich op het moment van de afsluiting bevond.

Vertrouwen toekomst ten tijde van afsluiting PMTO. Het vertrouwen in de toekomst

was ten tijde van de afsluiting van PMTO over het algemeen redelijk goed, maar pleegouders zeggen dat ze wel een slag om de arm hielden. De reden dat pleegouders een slag om de arm hielden, was omdat ze niet wisten hoe het gedrag van het pleegkind zich zou ontwikkelen, met name als het pleegkind de puberteit in zou gaan. PMTO heeft volgens pleegouders

bijgedragen aan zelfvertrouwen in de eigen opvoedvaardigheden. Het gedrag van het pleegkind (wat volgens veel pleegouders grotendeels los staat van PMTO), daarmee samenhangend therapie die het pleegkind volgde en duidelijkheid rondom de duur van de uithuisplaatsing van het pleegkind worden echter als belangrijkere redenen voor vertrouwen in de toekomst ten tijde van de afsluiting beschreven.

Contextfactoren. Volgens de meeste pleegouders zijn er geen zaken of gebeurtenissen

die de afsluiting of hun blik daarop beïnvloed hebben, wanneer ze hier specifiek naar wordt gevraagd. Naar verwachting speelt het hierbij mee dat pleegouders de afsluiting niet als periode, maar meer als moment beschouwen.

Toch zijn er een aantal contextfactoren benoemd door pleegouders. 1) Het gedrag van het pleegkind, wat volgens pleegouders grotendeels los staat van PMTO, beïnvloedde het vertrouwen van pleegouders in de toekomst ten tijde van de afsluiting. In één pleeggezin vertoonde het pleegkind erg storend gedrag, wat volgens de pleegouder een negatieve invloed had op haar gevoel over de afsluiting van PMTO, de opvoedstress verhoogde en het

(19)

PMTO-behandeling zelf ook therapie, die doorliep op het moment dat PMTO eindigde. Pleegouders zeggen dat dit het gedrag van het kind verbeterde, het effect van PMTO vergrootte en voor meer vertrouwen in de toekomst ten tijde van de afsluiting zorgde. 3) Duidelijkheid rondom de uithuisplaatsing verhoogde het vertrouwen van pleegouders in de toekomst.

Ervaring pleegouders met het effect van PMTO op lange termijn.

Gebruik van opvoedstrategieën. Ten tijde van dit onderzoek, passen pleegouders

zowel bewust als onbewust nog veel opvoedstrategieën die zij bij PMTO hebben geleerd toe. Pleegouders geven aan dat het gebruik van de geleerde opvoedstrategieën soms automatisch gaat, en dat zij er niet altijd meer zo bij stil staan dat ze dat ooit bij PMTO hebben geleerd. Door enkele pleegouders wordt gezegd dat het oefenen en regelmatig toepassen van de opvoedstrategieën een belangrijke rol hebben gespeeld in het automatiseren van het gebruik van de opvoedstrategieën. Veel pleegouders zeggen dat zij door het veelvuldig toepassen van de opvoedstrategieën voorspelbaar zijn geworden voor hun pleegkind. Het gebruik van de opvoedstrategieën van PMTO leidt er volgens pleegouders toe dat hun pleegkinderen weten wat ze van hen kunnen verwachten. Als voorbeeld hiervan geven enkele pleegouders aan dat zij soms door hun pleegkind worden verbeterd of aangesproken wanneer zij een

opvoedstrategie niet precies zo uitvoeren als ze geleerd hebben en normaal gesproken uitvoeren. “De laatste keer zegt ze [pleegkind] het zelf, tegen haar [pleegmoeder]. ‘We gaan even uit elkaar’” (Petra).

Tegelijkertijd wordt door veel pleegouders ook aangegeven dat zij sommige (onderdelen van) opvoedstrategieën bewust of onbewust niet meer toepassen. Sommige pleegouders geven aan dat de opvoedstrategieën over het algemeen wel wat verwateren. Boostersessie(s) en het zo nu en dan doorbladeren van de map van PMTO, bieden volgens pleegouders een tegenwicht aan het verwateren van opvoedstrategieën. Bij het verwateren en automatisch toepassen van opvoedstrategieën lijkt de periode tussen afsluiting van PMTO en het huidige onderzoek niet van invloed te zijn. Naast het verwateren van opvoedstrategieën, wordt door een aantal pleegouders ook aangegeven dat zij onderdelen van de

opvoedstrategieën bewust niet (regelmatig) toepassen. Pleegouders noemen een aantal redenen voor het bewust niet toepassen van de aangeleerde opvoedstrategieën. Eén van die redenen is dat sommige onderdelen van opvoedstrategieën niet bij het pleeggezin passen. Wanneer pleegouders een onderdeel van een opvoedstrategie niet of nauwelijks inzetten omdat het volgens hen niet bij hen of hun pleegkind past, is dit vaak tijdens de behandeling al niet meer ingezet en met de PMTO-therapeut besproken. Een tweede reden die genoemd

(20)

wordt om een bepaald onderdeel van de opvoedstrategieën bewust niet meer toe te passen, is gebrek aan tijd, energie en creativiteit. Een aantal onderdelen van de opvoedstrategieën vragen volgens pleegouders om tijd, energie en creativiteit. Deze onderdelen vervallen volgens pleegouders vaak na afsluiting van PMTO, omdat pleegouders tijdens PMTO nog inspiratie en hulpmiddelen van de PMTO-therapeut kregen aangereikt en dit na afsluiting van PMTO wegvalt. Daarnaast geven de pleegouders uit één pleeggezin aan dat zij het voor alle opvoedstrategieën lastiger vinden om ze toe te passen wanneer zij weinig energie hebben. Een derde reden voor het bewust niet meer toepassen van onderdelen van de geleerde

opvoedstrategieën, is omdat pleegouders ze vanwege het gedrag van het pleegkind niet meer nodig achten. Een paar pleegouders geven aan dat het gedrag van hun pleegkind in negatieve zin verandert na contact met hun biologische ouders en dat ze op die momenten meer naar de basis van PMTO proberen te gaan, terwijl ze er buiten die momenten om wat flexibeler mee omgaan.

Opvoedstrategieën specifiek. Er zijn drie opvoedstrategieën die door bijna alle

pleegouders expliciet benoemd worden als opvoedstrategieën die zij wel of juist niet meer inzetten: ‘duidelijke instructies geven’, ‘je kind stimuleren door aanmoediging’ en ‘effectief grenzen stellen’. ‘Duidelijke instructies geven is een opvoedstrategie die niet alleen

veelvuldig wordt genoemd, maar ook in grote getallen nog wordt toegepast. Het kort en bondig formuleren van instructies, inclusief ‘alsjeblieft’, naar het kind toelopen bij het geven van instructies en sta-en-wacht worden allen geregeld genoemd en veelvuldig toegepast. Eén pleegmoeder geeft aan dat ze wel bezig is met aanpassing van hetgeen ze hierbij geleerd heeft tijdens PMTO, omdat haar pleegzoon ouder wordt en ze het belangrijk vindt hem te leren omgaan met het op afstand instructies krijgen.

Met die jongste van vier, doe je een instructie. Uhm, het naar ze toe lopen om de instructies te geven in plaats van vanuit de keuken.. [..]Brody gaat straks naar het voortgezet onderwijs en daar wordt ook op afstand instructies gegeven. Dus als ik nu elke keer nog aanleer, van ik loop naar hem en op school wordt straks van ‘jij gaat dat, jij gaat dat en jij gaat dat doen’ en hij kan daar niet mee omgaan.. [..] Dan is die overgang, dus we hebben, we proberen met de kinderen ook mee te stijgen en te dalen in nood. (Sarah).

‘Je kind stimuleren door aanmoediging’ wordt eveneens veel genoemd, maar het gebruik van een aantal onderdelen hiervan verschilt erg tussen pleegouders. Pleegouders geven over het algemeen aan het pleegkind complimenten te geven en positief gedrag te benadrukken. De beloningskaart en het tokensysteem worden door sommige pleegouders nog veelvuldig ingezet. Enkele pleegouders gebruiken het nog zo nu en dan. Er is ook een groep pleegouders die de beloningskaart of het tokensysteem helemaal niet meer inzet. Dit komt

(21)

omdat deze pleegouders geen inspiratie meer hebben (waar het kind voor te belonen), of omdat het volgens hen niet werkt. Redenen die genoemd worden voor het niet werkzaam zijn van de beloningskaart of het tokensysteem, zijn onder anderen dat het voor ongelijkheid tussen het pleegkind en andere kinderen in huis zorgt en omdat de kinderen in het gezin met elkaar onderhandelen over de beloning.

Voor ‘effectief grenzen stellen’ geldt hetzelfde als voor ‘je kind stimuleren door aanmoediging’. Het effectief grenzen stellen an sich vinden pleegouders belangrijk en wordt veel gebruikt. Taken worden nog veel gebruikt. De time-out wordt door een aanzienlijk aantal pleegouders als effectief beschouwd. Tegelijkertijd geven sommige pleegouders aan de time-outprocedure niet meer te gebruiken, of de laatste stappen niet nodig te vinden omdat het gedrag van het pleegkind daar geen aanleiding toe geeft. In het laatste geval werd dit vaak al tijdens de behandeling besproken.

Naast deze drie veel genoemde opvoedstrategieën, werden ook andere

opvoedstrategieën besproken. ‘Emotieregulatie’ wordt door een deel van de pleegouders benoemd als een opvoedstrategie die nog steeds toegepast wordt. Enkele pleegouders geven aan dat zij geen emotieregulatie hebben gehad gedurende PMTO. Door één van deze gezinnen wordt aangegeven hier wel behoefte aan te hebben. De escalatie-curve is bij dit gezin echter wel uitgebreid besproken. Tot slot hebben enkele pleegouders wel emotieregulatie gehad, maar wanneer ze gevraagd wordt naar opvoedstrategieën die ze nog gebruiken en

opvoedstrategieën die ze niet meer gebruiken, wordt deze opvoedstrategie niet meer expliciet benoemd.

Een aantal pleegouders geeft aan af en toe gezinsbijeenkomsten te hebben, die

voortgekomen zijn uit de opvoedstrategie ‘met elkaar problemen oplossen’. Eén pleegouder geeft aan dat samen problemen oplossen niet zo gelukt is, omdat de communicatie met hun pleegzoon daarvoor ietwat te ingewikkeld is, maar zij proberen het nog wel af en toe in te zetten. Tegelijkertijd zegt dezelfde pleegouder dat een gezinsvergadering bij voorbaat helpt. Haar partner zegt dat de gezinsvergadering soms wat ingewikkeld is, maar dat het soms wel lukt. ‘Met elkaar problemen oplossen’ wordt in elk geval door geen van de pleegouders aangestipt als een opvoedstrategie die geheel is komen te vervallen.

‘Zicht en toezicht houden’ en ‘positief betrokken zijn bij je kind’ worden beiden een enkele keer genoemd als opvoedstrategie die pleegouders nog toepassen. ‘Bijhouden van gedrag’ en ‘communicatie’ tot slot, worden niet of nauwelijks expliciet genoemd (niet als één van de opvoedstrategieën die zij nog toepassen en niet als opvoedstrategie die zij niet meer toepassen). Door de pleegouders uit één pleeggezin werden op ‘zicht en toezicht houden’,

(22)

‘positief betrokken zijn bij je kind’, ‘bijhouden van gedrag’ en ‘communicatie’ na alle opvoedstrategieën genoemd als opvoedstrategieën die zij nog toepassen, en werd vervolgens gezegd dat zij eigenlijk alle opvoedstrategieën nog toepassen, de één alleen wat meer dan de ander. Een andere pleegouder zegt alle opdrachten die zij bij PMTO heeft gehad nog wel eens te gebruiken. Dit betekent dat ook opvoedstrategieën die weinig expliciet benoemd zijn, nog wel eens worden toegepast door pleegouders.

Wat verder door een aantal pleegouders benoemd wordt, is dat zij bij PMTO geleerd hebben om dingen visueel te maken. Wanneer ze bijvoorbeeld met het pleegkind op vakantie gaan, maken ze van tevoren met behulp van foto’s en plaatjes inzichtelijk hoe de vakantie eruit zal zien. Ook wordt gesproken over het gebruik van plaatjes om de dag of week voor het pleegkind duidelijk te structureren. Dit wordt door de pleegouders die dit benoemden nog steeds gebruikt.

Zelfvertrouwen opvoedvaardigheden ten tijde van onderzoek. Het zelfvertrouwen in de

opvoedvaardigheden is voldoende tot zeer goed bij alle pleegouders, de meerderheid is heel tevreden over de eigen opvoedvaardigheden. PMTO heeft hier volgens de meeste pleegouders een matige tot grote bijdrage aan geleverd. Aangezien pleegouders bij de afsluiting van

PMTO veel vertrouwen hadden dat zij het geleerde zelfstandig zouden kunnen toepassen, lijkt wat betreft het zelfvertrouwen in de opvoedvaardigheden sprake te zijn van een sustained effect.

Wat volgens de pleegouders uit één pleeggezin naast PMTO bijdraagt aan het

zelfvertrouwen in hun opvoedvaardigheden, is steun vanuit de omgeving. Deze pleegouders geven aan dat zij na afsluiting van PMTO meer steun kregen dan voorheen en dat dit het zelfvertrouwen in hun opvoedvaardigheden vergroot.

Boostersessies. Na afsluiting van PMTO hebben de meeste pleegouders één of meerdere

boostersessie(s) gehad. Er zijn drie zaken die pleegouders belangrijk vinden in een boostersessie en die ook aan bod zijn gekomen: het ophalen van de opvoedvaardigheden (‘opfriscursus’), het kwijt kunnen van hun verhaal over hoe de periode ervoor verlopen is, en het bespreken van nieuwe situaties waarvoor ze graag tips willen krijgen. Boostersessies hebben volgens pleegouders een positief effect gehad op het gebruik van de geleerde opvoedstrategieën op langere termijn, doordat ze verwaterde opvoedstrategieën weer bovenhaalden.

Hulp na PMTO. Alle pleegouders hebben het gevoel dat ze nog altijd contact op

kunnen nemen met hun PMTO-therapeut als zij dit echt nodig achten. Dit betekent niet dat zij te pas en te onpas contact opnemen met hun PMTO-therapeut; pleegouders hebben wel het

(23)

gevoel het in principe zelfstandig voort te moeten zetten. Enkele pleegouders hebben wel eens contact gezocht met de PMTO-therapeut nadat PMTO was afgesloten en ervoeren dit als positief. Het grootste deel van de pleegouders heeft geen contact gezocht, maar wel het vertrouwen dat ze dit zouden kunnen doen. Het gevoel dat ze als het nodig is altijd nog terug kunnen grijpen op de PMTO-therapeut, ervaren pleegouders als zeer prettig. Een paar

pleeggezinnen hebben nadat PMTO was afgesloten nog eens één of meerdere sessies gevolgd en één pleeggezin volgt eens in de drie maanden een boostersessie. Verder hebben

pleegouders een map van PMTO thuis liggen, waar ze altijd nog in terug kunnen bladeren en wat een aantal pleegouders ook (regelmatig) wel eens heeft gedaan. Tot slot is voor

pleegouders die PMTO hebben gevolgd, de stap naar PMTO 12+ een kleine stap. Twee pleeggezinnen ontvangen al PMTO 12+. Enkele andere pleegouders geven aan dat wanneer hun pleegkind in de puberteit komt en hier nieuwe problemen door zouden ontstaan, ze PMTO 12+ als een goede optie zouden zien.

Specifiek voor pleegouders geldt verder, dat zij na PMTO nog altijd hulp ontvangen van een pleegzorgwerker. Bij de meeste pleegouders is het contact met de pleegzorgwerker niet veranderd door het volgen van PMTO (niet in inhoud en niet in frequentie). Na de afsluiting van PMTO weten zij de pleegzorgwerker dan ook moeiteloos te vinden. Veel

pleegzorgwerkers tonen volgens pleegouders interesse in PMTO en vragen na afloop van de behandeling nog wel eens hoe het gaat, maar zij bemoeien zich over het algemeen niet met de opvoedstrategieën die pleegouders hebben aangeleerd tijdens PMTO. Volgens pleegouders behoort dit ook niet tot de taak van de pleegzorgwerker. Doordat er een korte link is tussen de pleegzorgwerker en de PMTO-therapeut, hebben veel pleegouders wel het gevoel dat mocht het nodig zijn, hun pleegzorgwerker ook weer naar de PMTO-therapeut kan doorverwijzen.

Tot slot hebben veel pleegouders en/of hun pleegkind ook nog extra hulp ontvangen na afsluiting van PMTO. Kindgerichte therapieën startten meestal al tijdens PMTO en liepen door na de afsluiting van PMTO. Therapieën of cursussen die pleegouders na afsluiting van PMTO volgden, startten allen pas na de afsluiting van PMTO. Van de pleeggezinnen waar geen extra hulp is geweest na afsluiting van PMTO, hadden de meeste pleegouders hier ook geen behoefte aan. Bij één van de pleeggezinnen waar geen extra hulp is geweest na afsluiting van PMTO wil de pleegzorgwerker eigenlijk dat ze videotraining gaan volgen, maar hebben zij laten weten dit niet te willen doen, omdat ze tevreden zijn over hoe het nu gaat. Bij een ander pleeggezin dat geen extra hulp heeft ontvangen na afsluiting van PMTO, hebben de pleegouders wel behoefte aan extra hulp voor het pleegkind, niet voor zichzelf.

(24)

In de meeste gevallen heeft de hulp na afsluiting van PMTO het effect van PMTO volgens pleegouders versterkt. In één pleeggezin werd het effect van PMTO verzwakt, doordat de pleegzoon tegen zijn zin in therapie volgde en dat thuis afreageerde. Het gevoel nog steeds op de PMTO-therapeut en pleegzorgwerker terug te kunnen vallen na afsluiting van PMTO, vergroot het vertrouwen van pleegouders in de toekomst. Kindgerichte therapieën beïnvloedden het gedrag van het pleegkind, wat in veel gevallen ook het zelfvertrouwen van pleegouders in de eigen opvoedvaardigheden, vertrouwen van pleegouders in de toekomst en in een aantal gevallen het gebruik van de geleerde opvoedstrategieën beïnvloedde. Bij één gezin was dit in negatieve zin, bij de overige gezinnen was dit in positieve zin. In hoeverre de behandelingen en cursussen die pleegouders zelf volgden na afsluiting van PMTO volgens pleegouders de effecten van PMTO op lange termijn beïnvloed hebben, is niet duidelijk.

Gedrag pleegkind. Bij veranderingen in het gedrag van het pleegkind en de invloed

van PMTO daarop, wordt door pleegouders veelal een vergelijking gemaakt tussen het gedrag van het pleegkind voor PMTO en het gedrag in de periode voorafgaand aan het interview. Hoe het gedrag van het pleegkind volgens pleegouders was ten tijde van de afsluiting van PMTO is niet altijd duidelijk.

Het gedrag van hun pleegkind wordt door de meeste pleegouders als (iets) verbeterd of handelbaar beschouwd. Weinig pleegouders geven aan dat PMTO een belangrijke invloed heeft gehad op het verbeterde gedrag van hun pleegkind. Enkele pleegouders geven aan dat hun pleegkind(eren) geen extreem probleemgedrag vertoonden en hoewel deze pleegouders geen echte verbetering zien in het gedrag van hun pleegkind door PMTO, zijn ze wel tevreden over het gedrag van hun pleegkind. Enkele andere pleegouders zeggen dat het gedrag van hun pleegkind is verslechterd. PMTO wordt daarvoor nooit als reden aangevoerd. Tot slot zijn er enkele pleegouders die benadrukken dat het gedrag van hun pleegkind fluctueert.

De meeste pleegouders geven aan dat het gedrag van hun pleegkind in grote mate afhankelijk is van externe factoren. Tussen neus en lippen door wordt door veel pleegouders wel aangegeven dat PMTO waarschijnlijk enige positieve invloed heeft gehad op het gedrag van hun pleegkind, maar volgens de meeste pleegouders staat het gedrag van hun pleegkind grotendeels los van PMTO.

Het is natuurlijk ingestoken als behandeling van het kind, feitelijk hè? Een eh, soort indirecte behandeling. En dat vind ik wel een groot woord op zich, want eh, behandeling van hem via ons, em.. Ik denk wel nou ja, het heeft ons, heeft ons wel degelijk wat gebracht en dus indirect hem ook. Ik zou het niet direct een behandeling van hem zozeer willen noemen zeg maar. Want wij zijn zijn omgeving, wij zijn zijn dagelijkse omgeving, maar ik geloof niet dat wij zijn therapie kunnen zijn zeg maar. (Marjet).

(25)

Medicijngebruik heeft volgens één pleegouder een positieve invloed gehad op het gedrag van haar pleegkind. Een andere pleegouder noemt het feit dat haar pleegkinderen langer bij hun in huis woonden en zich veilig begonnen te voelen als een reden waarom het gedrag van haar pleegkinderen verbeterde. Vooral contact met biologische ouders wordt door pleegouders genoemd als iets wat het gedrag van hun pleegkind in negatieve zin verandert. Na een aantal dagen verbetert het gedrag dan weer. Lange tijd geen contact met de biologische ouders beïnvloed het gedrag van het pleegkind volgens één stel pleegouders eveneens in negatieve zin. Bij één pleegkind is het gedrag in negatieve zin veranderd, doordat hij tegen zijn zin een dagbehandeling volgt. Tot slot is er één pleegouder die zegt bang te zijn dat haar kind

ontspoort, doordat ze nu als puber negatief gedrag laat zien en doordat uit onderzoek dat na PMTO is uitgevoerd is gebleken dat zij een klein werkgeheugen heeft.

PMTO heeft volgens pleegouders wel een belangrijke bijdrage geleverd rondom het gedrag van pleegkinderen, doordat het de pleegouders handvatten heeft geboden om beter met het gedrag om te kunnen gaan. Ook hebben pleegouders tijdens PMTO meer geleerd over verklaringen voor het gedrag van het pleegkind, waardoor ze beter begrijpen waarom hun pleegkind bepaald gedrag vertoont. Bij veel pleegouders zitten deze verklaringen voor het gedrag van hun pleegkind nog steeds in het achterhoofd, waardoor ze hun kind nog steeds beter begrijpen dan voordat zij aan PMTO begonnen. Een paar pleegouders zeggen dat het wel iets wegzakt. Wanneer pleegkinderen nu probleemgedrag vertonen, levert dit over het algemeen veel minder stress en frustratie op bij pleegouders dan voorheen, doordat ze weten dat ze doen wat ze kunnen.

Johan: Als het puntje bij paaltje komt eh, zijn ze beiden nog steeds eh, af en toe eh, behangplakwaardig.

Sjaan: Hm-m Johan: En eh.

Sjaan: Ja maar komt door, door de handvatten die je hebt gekregen, dan is het wel makkelijker geworden.

Johan: Ja, is het voor ons wel makkelijker om het te begeleiden zo. Sjaan: Ja.

Wat een paar pleegouders wel noemen, is dat op momenten dat het pleegkind echt extreem gedrag vertoont, ‘zelfs’ PMTO niet meer werkt. Dit was volgens hen ook al het geval tijdens de behandeling.

Wat betreft het gedrag van pleegkinderen wordt veelvuldig naar contextfactoren

gerefereerd. Doordat deze contextfactoren volgens pleegouders zo’n belangrijke rol vervullen in het gedrag van hun pleegkind, is het moeilijk om te spreken van sustained, fade-out of

(26)

sleeper effects wat betreft het gedrag van pleegkinderen. Doordat het gedrag van het pleegkind de pleegouders wel minder stress, frustratie en gevoelens van onmacht oplevert, lijkt er wel sprake te zijn van een sustained effect wat betreft het kunnen handelen van het (probleem)gedrag van het pleegkind.

Doelen behaald. De mate waarin pleegouders ten tijde van het onderzoek het gevoel

hebben dat de gestelde doelen behaald zijn, is vergelijkbaar met de mate waarin zij zeggen tijdens de afsluiting het gevoel gehad te hebben dat hun gestelde doelen behaald waren. Pleegouders zijn over het algemeen tevreden met hetgeen ze bereikt hebben met PMTO. Ze geven aan dat er altijd nog meer verbetering mogelijk is, maar dat PMTO in ieder geval bruikbare handvatten heeft geboden.

Opvoedstress. Bij de meerderheid van de pleegouders is de mate van opvoedstress

vergelijkbaar met de opvoedstress die zij ten tijde van de afsluiting ervoeren. Voor de meeste van hen houdt dit in dat zij aanzienlijk minder opvoedstress ervaren dan voor de start van PMTO. PMTO heeft hier over het algemeen een (zeer) positieve invloed op gehad volgens pleegouders. Daarnaast wordt verbeterd gedrag van het pleegkind (door medicijnen of

therapie die het pleegkind zelf volgde) genoemd als reden voor de lage mate van opvoedstress die pleegouders nu ervaren. Pleegouders uit één gezin zeggen dat de stress bij hen afhankelijk is van de drukte bij henzelf en rondom het gezin en dat PMTO hier geen invloed op heeft (gehad).

Bij enkele pleegouders is de opvoedstress hoger dan ten tijde van de afsluiting van PMTO. Bij één pleegouder kwam dit doordat hij en zijn vrouw het nu zelf moesten redden en ze weer tegen nieuwe dingen aanliepen en doordat het pleegkind ouder werd. Daarnaast werd de opvoedstress bij hem verder beïnvloed door de hoeveelheid slaap die hij gehad had. Bij pleegouders uit een ander gezin kwam de verhoogde opvoedstress doordat ze bewust begonnen met PMTO op een moment dat het relatief rustig was in het gezin en doordat de pleegzoon nu erg opstandig is doordat hij recentelijk tegen zijn zin met een

dagbehandelingstraject is begonnen. De pleegouders uit dit gezin geven aan dat voordat de pleegzoon met de dagbehandeling begon, het ook een periode ‘best harmonieus’ was en dat de opvoedstress na afsluiting van PMTO dus fluctueert. Bij een derde gezin komt de verhoogde opvoedstress doordat het pleegkind in de puberteit is gekomen en doordat uit onderzoek dat na PMTO uitgevoerd is, is gebleken dat het pleegkind een klein werkgeheugen heeft.

Eveneens bij enkele pleegouders, is de opvoedstress na afsluiting van PMTO (verder) afgenomen. Pleegouders uit één pleeggezin geven aan dat PMTO een grote invloed heeft gehad op de verdere afname van de opvoedstress. Bij een andere pleegouder was de

(27)

opvoedstress ten tijde van de afsluiting hoog. Doordat haar pleegkind nu door de medicijnen die hij slikt rustiger is, komen de PMTO-instructies beter bij hem binnen en is de

opvoedstress lager volgens haar.

Vertrouwen toekomst ten tijde van huidig onderzoek. Het vertrouwen van

pleegouders in de toekomst ten tijde van dit onderzoek, is over het algemeen vergelijkbaar met in hoeverre zij tijdens de afsluiting van PMTO vertrouwen hadden in de toekomst. Bij de meeste pleegouders is het vertrouwen matig tot hoog. Op de korte termijn hebben de meeste pleegouders wel vertrouwen in de toekomst. De puberteit jaagt sommige pleegouders echter toch wel enige angst aan. Het volgen van PMTO 12+ als het zover is, wordt daarbij als een optie gezien. Pleegouders uit één pleeggezin wijzen erop dat ze op zich wel vertrouwen hebben in de toekomst, maar dat ze hopen dat er wel snel duidelijkheid komt rondom onderzoeken die nog lopen. Doordat ze de uitslagen van lopende onderzoeken nog niet

hebben, weten ze niet goed hoe de toekomst eruit zal zien. Dit sluit aan bij hetgeen ze over het vertrouwen in de toekomst ten tijde van de afsluiting van PMTO zeiden. Eén pleegouder heeft echt weinig vertrouwen in de toekomst. Deze pleegouder gaf aan ten tijde van de afsluiting van PMTO vertrouwen te hebben in de toekomst, tot het pleegkind in de puberteit zou komen. Nu het pleegkind twaalf is, maakt ze zich grote zorgen:

Ik heb wel aangegeven dat ik het heel somber inzie. En dat had ik toen niet hoor, ik heb nu echt dat ik denk nou, dat weet ik niet hoe dat zich gaat ontwikkelen. Want ja, ze is wel twaalf, ze gaat volgend jaar naar het voortgezet onderwijs. Ze moet aan de ene kant zelfstandig worden, maar je merkt aan de andere kant dat het niet lukt. Maar ze laat zich ook niet begeleiden, ze gaat gewoon haar eigen gang. [..] Ik weet ook niet wat ze allemaal aan het doen is, dus ik vind het heel eng. [..] Ik denk dat ze ontspoort. Daar ben ik heel bang voor. Ik heb hier geen controle meer over. Dus dat heb ik ook direct aan, daar ben ik al een jaar mee bezig om dat aan te geven, maar.. [..] Er komt van de week ook iemand, een psycholoog, die komt kijken zeg maar hoe we haar het beste daarin kunnen begeleiden. (Marieke).

Hoelang de pleegkinderen al in het pleeggezin zaten op het moment dat de pleegouders aan PMTO begonnen, lijkt niet van invloed op het vertrouwen van de pleegouders in de toekomst.

Opvang van het pleegkind. Pleegouders uit twee gezinnen geven aan dat zij denken dat

zonder PMTO een voortijdige beëindiging van de pleegzorgplaatsing wellicht onvermijdelijk was geweest. De pleegouders van één van deze twee gezinnen geven aan dat het nog steeds lastig is, maar dat ze het toch alweer een hele tijd gered hebben (ruim 1,5 jaar sinds de start van PMTO en een jaar sinds de afsluiting ervan).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de hand van 3 van de 5 aspecten (emoties, dagelijkse routines en sociale contacten) die volgens Blunt (2005) het affectieve deel van thuis vormen en enkele andere bronnen wordt

Tevredenheid over de relatie met het pleegkind was hoger wanneer pleegkinderen jonger wa- ren, minder gedragsproblemen vertoonden, pleegouders ouder waren, minder biologische

Ms verklaring voor het ontbreken van voorbereidend contact met een maatschappelijk wericer noemden de ple,egouders en de pleegkinderen vooral het ontbreken van tijd vanwege

In deze evaluatie gaat het concreet om het creëren van inzicht in hoeverre de acht relevante punten uit de Jeugdwet vorm hebben gekregen in de praktijk, hoe partijen als

Meer dan de helft van de pleeggezinnen in dit onderzoek geeft aan met pleegzorg te zijn gestopt vanwege voor hen ongewenste omstandigheden.. In bijna alle gevallen is dit

Om opnieuw pleegouder te worden, bleken de volgende aspecten voor de meeste pleegouders van belang: verandering in de privésituatie, betere samenwerking met pleegzorg, betere

Pleegouders kunnen in aanmerking komen voor het krijgen van deze toeslag als de kosten die zij maken in bovenstaande situatie niet kunnen worden betaald uit de pleegvergoeding

Deze regeling kan als navolgenswaardig voor- beeld dienen van een nadere invulling van de aanbeveling door de Staatscommissie tot het introduceren van de moge- lijkheid