• No results found

Onbewuste conflictadaptatie en de invloed van metacognitie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onbewuste conflictadaptatie en de invloed van metacognitie"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onbewuste Conflictadaptatie en de invloed van

Metacognitie

Bas Kuiken 10776990 Woorden abstract: 128 Woorden: 3.965 Uva

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht of metacognitie invloed heeft op onbewuste

conflictadaptatie. Deelnemers (n = 25) deden twee taken, een metacognitie taak en een detectie taak. Beide taken maakten gebruik van een links- of rechtswijzende prime, gevolgd door een metacontrast- of pseudo mask, waarna er een kort of lang inter-trial interval (ITI) plaatsvondt. Deelnemers doorliepen alle condities in willekeurige volgorde. Er is een Gratton effect gevonden bij

error rates, maar niet bij reactietijden. Verder zijn er bij error rates geen andere invloeden gevonden

op het Gratton effect, maar bij reactietijden is er een Gratton effect gevonden dat gemoduleerd werd door bewuste waarneming van de prime. Metacognitie lijkt hierdoor invloed te hebben op

onbewuste conflictadaptatie bij de fouten die mensen maken maar niet bij de snelheid waarop mensen reageren.

Inleiding

Er wordt weleens gezegd dat mensen tegenwoordig per dag net zoveel prikkels opvangen als mensen in de middeleeuwen in een heel jaar opvingen. In de huidige wereld zijn er veel meer mensen, waardoor het aannemelijk is dat er in ieder geval meer prikkels opgevangen worden. Als men in de stad loopt zijn er tal van uithangborden met voornamelijk reclame en advertenties. Nou kan men zich afvragen hoeveel iemand daarvan nou daadwerkelijk ziet. Hoewel het op het netvlies valt, wordt lang niet alles bewust waargenomen. Priming is een manier om dit te onderzoeken. Men toont heel snel een stimulus en maskeert die wellicht. Vaak wordt gevonden dat de geprimede stimulus invloed had op deelnemers, terwijl ze zich daar niet bewust van waren (Tulving et al., 1982). Onderzoek naar priming is niet nieuw, onder andere zichtbaar aan de leeftijd van het onderzoek van Tulving en collega’s, uit 1982. Tegenwoordig wordt onder andere lesgeven onderzocht aan de hand van priming (Trofimovich & McDonough, 2011), maar primes worden ook gebruikt in onderzoek naar metacognitie en cognitieve controle. Priming wordt dan gebruikt om onbewuste cognitieve controle

(3)

te vergelijken met bewuste cognitieve controle. Conflict adaptatie is dan vooral van belang, als onderdeel van cognitieve controle. Kort gezegd, als men een fout maakt, is er motivatie om de volgende keer niet weer in de fout te gaan. Hier komt conflict adaptatie bij kijken. Dehaene en Naccache (2001) stellen dat de benodigde mentale acties voor cognitieve controle niet onbewust uitgevoerd kunnen worden en er daarom bewustzijn nodig voor is. Aangezien conflict adaptatie een onderdeel van cognitieve controle is, zou dat alleen plaatsvinden als men zich bewust is van het conflict. Onderzoek is daar echter verdeeld over. Er zijn namelijk twee verschillende resultaten gevonden door onderzoekers. Een deel van hen vindt dat conflict adaptatie puur onbewust plaatsvindt en geen bewustzijn nodig heeft (Van Gaal, Lamme & Ridderinkhof, 2010; Van Gaal & Lamme, 2012). Dit zou betekenen dat mensen zich onbewust aanpassen aan fouten waarvan men niet bewust is dat men die maakt. Andere onderzoekers vinden dat bewustzijn wel degelijk nodig is voor conflict adaptatie (Desender et al., 2013; Desender, Van Opstal, Hughes & Van den Bussche, 2016; Questienne, Van Opstal, Van Dijck & Gevers, 2016). Dit zou betekenen dat men alleen aanpast aan fouten waar men zich bewust van is.

Cognitieve controle wordt gedefiniëerd als processen die informatieverwerking en

gedragingen aanpassen aan de doelen die iemand heeft op een bepaald moment. Die doelen kunnen frequent veranderen binnen een relatief kort tijdsbestek waardoor men flexibel moet blijven en klaar voor veranderingen. Cognitieve controle zorgt ervoor dat men toepasselijk kan reageren op situaties waar men mee te maken krijgt. Desender, Van Opstal en Van den Bussche (2013) geven een mooi voorbeeld hiervan. Stel men moet een tekst lezen voor een naderende deadline. Men wil gefocust blijven op de tekst om deze zo snel mogelijk gelezen te hebben. Nou kan het zijn dat de gedachtes afdwalen en er geen focus meer is op de tekst. Zodra men bewust wordt van het verlies van focus zal men weer focussen op de tekst, omdat de tekst lezen het doel is op dat moment. Het bewust worden is essentieel voor het veranderen van het gedrag. Het bewust worden van bepaald gedrag, zoals afdwalen met gedachtes, maar ook een fout maken op een taak, lijken dus belangrijk te zijn bij het

(4)

veranderen van dat gedrag. Daar ligt de connectie tussen bewustzijn en cognitieve controle. Is er geen bewuste notie van gedrag dat veranderd dient te worden, dan verandert het gedrag ook niet.

Een veelgebruikte taak om cognitieve controle te onderzoeken is de Stroop taak (MacLeod, 1991). Deze taak presenteert namen van kleuren in verschillende kleuren inkt. Er zijn congruente trials en incongruente trials. Congruente trials presenteren namen in de bijbehorende kleur (‘Rood’ in rode inkt) en incongruente trials presenteren namen met een niet bijbehorende kleur (‘Rood’ in groene inkt). In het algemeen ziet men snellere reactietijden op congruente trials dan op

incongruente trials, ook wel het congruence effect genoemd. Ook wordt het congruence effect verminderd na een incongruente trial, doordat er een verhoogde controle optreedt tijdens de opvolgende trial. Deze reductie wordt ook het Gratton effect genoemd (Gratton, Coles & Donchin, 1992).

In de Stroop taak kunnen reactietijden geïnterpreteerd worden als mate van conflict. Als men het verschil tussen de reactietijden op incongruente trials en congruente trials bekijkt is het verschil de mate van conflict. De mate van conflict, ofwel de grootte van het congruentie-effect, is vervolgens te relateren aan de mate van cognitieve controle (Jiang, Bailey, Xiang, Zhang & Zhang, 2016; Desender et al., 2013). Het Gratton effect is te relateren aan conflict adaptatie. Als er conflict adaptatie plaats vindt verwacht men een verminderd congruence effect na een incongruente trial. Wanneer er conflict adaptatie plaatsvindt is er dus een Gratton effect.

Conflict ervaring is het subjectief waarnemen van conflict. Dit is anders dan conflict, omdat de aanwezigheid van conflict niet per se bewust is en de subjectieve ervaring ervan wel. De Stroop taak lijkt conflict en conflict ervaring echter niet uit elkaar te houden. Het is overduidelijk of een trial congruent of incongruent is, waardoor conflict ervaring en conflict niet apart waarneembaar zijn. Men weet direct of er een conflict zou moeten zijn of niet, waardoor die twee concepten niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Het Gratton effect zou volgens de resultaten op Stroop taken komen door conflict, terwijl dit niet met zekerheid te zeggen is.

(5)

Conflict ervaring is gerelateerd aan metacognitie, dat gedefinieerd kan worden als bewust zijn van je bewustzijn. Als men te snel reageert op een taak en daardoor een fout maakt, kan er conflict ontstaan. Na het ervaren van conflict gaat men compenseren, waaruit het Gratton effect komt. Het klinkt voor de hand liggend dat men bewust moet zijn van een conflict voordat men zich kan aanpassen aan de reden van het conflict. Men moet kunnen zeggen, ‘Ik ervaar nu conflict’. Dit is metacognitie. Dit kan tot stand komen door bewuste maar ook door onbewuste waarneming van stimuli, het gaat uiteindelijk om de subjectieve ervaring van, in dit geval, conflict.

In dit onderzoek is de verwachting dat metacognitie belangrijk is bij conflict adaptatie. Het belang van primes in dit onderzoek heeft te maken met de tijd die primes in de hersenen actief blijven. Volgens onderzoek van onder andere Tulving (1982) zouden primes tot 150

milliseconden(ms) lang actief blijven. Hierna vindt er decay plaats en is de informatie niet meer toegankelijk. Om te kijken of metacognitie een invloed heeft op conflictadaptatie wordt gekeken naar het Gratton effect. Als bewustzijn nodig is voor conflictadaptatie is het van belang dat het conflict nog aanwezig is in de hersenen om een Gratton effect waar te nemen. Daarom worden in het experiment primes gepresenteerd aan deelnemers, met een lang en een kort interval tussen trials. Op de trials met een lang interval zou er decay van de prime plaatsvinden. Met het decay van de

prime zou het conflict ook verdwijnen, waardoor er geen Gratton effect waargenomen wordt.

Hierdoor zou men een verschil verwachten van het congruence effect tussen de onderdelen met korte en lange intervals als conflict adaptatie alleen onbewust plaatsvindt. De verwachting is echter dat er metacognitie nodig is voor conflictadaptatie. Als conflict bij zowel onbewuste stimuli als bewuste stimuli ervaren wordt vindt er conflictadaptatie plaats. Concreet wordt er daarom verwacht dat erop zowel trials met een kort interval als trials met een lang interval een Gratton effect

gevonden wordt.

Ook worden primes bewust en onbewust gepresenteerd. Onbewuste trials zijn nodig, omdat men wil achterhalen of primes die niet bewust worden waargenomen conflictadaptatie kunnen oproepen. Bewuste trials zijn nodig als controle voor onbewuste trials. De verwachting is dat beide

(6)

typen mask conflictervaring oproepen, omdat daar geen bewuste waarneming voor nodig zou zijn. Concreet wordt verwacht dat er bij bewuste en onbewuste trials een Gratton effect waargenomen wordt.

(7)

Methode

Deelnemers

Voor het onderzoek wordt een experiment afgenomen bij 25 deelnemers. Deelnemers zijn 20- tot 29-jarige studenten (13 mannen, 14 vrouwen; gemiddelde leeftijd = 22.0 jaar, SD = 2.13) die zich aanmelden voor het onderzoek via een website van de universiteit. Voor hun deelname worden deelnemers beloond met een proefpersoonpunt. Exclusiecriteria zijn oogafwijkingen,

kleurenblindheid en het niet zien van diepte.

Materialen

Voor afname van het experiment is een 27 inch lcd-scherm gebruikt met een refresh rate van 60 Hertz. Verder is een QWERTY-toetsenbord gebruikt om responsen in te voeren. Het experiment dat afgenomen wordt om de invloed van metacognitie op onbewuste conflictadaptatie te

onderzoeken, maakt gebruik van drie soorten stimuli. Ten eerste is er de prime. Dit is een pijl die ofwel links ofwel rechts wijst, afhankelijk van de trial. Ten tweede is er de metacontrast mask. Dit is een pijl die elke trial naar links of rechts wijst, met een wit vlak in het midden waar de prime pijl perfect in past, onafhankelijk van welke kant die op wijst. Op deze manier is de prime niet bewust waar te nemen. Ten derde is er de pseudo mask, die willekeurig wordt afgewisseld met de

metacontrast mask en er nagenoeg identiek aan is, afgezien van het witte vlak in het midden, dat iets

groter is dan de prime en daar niet perfect overheen past. Hierdoor is de prime wel bewust waar te nemen. Deze stimuli zijn te vergelijken met die uit het onderzoek van Van Gaal, Lamme en

Ridderinkhof (2010). Een voorbeeld van de stimuli is te zien in figuur 1. De stimuli worden

gepresenteerd in het midden van een grijze achtergrond. Een trial gaat als volgt: Er verschijnt een fixatie kruis voor 1000 ms, waarna voor 16.6 ms de prime in beeld komt. Vervolgens verschijnt een blank scherm voor 33 ms en daarna de mask voor. Het experiment is opgedeeld in twee delen. Het ene onderdeel wordt gekenmerkt door een kort inter-trial interval(ITI), de andere door een lang ITI. De ITI is de tijd die tussen trials zit. De korte ITI duurt 500 ms en de lange ITI is 3500 ms. In elk deel

(8)

zitten 320 trials, waarvan 160 congruent en incongruent. Naast deze taak wordt een prime-visibility taak afgenomen. Deze bestaat uit 480 trials die bijna identiek zijn aan figuur 1, buiten dat er aan het eind van elke trial feedback werd gegeven op de respons. Dit wordt gedaan in de vorm van een groen of rood fixatiekruis, waarbij groen aangeeft dat de deelnemer de juiste respons heeft gegeven. In deze taak zijn er 240 taken per deel, 120 congruent en incongruent. Om volgorde effecten te voorkomen wordt de volgorde van ITI gecounterbalanceerd. Die volgorde blijft voor beide taken hetzelfde. Deelnemers doorlopen dus hetzelfde experiment, alleen zijn er twee verschillende volgordes.

Figuur 1. De stimuli die gepresenteerd worden aan deelnemer met bijbehorden tijden in

(9)

Procedure

Na binnenkomst wordt deelnemers gevraagd om informed consent te geven. Hiermee geven ze aan dat hun data anoniem gebruikt mag worden en dat ze een algemeen idee hebben wat er tijdens het experiment gebeurt. Als eerste wordt bepaald welke volgorde van ITI de deelnemer zou volgen. Hierna wordt nogmaals uitgelegd hoe het experiment in zijn werk zou gaan en vervolgens wordt het experiment opgestart door de proefleider. Dat begint met een oefengelegenheid van 20 trials waarna deelnemers nog vragen kunnen stellen. Vervolgens begint de eerste taak. Deze duurt ongeveer 35 minuten, waarna deelnemers een pauze van 1 minuut kregen. In die pauze start de proefleider de prime-visibility taak op. Deze duurt ongeveer 25 minuten.

Resultaten

Elke deelnemer heeft informed consent gegeven en er zijn geen deelnemers geweest die zich terugtrokken uit het onderzoek. Daarom is alle data geanalyseerd. 23 van de 25 deelnemers hebben de experimentele taak voltooid. 19 van de 25 deelnemers hebben de prime-visibility taak voltooid. Er werd een boxplot gedaan op data van reactietijden waarin één uitbijter te zien is. Deze uitbijter zou de resultaten kunnen vertekenen door het gemiddelde omhoog te halen. Ook is het mogelijk dat de deelnemer niet goed heeft opgelet tijdens de taken waardoor diens data niet informatief is. Deze is daarom niet meegenomen in de analyse van de reactietijden. Omdat er reden is om aan te nemen dat de deelnemer niet de best mogelijke prestatie heeft proberen neer te zetten is diens data ook niet meegenomen bij de analyse van de error rates. Voordat de analyses gedaan werden werd het congruence effect berekend aan de hand van de reactietijden en de Error rates op de experimentele taak.

Ten eerste is de data van de prime-visibility taak gebruikt om een manipulatiecheck te doen, om te achterhalen of de manipulatie geslaagd is. Er zijn twee One-Sample T-tests gedaan om te

(10)

toetsen of deelnemers een hogere accuraatheid hebben dan kansniveau. Voordat die tests gedaan werden is eerst een d’ (Green & Swets, 1966) berekend. Links wijzende trials werden gezien als signaal en de respons ‘links’ op die trials werd beschouwd als een hit. De respons ‘links’ op rechts wijzende trials werd beschouwd als een false alarm. De eerste T-test werd gedaan op data van onbewuste trials waar de prime perfect gemaskeerd werd. Uit deze test bleek dat de gemiddelde d’ (M = 0.77, SD = 0.87) significant hoger was dan kansniveau, t (24) = 3.85, p = 0.002. De tweede T-test werd gedaan op data van bewuste trials waar de prime perfect gemaskeerd werd. Uit deze test bleek dat de gemiddelde D’ (M = 0.98, SD = 1.34) evenals significant hoger was dan kansniveau, t (24) = 3.20, p = 0.010. Volgens verwachting presteerden deelnemers boven kansniveau op bewuste trials. Tegen de verwachting in presteerden deelnemers ook boven kansniveau op onbewuste trials.

Ten slotte werden de hoofdanalyses gedaan om te achterhalen of er langere reactietijden waren en minder fouten gemaakt werden als de vorige trial incongruent was. Als eerste werd data van reactietijden geanalyseerd met een Repeated Measures ANOVA. Er zijn drie factoren in deze analyse, met elk twee niveaus. Ten eerste is er ITI, met kort en lang als niveaus. Ten tweede is er

Previous Mask (PM), met metacontrast en pseudo als niveaus. Ten derde is er Previous Trial Congruence (PTC), met congruent en incongruent als niveaus. De afhankelijke variabele is hier congruence effect, dat aan de hand van de reactietijden werd berekend. De eerste trials van elk blok

zijn niet meegenomen in de analyse omdat die geen eerder trial hebben om mee te vergelijken. Uit de toets bleek een significant hoofdeffect voor ITI te zijn, F (1, 23) = 8.145, p = 0.009. Er bleek ook een significant interactie-effect tussen Previous Mask (PM) en Previous Trial Congruence (PTC), F (1, 23) = 7.854, p = 0.010. Het belangrijkste resultaat is de afwezigheid van een hoofdeffect van PTC. Dit betekent dat er geen Gratton effect is waargenomen in reactietijden. Tegen de verwachting in nam het congruence effect niet significant af na previous incongruent trials en is er geen direct Gratton

effect waargenomen. De onverwachte interactie tussen PM en PTC laat echter wel een Gratton effect

zien bij pseudo masks, maar niet bij metacontrast masks. Dit betekent dat er alleen conflict lijkt te zijn als men bewust is van de prime. Uit Figuur 1 kan men aflezen dat het congruence effect op

(11)

previous incongruent trials kleiner is bij previous pseudo mask trials dan bij previous metacontrast mask trials. Verder kan afgelezen worden dat er een groter congruence effect was op previous congruent trials bij previous pseudo mask trials dan bij previous metacontrast mask trials.

Figuur 2. Gemiddeld congruence effect van reactietijden in milliseconden op previous congruent- en

previous incongruent trials, bij previous metacontrast mask- en previous pseudo mask trials.

Als tweede werden de congruence effects van de error rates geanalyseerd, middels een gelijkaardige

Repeated Measures ANOVA als op het congruence effect in reactietijden is uitgevoerd. Uit de toets

bleek een significant hoofdeffect van ITI, F (1, 23) = 14.739, p = 0.001. Evenals bleek er een significant hoofdeffect van PTC, F (1, 23) = 60.344, p < 0.001 te zijn. Volgens de verwachting was er een

significant kleiner congruence effect op previous incongruent trials dan op previous congruent trials, wat een Gratton effect inhoudt. Uit Figuur 3 kan men het Gratton effect aflezen. Het belangrijkste

(12)

resultaat echter is het gebrek aan interactie-effecten. Dit betekent dat er een bewust conflict is bij bewuste en onbewuste primes. Het belangrijkste resultaat is echter de afwezigheid van interactie effecten. Dit betekent dat er bij beide ITI’s en beide masks een Gratton effect waargenomen is, wat suggereert dat bij zowel bewuste als onbewuste waarneming conflict ervaren wordt.

Figuur 3. Gemiddeld congruence effect van error rates in procenten op previous congruent- en

previous incongruent trials.

Discussie

In het huidige onderzoek is onderzocht of er een verband is tussen onbewuste conflict adaptatie en metacognitie. Uit de resultaten kwam een verschil in congruence effect bij ITI’s naar voren uit de error rates. Dit is een onverwacht resultaat als er uitgegaan wordt van een invloed van metacognitie. Een verwacht resultaat is het gevonden Gratton effect, wat suggereert dat er zowel bij bewuste als bij onbewuste waarneming conflictadaptatie plaatsvindt, onafhankelijk van de lengte tussen trials. Het belangrijkste resultaat dat naar voren kwam uit de error rates is de afwezigheid van invloeden van variabelen op elkaar. Dit suggereert dat het gevonden Gratton effect in elke situatie die getest is plaatsvindt. Dit is een verwacht resultaat als er uitgegaan wordt van een invloed van

(13)

metacognitie. Uit resultaten van de reactietijden bleek dat er een lager congruence effect was bij trials met een kort ITI dan bij trials met een lang ITI, wat niet verwacht werd. Ook is er een samenhang gevonden tussen soort waarneming en congruentie van de vorige trial. Bij bewuste waarneming is er een Gratton effect, maar bij onbewuste waarneming niet. Dit is onverwacht, omdat dit suggereert dat er alleen conflictadaptatie plaatsvindt als de prime bewust waargenomen wordt. Het belangrijkste resultaat is echter dat er geen Gratton effect is waargenomen, wat niet verwacht werd.

Het hogere congruence effect in error rates op trials met een korte ITI is onverwacht omdat dit suggereert dat er op korte termijn invloed is van de prime, maar die invloed op lange termijn vergaat. Als er een invloed was van metacognitie, dan zou de op lange termijn en op korte termijn een Gratton effect te zien zijn. De verwachting is dat de onbewuste waarneming van conflict tot een bewuste conflictervaring leidt, tot metacognitie, dat voor een langere tijd actief blijft in het brein dan de onbewuste waarneming van conflict. Ook heeft een bewuste conflictervaring voor een langere tijd invloed op conflictadaptatie dan een onbewuste waarneming van conflict. Als conflictervaring door onbewuste primes tot stand zou komen, zou er weinig tot geen verschil zitten tussen de grootte van de congruence effects, wat hier wel het geval is. Deze uitkomst suggereert dat de prime uitgestorven zou zijn op lange termijn en niet tot bewuste conflictervaring is geworden, waardoor die geen invloed meer heeft op de cognitie op de lange termijn. Dit is niet in lijn met de verwachting en metacognitie lijkt bij deze uitkomst geen invloed te hebben.

Het lagere congruence effect in reactietijden op trials met een korte ITI is onverwacht omdat dit suggereert dat er op korte termijn geen invloed is van de prime, maar die invloed op lange termijn wel zichtbaar is. Ook hier lijkt metacognitie geen invloed te hebben ofthans niet de verwachte invloed. Het zou kunnen dat er wel een invloed van metacognitie is maar dat die zich in grotere mate uit op trials met een lange ITI. Het zou ook kunnen dat deze resultaten te verklaren zijn door de responswijze van deelnemers. Wellicht werd er op korte trials meer gericht op snel een respons geven en minder op de accuraatheid daarvan, terwijl er op lange trials ook gelet werd op

(14)

accuraatheid. Doordat deelnemers snelle responsen geven kan het zijn dat er in de keuze voor ‘links’ of ‘rechts’ geen invloed was van het al dan niet ervaren conflict op korte trials waardoor er een kleiner verschil zit tussen congruente en incongruente trials, waardoor het congruence effect bij korte ITI’s kleiner is.

Uit de analyse van reactietijden bleek bij bewuste trials een Gratton effect te zijn, maar dat effect is niet gevonden bij onbewuste trials. Dit is onverwacht, aangezien de verwachting is dat bij zowel bewuste als onbewuste trials een Gratton effect op zou treden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat deelnemers alleen conflict ervoeren wanneer de vorige trial een bewuste trial was, omdat alleen bewuste waarneming voldoende was om die conflictervaring op te roepen. Wanneer de vorige trial onbewust was ervoer men geen conflict en is er geen Gratton effect te zien. Dit suggereert dat onbewuste waarneming van conflict niet voldoende is om tot metacognitie te komen en op die manier conflictadaptatie teweeg te brengen.

Uit diezelfde analyse bleek geen Gratton effect in het algemeen, ook een onverwacht resultaat. Als er een invloed zou zijn van metacognitie, dan zou men verwachten dat er na

incongruente trials een lager congruence effect te zien is dan na congruente trials. Dit resultaat geeft dat echter niet weer en suggereert een afwezigheid van conflictadaptatie in reactietijden.

Metacognitie lijkt volgends dit resultaat geen invloed te hebben op conflictadaptatie in de snelheid waarop men reageert.

Die invloed lijkt er wel te zijn bij de fouten die deelnemers maken. Een van de verwachte resultaten is het gevonden Gratton effect op error rates. Deelnemers toonden een hoger congruence

effect wanneer de vorige trial congruent was dan wanneer de vorige trial incongruent was, wat

suggereert dat deelnemers conflictadaptatie toepassen op trials die voorgegaan werden door incongruente trials, onafhankelijk van bewuste of onbewuste waarneming en tijd tussen trials. Als metacognitie een rol speelt, dan zou op zowel de korte als de lange termijn een effect te zien moeten zijn van conflictadaptatie, zowel op bewuste als onbewuste trials. Aangezien er een algemeen

(15)

metacognitie een invloed heeft bij conflictadaptatie in de mate waarin men fouten maakt. Er zijn verder ook geen verstorende invloeden gevonden van bewuste en onbewuste waarneming, noch van korte tijd of lange tijd tussen trials.

Een beperking van dit onderzoek ligt bij de prime-visibility. Bij bewuste trials maken

deelnemers de juiste keuze, boven het niveau van kansniveau. Dit zou een goed resultaat zijn, ware het niet dat deelnemers ook bij onbewuste trials, weliswaar minder hoog, boven kansniveau de juiste keuze maken. Dit is ongewenst omdat de prime dan niet onbewust schijnt te zijn waardoor het lastig uit te sluiten is dat metacognitie onbewust invloed lijkt te hebben. Zou het namelijk zo zijn dat primes op onbewuste trials beter visueel waar te nemen zijn dan de bedoeling is, dan zouden de primes bewust kunnen worden waardoor resultaten alleen bewuste waarneming en niet onbewuste waarneming weergeven. Een verklaring voor het boven kansniveau liggende gemiddelde van onbewuste trials kan zijn dat deelnemers leren van de feedback die na elke trial gegeven werd. Dit zou invloed gehad kunnen hebben op de accuraatheid van deelnemers omdat ze wellicht kleine aanwijzingen kunnen gebruiken om de juiste keuze te maken. Dit zou de onbewuste trials minder zinvol maken omdat de deelnemers een trucje leren om ze visueel waar te nemen, waardoor het conflict dat ze ervaren op incongruente trials wellicht een grotere invloed heeft dan wanneer dat conflict zou komen door de prime op zichzelf.

Hoewel er wat haken en ogen zitten aan de resultaten, zijn er zeker interessante dingen gevonden. Er lijkt geen variatie te zitten in de tijd die men besteed aan keuzes maken, maar er is wel degelijk verschil in het aantal fouten dat men maakt na het ervaren van conflict. In lijn met

verwachtingen is een invloed gevonden van metacognitie op onbewuste conflictadaptatie. Dit onderbouwt de vindingen van Desender et al. (2014) waar gevonden werd dat conflictervaring nodig is voor adaptatie. Hier was zowel een bewuste als onbewuste conflictwaarneming voldoende om conflictadaptatie teweeg te brengen, die over kortere en langere periodes van tijd in stand bleef.

(16)

Literatuur

Desender, K., Van Opstal, F. & Van den Bussche, E. (2014). Feeling the conflict: The crucial role of conflict experience in adaptation. Psychological Science, 25:675.

Desender, K., Van Opstal, F., Hughes, G. & Van den Bussche, E. (2016). The temporal dynamics of metacognition: Dissociating task-related activity from later metacognitive processes.

Neuropsychologia, 82, 54-64.

Jiang, J., Bailey, K., Xiang, L., Zhang, L., & Zhang, Q., (2016). Comparing the neural correlates of conscious and unconscious conflict control in a masked stroop priming task. Frontiers in

Human Neuroscience, 10:297.

Gratton, G., Coles, M. G, & Donchin, E. (1992). Optimizing the use of information: strategic control of activation of responses. Journal of Experimental Psychology: General, 121, 480–506.

Green, D. M. & Swets, J. A. (1966). Signal detection theory and psychophysics. New York, NY: Wiley. MacLeod, C. M. (1991). Half a century of research on the Stroop effect: an integrative review.

Psychological bulletin, 109(2), 163-203.

Questienne, L., Van Opstal, F., Van Dijck, J. P. & Gevers, W. (2016). Metacognition and cognitive control: behavioural adaptation requires conflict experience. The Quarterly Journal of Experimental

Pyschology, 1-15.

Trofimovich, P., & McDonough, K. (Eds.). (2011). Applying priming methods to L2 learning, teaching and research: Insights from psycholinguistics (Vol. 30). John Benjamins Publishing.

Tulving, E., Schacter, D. L., & Stark, H. A. (1982). Priming effects in word-fragment completion are independent of recognition memory. Journal of experimental psychology: learning, memory, and cognition, 8(4), 336-342.

Van Gaal, S. & Lamme, V. A. F. (2012). Unconscious high-level information processing: Implication for neurobiological theories of consciousness. The Neuroscientist, 18(3), 287-301.

Van Gaal, S., Lamme, V. A. F. & Ridderinkhof, R. (2010). Unconsciously triggered conflict adaptation. PloS ONE,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maak een schakeling die het mogelijk maakt om een motor links/rechts te laten draaien?. Maak opnieuw een schakeling die het mogelijk maakt om een motor links/rechts te

In de huidige studie werd onderzocht in welke mate polyfarmacie –het gebruik van vijf of meer geneesmiddelen- een voorspeller is voor pijnproblemen, slaapproblemen, angst

In canines with flow limiting coronary stenosis, we have previously shown that drag reducing polymers (DRP) further decrease coronary microvascular resistance, despite

In het huidige onderzoek wordt toch uitgegaan van een positieve invloed van taakconflict op kennisdelen, omdat deze vorm van conflict discussies kan ondersteunen die voordelig

Nu in de Nederlandse politiek vraagstukken rond economische verdeling steeds meer overvleugeld zijn geraakt door vraagstukken rond immigratie en integratie, misdaad en straf,

Hypothese 3: De relatie tussen ervaren druk en beide vormen van conflict asymmetrie wordt gemodereerd door efficacy; namelijk teamsporters met een hogere mate van efficacy

a lack of sedimentation on what is indicated as erosion area in figure 3. Arrows indicate wind direction. Number 10 indicates an area with erosion.. Figure 6: Notable erosion

The present study also aimed to apply a longitudinal approach to determine whether integrated reporting has changed the way in which the top 100 companies listed on the JSE disclose