• No results found

Risk-to-power : in welke situatie willen we een risicovolle leider?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risk-to-power : in welke situatie willen we een risicovolle leider?"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risk-to-power

In welke situatie willen we een risicovolle leider?

Masterthese Sociale Psychologie Naam: Maartje Min

Studentnummer: 10003285 Begeleider: Marc Heerdink Aantal woorden abstract: 120 Aantal woorden totaal: 5972

(2)

2

Abstract

De nieuwsgierigheid van sociale wetenschapers wordt geprikkeld door de vraag wat maakt dat mensen aan de macht komen. Het risk-to-power effect stelt dat het nemen van meer risico zorgt voor meer dominantie en perceptie van macht dan het nemen van minder risico.

Risiconemers krijgen niet eerder de macht toegewezen. Groepscontext is een factor die mogelijk bepaalt of we risiconemers wel of niet als machthebber willen. Derhalve werd onderzocht in welke situatie we een risicovolle leider willen. Studenten (N=123) lazen profielschetsen variërend in risico. Er zijn aanwijzingen gevonden dat we eerder een risicovolle leider willen in een competitieve dan een coöperatieve intergroepscontext of intragroepscontext. Er is echter nog geen conclusie te trekken omdat het effect van de risicomanipulatie op dominantie uitbleef.

(3)

3

Risk-to-power:

In welke situatie willen we een risicovolle leider?

Hoewel mensen van nature streven naar zekerheid, lijkt deze drang naar houvast hen er niet van te weerhouden onzekerheden juist op te zoeken. Zo zijn er mensen die vrijwillig uit een vliegtuig springen of in een casino grote bedragen op het spel durven te zetten. Ondanks de mogelijk nadelige gevolgen lijken mensen risico’s niet uit de weg te gaan. De mogelijkheid tot verliezen ligt op de loer, maar de kans om te winnen lonkt ook. Het nemen van risico’s zorgt naast mogelijke materialistische winsten ook voor sociale winsten in de vorm van een hogere positie in de sociale hiërarchie (Lupton & Tulloch, 2002). De asymmetrische verdeling die hierdoor binnen een groep ontstaat wordt in de sociale psychologie geduid als een verschil in macht (Goode, 1978).

Sociale wetenschappers buigen zich al tijden over de vraag wat maakt dat mensen aan de macht komen. Van Kleef et al. (2016) toonden als eerste het zogenoemde risk-to-power effect aan: het nemen van een groter risico zorgt ervoor dat iemand als machtiger wordt gezien dan het nemen van een kleiner risico, zelfs als de uitkomst van het risico mogelijk nadelig is. In een reeks studies kregen deelnemers risicoscenario’s voorgelegd waarin verschillende vormen van financiële en fysieke risico’s werden beschreven. In alle studies bleek het risk-to-power effect robuust. Het effect werd verklaard door een onderliggend mechanisme, namelijk dominantie. Iemand die meer risico neemt wordt gezien als dominant en daarom als machtig. Opvallend was dat dezelfde studies daarentegen lieten zien dat we risiconemers helemaal niet als machthebber willen. Tot op heden is er dus nog geen bewijs gevonden dat groepsleden een risiconemer ook daadwerkelijk de macht willen toekennen.

Volgens Anderson en Kilduff (2009) is een hogere positie in de sociale orde te verkrijgen door jezelf waardevol te maken in de ogen van de groepsleden. Het gebrek aan bewijs voor het daadwerkelijk willen van een dominante leider zou dus kunnen komen

(4)

4 doordat er nog geen situatie bestudeerd is waarbij de toegevoegde waarde en kwaliteiten van de dominante leider zijn onderzocht. Daarom staat de vraag: in welke situatie willen we een risicovolle leider? centraal in dit onderzoek.

Om te kijken wanneer we een persoon daadwerkelijk als leider willen, is het allereerst belangrijk te bepalen welke soort leiders er nou eigenlijk zijn en op welke manier zij macht verkrijgen. Leiderschap speelt een belangrijke en vaak doorslaggevende rol in onze

samenleving. Dit geldt bij maatschappelijke thema’s als verkiezingen, maar ook op kleinere schaal bij de selectie van een aanvoerder voor het lokale voetbalteam. Omdat we in de huidige maatschappij te maken hebben met veel uiteenlopende groepen, is het daarom relevant te onderzoeken hoe de juiste soort leider voor de juiste groep wordt gekozen. Vervolgens moet dieper worden ingegaan op de eigenschappen van de dominante leider en in welke situatie het nemen van risico ervoor zorgt dat hij de macht toegekend krijgt.

De prestigieuze leider

Henrich en Gil-White (2001) onderscheidden twee routes om macht te verkrijgen: door prestige of dominantie. De machtspositie via de prestigieuze weg wordt vaak verworven door collectief respect van de groep omdat de leider het gemeenschappelijke belang centraal stelt (Keltner et al., 2008). De prestigieuze leider investeert namelijk veel in sociale dilemma’s en wordt gezien als altruïstisch (Hardy & Van Vugt, 2006). Het open staan voor de belangen van anderen maakt een prestigieus persoon een goede afgevaardigde om de relaties met andere groepen te onderhouden. Rosenbaum en Tucker (1962) stelden dat prestigieuze leiders ook de macht toebedeeld krijgen vanwege hun essentiële voorbeeldfunctie. Men is namelijk geneigd gedrag te kopiëren van groepsleden die ergens in uitblinken (Cheng & Tracey, 2013). Deze kwaliteiten hebben een uitwisseling van vaardigheden en bronnen tussen individuen in de groep tot gevolg (Pinker, 1997). Hiermee is echter nog geen bewijs gevonden dat het nemen van risico ervoor zorgt dat prestigieuze leiders de macht toegekend krijgen.

(5)

5

De dominante leider

Naast prestige stelden Henrich en Gil-White (2001) dat dominantie een tweede route is om aan de macht te komen. Casciaro en Lobo (2005) vonden in hun onderzoek dat dominante leiders op een andere manier macht verwerven dan prestigieuze leiders, en dat dominante leiders minder geliefd zijn. Dergelijke dominante leiders behouden namelijk hun plek in de sociale rangorde door angst op te roepen en middels dwingende tactieken als agressie en intimidatie. Zo dwingen ze de macht eerder af dan deze te verdienen (Cheng & Tracey, 2013). Belangen van de groepsleden worden niet altijd in acht genomen. Een dominante leider lijkt daarmee in eerste instantie minder aantrekkelijk voor een groep (Chen et al., 2001).

Tot nu toe zijn twee routes besproken die naar macht leiden. Er wordt nu meer

toegespitst op dominantie, omdat er al het een en ander bekend is over de rol die risico speelt bij de invloed van dominantie op macht. Van Kleef et al. (2016) toonden namelijk als eersten aan dat een persoon die meer risico neemt gezien wordt als dominanter dan een persoon die minder risico neemt. Hierdoor ontstaat een hogere mate van machtsperceptie.

Chhokbar, Brodbeck en House (2013) stelden dat het nemen van risico ertoe leidt dat iemand als dominant wordt gezien, omdat dat past bij het stereotype beeld dat wij in de Westerse wereld hebben van een machthebber. Een dominante leider zoals Donald Trump straalt gezag en geduchtheid uit. Hij neemt regelmatig risico’s en draagt daarmee een impliciete boodschap van veerkracht uit; eventuele negatieve uitkomsten kan hij zich blijkbaar permitteren

(Anderson & Galinsky, 2006).

De bevindingen van Van Kleef et al. (2016) lieten zien dat, ondanks de implicatie vanuit de theorie dat een dominante leider niet begeerlijk is voor de groep, deze wel als machtig wordt gezien wanneer hij risico neemt. Het gebrek aan bewijs voor het daadwerkelijk willen van een dominante leider kan komen doordat er nog geen studie is gedaan naar de

(6)

6 toegevoegde waarde en kwaliteiten van de dominante leider. Dit onderzoek zal bewijs

proberen te vinden door een nieuwe variabele te introduceren, namelijk groepscontext.

Groepscontexten

Een dominant persoon krijgt mogelijk meerwaarde wanneer hij als afgevaardigde van de groep fungeert in een competitieve intergroepscontext. Dit betreft een groepscontext waarbij er sprake is van competitie tussen groepen gericht op winstbejag (Stangor, 2004). In dit licht concludeerden Hehman, Leitner, Deegan en Geartner (2015) namelijk dat mensen met een hogere mate van dominantie minder snel gekozen worden als groepslid, behalve als de groep in een competitieve groepscontext moet functioneren. Daarnaast is gebleken dat iemand die veel bijdraagt in een competitieve intergroepscontext, wordt gezien als hoog dominant en daarmee waardevol in een dergelijke situatie (Haveley, Chou, Cohen & Livingston, 2012). Zijn aanvallende en agressieve eigenschappen krijgen dan een positieve betekenis voor de groep (Cowlishaw & Dunbar, 1991). Hij wordt gezien als waardevolle afgevaardigde van de groep omdat hij is opgewassen tegen de out-group (Hehman, Leitner, & Freeman, 2014). Tegelijkertijd zit deze persoon niet in de out-group en kunnen zijn krachtige eigenschappen niet tegen de groep worden gebruikt, maar juist in het voordeel ervan. De sociale identiteit van de groep wordt hiermee beschermd.

Naast competitieve intergroepscontex maakte Stangor (2004) onderscheid tussen nog twee contexten: coöperatieve intergroepscontext en intragroepscontext. Bij een coöperatieve intergroepscontext gaat het wederom om sociale situaties tussen groepen, maar nu met als doel bronnen eerlijk over de groepen te verdelen. Mensen die rekening houden met de belangen van anderen en bijdragen aan de in-group worden eerder gezien als prestigieus en minder als dominant. Dominante mensen functioneren daarom mogelijk minder in een coöperatieve intergroepscontext. Ook in het geval van een intragroepscontext, waar het gaat om een sociale situatie binnen een groep, hebben zij minder betekenis. Dit komt omdat

(7)

7 competitie meestal buiten de grenzen van de groep optreedt (Hehman, Leitner, Deegan, & Geartner, 2015).

Probleemstelling

Samenvattend kan worden gesteld dat er nog geen bewijs is gevonden voor het

toekennen van macht bij het nemen van risico’s. Daarom zal in dit onderzoek worden getracht dit effect aan de hand van verschillende groepscontexten nader te verklaren om antwoord te vinden op de eerdergenoemde onderzoeksvraag: in welke situatie willen we een risicovolle leider? Figuur 1 laat een schematische weergave zien van het mogelijke effect.

Figuur 1. De rol van groepscontext bij het risk-to-power effect

Dit onderzoek sluit aan bij het eerdere risk-to-power onderzoek van Van Kleef et. al. (2016). De mate van risico was hierbij gemanipuleerd om vervolgens machtsperceptie en machtstoekenning te meten. Tevens werd gebruik gemaakt van vignetten van situaties waarin financiële of fysieke risico’s zijn gemanipuleerd. De situaties betroffen niet-alledaagse settingen en konden de generaliseerbaarheid van het onderzoek in twijfel trekken. Daarom is het huidige onderzoek zo opgezet dat het een situatie schetst waarin realistische risico’s worden aangeboden in de vorm van LinkedIn profielschetsen om zo de externe validiteit ten opzichte van eerder risk-to-power onderzoek te vergroten.

(8)

8

Hypothesen

Ten eerste is gekeken naar het effect van het nemen van risico’s op de mate van dominantie. Vanwege het feit dat risico’s eventuele negatieve consequenties met zich meebrengen, is de verwachting dat mensen die meer risico nemen gezien worden als

dominant. Dominante types worden namelijk gepercipieerd als veerkrachtig en kunnen zich deze consequenties permitteren (Anderson & Galinsky, 2006).

Ten tweede is belicht of het effect van risico op het toekennen van macht per

groepscontext verschilt. De verwachting is dat een persoon met een hoog risico-profielschets, en daarmee als dominanter beoordeeld, vaker een machtspositie toegekend krijgt in een competitieve intergroepscontext en minder in een coöperatieve intergroepscontext of intragroepscontext. Dit in vergelijking tot mensen met een laag risico-profielschets. De

typische eigenschappen van een dominante leider lijken weinig toegevoegde waarde te bieden in een intragroepscontext. Zo bezitten hij geen kwaliteiten om een voorbeeldfunctie te

hebben. Het gebrek aan samenwerkingsvaardigheden maakt hem tevens niet geschikt voor coöperatie tussen groepen (Chen et al., 2001). Dominante leiders beschikken echter wel over aanvallende tactieken en stralen gezag en geduchtheid uit (Cowlishaw & Dunbar, 1991). Dit kan hun waarde vergroten tijdens meer competitieve situaties.

Methode Deelnemers en design

In totaal deden 123 deelnemers van de opleidingen Psychologie en Communicatie van de Universiteit van Amsterdam mee aan dit onderzoek (14 mannen, 99 vrouwen, M = 20,10 , range 18-31). Zij werden uitgenodigd via de UvA-lab website. Ter vergoeding van deelname ontving iedere student een halve proefpersoon punt. Er is gewerkt met een 2x3 design met 2 tussendeelnemers-condities voor risico (veel en weinig risico) en 3

(9)

binnendeelnemers-9 condities voor groepscontext (competitieve intergroepscontext, coöperatieve

intergroepscontext en intragroepscontext). De toewijzing van deelnemers aan één van de twee risicocondities gebeurde willekeurig.

Materialen

Als eerste zijn de materialen voor het toetsen van de hypothesen beschreven.

Vervolgens worden materialen belicht die constructen meten met mogelijke raakvlakken aan het risk-to-power effect. Er zijn daarom een aantal korte vragenlijsten uit het onderzoek van Van Kleef et al. (2016) meegenomen die potentiële mediatoren kunnen zijn van het bestaand

risk-to-power effect. Alle vragenlijsten zijn, tenzij anders aangegeven, gemeten aan de hand

van items die op een zevenpunts Likert-schaal beantwoord kunnen worden van 1 (helemaal niet) tot 7 (volledig).

Risico

Manipulatie van risico vond plaats met behulp van fictieve profielschetsen gebaseerd op bestaande LinkedIn-profielen. Er werden twee profielschetsen opgesteld die varieerde in de mate van risico: een profielschets waaruit blijkt dat een persoon weinig risico neemt en een profielschets waaruit blijkt dat een persoon veel risico neemt. De deelnemers kregen één van deze twee schetsen te lezen (between subjects). De profielschetsen waren identiek en

verschilden enkel op de mate risico. Hierdoor kon de invloed van eventuele confounds zo veel mogelijk worden uitgesloten.

Deze profielschetsen werden speciaal voor dit onderzoek opgesteld. Ten eerste om de externe validiteit te vergroten. Bestaande risicomanipulaties aan de hand van vignetten (Van Kleef et. al., 2016) betroffen niet-alledaagse settingen. Daarom was de keuze een bestaande profielschets van LinkedIn te gebruiken om zo de risicomanipulaties te baseren op het echte leven van een potentiële risiconemer. LinkedIn is een veelgebruikt en recent medium

(10)

10 waardoor er een up-to-date en realistische situatie kon worden geschetst. Deze situaties waren herkenbaar voor de deelnemende studenten.

Ten tweede werden de profielschetsen op deze realistische manier opgesteld omdat er aan de hand van de soorten risicomanipulaties gebruikt door Van Kleef et al. geen effect was gevonden van risico op het toekennen van macht. Het riep vraagtekens op of risico in dat geval wel op de juiste manier geoperationaliseerd was om dit effect meetbaar te maken. Het ging namelijk om de manipulatie van financiële en fysieke risico’s, maar er zijn meerdere soorten risico’s die iemand kan neen. De LinkedIn-profielen bevatten allerlei soorten risico’s die een persoon kan trotseren in zijn leven. Risico werd dus gemanipuleerd in de breedste zin van het woord: alle manieren van alledaags risico nemen werden zo goed mogelijk in de profielschets weergegeven. Aspecten als levensmotto, carrièreswitch, dienstverband (zelfstandig of in loondienst) en hobby’s kwamen aan de orde om de mate van risico te

variëren. Een voorbeeld van risico-inductie in het profiel was: ‘mijn naam is Steven, ik ben 34 jaar oud en mijn levensmotto is: wie niet waagt, die niet wint.’ In de bijlage staat een

volledige weergave van de twee profielschetsen volledig.

Dominantie

Dominantiewerd gemeten met behulp van de Dominance-Prestige Peer-Rating Scale (Cheng et al., 2010). Alle vragen waren vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands. Deze lijst heeft Van Kleef al reeds bij 77 deelnemers afgenomen, en bestond in hun onderzoek uit 8 vragen over dominantie (α = .93) en 9 vragen over prestige (α = .89). Een voorbeeldvraag voor dominantie luidde: ‘ongeacht wat anderen misschien willen, probeert hij vaak zijn zin te krijgen’.

Leiderschapsposities per context

De meting van het toekennen van macht per context vond plaats met behulp van een zelfgemaakte leiderschapsposities-per-context vragenlijst. Deelnemers moesten de

(11)

11 geschiktheid voor leiderschapsposities in verschillende contexten aangeven (within subjects). Groepscontext werd aan de hand van drie soorten contexten gemeten: competitieve

intergroepscontext, coöperatieve intergroepscontext en intragroepscontext.

De vragenlijst bestond uit vijf items met ieder drie deelvragen over verschillende groepscontext. De deelvragen van de groepscontexten waren aan de hand van criteria

geformuleerd volgens de theorie van Stangor (2004) met betrekking tot eigenschappen van de drie groepscontexten. De vragen over de leiderschapsposities in de competitieve

intergroepscontext beschreven situaties tussen groepen waarin er gestreden wordt om bronnen ten behoeve van de eigen groep. De vragen over de leiderschapsposities in de coöperatieve intergroepscontext gingen ook over situaties tussen groepen, maar de leider moest daarin samenwerken met een andere groep om bronnen te verdelen. De vragen over de

leiderschapsposities in een intragroepscontext betroffen situaties waarin de leider binnen de groep zijn leiderschapspositie moest vervullen.

Een voorbeeldvraag luidde: ‘in hoeverre vind je Steven geschikt als lijsttrekker van een politieke partij wanneer…’ waarna drie contexten werden genoemd ‘in felle debatten met andere lijsttrekkers in verkiezingstijd’, ‘als compromissen tussen partijen gevonden moeten worden voor de formatie van een regering ,‘de partijtop samenkomt om de kandidatenlijst voor de verkiezingen samen te stellen.’ De bijlage geeft de volledige lijst weer.

Overige vragenlijsten

Naast de metingen van risico, dominantie en macht werden ook een aantal

vragenlijsten meegenomen voor exploratieve doeleinden. Deze vragenlijsten waren niet direct nodig voor het beantwoorden van de hypothesen, maar maten factoren die eventuele

potentiële mediatoren kunnen zijn voor het effect van risico op machtstoekenning. De

volgende mediatoren kwamen aan de orde: perceptie van invloed, onafhankelijkheid, controle over lot, betrokkenheid bij anderen en wilskracht. In dit onderzoek is verder niet ingegaan op

(12)

12 deze vragenlijst. Een volledig overzicht van de items en antwoordmogelijkheden is te vinden in de bijlage.

Perceptie van macht

In eerder onderzoek van Van Kleef et al. werd de perceptie van macht ook onderzocht in relatie tot risico. Er werd gebruik gemaakt van de bestaande Leader Support Scale (Rast, Gaffney, Hogg & Crips, 2012). Alle items waren vertaald vanuit het Engels naar het

Nederlands. De lijst bestond uit 8 items met als voorbeeldvraag: ‘ik zou een sterke aanhanger zijn van Steven.’

Checks

Om te kijken of de risicomanipulatie was geslaagd, vond een manipulatiecheck plaats. Deze zelfgemaakte schaal bevatte 4 items. Een voorbeeldvraag was: ‘Steven is iemand die veel risico’s neemt.’ Tevens werden items voorgelegd over de indruk van Steven. Dit om te controleren of de indruk die de deelnemers van Steven kregen enkel verschilde in de mate van risico en niet op andere vlakken. Denk hierbij aan fysieke sterkte en relevante werkervaring. Een voorbeelditem was: ‘Steven is fysiek sterk.’ Ter controle van de leesprecisie van de deelnemers waren items toegevoegd over de inhoud van de profielschetsen. De deelnemers konden kiezen uit twee antwoordmogelijkheden; één die paste bij een hoog risicoprofiel en één die paste bij een laag risicoprofiel. Een voorbeelditem was: ‘het levensmotto van Steven is: 1) Zekerheid boven alles, 2) Wie niet waagt, die niet wint.’

Als laatste was een zelfgemaakte vragenlijst over leiderschapsrollen toegevoegd. In dit onderzoek is verder niet ingegaan op deze vragenlijst. Een volledig overzicht van de items en antwoordmogelijkheden staat in de bijlage.

Procedure

Iedere deelnemer werd automatisch en willekeurig toegewezen aan één van de twee risicocondities. Vervolgens kregen ze op hun computerscherm gedurende één minuut een

(13)

13 profielschets te zien (met laag of hoog risico) met de vraag deze te bestuderen. Na deze

minuut moesten ze een aantal vragen beantwoorden over Steven, de persoon in de

profielschets. Eerst scoorden deelnemers de vragenlijst over de geschiktheid van Steven voor leiderschapsposities in verschillende contexten in. Daarna gaven ze aan de hand van de vragenlijst over dominantie en prestige aan in hoeverre ze Steven als dominant of prestigieus beoordeelden. Vervolgens vulden ze de vragenlijst over de geschiktheid van Steven voor verschillende leiderschapsposities in. Ook kregen ze vragen voorgelegd over hun algemene indruk van Steven op basis van de profielschets. De deelnemers beantwoordden vragen over de perceptie van invloed, onafhankelijkheid, controle over lot, betrokkenheid bij anderen en wilskracht van Steven. Vervolgens kregen ze vragen over perceptie van macht. Het onderzoek eindigde met checkvragen met betrekking tot de manipulatie van risico en de leesprecisie. Na afloop van het onderzoek verschenen op het scherm de contactgegevens van de

onderzoeksleider indien de deelnemers nog vragen hadden. Iedere deelnemer ontving na voltooiing de halve proefpersoon punt. In totaal duurde het onderzoek ongeveer 20 minuten.

Resultaten Uitval van deelnemers

In totaal werden de gegevens van 10 van de 123 deelnemers niet opgenomen in de analyse. Er waren verschillende redenen om deze te excluderen. Zo hadden acht deelnemers het onderzoek niet volledig afgemaakt of relatief te snel afgerond. Iedereen die sneller had gelezen dan twee standaarddeviaties van het gemiddelde werd niet meegenomen in de data-analyse. Dit exclusiecriterium was gehanteerd omdat een te snelle leestijd indiceert dat er niet secuur genoeg is gelezen. Twee deelnemers werden op basis van hun antwoorden op de leescheck om dezelfde reden niet opgenomen. De leescheck bestond uit vijf vragen over de inhoud van de profielschets. Op basis van het gehanteerde kans niveau van 50% werden deze

(14)

14 deelnemers niet opgenomen omdat ze drie of meer vragen fout hadden. Na uitval van

deelnemers bleven er in totaal 113 deelnemers over om op te nemen in de analyse.

Achtergrondinformatie

Van de groep resterende deelnemers waren willekeurig 59 deelnemers in de lage risico conditie geplaatst en 54 deelnemers in de hoge risico conditie. In totaal waren 99 van hen vrouw en 14 man. Hoogstwaarschijnlijk is het verschil in man-vrouw proportie toe te

schrijven aan de grote hoeveelheid vrouwelijke psychologiestudenten. Uit een Chi-kwadraat toets bleek echter dat mannen en vrouwen relatief gelijk verdeeld waren over de condities (X² (1) = 0.16, p = .78). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers bedroeg 20.10 jaar (SD = 1.95). Wegens onbekende technische problemen was de Dominantie-Prestige vragenlijst voor de eerste 55 deelnemers niet in het online onderzoek verschenen. Alhoewel dit betekende dat er voor het beantwoorden van de eerste hypothese enkel 58 deelnemers werden meegenomen, bleek dit geen probleem op te leveren voor de interpretatie van de data omtrent de hypotheses. De vragenlijst die namelijk nodig was voor het beantwoorden van de hypotheses, de

leiderschapsposities-per-context vragenlijst, stond voor Dominantie-Prestige vragenlijst. De verschillen in antwoord op de leiderschapsposities-per-context vragenlijst kunnen dus niet verklaard worden door het al dan niet aanwezig zijn van de Dominantie-Prestige vragenlijst.

Betrouwbaarheid

De kwaliteit van de gebruikte meetinstrumenten werd vastgesteld aan de hand van een betrouwbaarheidsanalyse. De Dominantie-Prestige vragenlijst bleek met een Cronbach’s alpha van α = .89 voor de dominantievragen en α = .80 voor de prestigevragen een erg hoge betrouwbaarheid te hebben. De leiderschapsposities-per-context vragenlijst bestond uit drie subschalen. De subschaal competitieve intergroepscontext bleek voldoende betrouwbaar met een Chronbach’s alpha van α = .70. De subschalen coöperatieve intergroepsconext en

(15)

15 Verwijdering van een item uit de subschaal intragroepscontext leverde een verhoging van betrouwbaarheid op, namelijk van α = .65 naar α = .68. Deze subtiele verhoging van betrouwbaarheid was niet voldoende om een item te verwijderen.

Manipulatiecheck

Om te onderzoeken of de experimentele manipulatie van risico was geslaagd, dus of het hoge risicoprofiel als risicovoller beoordeeld werd dan de het lage risicoprofiel, vond op basis van de vragen van de manipulatiecheck een t-test plaats voor onafhankelijke

steekproeven. Uit een Levene’s test bleek echter dat er niet voldaan was aan de assumptie van gelijke varianties. Daarom werden de vrijheidsgraden aangepast van 113 naar 100,54.

Gemiddeld beoordeelden de deelnemers die het hoge risicoprofiel gelezen hadden het profiel als meer risicovol (M = 5.46, SD = 0.93) dan de deelnemers die het lage risicoprofiel gelezen hadden (M = 4.25, SD = 1.48), t(101) = 5.32, p < .001. De manipulatie van risico in de profielschets geslaagd was hiermee geslaagd. Met andere woorden, het hoge risicoprofiel werd als risicovoller beoordeeld dan het lage risicoprofiel.

Risico en dominantie

Wederom vond een t-test plaats, dit maal om de verwachting over de invloed van risico op de beoordeling van dominantie te toetsen. Deelnemers die het hoge risicoprofiel lazen scoorden niet significant hoger op de dominantievragen (M = 2.22 , SD = 2.10) dan de deelnemers die het lage risicoprofiel lazen (M = 1.89, SD = 1.94), t(111) = 0.87, p= .388. Tegen de verwachtingen in werd iemand die veel risico nam niet als dominanter beoordeeld dan de persoon die weinig risico nam.

Risico, groepscontexten en geschiktheid voor leiderschapsposities

Vervolgens werd een variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd met één tussen-deelnemers variabele (hoog vs. laag risico) en één binnen-tussen-deelnemers variabele

(16)

risico-16 condities werden de gemiddelde scores op geschiktheid voor leiderschapsposities en

bijbehorende standaarddeviaties berekend voor de drie groepscontexten, zie Tabel 1. Tabel 1

Gemiddelde Geschiktheid voor Leiderschapsposities en Standaarddeviaties (SD) per context.

Context Competitief Intergroep Coöperatief Intergroep Intragroep Weinig risico 4,17 (0.91) 4,13 (0.90) 3.89 (1.04) Veel risico 4.36 (0.76) 4.23 (0.82) 4.15 (0.84) Noot. Gemiddelde(SD)

Mauchly’s test toonde aan dat de assumptie van sfericiteit werd geschonden voor het hoofdeffect van risico, X² (2) = 15.06, p < .001. Daarom werden de vrijheidsgraden

gecorrigeerd aan de hand van de Greenhouse-Geisser (ɛ = .89). Uit de resultaten valt op te maken dat er geen significant verschil bestond tussen de risicocondities en de mate van geschiktheid om bepaalde leiderschapsposities te vervullen. Er was dus geen hoofdeffect van risico gevonden. Wel bleek er een significant verschil tussen de verschillende

groepscontexten en de mate van geschiktheid voor bepaalde leiderschapspositie, F(1.77, 196.81) = 6.72, p =.005, ŋ² = .05. Er was dus wel sprake van een hoofdeffect van context. Om te bekijken welke groepscontexten precies significant van elkaar verschilden op de scores van geschiktheid voor leiderschapspositie werden contrasten beoordeeld. Deze toonden aan dat scores op geschiktheid voor leiderschapsposities significant hoger waren in competitieve intergroepscontext dan coöperatieve intergroepscontext en intragroepscontext, F(1, 115) = 8.51, p < .001.

De belangrijkste bevinding was dat het effect van risico op geschiktheid als leider niet significant verschilde tussen de risicocondities, F(1.77, 67.85) = 0.82, p =.431. Dit betekent dat de mate van risico en de geschiktheid voor leiderschap in de groepscontexten geen

(17)

17 interactie-effect vertoonden. Met andere woorden, het maakte niet of iemand een hoog of laag risicoprofiel had gelezen; Steven werd in het algemeen meer geschikt geacht voor een

leiderschapspositie in een competitieve intergroepscontext, dan in een coöperatieve

intergroepsconext of intragroepscontext. Dit is niet in lijn met hypothese twee, die juist stelt dat het nemen van meer risico ervoor zorgt dat iemand vaker de macht krijgt toegekend in een competitieve intergroepscontext dan in de andere groepscontexten, in vergelijking tot mensen die minder risico nemen.

Exploratieve resultaten Correlaties

Naast analyses ter beantwoording van de hypotheses, werden ook een aantal exploratieve analyses uitgevoerd. Ten eerste vonden correlatieanalyses plaats om te kijken hoe de constructen van het risk-to-power effect verband hielden met het toekennen van macht, manipulatiecheckvragen, fysieke sterkte en dominantie. Zie Tabel 2.

Tabel 2

Correlaties van Dominantie, Fysieke Sterkte en Manipulatiecontrole van Risico met Machtstoekenning per context.

Context Competitief Intergroep Coöperatief Intergroep Intragroep Dominantie .27** -.16 .100 Fysieke sterkte .36** .17 .26** MC Risico .25** -.05 .04 Noot. ** r is significant, p <.001.

(18)

18

Manipulatiecheck risico en macht

Er werd enkel een significante samenhang gevonden tussen de

manipulatiecheckvragen van risico en de geschiktheid voor leiderschapsposities in een competitieve intergroepscontext r = .25, p = .007. Deze resultaten suggereren dat het effect van risico op macht aanwezig kan zijn, maar dat dit effect op zichzelf niet sterk genoeg was om zichtbaar te worden. Er kan sprake zijn van een factor zijn die een sterkere relatie vertoonde met machtstoekenning.

Fysieke sterkte en macht

Uit de correlatietabel komt namelijk naar voren dat fysieke sterkte en de

groepscontexten positief samenhangen met machtstoekenninging. Fysiek sterke mensen worden dus voor alle groepscontexten geschikter geacht als leider mensen die minder fysiek sterk zijn. Er bleek een sterkere samenhang gevonden tussen fysieke sterkte en de

geschiktheid voor leiderschapsposities in een competitieve intergroepscontext r = .36, p < .001, dan met de coöperatieve groepscontext en intragroepscontext. Het lijkt erop dat iemand wanneer hij fysiek sterker is eerder de macht krijgt, maar dit is sterker in de competitieve intergroepscontext dan in de andere contexten. De samenhang tussen fysieke sterkte en macht bleek ook voor ieder groepscontext hoger te zijn dan risico en macht, zie Tabel 2. Dit

suggereert dat fysieke sterkte deels overlappende effecten heeft met risico op macht, waardoor het effect van risico mogelijk niet zichtbaar werd.

Ten tweede werd een t-test gedaan om te kijken of risico van invloed was op deze beoordeling van fysieke sterkte. De mate van risico zorgde niet voor een verschil in beoordeling van fysieke sterkte tussen de Stevens in de schetsen, t(111)= 0.78, p = .440. Risico bleek dus niet van invloed op de beoordeling van fysieke sterkte. De inschattingen van de deelnemers over fysieke sterkte van Steven bleken onafhankelijk van risico invloed te hebben op de mate waarin ze Steven geschikt achtten voor een bepaalde leiderschapspositie.

(19)

19 Met andere woorden, fysieke sterkte bleek dus een losstaand construct dat van invloed was op machtstoekenning afhankelijk van context.

Manipulatiecheck risico en dominantie

Ten derde vond er naast de correlaties in Tabel 2 ook een correlatietest plaats om de samenhang tussen de manipulatiecheck over risico en dominantie te onderzoeken. Het voordeel van de manipulatiecheckvragen betrof een zuiverdere meting van risico dan de profielschetsen, waarin mogelijke andere factoren het effect van risico teniet deden. De manipulatiecheckvragen bleken positief samen te hangen met dominantie, r = .20, p = .038. Wanneer de mate van risico toenam, steeg ook de beoordeling van dominantie. Hieruit viel op te maken dat er wel degelijk bewijs is dat er een samenhang bestaat tussen risico en

dominantie. Dit geeft gedeeltelijk steun voor de eerste hypothese, namelijk dat het nemen van meer risico ervoor zorgt dat iemand als dominanter wordt gezien.

Dominantie en macht

Ten vierde bleek er geen hoofdeffect van risico op machtstoekenning. Maar misschien stond dominantie wel in verband met het toekennen van macht, en had risico hier geen

invloed op. Er werd enkel een significante relatie gevonden tussen de mate van dominantie en de geschiktheid voor leiderschapsposities in een competitieve intergroepscontext, r = .26, p < .001, zei Tabel 2. Al met al betekent dit dat zowel fysieke sterkte als dominantie een rol spelen in onze keuze om macht toe te kennen, maar dat beiden onafhankelijk zijn van het risico dat genomen wordt. Hiermee is gedeeltelijk steun voor hypothese twee, namelijk dat iemand die meer risico neemt beoordeeld wordt als dominanter en vaker de macht krijgt toegekend in een competitieve intergoepscontext dan in de andere groepscontexten. Dit in vergelijking tot mensen met een laag risico-profielschets. Het effect van risicomanipulatie op dominantie is echter uitgebleven.

(20)

20

Risico en de perceptie van macht

Ten vijfde werd er in lijn met het onderzoek van Van Kleef et al. gekeken naar de perceptie van macht. Het lijkt plausibel dat iemand die de macht toegekend krijgt ook daadwerkelijk als machtiger wordt gezien. Daarom werd aan de hand van een t-test

onderzocht of risico van invloed was op de perceptie van macht. Het bleek dat mensen die een hoog risicoprofiel gelezen hadden Steven niet als significant machtiger beoordeelden (M = 4.21, SD = 0.99) dan mensen die een laag risicoprofiel gelezen hadden (M = 3.98, SD = 1.03),

t(114) = 1.07, p = .285. Dit betekent dat risico niet van invloed was op de perceptie van

macht.

Discussie

In dit onderzoek werd bekeken in welke situatie wij een risicovolle leider willen. Er zijn aanwijzingen dat we een risicovolle leider willen in een competitieve intergroepscontext. Maar de conclusie is niet met zekerheid te trekken omdat het effect van de risicomanipulatie op dominantie is uitgebleven. Ten eerste bleek namelijk dat de mate van risico in de

profielschetsen er niet voor zorgde dat iemand als dominanter werd gezien dan wanneer deze minder risico nam. Risico bleek echter wel samen te hangen met dominantie. Dit

correlationeel verband geeft gedeeltelijk steun voor hypothese één, maar er kan niet gesproken worden van causaliteit.

Ten tweede bleken dominantie en machtstoekenning gerelateerd te zijn in een competitieve intergroepscontext en niet in een coöperatieve intergroepscontext of intragroepscontext. Ondanks dat dominantie leiders met intimidatie macht afdwingen en daardoor niet erg aantrekkelijk lijken (Cheng & Tracey, 2013; Chen et al., 2001), kunnen zij met hun aanvallende en agressieve eigenschappen een meerwaarde creëren voor de groep

(21)

21 tijdens competitieve situaties (Cowlishaw & Dunbar, 1991). Dit geeft gedeeltelijk steun voor hypothese twee, al kan hier wederom niet gesproken worden van causaliteit.

Een andere interessante bevinding was dat de beoordeling van fysieke sterkte onafhankelijk van risico samen bleek te hangen met machtstoekenning in een competitieve intergroepscontext. Fysieke sterkte zou het hoofdeffect van context kunnen verklaren. Het zou een waardevolle eigenschap van een leider kunnen zijn in een competitieve

intergroepscontext. In een dergelijke setting moet een andere groep worden afgetroefd en is een groep op zoek naar een afgevaardigde die opgewassen is tegen de out-group (Hehman, Leitner, & Freeman, 2014).

Risicomanipulatie en dominantie

Opvallend was dat de hypothese over risico en dominantie niet volledig werd

gesteund. Hoewel er samenhang is gevonden tussen de manipulatiecheckvragen over risico en dominantie, is het effect van risico in de profielschetsen op dominantie uitbleven. In

onderzoek van Van Kleef et al. (2016) werd dit effect in zes studies wel gevonden. Gezien de robuustheid van het gevonden effect lijkt het niet waarschijnlijk op basis van één onderzoek dat het tegenbewijs levert het idee zomaar over boord kunnen gooien. Het uitblijven van het risico-dominantie effect in dit onderzoek zou verklaard kunnen worden door een te lage power door de ontbrekende Dominantie-Prestgie vragenlijst ten gevolge van een onbekende technische fout in het surveyprogramma. De Dominantie-Prestige vragenlijst is hierdoor maar bij 58 van de 113 deelnemers afgenomen. De power van het onderzoek is bij een gemiddelde effectgrootte van .50 nu nog maar 0.52. Er is dus maar 52% kans dat er een effect gevonden wordt als deze er ook daadwerkelijk is. Field (2009) stelde dat een power van .80 reëel is om een effect te kunnen detecteren. Bij vervolgonderzoek moeten dus genoeg proefpersonen de Dominantie-Prestige vragenlijst invullen om een uitspraak te kunnen doen over het effect van risico op dominantie.

(22)

22

Perceptie van macht

Een andere interessante bevinding is dat exploratief onderzoek uitwees dat risico niet van invloed was op perceptie van macht. Van Kleef et al. toonden deze invloed in zes studies echter wel aan. Het zou kunnen dat deze aanname maar deels houdbaar is. Recent onderzoek van Mishra et al. (2016) stelde namelijk dat er twee risico triggers zijn.

Ten eerste zijn er risico’s die genomen worden omdat men geconfronteerd wordt met een situatie waarin het nodig is een risico te nemen (needs-based). Ten tweede zijn er risico’s die genomen worden omdat een persoon bepaalde motivatie en eigenschappen bezit om risico zelf te nemen (ability-based). Het zelf kiezen voor risico wijst erop dat dit soort risico

voortkomt vanuit intrinsieke motivatie.

Het lijkt erop dat Van Kleef et al. meer risicomanipulaties heeft toegepast waarbij een situatie wordt geschetst met vooral needs-based risico’s. Risico werd namelijk gemanipuleerd door vignetten op te stellen waarin een persoon in een financiële of fysieke risicovolle situatie werd gebracht. Een voorbeeld van een studie is een situatie waarin een persoon de baas was van een investering die hij in een al dan niet risicovol bedrijf moest steken. Een ander voorbeeld is een studie waarin een persoon in een al dan niet hoge kokosnotenboom moest klimmen voor eten om zo te overleven op een onbewoond eiland. Deze risico’s lijken in het algemeen meer needs-based omdat een keuze voor het al dan niet nemen van risico is

opgelegd. Het zou kunnen dat iemand als machtiger wordt beoordeeld wanneer hij meer risico neemt in dergelijke situaties omdat hij het risico waarmee hij wordt geconfronteerd durft aan te gaan ook al is deze situatie geen eigen keuze. Desondanks neemt hij de eventuele negatieve consequenties op de koop toe. Een dergelijk persoon is in staat de druk te trotseren en het risico te nemen ten behoeve van de groep.

In de profielschetsen lijkt het er op dat deze meer ability-based risico’s bevatten in relatie tot needs-based risico’s. Hierin zijn namelijk ook onder andere levensmotto,

(23)

23 loopbaankeuzes en hobby’s gemanipuleerd. Hobby’s zijn vrijwillig en worden beoefend vanuit eigen motivatie. Daarnaast besloot Steven zelf dat het tijd was om het roer om te gooien en al dan niet op de bonnefooi van Den Bosch naar Utrecht te verhuizen. Het zou kunnen dat Steven door deze keuzes niet als machtiger werd beoordeeld wanneer hij meer risico nam omdat er geen sprake was van urgentie om dit risico te nemen. Zijn keuze voor meer risico zou in dat geval als roekeloos kunnen zijn gepercipieerd. Het betrof vrijwillige keuzes om risico te nemen in eigen belang.

Al met al zou de theorie over het onderscheid tussen risico triggers de verschillende resultaten in risk-to-power onderzoek kunnen ondersteunen. Needs-based risico’s lijken volgens de theorie van invloed op machtsperceptie, maar dit effect blijft uit bij het nemen van meer ability-based risico’s. Om te bekijken of bovengenoemd idee opgaat, zou het

profielonderzoek repliceerd kunnen worden. In dit vervolgonderzoek zouden dan naast een lage of hoge risicoconditie, twee nieuwe condities opgesteld kunnen worden, namelijk de

needs-based en ability-based risicocondities. Toekennen van macht

Er zijn aanwijzingen dat het nemen van risico van invloed is op het toekennen van macht in een competitieve intergroepscontext. Dit effect zou mogelijk nog sterker kunnen worden blootgelegd door te kiezen voor een ander type methode. In dit onderzoek is het toekennen van macht gemeten door de persoon in de profielschets te beoordelen op geschiktheid voor een leiderschapspositie in een bepaalde context. Aan de proefpersonen werd niet gevraagd of ze daadwerkelijk de macht zouden toekennen in het belang van hun eigen groep. Dit vraagt om specifiek vervolgonderzoek in een setting waarin de persoon zich beter kan inleven in de groepscontexten. Dit zou gemeten kunnen worden door de

proefpersonen een realistisch scenario voor te leggen. Een voorbeeld zou zijn: ‘je sportteam staat op het punt om te beginnen aan een beslissende kampioenswedstrijd om de aartsrivaal in

(24)

24 de pool af te troeven. De huidige aanvoerder zegt op het laatste moment af. Zou jij Steven kiezen als aanvoerder voor deze wedstrijd?’

Al met al is er in dit onderzoek getracht de vraag te beantwoorden: in welke situatie willen we een risicovolle leider? Door de toevoeging van groepscontext aan het risk-to-power model zijn er aanwijzingen gevonden dat we risiconemers wel degelijk willen als

machthebber. In de toekomst zou nader onderzoek nodig zijn om een bredere fundering te vinden voor het risk-to-power effect.

(25)

25

Literatuurlijst

Anderson, C., & Galinsky, A. D. (2006). Power, optimism, and risk-taking. European Journal

of Social Psychology, 36(4), 511-536.

Anderson C., & Kilduff, G. J. (2009). Why do dominant personalities attain influence in face- to-face groups? The competence-signaling effects of trait dominance. Journal of

Personality and Social Psychology, 96(2), 491.

Casciaro, T., & Lobo, M. S. (2005). Fool vs. Jerk: Whom would you hire? Harvard

Business Review, 83(6), 92-99.

Chen, S., Lee-Chai., A. Y., & Bargh, J. A. (2001). Relationship orientation as a moderator of the effects of social power. Journal of Personality and Social Psychology, 80(2), 173. Cheng, J. T., Tracy, J. L., Foulsham, T., Kingstone, A., & Henrich, J. (2013). Two ways to the

top: Evidence that dominance and prestige are distinct yet viable avenues to social rank and influence. Journal of Personality and Social Psychology, 104(1), 103. Chhokar, J. S., Brodbeck, F. C., & House, R. J. (2013). Culture and leadership across

the world: The GLOBE book of in-depth studies of 25 societies. London: Lawrence

Erlbaum Associates Publishers.

Cowlishaw, G., & Dunbar, R. I. (1991). Dominance rank and mating success in male primates. Animal Behaviour, 41(6), 1045-1056.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: Sage Publications.

Goode, W. J. (1978). The celebration of heroes: Prestige as a social control system. Berkeley, CA: University of California Press.

Hardy, C. L., & Van Vugt, M. (2006). Nice guys finish first: The competitive altruism hypothesis. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(10), 1402-1413. Haveley, N., Chou, E. Y., Cohen, T. R., & Livingston, R. W. (2012). Status conferral in

(26)

26 dominance. Journal of Personality and Social Psychology, 102(2), 351.

Hehman, E., Leitner, J. B., Deegan, M. P., & Gaertner, S. L. (2015). Picking teams: When dominant facial structure is preferred. Journal of Experimental Social Psychology, 59, 51-59.

Hehman, E., Leitner, J. B., & Freeman, J. B. (2014). The face-time continuum lifespan changes in facial width-to-height ratio impact aging-associated

perceptions. Personality and Social Psychology Bulletin, 40(12), 1624-1636.

Henrich, J., & Gil-White, F. J. (2001). The evolution of prestige: Freely conferred deference as a mechanism for enhancing the benefits of cultural transmission. Evolution and

Human Behavior, 22, 165-196.

Keltner, D., Van Kleef, G. A., Chen, S., & Kraus, M. W. (2008). A reciprocal influence model of social power: Emerging principles and liens of inquiry. Advances in

Experimental Social Psychology, 40, 151-192.

Lupton, D., & Tulloch, J. (2002). ‘Life would be pretty dull without risk’: Voluntary risk- taking and its pleasures. Health, Risk & Society, 4, 113-124.

Magee, J. C. (2009). Seeing power in action: The roles of deliberation, implementation and action in inferences of power. Journal of Experimental Social Psychology, 45(1), 1-14. Magee, J. C., & Galinsky, A. D. (2008). 8 Social Hierarchy: The Self‐Reinforcing Nature of

Power and Status. The Academy of Management Annals, 2(1), 351-398.

Mishra, S. Barclay, P., & Sparks, A. (2016). The relative state model integrating need-based and ability-based pathways to risk-taking. Personality and Social Psychology Review. Advance online publication. doi:10.1177/1088868316644094.

Pinker, S. (1999). How the mind works. Annals of the New York Academy of Sciences, 882(1), 119-127.

(27)

27

Rast, D. E., Gaffney, A. M., Hogg, M. A., & Crisp, R. J. (2012). Leadership under uncertainty: When leaders who are non-prototypical group members can gain

support. Journal of Experimental Social Psychology, 48(3), 646-653.

Rosenbaum, M. E., & Tucker, I. F. (1962). The competence of the model and the learning of imitation and non-imitation. Journal of Experimental Psychology, 63(2), 183.

Stangor, C. (2004). Social groups in action and interaction. Hove: Psychology Press.

Tajfel, H. (2010). Social identity and intergroup relations. Cambridge: University Press.

Van Kleef, G. A., Oveis, C., Homan, A. C., van der Löwe, I., & Keltner, D. (2015). Power gets you high: The Powerful are more inspired by themselves than by others. Social

Psychological and Personality Science, 48(4), 937-942.

Van Kleef et al. G.A., Heerdink, M. W., Koning, L. F., Cheshin, A., Stamkou, E., Fang, X, & Wanders, F. (2016). No Guts, No Glory? When and how risky behaviors influence actor’s social power.

(28)

28

Bijlagen Bijlage 1 Profielschetsen

(29)
(30)

30

Bijlage 2 Vragenlijst leiderschapsposities-per-context In hoeverre is Steven geschikt als CEO van Shell wanneer:

1. Er nieuwe olievoorraden ontdekt zijn en andere oliebedrijven afgetroefd moeten worden?

2. Er samengewerkt moet worden met overheden en inspraakorganen om de beste locatie voor een nieuwe Shell fabriek te bepalen?

3. In een vergadering met de top van Shell de strategie voor de komende tijd ontwikkeld moet worden?

In hoeverre is Steven geschikt als lijststrekker van een politieke partij wanneer:

1. In felle debatten met andere lijststrekkers in verkiezingstijd?

2. Compromissen tussen partijen gevonden moeten worden om een regering te vormen? 3. De partijtop samenkomt om de kandidatenlijst voor de verkiezingen te bepalen?

In hoeverre is Steven geschikt als aanvoerder van een voetbalteam wanneer:

1. Er een finalewedstrijd gespeeld moet worden voor de landelijke competitie?

2. Er samen met andere teams een benefit-dag georganiseerd moet worden om geld in te zamelen voor een goed doel?

3. Er een gezamenlijk een teambuilding oefening moet worden uitgevoerd?

In hoeverre is Steven geschikt als voorzichter van het bestuur van Vereniging van Eigenaren van een wooncomplex wanneer:

1. Er strijd is ontstaan met de eigenaar van een lokale uitgaansgelegenheid over geluidsoverlast?

2. Samen met het restaurant naast het complex beslissingen genomen moeten worden over de datum van groot onderhoud aan de gezamenlijke dakgoot?

3. Er besloten wordt over de indeling van de gedeelde binnentuin?

In hoeverre is Steven geschikt als ambassadeur van Stichting Wakker Dier wanneer:

1. Er campagne gevoerd moet worden om de plofkip voorgoed uit de supermarkt-schappen te halen?

2. Afspraken met welvarende varkensveehouderijen gemaakt moeten worden over het terugdringen van de bio-industrie.

3. Er op de actieve leden-dag een brainstormsessie geleidt moet worden over het lanceren van een nieuwe campagne.

(31)

31

Bijlage 3 Leiderschapsrollen vragenlijst “In hoeverre vind je Steven geschikt als…”

(Competitieve Intergroepcontext) 1. CEO van Shell?

2. Afgevaardigde van het buurtcomité bij een bewonersavond van de Gemeente, waar er besloten wordt over de bouw van een asielzoekerscentrum?

3. Voorzitter van een ondernemingsraad die beter arbeidsvoorwaarden moet afdwingen? 4. Lijsttrekker van een politieke partij in verkiezingstijden?

5. Aanvoerder van een sportteam tijdens de finale van de landelijke competitie? (Coöperatieve Intergroepscontext)

1. Ambassadeur van UNICEF bij een klimmaattop van de VN? 2. Belangenbehartiger namens de verenging van diabetespatiënten?

3. Voorzitter van Reizigersvereniging ROVER (Reizigersverenging Openbaar Vervoer) die met de NS meedenkt over verbetering op het spoor?

4. Voorzitter van de FIFA in aanloop naar een WK?

5. Directeur van een internationaal bedrijf tijdens een zakencongres? (Intragroepscontext)

1. Voorzitter van het bestuur van de Verenging van Eigenaren van een wooncomplex wanneer besloten wordt over de indeling van een gezamenlijke binnentuin?

2. Aanvoerder van een voetbalelftal tijdens een teambuilding sessie? 3. Preases van de Alumnivereniging van de Universiteit van Utrecht? 4. Mentor van Psychologiestudenten?

(32)

32

Bijlage 4 Vragenlijsten overige mediatoren

“Geef aan in hoeverre de volgende uitspraken Steven beschrijven” Perceptie van invloed (Van Kleef et al., 2016)

1. Steven is iemand die bevelen geeft aan anderen. 2. Steven kan anderen laten doen wat hij wil.

3. Steven is iemand die anderen aanwijzingen geeft.

4. Steven is iemand die opbrengsten van anderen kan behalen. 5. Steven is iemand waar anderen afhankelijk van zijn.

6. Steven geeft macht over anderen.

Onafhankelijkheid (Van Kleef et al., 2016)

1. Steven is onafhankelijk van anderen. 2. Steven is de baas over zijn eigen leven. 3. Steven is iemand die zijn eigen keuzes maakt. 4. Steven is iemand die afhankelijk is van anderen. (C) 5. Steven is iemand die beïnvloed wordt door anderen. (C) 6. Steven is iemand die zijn eigen beslissingen neemt.

Controle over lot (Van Kleef et al., 2016)

1. Steven is iemand die altijd goed gokt. 1. Steven heeft het geluk aan zijn zijde.

2. Steven is iemand die kan zijn eigen geluk maken.

3. Steven is iemand die is het type dat nooit een weddenschap verliest. 4. Steven is een pechvogel. (C)

5. Steven is iemand die een zes gooit als hij die nodig heeft.

Betrokkenheid bij anderen (Van Kleef et al., 2016)

1. Steven is iemand die verantwoordelijkheid neemt voor zijn acties. 2. Steven is iemand die weg loopt voor zijn verantwoordelijkheden. (C) 3. Steven is iemand die achter zijn keuzes staat.

4. Steven is iemand die anderen de schuld geeft van zijn fouten. (C) 5. Steven is iemand die altijd zijn afspraken nakomt.

6. Steven ziet dingen vanuit zijn eigen gezichtspunt. (C)

7. Steven kan zich maar moeilijk in andermans situatie verplaatsen (C) 8. Steven is iemand die zich goed in anderen kan verplaatsen.

9. Steven is niet zo geïnteresseerd in de belevingswereld van anderen. (C) 10. Steven is egocentrisch.

Perceptie van wilskrachtcapaciteit (Magee, 2009)

1. In hoeverre komen de beslissingen van Steven voort uit zijn eigen vrije wil? 2. In hoeverre voelt Steven zich vrij om te doen en laten wat hij wil?

3. In hoeverre zijn de gedragingen van Steven een product van zijn eigen wensen? 4. In hoeverre wordt het gedrag van Steven bepaald door de wensen van anderen? (C) 5. In hoeverre is het gedrag van Steven onvrijwillig? (C)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

■ Opblaasbare of standaard binnenbekleding voor het beter omvatten van de voet en het verschaffen van extra comfort (air versie). ■ Eenvoudige klittenbandsluitingen met D-Ringen

De commissie overweegt daarover dat het haar bekend is dat het lastig kan zijn op de BES-eilanden een onafhankelijk arts, die daarbij tevens SCEN-arts is, te raadplegen, maar dat

Als een zaaier van Gods Woord: zo heeft kardinaal Danneels zijn dienstwerk ingevuld van bisschop en aartsbisschop.. Ontelbare zaadjes van Gods Woord heeft hij uitgestrooid, in

Na afloop van de telling van de stemmen ondertekenen alle stembureauleden die op dat moment aanwezig zijn het proces-verbaal.. Dat zijn in elk geval de voorzitter van het stembureau

Figuur 21 toont de procentuele verdeling van de zorgen die verpleegkundigen verricht hebben in 2020 bij patiënten die reeds 2 jaar in zorg zijn.. Hieruit blijkt dat 55,5 % van

Zowel bij staal als goud (en dat zijn maar twee voorbeelden uit vele, wordt er nooit van kunst- stof gesproken hoewel de stoffen wel kunstmatig zijn verkregen... Dan de

Deze vraag is eerder in de vergadering beantwoord, en daar heeft de bank aangegeven dat hoewel de moeilijke situatie waarin sommige certificaathouders zich bevinden te betreuren

1) Wanneer zorgverleners die de taal van de patiënt spreken of professionele tolken ter plaatse niet beschikbaar zijn, VMI de toegang tot professionele tolken verhoogt