• No results found

De moderatoren van het effect van multisysteem therapie voor delinquente jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De moderatoren van het effect van multisysteem therapie voor delinquente jongeren"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Moderatoren van het Effect van Multisysteem Therapie voor Delinquente Jongeren Universiteit van Amsterdam

Dédé Kooistra (11290382) Bachelorscriptie Docent: Marc Noom Aantal woorden: 4847

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Verschillende moderatoren van MST 7

Discussie 15

(3)

Abstract

Een veel ingezette interventie voor delinquente jongeren is Multisysteem Therapie (MST). Deze interventie is ontwikkeld voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud en heeft als doel om het delinquente gedrag te verminderen. Hoewel uit eerder onderzoek blijkt dat MST effectief is in het terugdringen van delinquentie, is het minder bekend voor welke groepen de interventie het best lijkt te werken. In dit literatuuronderzoek is daarom onderzocht welke moderatoren het effect van MST beïnvloeden. De resultaten suggereren dat de effectiviteit van MST samenhangt met een lage leeftijd, een langere en meer uitgebreide geschiedenis van delinquent gedrag, de afwezigheid van psychopathische kenmerken en een warme ouder-kind relatie. Ook lijken jongeren zonder migratieachtergrond meer te profiteren van MST en is een langere behandelduur geassocieerd met betere behandeluitkomsten. Bij de inzet van MST kan in het vervolg mogelijk gelet worden op deze factoren om zo de effectiviteit van MST te bevorderen.

(4)

De moderatoren van het effect van Multisysteem Therapie voor delinquente jongeren Het aantal jongeren in de gesloten jeugdzorg stijgt. Uit onderzoek blijkt dat in 2018 2710 kinderen tot 18 jaar in een gesloten jeugdopvang verbleven (Eijndhoven, 2018). Dit is ruim acht procent meer dan het jaar daarvoor. Onder andere jongeren die openlijk antisociaal gedrag vertonen en hiermee een storend effect hebben op de sociale omgeving lopen risico op een plaatsing in een gesloten jeugdinstelling (Nederlands Jeugdinstituut, 2018). Behalve dat uithuisplaatsing naar een instelling voor gesloten jeugdzorg een dure behandelvorm is, kan het langdurige ongunstige effecten voor de jongere met zich meebrengen (Boendermaker, van Rooijen, & Berg, 2010). Zo kunnen bijvoorbeeld depressieve klachten ontstaan en

gedragsproblemen toenemen. Het is daarom van belang om dit aantal terug te dringen. Een interventie die mogelijk uithuisplaatsingen kan voorkomen is Multisysteem Therapie (MST). Deze interventie richt zich op jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud, die ernstig antisociaal gedrag vertonen. Antisociaal gedrag verwijst naar een zich herhalend en hardnekkig gedragspatroon waarbij geen rekening wordt gehouden met de gevoelens van anderen (Rigter, 2013). Hierbij worden fundamentele rechten van personen geschonden of belangrijke regels en normen overtreden. In de jeugdzorg kunnen jongeren die deze

gedragingen vertonen gediagnostiseerd worden met Conduct Disorder (CD) of Oppositional Defiant Disorder (ODD) (American Psychiatric Association, 2014). Deze antisociale

gedragsstoornissen komen in Nederland voor bij ongeveer 5,6% van de jongeren tussen de 13 en 18 jaar oud (Nederlands Jeugdinstituut, 2018). Gedragingen waarbij een uithuisplaatsing dreigt zoals agressie, spijbelen, plegen van delicten, en omgaan met verkeerde vrienden kunnen leiden tot een aanmelding voor MST (Boonstra et al., 2009). Aanmeldingen worden voornamelijk gedaan via andere zorginstanties die betrokken zijn bij het gezin. Een

(5)

levensgebieden voordoet. Deze levensgebieden kunnen school, het gezin, de vrienden en de buurt zijn.

MST kent twee hoofddoelen. Namelijk enerzijds het verminderen van de ernstige gedragsproblemen en anderzijds ervoor zorgen dat het gezin en de omgeving zelf in staat zijn om problemen in te toekomst op te lossen (Boonstra et al., 2009). De gewenste uitkomst is dat de jongere niet uithuisgeplaatst hoeft te worden, een zinvolle dagbesteding heeft en geen antisociaal/delinquent gedrag meer vertoont (Henggeler & Sheidow, 2012). Om deze doelen te bereiken wordt binnen de behandeling uitgegaan van de sociaalecologische theorie van Bronfenbrenner (1979). Deze theorie stelt dat leden van een systeem elkaars gedrag voortdurend beïnvloeden en hieruit volgt dat antisociaal gedrag veroorzaakt wordt door kenmerken van de jongere zelf, maar ook het gezin, de vriendengroep, de school en de buurt. Om die reden zal de aanpak van het antisociale gedrag moeten bestaan uit het versterken van de beschermende factoren en het verminderen van de risicofactoren in de systemen rondom de jongere (Boonstra et al., 2009). Bij aanvang van de behandeling worden daarom meetbare behandeldoelen geformuleerd, die voortkomen uit de wensen van de betrokkenen en

betrekking hebben op de hoofddoelen. Het gezin krijgt hierbij een vaste MST-therapeut toegewezen die 24 uur per dag, zeven dagen in de week, gedurende drie tot vijf maanden voor het gezin klaarstaat. De duur van de MST-behandeling verschilt per gezin en is afhankelijk van de voortgang van de behandeling. Deze therapeut houdt gedurende het traject contact met het gezin en zijn omgeving om samen aan de behandeldoelen te werken.

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van MST, waaronder enkele meta-analyses (Van der Stouwe, Asscher, & Stams, 2014; Lux 2016). Hierbij is

gekeken naar het effect op een aantal behandeluitkomsten. Zo is er allereerst gekeken naar het terugdringen van het delinquente gedrag van de jongere. Daarnaast is het effect op individuele uitkomsten onderzocht, zoals psychopathologie, cognitieve vaardigheden en

(6)

middelenmisbruik. Ook gezinsuitkomsten zoals uithuisplaatsing, opvoedvaardigheden en mentale gezondheid van ouders zijn meegenomen in onderzoek. Tot slot is er gekeken naar peer- en schoolfactoren, zoals het omgaan met deviante vrienden. In het algemeen komt hieruit naar voren dat MST een effectieve interventie is voor jongeren met een antisociale gedragsstoornis (Van der Stouwe et al., 2014; Lux 2016). Zo heeft de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) de effectiviteit van MST onderzocht aan de hand van 22 opgenomen studies. De belangrijkste bevinding is dat MST een klein effect lijkt te hebben op het terugdringen van delinquentie ( d = .20). Verder worden er voor alle uitkomstvariabelen, behalve cognitieve vaardigheden en peer-factoren, kleine positieve effecten gevonden.

Naast de resultaten uit de meta-analyses zijn er bovendien onderzoeken die aantonen dat de effecten ook op langere termijn standhouden (Boonstra et al., 2009; Asscher et al., 2014). Onderzoek van Boonstra en collega’s (2009) laat zien dat door de MST-behandeling onder andere de verwachte kans op recidive, uithuisplaatsing en schoolverzuim vermindert. Door middel van een survivalanalyse is hierbij onderzocht in welke mate de gunstige MST-effecten standhouden. De onderzochte steekproef bestond uit 194 jongeren die twee jaar na afronding van de MST-behandeling samen met hun ouders en gezinsvoogd deelnamen aan interviews. Hieruit bleek dat de gunstige effecten ook standhouden op langere termijn. Twee jaar na de behandeling werden namelijk dezelfde positieve effecten gemeten als direct na de behandeling. Ander onderzoek laat daarnaast zien dat MST leidt tot een verhoogd

competentiegevoel bij ouders, wat zorgt voor verbetering van de opvoedvaardigheden (Asscher et al., 2014). Hierdoor zou het probleemgedrag van de jongere verminderen. In dit onderzoek zijn 256 delinquente jongeren onderzocht en gerandomiseerd toegewezen aan MST of een andere reguliere behandeling. Tijdens de nameting zes maanden na de behandeling liet de MST-groep een grotere afname zien in delinquent gedrag. Opnieuw houden de gevonden

(7)

positieve effecten ook op lange termijn stand. De effecten waren namelijk zes maanden na de behandeling groter dan direct na de behandeling (Asscher et al., 2014).

MST lijkt dus effectief te zijn volgens sterke aanwijzingen en behoort daarom tot één van de effectieve jeugdinterventies opgenomen in de databank van het Nederlands

Jeugdinstituut. Dit betekent in de praktijk dat MST vaak wordt ingezet voor de complexe forensische doelgroep. Er ontbreekt echter een duidelijk inzicht in voor welke groepen de interventie het best lijkt te werken en voor welke groepen minder. Dit inzicht kan verkregen worden door te kijken naar moderatoren die het effect van MST beïnvloeden. In verschillende onderzoeken zijn moderatoreffecten onderzocht maar een overzicht hiervan mist nog. Het is daarom wetenschappelijk relevant om een overzicht te creëren van de moderatoren die een effect lijken te hebben op de behandeluitkomsten van MST. Daarnaast is het maatschappelijk relevant om een inzicht te krijgen in wie het meest profiteert van MST zodat de interventie hierdoor mogelijk gerichter kan worden ingezet. Ook kan uit het overzicht naar voren komen voor welke groepen de interventie mogelijk aangepast zou kunnen worden om de effectiviteit te bevorderen.

Om deze redenen is er in dit literatuuronderzoek gekeken naar welke moderatoren er zijn die het effect van MST mogelijk beïnvloeden. De hoofdvraag luidde: ‘Wat zijn de moderatoren van het effect van MST voor delinquente jongeren?’. Allereerst zullen

achtereenvolgens de verschillende moderatoren worden besproken die een invloed lijken te hebben op de effectiviteit van MST. Hieruit zal vervolgens een overzicht volgen en wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag. Tot slot zullen aanbevelingen worden gedaan voor de wetenschap en de praktijk.

(8)

Om te onderzoeken voor welke groepen MST het best lijkt te werken, kan gekeken worden naar moderatoren die mogelijk het effect van MST beïnvloeden. De meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) en de meta-analyse van Lux (2016) bieden hier een inzicht in. Zoals eerder genoemd blijkt uit de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) dat MST in het algemeen effectief is in het terugdringen van delinquentie. In dit onderzoek zijn 22 studies opgenomen en in totaal zijn er 4066 delinquente jongeren

onderzocht. De recent verschenen meta-analyse van Lux (2016) ondersteunt deze uitkomst. Dit onderzoek bevat 44 gepubliceerde en niet-gepubliceerde onderzoeken en is hiermee momenteel de meest uitgebreide meta-analyse over de effectiviteit van MST. Om te onderzoeken of er kenmerken zijn die het effect beïnvloeden, zijn in beide onderzoeken moderator-analyses uitgevoerd (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016). De gevonden moderatoren zullen één voor één besproken worden beginnend met een aantal kenmerken van de jongere zelf, gevolgd door kenmerken van de context en tot slot een interventiekenmerk. Leeftijd

Ten eerste lijkt de leeftijd van de jongere een belangrijke moderator te zijn voor de effectiviteit van MST (Van der Stouwe et al., 2014). In de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) is gekeken naar de leeftijd van de jongere in relatie tot het terugdringen van delinquent gedrag door MST. Leeftijd werd hierbij gecodeerd als een dichotome moderator, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen jongeren onder en boven de vijftien jaar. Hieruit bleek dat MST het meest effectief lijkt voor jongeren onder de vijftien jaar. In 19 studies waarbij jongeren onder de vijftien jaar oud waren werden namelijk de grootste

effecten van MST gevonden ( d = .421). Deze jongeren lieten de grootste afname van delinquent gedrag zien (Van der Stouwe et al., 2014). Voor jongeren boven de 15 jaar werd daarentegen een minder grote afname van delinquent gedrag gevonden ( d = .105).

(9)

Ook de recent verschenen meta-analyse van Lux (2016) laat zien dat MST mogelijk effectiever is voor jongere delinquenten. Jongeren onder de vijftien jaar werden hierbij opnieuw vergeleken met jongeren boven de vijftien jaar. Er is hierbij gekeken naar het effect van MST op delinquent gedrag. In onderzoeken waarbij de gemiddelde leeftijd onder de vijftien jaar was, verbeterde voor 58% van de jongeren de uitkomst na deelname aan MST. Zo vertoonden zij minder delinquent gedrag. Dit was in tegenstelling tot 55% van de jongeren boven de vijftien jaar. Ondanks dat dit geen groot verschil is, laat dit onderzoek zien dat leeftijd mogelijk een kleine invloed heeft op de behandeluitkomsten van MST.

Geschiedenis van delinquent gedrag

Een ander kenmerk dat invloed lijkt te hebben op de effectiviteit van MST is de geschiedenis van delinquent gedrag van de jongere. Opnieuw blijkt uit de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) namelijk dat jongeren met een meer uitgebreide en

langere geschiedenis van delinquent gedrag meer baat hebben bij MST. Studies opgenomen in de meta-analyse waarbij een groter aandeel van de jongeren al eens eerder gearresteerd was lieten meer verbetering zien na de behandeling. Zo werden er grotere effecten gevonden op het verminderen van delinquent gedrag ( d = .341). Ook lieten deze jongeren een grotere afname zien in psychopathologie. Zij hadden na hun deelname aan MST namelijk minder last van hun psychische klachten. Dit is bovendien in overeenstemming met eerder onderzoek van Lipsey (2009). In zijn meta-analyse is gekeken naar mogelijke factoren die de effectiviteit van een interventie voor jeugdige delinquenten beïnvloeden. Er is hierbij niet specifiek gekeken naar moderatoreffecten van MST, maar naar moderatoreffecten van interventies voor jeugdige delinquenten in het algemeen. Deze interventies varieerden van individuele therapie tot

systeemtherapie. De mate van eerdere delinquentie werd in deze meta-analyse gevonden als een belangrijke factor voor het voorspellende succes van een interventie. Jongeren die meerdere delicten hadden gepleegd werden risicodelinquenten genoemd en lieten na een

(10)

interventie de grootste vermindering in recidive zien ( d = .41). Dit zou erop kunnen wijzen dat MST effectiever is voor risicodelinquenten.

Het meta-analytisch onderzoek van Lux (2016) ondersteunt deze bevindingen. In deze meta-analyse is een vergelijking gemaakt tussen jongeren die al eens veroordeeld waren voor een delict en jongeren die nog geen delicten hadden gepleegd. Naast dat MST zich richt op delinquente jongeren kan de interventie namelijk ook worden ingezet voor jongeren met een minder delinquent verleden (Henggeler & Sheidow, 2012). Uit de meta-analyse van Lux (2016) bleek dat in onderzoeken waarbij het grootste deel van de jongeren minstens één keer was aangehouden voorafgaand aan de verwijzing naar MST, grotere behandeleffecten lieten zien. In tegenstelling tot de groep jongeren die via een niet-strafrechtelijke manier deelnamen aan MST, hadden delinquente jongeren na deelname een lager percentage van delinquent gedrag ( d = 0.345). Ook verbeterde de geestelijke gezondheid van delinquente jongeren ten opzichte van het begin van de behandeling ( d = 0.451).

Deze meta-analyses tonen aan dat MST mogelijk het meest effectief is voor jongeren met een meer uitgebreide en langere geschiedenis van delinquent gedrag (Van der Stouwe et al., 2014; Lipsey, 2009; Lux, 2016). Aangezien de interventie vaak wordt ingezet voor deze forensische doelgroep, is dit een positief resultaat. Jongeren die voorafgaand aan de MST-behandeling nog niet zijn aangehouden profiteren daarentegen mogelijk minder van MST. Het zou hierdoor zo kunnen zijn dat voor deze jongeren een andere behandeling passender is. Psychopathie

Naast de mate van delinquent gedrag lijken ook persoonlijkheidskenmerken van de jongere invloed te hebben op de behandeluitkomsten van MST. Zo is in onderzoek van Manders en collega’s (2013) onderzocht of psychopathie mogelijk een invloed heeft op de effectiviteit van MST. In de meta-analyses van Van der Stouwe en collega’s (2014) en Lux (2016) wordt psychopathie daarentegen niet onderzocht als mogelijke moderator.

(11)

Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis waarbij de gewetensfunctie achterblijft in ontwikkeling of geheel niet tot stand komt (Patrick, Fowles, & Krueger, 2009). Meestal worden hierbij drie dimensies onderscheiden. Ten eerste emotieloosheid, zoals een gebrek aan schuldgevoelens, slechte empathische vaardigheden en weinig emotionele expressie. Ten tweede narcisme, wat zich kenmerkt door een arrogante en bedrieglijke interpersoonlijke stijl in combinatie met manipulatief gedrag. En ten derde impulsiviteit: een impulsieve en

onverantwoordelijke gedragsstijl met slecht gepland gedrag en neiging tot verveling (Patrick, Fowles, & Krueger, 2009). Longitudinale studies hebben al aangetoond dat psychopathie een belangrijke risicofactor is voor de ontwikkeling van antisociaal, agressief en delinquent gedrag (Frick & White, 2008). Jongeren die vanwege hun delinquent gedrag worden

doorverwezen naar MST, hebben dus mogelijk met deze persoonlijkheidsstoornis te kampen. Om deze jongeren effectief te kunnen behandelen hebben Manders en collega’s (2013) onderzocht of deze psychopathische kenmerken een invloed hebben op de effectiviteit van MST. In een gerandomiseerd onderzoek waarbij de behandelgroep MST ontving en de controlegroep een andere reguliere interventie, werden 256 jongeren met elkaar vergeleken. Bij aanvang en zes maanden na de behandeling werden bij de jongere psychopathische kenmerken gemeten middels vragenlijsten. Op basis hiervan werd onderzocht of

psychopathische kenmerken van de jongere invloed hebben op de behandeleffecten van MST. Hierbij werd gekeken naar de afname van externaliserend probleemgedrag als

behandeluitkomst.

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat jongeren zonder emotieloosheid en een laag niveau van narcisme profiteerden van de MST-behandeling (Manders et al., 2013). De analyses toonden namelijk aan dat deze groep jongeren een grotere afname lieten zien van externaliserend probleemgedrag ( d = 0.44). Jongeren die hoog scoorden op psychopathie lieten daarentegen geen verandering zien in probleemgedrag ( d = 0.09). Deze jongeren

(12)

werden gekenmerkt door een hoge mate van emotieloosheid, narcistische trekken en impulsief gedrag. Het lijkt erop dat MST mogelijk niet effectief is voor deze groep jongeren. Deze adolescenten lopen overigens wel een groot risico om ernstiger probleemgedrag te ontwikkelen (Frick & White, 2008). Deze kennis over de effectiviteit van MST voor

adolescenten met verschillende niveaus van psychopathische kenmerken zou kunnen helpen om de behandeling te verfijnen tot de specifieke behoeften van adolescenten. Dit onderzoek laat zien dat voor deze groep jongeren mogelijk een andere aanpak nodig is.

Ouder-kindrelatie

Naast individuele kenmerken van de jongeren lijken ook ouders een invloed te hebben op de behandeluitkomsten. MST is namelijk, zoals eerdergenoemd, een familiegerichte behandeling waarbij de nadruk ligt op meerdere factoren die verband houden met het antisociale gedrag van de jongere (Henggeler & Sheidow, 2012). Om te onderzoeken of er kenmerken zijn in het familie functioneren die invloed hebben op de effectiviteit van MST, hebben Weiss en collega’s (2014) onderzoek gedaan. In hun onderzoek zijn moderatoren geïdentificeerd die mogelijk invloed lijken te hebben op de effectiviteit van MST. Zo is er gekeken naar de ouder-kind relatie, verschillende opvoedstijlen en psychopathologie bij ouders.

In totaal zijn er in het onderzoek 164 jongeren onderzocht die gerandomiseerd werden toegewezen aan de behandel- en de controlegroep (Weiss et al., 2014). De MST-groep telde 84 jongeren en de controlegroep, die een andere reguliere interventie kreeg, bestond uit 80 jongeren. Hoewel de deelnemers niet via het juridische systeem zijn verkregen, was ongeveer 68% ooit betrokken geraakt bij een delict. Om inzicht te krijgen in het familie functioneren vulden de jongeren en ouders vragenlijsten in. De verschillende vragenlijsten trachtten inzicht te geven in het psychologisch functioneren van de ouder, het probleemgedrag van de jongere en verschillende dimensies van de ouder-kind relatie. Op basis van deze gegevens werden

(13)

moderator analyses uitgevoerd om te onderzoeken of er familiekenmerken zijn die invloed hebben op de behandeluitkomsten van MST.

Uit deze analyses bleek dat er één belangrijke moderator was. Een positieve ouder-kindrelatie, gekenmerkt door warmte, was namelijk gerelateerd aan grotere positieve effecten van MST. Jongeren die aangaven een betere band te hebben met hun ouders, lieten een

grotere afname van delinquent gedrag ( d = .376) en psychopathologie ( d = .287) zien (Weiss et al., 2014). Deze resultaten suggereren dat jongeren met een positieve ouder-kindrelatie mogelijk meer profiteren van MST dan jongeren die geen warme relatie met hun ouders hebben.

Etniciteit

Een ander kenmerk dat de effectiviteit van MST lijkt te beïnvloeden is de etniciteit van de jongere en zijn familie. In de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014)

werden namelijk grotere effecten gevonden in studies met een groter percentage autochtone jongeren ( d = .291). Dit geeft aan dat MST effectiever lijkt voor autochtone jongeren. Dit is een opvallende uitkomst, aangezien dit in eerder onderzoek nog niet naar voren kwam (Van der Stouwe et al., 2014). Mogelijk is dit te wijten aan de kleinere steekproefgroottes in individuele onderzoeken en een gebrek aan statistische power (Van der Stouwe et al., 2014). De eerder besproken meta-analyse van Lux (2016) ondersteunt echter de uitkomsten van Van der Stouwe en collega’s (2014). Opnieuw werden grotere effecten op delinquentie gevonden wanneer de meerderheid van de participanten autochtoon was ( d = .516). Deze resultaten kunnen erop wijzen dat er bepaalde culturele barrières bestaan die ervoor zorgen dat MST geen vergelijkbare resultaten oplevert voor culturele subgroepen.

Hoewel het proces van verandering binnen MST is onderzocht, is er een gebrek aan onderzoek waarbij het veranderingsproces bekeken wordt voor gezinnen met een

(14)

minder effectief lijkt voor deze groep. Wel is bekend dat verschillende culturele groepen waarschijnlijk aanzienlijke verschillen hebben in waarden, zoals het accepteren van externe betrokkenheid (Fox et al., 2017). Om een idee te krijgen van de etnische verschillen hebben Fox en collega’s (2017) een kwalitatieve studie gedaan naar de ervaringen van gezinnen met een migratieachtergrond die deelnamen aan MST. Hierbij zijn semigestructureerde interviews afgenomen bij zeven ouders die de MST-behandeling hadden voltooid. Het doel hierbij was om inzicht te krijgen in welke aspecten van MST het veranderingsproces belemmerde of bevorderde.

Ten eerste kwam uit de interviews naar voren dat de ouders het belangrijk vonden om cultureel begrepen te worden door de therapeut. Ouders vonden het bijvoorbeeld prettig wanneer de therapeut nieuwsgierig was naar hun culturele achtergrond en hen met respect benaderde. Ten tweede wezen ouders op het belang van een therapeut die geen aannames maakt en de betekenis achter woorden onderzoekt. Woorden kunnen namelijk meerdere en kwalitatief verschillende betekenissen hebben in verschillende culturele contexten. Ouders gaven daarnaast aan dat de cultuur en de etniciteit van de therapeut geen rol speelt, zolang diegene professioneel en respectvol is in zijn benadering. Ondanks dat dit onderzoek weinig participanten bevat, geven de interviews een inzicht in de belangen van de ouders. Bij een MST-behandeling voor gezinnen met een migratieachtergrond zou mogelijk meer nadruk moeten liggen op deze aspecten om de effectiviteit van de interventie te bevorderen. Behandelduur

Tot slot lijkt de duur van de MST-behandeling invloed te hebben op een aantal behandeluitkomsten van de interventie. MST lijkt ten eerste namelijk effectiever wanneer de jongere de behandeling volledig heeft afgemaakt en niet vroegtijdig is gestopt (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016). Deze jongeren lieten een grotere afname zien in delinquent gedrag ( d = .283). Het aantal weken om de interventie af te ronden kan echter per jongere

(15)

verschillen (Henggeler & Sheidow, 2012). Dit wordt namelijk aangepast aan de behoeften van de jongere en het gezin. In onderzoeken waarin MST gedurende meer weken werd toegepast, werden grotere effecten gevonden op delinquentie en psychopathologie (Van der Stouwe et al., 2014). Dit is overeenstemming met de meta-analyse van Lux (2016). In onderzoeken waarbij jongeren 150 dagen of langer deelnamen aan MST, werden twee keer zo grote

behandeleffecten gevonden dan bij jongeren die minder dan 150 dagen deelnamen aan MST ( d = .324) (Lux, 2016). Deze bevindingen suggereren dat jongeren het meest profiteren van MST wanneer de behandeling langer dan 150 dagen duurt.

Discussie

In dit literatuuronderzoek is gekeken naar verschillende moderatoren die het effect van MST beïnvloeden. Het doel hierbij was om inzicht te krijgen in voor welke jongeren de interventie het best lijkt te werken en voor welke jongeren de interventie mogelijk aangepast zou kunnen worden. De vraagstelling die hierbij centraal stond was: ‘Wat zijn de moderatoren van het effect van MST voor delinquente jongeren?’. De belangrijkste bevindingen van huidig literatuuronderzoek zijn dat er individuele kenmerken, kenmerken uit de context en

interventiekenmerken een invloed lijken te hebben op de effectiviteit van MST. Zo werd allereerst leeftijd als moderator gevonden en lijken jongeren onder de 15 jaar oud meer te profiteren van MST (Van der Stouwe et al., 2014). Daarnaast lijkt een meer uitgebreide en langere geschiedenis van delinquent gedrag gepaard te gaan met grotere effecten op het verminderen van delinquent gedrag (Van der Stouwe et al., 2014). Jongeren met

psychopathische kenmerken lijken echter minder goed te profiteren van MST (Manders et al., 2013). Verder lijkt een warme ouder-kind relatie gerelateerd aan grotere positieve effecten van MST (Weiss et al., 2014) en lijken gezinnen met een migratie-achtergrond daarentegen minder baat te hebben bij de behandeling (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016). Tot slot

(16)

werd behandelduur als moderator gevonden, waarbij een langere behandeling gerelateerd was aan betere uitkomsten (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016).

Samengevat kan worden gesteld dat leeftijd, geschiedenis van delinquent gedrag, psychopathie, ouder-kindrelatie, etniciteit en behandelduur belangrijke moderatoren zijn van het effect van MST. Voornamelijk hebben deze moderatoren invloed op de behandeluitkomst ‘terugdringen van delinquent gedrag’. De meeste besproken onderzoeken richtten zich dan ook op het effect van MST op een vermindering van het delinquente gedrag van de jongere. Dit is tevens ook één van de hoofddoelen van MST en uit onderzoek blijkt dat MST hier over het algemeen een positief effect op heeft (Van der Stouwe et al., 2014). Over

moderatoreffecten op de andere behandeluitkomsten, zoals middelenmisbruik, peer- en scholfactoren en uithuisplaatsing, is minder bekend.

Een verklaring voor leeftijd als moderator ligt mogelijk in de verschillende risicofactoren voor delinquent gedrag voor beide leeftijdsgroepen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat voor oudere jongeren peer- en schoolfactoren het meest voorspellend zijn voor delinquent gedrag en recidive (Van der Put et al., 2012). Het gaat hierbij bijvoorbeeld over de omgang met deviante vrienden en spijbelen. Om recidive van de jongere tegen te gaan, zou daardoor ingezet moeten worden op het verbeteren van deze peer- en schoolfactoren.

Ondanks dat MST zich richt op deze systemen (Henggeler & Sheidow, 2012), lijkt hier geen verbetering in plaats te vinden. Uit onderzoek blijkt namelijk dat er geen effecten worden gevonden van MST op het verbeteren van relaties met peers (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016). De effectiviteit van MST zou daarom vermoedelijk lager zijn voor jongeren boven de vijftien jaar. Voor jongere jongeren geldt daarentegen dat ouders de meeste invloed lijken te hebben op de behandeluitkomst (Van der Put et al., 2012). MST lijkt wel de

opvoedvaardigheden van ouders te verbeteren (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016) en hiermee de effectiviteit voor jongere jongeren te bevorderen.

(17)

Daarnaast kan het moderatoreffect van geschiedenis van delinquent gedrag verklaard worden door het feit dat MST gebruik maakt van het Risks-Needs-Responsivity (RNR) model (Henggeler & Sheidow, 2012). Dit model stelt dat een interventie moet worden aangepast aan het risico, de behoeften en de responsiviteit van de jongere (Andrews, Bonta, & Wormith, 2011). Het risicobeginsel houdt daarbij in dat de intensiteit en de behandelduur moeten worden afgestemd op de mate van risico op recidive van de jongere. Wanneer een jongere al een geschiedenis van delinquent gedrag heeft, is het risico op recidive groter en wordt de interventie juist toegepast. Als het risico voor de jongere laag is en er zijn nog geen delicten gepleegd, dan is de interventie mogelijk te intensief en heeft dit een contraproductief effect (van der Helm & Slotboom, 2016). Dat betekent dat het inzetten van een sterk intensieve behandeling bij een jongere met een laag recidiverisico niet leidt tot een afname van delinquent gedrag, of zelfs een toename hiervan.

Ook het moderatoreffect van de behandelduur kan verklaard worden door het RNR-model. Het is namelijk mogelijk dat een langere behandelduur gerelateerd is aan meerdere problemen bij aanvang van de interventie, en daarom een hoger recidiverisico vóór de

behandeling (Van der Stouwe et al., 2014). Een langere, meer intensieve behandeling zou dan passen in het RNR-model door zijn afstemming op het recidive-risico, waardoor de

effectiviteit van de interventie verbetert.

Een laatste verklaring voor het moderatoreffect van een positieve ouder-kindrelatie is dat in gezinnen met betere ouder-kindrelaties, de adolescent mogelijk meer ontvankelijk is voor de door de therapeut gesuggereerde wijzigingen die de ouder probeert uit te voeren (Weiss et al., 2014). Meer positieve ouder-kindrelaties kunnen namelijk helpen om een positieve sfeer te creëren tijdens de ouder-kind interacties. Dit verkleint de kans dat de adolescent automatisch negatief reageert op het nieuwe gedrag van de ouder (Henggeler & Sheidow, 2012). Evenzo is het mogelijk dat ouders in de context van een positieve

(18)

ouder-kindrelatie zich gemotiveerder voelen om de input van hun therapeut te gebruiken en energie willen besteden om hun eigen gedrag te veranderen (Weiss et al., 2014). Een goede ouder-kindrelatie kan de MST-behandeling zo op een positieve manier beïnvloeden waardoor deze gezinnen mogelijk meer profiteren van MST.

Ter beantwoording van de hoofdvraag is in de huidige literatuurstudie voornamelijk gebruik gemaakt van analyses (Van der Stouwe et al., 2014; Lux, 2016). In een meta-analyse worden resultaten van eerdere onderzoeken samengevoegd om een preciezere uitspraak te doen over een bepaald onderwerp (Chambers, 2004). Dit zorgt ervoor dat de onderzoeksvraag met meer zekerheid beantwoord kan worden. Het gebruik van meta-analyses in de huidige literatuurstudie is dan ook een sterk punt. Informatie afkomstig uit de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) kon daarnaast worden aangevuld met de in 2016 verschenen meta-analyse van Lux, wat de informatie zeer recent maakt.

Er zijn echter ook een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de gebruikte onderzoeken. Zo hadden sommige studies die zijn opgenomen in de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) een twijfelachtige validiteit. Een aantal geïncludeerde studies hadden namelijk een zwak onderzoeksdesign. Echter zijn deze studies wel opgenomen in de meta-analyse, waardoor de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

Ditzelfde geldt voor de meta-analyse van Lux (2016). Ook lieten beide meta-analyses niet toe om meer gedifferentieerde moderatoranalyses te onderzoeken, zoals het testen van verschillen tussen verschillende subgroepen van jongeren met een migratieachtergrond.

Daarnaast kon in de meta-analyse van Van der Stouwe en collega’s (2014) het

moderatoreffect van therapietrouw niet worden meegenomen, terwijl dit wel van belang lijkt. Therapietrouw is het blijven volgen van de door de therapeut voorgeschreven behandeling door de cliënt, en gaat over in hoeverre de cliënt de afspraken nakomt. De veronderstelling is dat de behandelingseffecten van een interventie sterk afhankelijk zijn van de mate van

(19)

therapietrouw (Henggeler, Schoenwald, Borduin, & Swenson, 2006), maar de meta-analyse kon dit nog niet bevestigen (Van der Stouwe et al., 2014). De manier waarop therapietrouw werd gemeten in de gebruikte onderzoeken bleek namelijk inconsistent en kon daardoor onvoldoende valide gecodeerd worden. Het huidige overzicht van de moderatoren van het effect van MST in dit literatuuronderzoek is hierdoor mogelijk niet compleet.

Vervolgonderzoek is nodig om hier meer zicht op te verkrijgen.

Ondanks de kanttekeningen heeft dit literatuuronderzoek een aantal implicaties voor de praktijk. Bij de inzet van MST zal mogelijk naar aanleiding van het moderatoroverzicht rekening gehouden kunnen worden met een aantal factoren. Er zal ten eerste namelijk gelet kunnen worden op de leeftijd van de jongere, aangezien MST mogelijk effectiever lijkt voor jongeren onder de 15 jaar. Om recidive bij oudere jongeren tegen te gaan, moet binnen de MST-behandeling mogelijk meer aandacht komen voor peer- en schoolfactoren (Van der Put, et al., 2012). Ten tweede is het van belang om bij de inzet van MST te inventariseren of er sprake is van psychopathie bij de jongere. Jongeren die hoog scoren op psychopathie hebben namelijk mogelijk geen baat bij de MST-behandeling (Manders et al., 2013). Voor deze jongeren zal er gekeken moeten worden naar een ander behandelingstraject. Tot slot zal er bij aanvang van de behandeling gekeken moeten worden naar het recidiverisico van de jongere om zo de intensiteit van de behandeling aan te laten sluiten. Dit is onderdeel van het RNR-model (Andrews, Bonta, & Wormith, 2011). In de praktijk zou dit betekenen dat er gebruik gemaakt wordt van een risicotaxatieinstrument bij aanvang van de behandeling. Hierdoor kan er bepaald worden welke jongere het meest geschikt is voor een behandeling en worden er meer positieve behandeleffecten bereikt (Lux, 2016). Zo kan de effectiviteit van MST mogelijk bevorderd worden.

(20)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Amsterdam: Uitgeverij Boom. doi:10.1176/ appi.books. 9780890425596.dsm15

Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The risk-need-responsivity (RNR) model: Does adding the good lives model contribute to effective crime

prevention?. Criminal Justice and Behavior, 38(7), 735-755. doi: 10.1177/009385 4811406356

Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W. A., van der Laan, P. H., & Prins, P. J. (2013). A randomized controlled trial of the effectiveness of multisystemic therapy in the Netherlands: post-treatment changes and moderator effects. Journal of Experimental Criminology, 9(2), 169-187. doi: 10.1007/s11292-012-9165-9

Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W., van der Laan, P. H., Prins, P. J., van Arum, S., & Dutch MST Cost-effectiveness Study Group. (2014). Sustainability of the effects of multisystemic therapy for juvenile delinquents in The Netherlands: effects on delinquency and recidivism. Journal of Experimental Criminology, 10(2), 227-243. doi: 10.1007/s11292-013-9198-8

Boendermaker, L., van Rooijen, K., & Berg, T. (2010). Residentiële jeugdzorg: wat werkt?. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Boonstra, C., Jonkman, C., Soeteman, D., & van Busschbach, J. (2009). Multi Systeem Therapie voor ernstig antisociale en delinquente jongeren: twee jaar follow-up

studie. Systeemtherapie-Tijdschrift voor Systeemtheoretische Psychotherapie, (2), 94. Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development. Cambridge, MA: Harvard

University Press.

(21)

educational research (1992-2002). The Journal of Educational Research, 98(1), 35-45. doi: 10.3200/JOER.98.1.35-45

Eijndhoven, J. (2018, 19 juni). Recordaantal kinderen in gesloten jeugdzorg. NOS. Retrieved from https://nos.nl/artikel/2237233-recordaantal-kinderen-in-gesloten- jeugdzorg.html

Fox, S., Bibi, F., Millar, H., & Holland, A. (2017). The role of cultural factors in engagement and change in Multisystemic Therapy (MST). Journal of Family Therapy, 39(2), 243-263. doi: 10.1111/1467-6427.12134

Frick, P.J. & White, S.F. (2008). Research review: The importance of callous-unemotional traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 359-375. doi:

10.1111/j.1469-7610.2007.01862.x

Van der Helm, P., & Slotboom, A.M. (2016). Wat werkt? In I. Weijers. Justitiële interventies voor jeugdige daders en risicojongeren. Den-Haag: Boom criminologie.

Henggeler, S. W., Schoenwald, S. K., Borduin, C. M., & Swenson, C. C. (2006). Methodological critique and meta-analysis as Trojan horse. Children and Youth Services Review, 28(4), 447-457. doi: 10.1016/j.childyouth.2005.07.001

Henggeler, S.W., & Sheidow, A.J. (2012). Empirically supported family‐based treatments for conduct disorder and delinquency in adolescents. Journal of Marital and Family Therapy, 38(1), 30-58. doi:10.1111/j.1752-0606.2011. 00244.x

Lipsey, M. W. (2009). The primary factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: A meta-analytic overview. Victims and offenders, 4(2), 124-147. doi: 10.1080/15564880802612573

(22)

(dissartatie). Geraadpleegd van https://etd.ohiolink.edu/!etd.send_file?accession= ucin1460 729952&disposition=inline

Manders, W. A., Deković, M., Asscher, J. J., van der Laan, P. H., & Prins, P. J. (2013). Psychopathy as predictor and moderator of multisystemic therapy outcomes among adolescents treated for antisocial behavior. Journal of abnormal child

psychology, 41(7), 1121-1132. doi: 10.1007/s10802-013-9749-5

Nederlands Jeugdinstituut. (2018). Multisysteem Therapie (MST). Retrieved from https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/Erkende-interventies-Multisysteem-Therapie-(MST)

Patrick, C. J., Fowles, D. C., & Krueger, R. F. (2009). Triarchic conceptualization of psychopathy: Developmental origins of disinhibition, boldness, and

meanness. Development and psychopathology, 21(3), 913-938. doi: 10.1017/S095457 9404000492

Van der Put, C.E., Deković, M., Stams, G.J.J., Hoeve, M., & van der Laan, P.H. (2012). Het belang van vroegtijding ingrijpen bij jeugdcriminaliteit. Kind & Adolescent, 33(1), 2-22. doi: 10.1007/s12453-012-0001-9

Rigter, J. (2013). Handboek Ontwikkelingspsychopathologie bij Kinderen en Jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Van der Stouwe, T., Asscher, J.J., Stams, G.J.J., Deković, M., & van der Laan, P. H. (2014). The effectiveness of multisystemic therapy (MST): A meta-analysis. Clinical

psychology review, 34(6),468-481. doi: 10.1016/j.cpr.2014.06.006

Weiss, B., Han, S. S., Tran, N. T., Gallop, R., & Ngo, V. K. (2015). Test of “facilitation” vs.“proximal process” moderator models for the effects of Multisystemic Therapy on adolescents with severe conduct problem. Journal of abnormal child

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1) hoe vaak wordt een gedragsbeïnvloedende maatregel geadviseerd, geëist en opgelegd en om welke redenen wordt een advies van de Raad voor de Kinderbescherming wel of

When comparing results for the four samples that can be analyzed, a clear and gradual decrease of copper oxide from the glaze towards the core material is noticed. 318

We assume that a fixed order price, in addition to state-dependent holding costs are incurred, and that the depletion of inventory occurs at a deterministic rate, which is determined

Op basis hiervan kan verwacht worden dat in wat voor stemming de consument verkeert – positief of negatief – dit weinig tot geen effect zal hebben op de attitude die de

hoeverre is er een verband tussen het verschijnen van een nieuwsbericht over ING omtrent filantropie en de beurswaarde van het aandeel ING Group N.V.?’ (RQ3a) en ‘In hoeverre kan

Since information received by road stakeholders will be used to make decisions about, for example, the routes taken during maintenance or the time of traveling

Stel dat een internetgebruiker zich wel bewust is van het feit dat er zonder zijn toestemming cookies op zijn computer geplaatst kunnen worden, dan weet hij

Given the findings of this study we hereby draw two conclusions: (1) pre-service teachers who participated in the professional development designed in this study had