• No results found

Boekbespreking: A. Riva: Tricholoma (Fr.) Staude

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbespreking: A. Riva: Tricholoma (Fr.) Staude"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COOL IA

32/1

1989

-CONTACTBLAD VAN DE

NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING

(2)

....

Bestuur van de Nederlandse Mycologische Vereniging:

Dr. M. E. Noordeloos, voorzitter, Soliogenstraat 12, 2804 XT Gouda tel.: 01820-38684.

Dr. Th. W. Kuyper, secretaris, Weverstraat 4, 9411 NC Beilen, tel.: 05930-4617.

Dr. E. Batten, penningmeester, Dorpsstraat SA, 7218 AD Almen, gironr.: 90902, tel.: 05751-923.

Mw. C. M. den Held-Jager, vice-voorzitter, verzorgt tevens het excursieprogramma, Gen. de la Reijlaan 25, 3806 DA Gouda, tel.: 01820-17759.

Mw. A. Mertens, publiciteit, Grote Markt 4, 2511 BG Den Haag.

tel.: 070-600292.

-•

Dr. C. Bas, vertegenwoordiger van de F1oracommissie, Joh. Wagenaarlaan 12, 2342 XD Leiden,

tel.: 071-760640. I

•••

.:

-

-

..

I

- ---

--==---

--I

i

,•

...

-INHOUD VAN DE REDAKTIE I

-

....

..

....

IN MEMORIAM HANSVAN HAREN

IN MEMORIAM K. BOOIJ

Problemen met soortomgrenzing in lfe/vel/a

HÄFFNER, JÜRGEN REIJNDERS, A. F. M. GEESINK, J. JANSEN, A. E.

Een interessante Gordijnzwam: Cortinarius inamoenus

WANNINGEN, DINANT UIT DE TIJDSCHRIFI'EN BOEKBESPREKINGEN

Over een zeldzame Trechispora-soort

De eerste bijeenkomst van het Europees comité voor de bescherming van paddestoelen Paddestoelenmuseum in Bad Laasphe

LIJSTVAN NOG VERKRUGBARE PUBLIKATIES VAN DE NMV

MYCOLOGISCHE PUBLIKATIES, VERKRUGBAAR BIJ HE'II RIJKSHERBARIUM

Omslag: Xerocomus parasiticus, de Kostgangerboleet, parasiterend op Aardappelbovisten. Tekening: Dr. G. A. de Vries.

.

.:.

pag . 1 pag . 2 pag . 2

pag . 2 pag . 6

..

pag. 9

..

pag. 11 pag. 13 pag. 14 pag. 15 pag. 19 pag.20

••

..

(3)

Coolia 32 (1), januari 1989

VAN DE REDAKTIE

Dit nummer van Coolia is de eerste aflevering van alweer de 32ste jaargang. Met ingang van deze jaargang zal Marijke Nauta uit de eindredaktie treden en verder als zgn. buitenredak-teur aan Coolia verbonden blijven. De eindredaktie blijft in handen van Huub van der Aa en Rob Samson, die een aantal veranderingen bij de voorbereiding van de verschillende afleve-ringen zullen bewerkstelligen. Enkele daarvan zijn van technische en organisatorische aard en de lezer zal daar alleen door een iets veranderde lay-out wat van gewaar worden. Wij pro-beren dat te bereiken door gebruik te maken van nieuwe mogelijkheden die de drukker ons biedt en door een stringentere naleving van de afspraken over de werkverdeling tussen bui-ten- en eindredakteuren. Dat betekent dat de buitenredakteur, die voor een bepaalde afleve-ring verantwoordelijk is, de kopij van dat nummer geheel zal verzorgen, inclusief de illustra-ties, Engelse samenvatting en literatuurlijsten. De buitenredakteur overlegt ook met de au-teurs over eventuele veranderingen. De buitenredakteuren voor de volgende twee afleverin-gen worden altijd in Coolia vermeld. Over de samenstelling van een nummer beslissen eind-redakteur en buiteneind-redakteur samen, met name ook omdat de laatste het beschikbare bud-get in de gaten moet houden.

Naast de tekstvoorbereiding door de buitenredakteuren zullen we in deze jaargang enkele nieuwe rubrieken starten: Machiel Noorddoos zal een rubriek "BIJZONDERE VOND-STEN" beginnen, waarvoor hij korte mededelingen van leden, die aardige of vermeldens-waardige vondsten hebben gedaan graag tegemoet zien. Huub van der Aa zal de bij de bi-bliotheek binnenkomende tijdschriften doornemen en er de belangrijkste artikelen uit noe-men. De al bestaande rubriek boekbesprekingen komt voor verantwoording van Marijke Nauta.

Het Redaktieadres wordt nu, voor alle post, inclusief manuscripten: Postbus 273, 3740 GC Baarn, maar alle binnenkomende kopij zal meteen naar de verantwoordelijke buitenre-dakteur worden doorgezonden. Deze geeft overgebleven kopij op zijn of haar beurt door aan de volgende buitenredakteur.

Er bereiken de redaktie zowel positieve als negatieve reakties op zowel vorm als inhoud van het blad. Daarbij zijn ook verzoeken om Coolia groter, fraaier en gevarieerder te maken. Voor de variatie zijn we mede aangewezen op de leden, die ons hun pennevruchten toever-trouwen. En de buitenredakteuren blijven bereid om ook onervarenen in woord en daad (b.v. bij het tekenen) bij te staan! De roep om mooier en groter is de redaktie natuurlijk uit het hart gegrepen: wij zouden niets liever doen dan een dik, kleurrijk geïllustreerd mycolo-gie-magazine uitgeven! Maar onze vereniging heeft slechts 500 leden en voor een tijdschrift in onze taal is geen grote buitenlandse markt. We moeten dus roeien met de (financiële) rie-men die we hebben en vooral gebruik maken van de bereidwilligheid van zo veel mogelijk le-den om iets voor het tijdschrift te doen. We hopen dat ook deze nieuwe jaargang van Coolia een weerspiegeling kan zijn van alles wat er in onze vereniging leeft.

(4)

IN

MEMORIAM HANS VAN HAREN

Begin oktober overleed onverwacht tijdens een vakantie in Spanje ons lid Hans van Ha-ren. Samen met zijn echtgenote behoorde hij tot de actieve leden van onze vereniging. Door zijn brede biologische belang telling bezocht hij veel verschillende biotopen, waar hij ook bijzondere paddestoelvondsten wi t te doen. Zo herinneren wij ons prachtig ma-teriaal van Amanila vittadiniivan een volkstuin bij 's-Gravenhage, dat door hem was verzameld.

Zijn voornemen om zich intensief met het geslacht Pluteus bezig te houden, heeft door zijn onverwachte dood geen kan gehad.

Wij wensen vooral Jeanette, zijn echtgenote, de kracht toe om dit verlies te dragen.

Hij zal in de herinnering van vele leden van onze vereniging blijven voortleven.

IN MEMORIAM K. BOOD

Op 13 juli 1988 overleed ons lid K. Booij. Hoewel hij de laatste jaren slechts zelden pre-sent was op bijeenkomsten van onze vereniging, is hij bij vele leden bekend vanwege zijn publikaties in Coolia, die over verschillende groepen van de Agaricales handelden. Hij was een van de weinige leden van de NMV, die zich met de studie van de Gordijn-zwammen bezig hield.

Hij ruste in vrede.

Coolia 32 (1), januari 1989

SUMMARY

PROBLEMEN MET SOORTOMGRENZING

IN HELVELLA

JURGEN HÄFFNER, Rickenstrasse 7, D-5248 Mittelhof, Bondsrepubliek Duitsland

Tbc problem of character variability witbin the genus Helvel/a is cxplored, excmplified. with taxa from Sect.

La-cuno ac. lt is concludcd tb at only onespecies, viz. H. lacunosa, deserves specific ra ok, whereas the taxonomie sta-tu of H. helveilu/a mu t rem a in omewhat dubious. Reasoos for acceptiog a pecies concept that is basedon such phenotypic variability are discussed. Acceptance of this concept seems to be more a question of psychologism than of objective taxonomy.

Het geslacht Helvel/a L.: Fr. telt volgen een recente bewerking in Europa een kleine vijf-tig soorten (Häffner, 1987). De omgrenzing van deze soorten is lang niet altijd gemakkelijk. Met name de variabiliteit van een aantal soorten is nog onvoldoende bekend. Dit blijkt al uit het feit dat er 320 namen en combinaties voor deze 50 soorten voorgesteld zijn!

(5)

valt op dat er veel gevallen zijn waar de auteurs het er niet over eens zijn of een bepaald taxon soortrang verdient of beter als intraspecifiek taxon beschreven kan worden. Dit weerspiegelt het feit dat de verschillende auteurs een duidelijk verschillende soortopvatting hanteren. Om dit probleem, welke soortopvatting de juiste is, op te lossen is het gewenst en noodzake-lijk om rekening te houden met de variabiliteit van paddestoelen. We moeten gedurende vele jaren nauwkeurig gemarkeerde mycelia vervolgen om te zien in welke mate de uitwendige omstandigheden invloed uitoefenen op een aantal kenmerken, die vroeger als zeer

belang-rijk voor de soortomgrenzing werden be chouwd. Wanneer we dat doen zal blijken dat de morfologie van de afzonderlijke soorten niet iets onveranderlijks is, maar al naar gelang deze uitwendige omstandigbeden (temperatuur vochtigheid, voedselrijkdom etc.) kan variëren. Alleen na een dergelijke dynamische tudie is bet mogelijk om de type-collecties van de ver-scbillende "soorten" werkelijk te beoordelen. Zoals ik hieronder aan het voorbeeld van Hel-vel/a lacunosa

Afz.:

Fr., de Zwarte kluifjeszwam, zal aantonen, blijkt dat alleen een breed opgevat soortconcept recht doet aan de variabiliteit van de soorten. Studie van andere soor-ten leidt in beginsel tot dezelfde conclusie. De lezer zij daarvoor naar mijn recente bewerking (Häffner, 1987) verwezen.

De typische Helvel/a lacunosa is een gemakkelijk herkenbare paddestoel, gekarakteri-seerd door een sterk geribde steel, waarvan de ribben anastomoseren en een onregelmatig gevormde, grijze tot grijsbruine hoed. Deze typische vorm kan tot maximaal12,5 cm hoog worden. Binnen dit taxon kunnen gemakkelijk verschillende kleurvarianten onderscheiden worden, variërend van vrijwel wit tot geheel zwart. Aan dit kenmerk kan overigens geen be-tekenis toegekend worden, omdat het volledig van de weersomstandigheden afhankelijk is. Bij sterke regenvalspoelt namelijkhet pigment, dat in water oplosbaar is, uit en de aldus

wis-elende concentratie aan kleurstofbepaalt de kleur van het apothecium. Alleen zuiver witte, albinistische exemplaren, waarbij het pigment erfelijk vastgelegd ontbreekt, kunnen als

af-zonderlijk taxon onder cbeiden worden, maar ten hoogste als variëteit (var. /actea). De door Breitenbach & Kränzlin (1981: pl. 15) afgebeelde H. locteabehoort echter nog tot een zeer bleke variant van de typische variëteit van H. lacunosa.

Naast deze typische vorm met onregelmatig apothecium, worden ook varianten met een oorvormig apothecium aangetroffen. Deze varianten werden oorspronkelijk als Helvel/a su/cata Afz.: Fr. beschreven. Over de vraag of deze twee taxa synoniem zijn, wordt heden ten dage nog steeds gediscussieerd. Dissing (1966) beschouwt het uiteindelijk als onmogelijk het ondubbelzinnige bewijs dat het hier éen soort betreft te leveren, maar is er na studie van meer dan 600 collecties niet in geslaagd kenmerken te vinden die een onderscheid tussen beide oorten mogelijk maken. Op grond daarvan meent hij dat de uiteindelijke keuze van de taxonoom in zekere mate ubjectief blijft. Op grond van het Nederlandse materiaal

aar-zelde Maas Geesteranus (1967) overigen rtiet om beide namen als synoniem te

beschou-wen. Een krachtige tegenstander van deze synonymie was Benedix (1971).

De consequentie van de opvatting van Benedix leidt ertoe dat noodzakelijkerwijze meer soorten in dit complex onderscheiden moeten worden. Dit begint met een oorvormige

va-riant met twee toppen ( H. platycephala Benedlx), vervolgen met drie toppen ( H. tricuspi-data (Krom bh.) Velen.) en eindigt met een variant met vier toppen (als ik zou willen zou ik dat taxon als H. quadricuspidata kunnen beschrijven; maar dat is uiteraard niet serieus

be-doeld .... ). Op grond van eigen, langjarig onderzoek aan een aantal gemarkeerde mycelia kwam ik tot een overeenkomstige con cl u ie als Dis ing. Deze "su/cata "-vormen werden hoofdzakelijk in mei en juni gevonden en waren in de herfst veel zeldzamer. Eventueel zijn

(6)

zulke vormen als een aparte variëteit van H. lacunosa op te vatten.

Ook van dit "sulcata "-type kunnen uiteraard de verschillende kleurvarianten weer aange-troffen worden. Daarnaast kunnen we ook varianten met een vrijwel witte steel aantreffen ( H. sulcata var. pallidipes Boud., H. sulcata var. leucopus Grelet). Ook deze variant is (echt een fenotypi che m dificatie van de typische H. lacunosavar. sulcata, en dus verder zonder enige taxonomische betekeni .

Hel vel/a phlebophora Pat. & Doass., door Billekeos ( 1984) voor Nederland vermeld, is een ander taxon uit dit complex, dat zich van H. lacunosa zou onderscheiden door de chennvormige habitus met sterk vertakte ribben aan de bujtenzijde. In microscopisch op-zicht zijn er geen ver chillen met H. lacunosa. Breitenbacil & Kränzlin (1981: pl. 17) geven een afbeelding van wat zij H. phlebophora noemen. In de tweede druk van hun boek (uit 1984) is deze plaatvervangen en suggereren de chrijvers dat de eerdere afbeelding op een vruiant van H. lacunosa betrekking heeft. Uit eigen waruuemingen bleek mij dat er overgan-gen tus en de "typische" H. phlebophora en H. lacunosa var. sulcata kunnen voorkomen. Vooral bij for e exemplaren blijkt het vaak buitengewoon moeilijk om deze taxa te scheiden (Häffner 1987: 138). 0 k het Nederland emateriaal bleek intermediair tussen beide taxa te zijn. Het is mogelijk dat ook H. phlebophora slechts een infra pecifiek taxon van H. /acuno-sa is.

Helvel/a helveilu/a (Dur. & Mant.) Diss., een mecliterrane soort, die door Dissingin de sectie Leucomelaenae is geclassificeerd, lijkt op grond van eigen waarnemingen uit Corsica en Mallorca eveneens tot de ectie Lacunosae te behoren. Dit taxon verschilt van H.

lacuno-sa door langere paren (21-25 x 11-14 !J.m), ruwe (niet gladde) buiteil2ijde en een donker-bruin pigment dat tot diep in de parafysen en excipulum reikt. Op grond van deze kenmer-ken beschouw ik dit taxon voorlopig als een aparte soort.

Wie twee of drie of tien collecties uit een dergelijk variabele groep van taxa nauwkeurig bestudeert, zal er ongetwijfeld in lagen om pregnante verschillen tussen deze collecties te vinden, zodat deze collecties ondubbelzinnig als taxonomisch zelfstandig beschouwd kun-nen worden. Maar wie honderd of zelfs duizend collecties van veel verschillende vindplaat-sen even zorgvuldig bestudeert, zal merken dat in dit geval de betekenis van de verschillende kenmerken steeds minder wordt en dat de omgrenzing van de afzonderlijke taxa steeds wil-lekeuriger wordt, omdat ook steeds meer tussenvormen worden gevonden. Dit verschijnsel vormt voor taxonomen een fundamenteel probleem, waarvoor in principe leehts twee op-los in gen bestaan. Ofwel wordt het op plitsen in nieuwe soorten teeds verder voortgezet, waru·bij teects ubtielere kenmerken noodzakelijkerwijze gebruikt worden, en onvermijde-lijk en automatisch nieuwe soorten worden gecreëerd. Uiteindelijk kan men op deze manier van H. Lacunosa wel 20 soorten afgrenzen. Tenslotte wordt echter elke nieuwe vondst een nieuw soort!

Naast deze ortvermenigvuldiging op grond van morfologi che kenmerken, kan men dezelfde redenering op de oecologie toepassen (elke soort haar eigen tandplaat voorkeur; vergelijk de problematiek met H. pa lustris

Peck

en H. philonotis Dissing, welke naar mijn mening standplaat modjfJ.catie van de variabele H. /acunosa zijn) en op de geografische verspreiding ( oorten uit arcti che of alpiene streken of uit het Middellandse Zeegebied). Zo kan de taxonoom doorgaan metsteed nauwer omgren de ' oorten' . Een dergelijke procedure is echter in veel gevallen onjujst en niet erieus, omdat het van de foutieve veron-der telling uitgaat dat individuen van een soort in de natuur constant zijn. De ervaring leert echter dat elk organisme zich kan aanpassen aan de uiterlijke omstandigheden en dat deze

(7)

aanpassing gepaard kan gaan met morfologische veranderingen. Helaas is dit verschijnsel van door milieu-omstandigheden bepaalde modificatie nog onvoldoende in de mycologie erkend.

De tweede principiële mogelijkheid voor de taxonoom bestaat in de keuze voor een bre-dere soortopvatting. Hierbij gaat men ervan uit dat modificaties, die door ontwikkeling, weersomstandigheden of door de standplaats bepaald zijn, niet als afzonderlijke soorten op-gevat kunnen worden, omdat deze verschillen niet erfelijk vastgelegd zijn. Eventueel kun-nen deze variantenals aparte variëteiten afvormen beschreven worden, zij het met de erken-ning dat de grenzen tussen de afzonderlijke variëteiten en vormen vaak onscherp en dus enigszins subjectief zijn.

Met nadruk wil ik stellen dat een dergelijk breed soortconcept nauwkeurig en ondubbel-zinnig afgegrensde soorten niet met elkaar verwart, ook al wordt dat door de critici van een dergelijk soortconcept herhaaldelijk beweerd. Ik wil juist het tegendeel verdedigen, name-lijk dat een dergename-lijk breed soortconcept juist een meer complete beschrijving van een soort

representeert. ·

Ik kom dan ook tot de conclusie dat alle zogenaamde soorten uit de sectie Lacunosae (be-halve misschien H. he/vellula) zo dicht bij elkaar staan, dat slechts de erkenning van één soort, H. lacunosa, correct is. De vraag of dit soortconcept, dat naar mijn mening het beste met de realiteit overeenstemt, ook in bredere kring erkenning zal krijgen is slechts

gedeelte-lijk een wetenschappegedeelte-lijk probleem. Van grotere betekenis is wellicht de tijdgeest, waarach-ter zich menselijkeijdelheid en carrièrezucht, of juist altruïsme en onbaatzuchtigheid verber-gen. Tot nu toe strekt het taxonomen tot grote eer wanneer ze nieuwe soorten maken. Daar-entegen is het een ondankbare Sisyphusarbeid om al deze, ten onrechte gecreëerde soorten, weer op te heffen.

(Vertaling en bewerking: Thomas W. Kuyper.) LITERATUUR

Beuexix, E.H. (~972). Art-und Gattungsgrenzen bei höheren Discomyceten IV. Die Kulturpflanze 14: 162-183. Billekens, P. (1984). Een oieuwe Jielveffa voor Nederland: Helvel/a phlebophora. Coolia 27: 7-9.

Breitenbach, ). & F. Kränzlin (1981). Pilze der chweiz. Teil I. (Tweede druk: 1984.)

Dissing, H. (1966). Thc genus Helveffa in Europe with pecial emphasis 011 the species found in Norden. Dansk

bot. Ark. 25 (1 ): 1-172.

Häffner, J. (1987). Die Gatllmg Helvel/a- Morphologie und Taxonomie. Beih. Z. Mykol. 7: 1-165. Maas Geesteranus R. (1967). De fungi van Nederland 2a. Pezizales deel I. Wetensch. Meded. K.N.N.V. 69:

(8)

Coolia 32 (1), januari 1989

EEN INTERESSANTE GORDIJNZWAM:

CORTINARIUS INAMOENUS

A.F.M Reijnders, Schuilenburgerplein 1- B72, 3816 TD Amersfoort

SUMMARY

Record of the aceurenee of Cortinarius inamoenus J. Favre in an avenue under Populus a/ba on calcareous river clay in the Netherlands. This rare species is extensively described and illustrated.

Zoals nu wel algemeen bij de liefhebbers van de paddestoelenstudie bekend is, zijn de ri-vierkleibossen gekarakteriseerd door een aparte flora van soorten, die men elders in het land nauwelijks of in het geheel niet vindt. Er komen dus veel voor Nederland zeldzame soorten voor, maar enige malen konden wij er soorten aantreffen die in geheel Europa zeldzaam zijn. Het mooiste voorbeeld is wel de vondst van Lactarius mairei Malenç. op twee plaatsen in 1962 en 1967, waarover ik eerder een artikel schreef (Reijnders, 1969). Een ander feno-meen is, dat men hier soorten vindt, waarvoor de literatuur een geheel ander habitat ver-meldt. 't Bekendste voorbeeld daarvan is wel Russula viscida Kudrun, die slechts zou voor-komen in montane naaldbossen en die in Nederland reeds in 1949 in geheel andere milieus gevonden werd (zie Daams, 1965). De vondst op meer zure bodem zal wel een uitzondering blijven, maar in de kleibossen voeft deze soort, die we kunnen vinden onder de meest uiteen-lopende loofbomen, zich zeer goed thuis. Bekend is het voorkomen in de Laan van Bever-weert onder Linden.

In 1986 en 1987, laat in het najaar, vonden we op de wegens de soms massale fructificatie van Leccinum duriusculum (S. Schulz.). Sing. beroemde Abelenlaan te Beesd een Gordijn-zwam, die scoorde op beide punten: blijkbaar een grote zeldzaamheid, èn voorkomen in een milieu dat zeer sterk afwijkt van het in de literatuur vermelde. Men is bij zo'n determinatie onderhevig aan allerlei twijfels, maar de kenmerken waren zo karakteristiek dat ik geen an-dere keus heb, dan deze exemplaren te beschouwen als Cortinarius inamoenusJ. Favre. Laat in het najaar vinden we in deze laan verscheidene interessante Cortinarü: C. crassus Fr. sen-su J. Lange (zie Reijnders, 1986), C. damascenus Fr. enz. Aan het eind van dit artikel wordt nader ingegaan op het bijzondere van deze vondst.

Beschrijving - Fig. 1.

Hoed tot ongeveer 80 mm in diameter, jong met neergebogen rand, later uitgespreid met stompe umbo of± vlak, aanvankelijk witviltig door velum, jong kleverig, niet slijmig, droog glanzend; umbo of centrum bleekomber of ook met oranje-okerkleurige tinten of zelfs naar sienna (Watling 18 (iets bleker), 14 of 11; Séguy 176 (iets bleker), of 191, 192 of 246, 247) naar de rand beduidend bleker, zeemleerkleurig (S. 249, 250) met ingegroeide donkerder vezels, aan de uiterste rand vaak met velumresten.

Lamellen, L = ± 70, 1 = 1-2, vrij dicht opeen, bochtig aangehecht, aanvankelijk geelwit (S. 199), naderhand levendig gekleurd, oker-oranje, sienna (S. 246, W. 11 ).

Steel fors, tot 100 x 15-20 mm, soms ook van boven verbreed, jong met spinnewebachtig velum overtrokken of met velumzon es, en in ieder geval een gordel van het velum, wit, van onderaf levendig okeroranje wordend (S. 246).

(9)
(10)

gemeen hebbend, maar toch wat anders.

Chemische reacties. Basen op hoedvlees: gelijkmatig geel; guajac op vlees langzaam blauwgrijs wordend; FeS04 op vlees: bruinachtig olijfkleurig, op hoedhuid: roodbruin.

Sporenfiguur warmbruin (W. 11-12, S. ± 191 ).

Sporen 11,0-13,0( -13,5) x 6,7-7 ,5( -8,0) f!m, elliptisch-amandelvormig, met bruine grof-knobbelige wand.

Basidiën 45-65 x 9-11 f!m, slank.

Lamellentrama eerst regelmatig, later vanaf basis wat onregelmatig wordend; elementen van het mediostratum tot 20 f!m breed; subhymenium dun, bestaande uit vertakte hyfen. Hoedhuid een 40-50 f!m dik laagje van dunne hyfen met een diameter tot 5 f!m, dat geheel of in het bovenste deel verslijmd is; hieronder een laag meest liggende of enigszins vervloch-ten hyfen met korte brede elemenvervloch-ten van 50-70 x 16-22, 5 f!m, met membranair incruste-rend roodbruin pigment.

De determinatie van deze Phlegmacium leverde door de duidelijke kenmerken: de lichte kleur, de afwezigheid van violette tinten, de stank en de duidelijke geelverkleuring van het vlees met basen geen moeilijkheden op. Hij is verwant aan Cortinarius latus Fr., maar is van deze te onderscheiden door de lichter gekleurde hoed, de afwezigheid van violette tinten (echter, een violette steeltop en eventueel violet in de hoedrand is bij de laatstgenoemde ook geen con tant kenmerk), de geur en vermoedelijk ook de habitat ( C. latus zou op zuurdere bodem voorkomen).

Twee oorten die wat kleur en vorm betreft met C. inamoenus verward kunnen worden,

zijn C. validus J. Favre en C. rufoalbus Kühner. Zij missen echter beide de gele reactie met basen. De eerste is bovendien zeer slijmig en komt in uitgesproken zure omgeving voor; de tweede heeft aanvankelijk lichtpaarse lamellen.

Onze exemplaren komen vrijwel in alle opzichten met de beschrijving van C. inamoenus overeen, ook het voorkomen op kalkhoudende grond wordt vermeld. Het ligt ook voor de hand om deze Cortinarius te vergelijken met C. crassus Fr. sensu J. Lange, die in dezelfde laan voorkomt, ditmaal ook onder Abelen. Die soort heeft echter een heel andere kleur, meer hazelnootbruin zonder de levendige tinten van C. inamoenus, ook de sporenfiguur is anders gekleurd, terwijl bovendien de onaangename geur van beide niet precies dezelfde is, en de chemische reacties ook verschillen vertonen.

Het lijkt erop dat C. inamoenus een zeer zeldzame soort is. Hij werd beschreven in 1960 van twee vindplaatsen in het Zwitserse Nationaalpark op vtij grotehoogte ( 450 en 1900 m) onder naaldbomen (Den, Spar, Lariks) op kalkhoudende klei (Favre, 1960). Moser ( 1960: 254) neemt deze vindplaatsen over in zijn boek over Phlegmacium. Ik ben niet in staat ge-weest nog andere opgaven voor Europa te vinden. Lijsten van de soorten die voorkomen in de Bond republiek (Br in ky & Haas, 1976), de D.D.R. (Kreisel, 1987), Litauen, Letland

en Estland (Urbonas, Kalamees en Lukin, 1986) bevatten geen opgave van deze soort, ook

komt hij nietvoor in de tabellen van Antoine voor Noordoost Frankrijk (1981, 1988). Het Fran e tijdschrift, Documents mycologiques, bevat erg veellijsten en beschrijvingen van Cortinarü, medenaar aanleiding van de "Journées européennes du Cortinaire", die in 1988 reeds voor de zesde keer werden georganiseerd. Maar een opgave van onze soort kon ik er niet io ontdekken. Een recente soortenlijst voor Groot-Brittannië is er niet en dan is Scandi-navië er ook nog ... Ik zou dus niet willen beweren dat deze soort verder nog niet in Europa is gesignaleerd, maar zeer zeldzaam is hij wel. Als de kenmerken ook niet

(11)

zo duidelijk waren, zou ik het ook niet gewaagd hebben van dit fenomeen in de Abelenlaan te Beesd melding te maken, maar grote verrassingen zijn in de paddestoelenstudie altijd mo-gelijk!

LITERATUUR

Antoine H. (1981). Clé analytique des Cortinaircs du Nonl-Est d la France. D c. mycol. 12(45~. J-80.

-(1988). Compléments à la clé aoalytique des Cortinaires du Nord-Est de la France. Doe. mycol. 19 73): 33-35. Bre in ky, A. & Haas, H. ( 1976). Uebcrsicht der in der 'Bundesrepublik Dcut chland bcobnchtcten Jäucr- und

Röhrenpilze. Beib. Z. Mykol. l: 43-161. Daams, J. ( l965). Russul a viscidtl. Coolia 12: 13.

Favre, J. (1960). Catalogue descriptif des champignons supérieurs de la Zone subalpine du pare National Suisse. Ergebn. wiss. Unters. Schweiz. NatnPark, n.F. VI, 42.

Kreisel, H. ( 1987). Pilzflora der Dcut chen Dcmokratischen Republik. Jena, 281 p.

Mo er, M. (1960). Die Gattung Phlegmacium. Die Pilze Mitteleuropas 6. Bad Heilbrunn, 440 p.

Rcijnders, A.F.M. (1969). Lactarius maireiand its occurcnce in the Netberlands. Neth. J. Pl. PathoL 75: 35-39. (1986). Cortiuarius emssus scnsu J. Lange in Nederland. Coolia 29: 10-16.

Séguy E. (1936). Code universel des coulcu . Pari .

Urbonas, V., Kalamees, K. & Lukin, V. (1986). Conspectus florurn agaricalium fungorurn (Agaricales s.l.)

Li-thuaniae, Latviac et Estoniae. Vilnius.

Watling, R. (1969). Colour identification chart. British Fungus Flora. Agarics and boleti: introduction. Edinburgh.

Coolia 32 (1), januari 1989

OVER EEN ZELDZAME TRECHISPORA-SOORT

J. Geesink, Molenstraat 27, 6914AC Herwen

SUMMARY

A find of the rare species Trechispora praefocata is extensively described and illustrated.

De excursie bij Valkenburg op 7-5-'88 o.l.v. de heer Kelderman beloofde bij aankom t bij het excur ieterrein Scha elsbergerbos weinjg goed wegens de droogte tijdens de maandapril

en die dag ook nog een stralende zon. Vooral de ochtendexcur ie bracht we.inig op.

Pas na een uurtje vond ik iet op de zinderende helling. Op droog, dood

plantaardigmate-riaal had in betere tijden een witte korstzwam gegroeid die op grillige wijze enige dm2

be-Joeg en door uitdroging zeer breekbaar was geworden. Het weefsel was voornamelijk arachnoid ( pinneweb-acbtig) met hier en daar dichtere, stevigere delen, kennelijk

hyme-nium. De dtk:te zal hoogstens enige tienden van een millimeter hebben bedragen maar wa

niet te meten wegen de wattige tructuur. Er waren nkelehyfen trengelje over het opper-vlak en aan de rand te con tateren. Er was geen reactie met KOH.

Micro copi eh onderzo k leerde dat het subiculum (de hyfenmat) uit dikwandige hyfen

bestond, 5,5-7 f..U11 breed, voorzien van epten met gespen (fig. 1 ). :Óe ubbymeniale hyfen

waren veel smaller slechts 1,5-2 !J.ffi breed, ook met gespen, veelal voorzien van ampullate

septen, tot 8 j.tnl breed (fig. 2 ). De basidiën waren 12-15 x 6-7 IJ.ITI groot met vier stengmen

(12)

Fig. 1-5, Trechispora praefocata; 1. subiculumhyfe; 2. subhymeniale hyfen; 3. basidiën; 4. sporen; 5. kristal-len. Fig. 6. Phlebiella vaga, pleurobasidiën. Maatbalkje a geldt voor fig. 1, 2, 3, 5 en 6, is 10 !liD lang; rnaat-bJakje b geldt voor fig. 4 en meet 5 !liD.

een kort steeltje, voorzien van een septurn met gesp (fig. 3) en ontstonden dus niet aan de uit-einden van hyfen die uit het subhymenium ontspringen. Aan deze basidiën worden vier ei-vormige, dunwandige, niet-amyloide sporen gevormd van 5-6,5 x 3-4,5 f.lill (fig. 4), bezet met slanke, puntige stekels van 0,5-1 f.lill lang. Het microscopische beeld is bovendien zeer

rijk aan gladde, naaldvormige kristallen, 10-25 x 0,5-1,5 f.lill groot (fig. 5).

Met Jülich (1984) determinerend komt men uit op het gen u Trech1sporawaar dan uit de

laatste twee beschreven soorten gekozen moet worden, t.w. Trechispora praefoeata en T.

fas-tidiosa. Volgens de sporenmaten zou de laatste de voorkeur verdienen maar met de tabel en

beschrijvingen van Liberta (1973: 1873) blijkt het T. praefoeatate moeten zijn, hoewel onze

vondst grotere sporen bezit dan Liberta opgeeft. Het feit dat T. praefoeata gladde, smalle,

puntige, naaldvormige kristallen in het microscopische beeld vertoont (l.c.: fig. 19) geeft m.i.

de doorslag want de kristallen van T. fastidiosa zijn breder, ruwer en "irregulary shaped"

zo-als tekst en tekening van twee kristallen door Liberta weergeven (l.c.: fig. 21 en p. 1890). Tot zover was ik gekomen toen het laatste deel van de "Corticiaceae of North Europe" (Hjortstam et al. 1988) verscheen. Wetend dat de heer Benjaminsen dit deel reeds in bezit

had, kreeg ik de betreffende tekst van hem ter inzage. Waarvoor hartelijke dank. Volgens

de Scandinavische auteurs zijn er slechts twee soorten in Treehispora met lange, scherpe,

gladde en dunne kristallen n.l. T. mierospara en T. praefocata. De sporen van de eerste zijn

zoveel kleiner dan die van de tweede soort dat misvatting uitgesloten is: 4-4,5(5) x

3,3-3,5(4) f.lill tegen 5,5-6,5 x4,5-5(6) f.lill. Ook de basidiën van T. mierospara zijn kleiner

(9-11 x 4-5 f.lill tegen 12-16 x 5-6 f.Lm) (l.c.: 1503 en 1515).

Door deze sterke argumenten is de kwestie zeer vereenvoudigd. De Valkenburgse vondst

is ongetwijfeld Trechispora praefocata (Bourdot & Galzin) Liberta.

Jülich stelt in zijn Kleine Kryptogamenflora (1984: 145) dat de soorten van Treehispora

(13)

Tre-chispora vaga. Soorten die wèl pleurobasidiën hebben heeftJülich in de generaAphanobasi-dium en Xenasmate/la ondergebracht (1984: 224 en 226). Dit jaar hebben Hjortstam, Lars-on en Ryvarden van deze twee genera en nog dlie andere soorten, waaronder T. va ga, er één gemaakt met de naam Ph/ebiella (1988: 1456).

In figuur 3 heb ik vier basidiën getekend waarvan drie "in serie" en één enkeling. Voor de

lezer die hierin geïnteresseerd is heb ik in figuur 6 een stel pleurobasidiën van Phlebiella va ga

afgebeeld. Zo'n basidium ontwikkelt zich aan het eind van een hyfe en heeft vaak een uit-teekselije in het verlengde van de hyfe waar het basidium aan ontstaan is. "Pleura" is Grieks voor "aan één kant". Je kan ook zeggen dat een pleurobasidium zijdelings aan een hyfe groeit en niet eindstandig zoals gebrujkelijk.

Trechispora praefocata i volgen de Standaardlijst ( Arnolds, 1984) nog maar één maal in Nederland aangetroffen en wel door de heer B. W. de Vries uit Wijster. Hij bezat ook nog ma-teriaal uit Duitsland, beide vondsten op Juniperus-hout.

LITERATUUR

Arnolds, E. Standaardlij 1 van Nederlandse macrofungi. Cooli 2~. upplemenl.

Hjortstam, K., Larsson, K.H. en Ryvarden, . ( 19 8). Thc Corticiaceac of North Europe 8.

Jülich, W. (1984). Die Nicbtblätterpilze, GaUertpilzc und Baucbpilzc. Kleine Kryptogamenflora. Band Ilb/1. Stuttgart.

Liberia, A.E. ( 1973). The genus Trechispora (Basidiomycetes, Corticiaceae). Can. J. Bot. 51: 1871-1892.

Coolia 32 (1), januari 1989

DE EERSTE BUEENKOMST VAN HET EUROPEES COMITÉ

VOOR DE BESCHERMING VAN PADDESTOELEN

A.E. Jansen, Vakgroep Fytopathologie, Postbus 8025, 6709 Wageningen

SUMMARY

A report is given from thefirst meeting ofthe European Committee on the proteetion of fungi held in Lodz (Po-land), Aug. 10-13, 1988.

Onlangs zijn de leden van het uropees Comité voor de beschelming van paddestoelen (Buropean committee on tbe proteetion of fungi verder afgekort tot ECP ) voor de eerste

maal bijeen geweest om te praten over de bedreigingen en de achteruitgang van de

padde-stoelenflora in Europa en de toekomst van de bescherming van paddesto !en. Deze

bijeen-kom t vond plaats in Polen in de stad Lodz van 10

t/

m 13 aug.l988. De 15 deelnemer ,

af-gevaardigden uit lllanden, waren hier te ga t bij Dr. Maria Lawrynowicz, docent aan het in-stituut voor milieubiologie van de universiteit van Lodz. De besprekingen werden door de Poolse media (televisie en kranten) gevolgd en buiten de afgevaardigden waren vaak ook an-dere mycologen uit Polen aanwezig.

Het ECPF is een klein comité van mycologen bestaande uit afgevaardigden van elk Euro-pees land. Dit comité is opgericht in 1985 tijdens het 9-de Europese Congres van

(14)

Mycolo-gen in Oslo op initiatief van een aantal Nederlanders. Nederland speelt nog steeds een be-langrijke rol in het comité. Eef Arnolds is voorzitter, schrijver dezes i ecretru:i .

Op de eerste dag van deze bijeenkom t hebben we gepraat over de huidige taat van ken

-nis over de veranderingen in de paddestoelenflora, over lopend onderzoek in de verschillen-de lanverschillen-den en over de bestaande bescbermingsmaatregelen. Dr. Johannes Scbmitt (BRD) medeauteur van het dikke boek ' Atlas der Pilze des Saarlandes", opende met een bijdmge over Saarland. Door bet grondige werk van vooral Dr. H. Derbsch is de toestand in Saarland goed bekend: meer dan 1000 paddestoelen (dat is de helft van het totaleaantal soorten!) is in meer of mindere mate bedreigd of verdwenen. Dr. Ro tislav Felloer (Tsjecbo-Slowakije) toonde met dia' van dode spanebossen aan dat de situatie in ommige delen van zijn land bijzonder ernstig is. Het proces van de verarming begint volgen hem met remming van de fructificatie, dan volgt achteruitgang van de oortenrijkdom en tenslotte wordt de schimmel vegetatie totaal vernietigd. Sommige padde toelen, bijvoorbeeld Russulamuste/lina, zijn als bio-indicator voor de schade te gebruiken, omdat ze veel eerder reageren dan andere orga-,nismen.

Verder waren er presentaties van Finland, Zweden, Denemarken, Verenigd Koninkrijk, Nederland, België, DDR, Polen en Zwitserland. Hoewel niet van alle landen evenveel gege-vens bekend Lijn, kunnen we zeker concluderen dat de achteruitgang van paddestoelen een Europees probleem is en geen lokaal of nationaal verschijnsel. Centraal en West Europa zijn duidelijk het zwaarst getroffen. De oorzaken zal iedereen die iets van de huidige milieupro-blemen weet, niet onbekend voorkomen: destructie van biotopen door o.m. ontwatering, bemesting, luchtverontreiniging en verandering in methodes van bosbouw en landbouw.

De eerste vergaderdag werd besloten met een door Eef Arnolds uit tekend geleide dis-cussie over deze oorzaken. Hierbij kwamen ook het nut van "Rode Lijsten", het instellen van plukverb den en reservaatgebieden voor fungi aan bod.

Tijdens deze bijeenkomst hebben we op de twee excursiedagen enkele milieuproblemen in Polen kunnen aanschouwen. Een diepe bruinkoolmijn is de oorzaak van enorme grond-waterstand-verlaging, merkbaar tot in de wijde omgeving van de mijn. Het opstoken van de-ze bruinkool veroorzaakt luchtverontreiniging, waarvan de schade aan de bossen in de om-geving duidelijk te zien was. En dan te bedenken dat bet produkt, de elektriciteit niet aan de Polen zelf maar aan de Westduitsers ten goede komt.

Net als in Nederland zijn er in Polen allerlei principiële problemen bij het beheer van half-natuurlijke landschappen en natuurreservaten. Het werd ons duidelijk dat men geen be-heersvisie heeft op het behoud van bepaalde successie-stadia in de vegetatieontwikkeling, die van belang zijn voor de paddestoelen. Voor het behoud van deze vegetaties is een voort-durend beheer noodzakelijk.

De laat te dag van het congresje werd besteed aan de toekomstige bescherming van pad-destoelen. Eef Amolds opende deze bijeenkomst met te stellen dat we eigenlijk nog heel weinig weten over de vroegere en huidige verspreiding van paddestoelen. Hij deed een klemmend beroep op de afgevaardigden om gezamenlijk, veel meer goed gecoördineerd on-derzoek naar de verspreidmgspatronen van paddestoelen te doen. Verder is het van groot belang om een breed publiek, maar vooral ook politici en regeringen te overtuigen van het belang van het terugdringen van de gren overschrijdende luchtverontreiniging. Zowel Eef als Prof. Dr. Hans Krei el (DDR) telden dat we de nadruk op biotoopbeschermingmoeten leggen en geen bescherming van oorten moeten voor taan. Krei el betoogde echter dat het

(15)

in Oost-Duitsland wel zinnig zal zijn om het plukken terug te dringen. Het plukken gebeurt daar op veel grotere schaal dan in Nederland. Meer dan 500 soorten staan als eetbaar

be-kend. Kreisel wees erop dat vruchtlichamen een belangrijke rol in de levensgemeenschap

van het bos vervullen als o.m. voedsel voor slakken, vliegen, eekhoorntjes en herkauwers.

De bijeenkomst sloot met de "voorlopige conclusies", waarin alle aspecten aan de orde

komen: oorzaken van achteruitgang, milieuverontreiniging, beheer van biotopen, plukken,

Rode Lij ten, toekom tig onderzoek en trategie om deze doelstellingen te bereiken.

Het was jammer dat er geen mycologen uit Zuid-Europa en uit de USSR aanwezig waren,

zodat onze inzichten zich beperkten tot Noordwest en Centraal Europa. De ondank was

het een zeer geslaagde bijeenkomst, een duidelijke stimulans voor verder onderzoek en

meer amenwerking. Op bet 10-de Europese Congres van Mycologen in 1989 in Talion

(E tlánd, USSR) zal hierover gerapporteerd worden. Op dit congres zal een speciale zitting

gewijd worden aan de bescherming problemen en zal het comité voor de tweede keer offi-cieel bij elkaar komen.

PADDESTOELMUSEUM IN BAD LAASPHE

Tijdens onze vakantie in Duitsland in augustus 1988 bezochten we het Korort Bad

Laas-phe in Sauerland. Van kennissen hoorden we dat er een paddestoelmuseum moest zijn. Dit

bleek gelukkig ook het geval te zijn. Reeds vanaf 1970 hield men zich in Laasphe intensief

bezig met paddestoelen. Men gaf er o.a. cursu en. Het plaatsje kreeg al gauw de naam

"Mekka der Pilzfreunde".

Het idee om een paddestoelmuseum op te richten ontstond in 1981. Aanleiding biervoor

was een artikel in eenKeulsekrant onder de titel "nog teed geen paddestoelmuseum voor de grootste verzameling van de wereld . Hiermee doelde men op de Dr.

Hallemeier-verza-meling die geschonken was aan de stad Keulen met de bedoeling dat ze voor iedereen

toe-gankelijk zou zijn. De stad Keulen was jammer genoeg niet in staat een paddestoelmuseum

in te richten. Ook in de deelstaat Beieren werd tevergeefs geprobeerd een mu eum van de

grond te krijgen. In een gesprek met een journalist die een bericht wilde schrijven over een

paddestoelcursus, deed de Kurdirector van Bad Laasphe, Dieter Lütke het voorstel om de

verzameling naar Laasphe te laten komen. De journalist zorgde voor enige ophef met de krantekop "In Laasphe komen paddestoelen in het museum".

De paddestoelcursusleider Heinrich Lücke bleef met ideeën over het museum rondlopen. Het lukte hem dan ook de Dr. Hallemeier-verzameling naar Laasphe te halen. Dit was het begin.

Met hulp van staat en gemeente kon het "Haus der Gäste" worden aangepast voor het

museum. De ko ten waren 95.000 DM. De voorbereiding duurde 3 jaar en de opening vond

plaats in juni 1987. ln een ruimte van 200 vierkante meter zijn nu 1000 pad de toeJen

ten-toongesteld. Alles is y tematjsch en overzichtelijk ingedeeld. Het materiaal is diepvries-ge-droogd of met bijenwas behandeld. Maar ook zijn soorten in. kunstbars gegoten en is er veeL

gewoon herbariummateriaaL Maquettes en grafieken geven een duidelijk beeld over

ont-wikkeling, levenscyclu en verspreiding van paddestoelen. De natuurbescherming, de plaats

(16)

Tijden een wandeling door het museum kunt u een beroep doen op de sympathieke me-dewerker van het mu eum Gu tav Erich Kahlisch, die nog steeds druk doende is met de erfe-ojs van Dr. Hallemeier. HetBad Laaspbe-paddestoelm.u eum i het enige in West-Europa. De inrichting

is

zodanig dat zowel amateur als beroepsmycoloog zich aangesproken voelt. De Duit e mycologi che vereniging erkent het mu eum en werkt er nauw mee samen. Naar bet zich laat aanzien kan het museum in Bad Laasphe zich tot een ontmoetingsplaats voor mycologen ontwikkelen.

De openingstijden zijn: dinsdag t/m vrijdag: 10.00- 12.00 uur en 15.00- 16.30 uur; za-terdag: 09.00- 15.00 uur· zondag en maandag gesloten.

Voor eventuele inlichtingen over museum en b.v. cursussen kan men zich wenden tot: Pilz-kundliches Museum der Stadt Bad Laasphe, Wilhelmplatz 3, Tel. 09-49-2752-7643, 5928 Bad Laasphe.

Dinant Wanningen.

UIT DE TUDSCHRIFfEN

In dezerubriek zal de bibliothecaris een overzicht geven van interessanteen actuele artikelen in de tijdschriften die in de afgelopen periode bij de bibliotheek van de NMV bi· nnenkwa-men. In het algemeen zuUen daarbij fysiologische en fytopathologische artikelen, alsmede artikelen over microfungi buiten beschouwing blijven.

Boletus 10, 2, 1987 (ontvangen sept. 1988) bevat een geïllustreerde sleutel voor het genus Conocybe (in de DDR) en een artikel over Firnaria ripensis. Voorts enkele floristische arti-kelen.

Boletus 11, 1, 1987 (ontvangen sept. 1988) bevat een tabellarisch overzicht van de Europese Armillaria-soorten, naar macroscopische kenmerken en korte artikelen over Trichoglos-sum leucosporum, Hygrotrama foetens en Xeru/a melanotricha. Voorts drie artikelen over de fungusflora van resp. Het Selketal (Oostelijke Harz), Waldenburg en Lindow/Mark. Landschaftspflege und Naturschutzin Thüringen25, 2, 198 (ontvangen sept. 1988) wordt groteodeels gevuld door het artikel van Gerald Hir eb Frieder Gröger en Heinrich Dörfelt (met medewerking van Reinhart Conrad): Rote Listeder verschollenen und gefährdeten Örosspilze Thüringens; pag. 29-54. Deze becommentarieerde lijst geeft tevens vergelijkin-gen met oortgelijke lijsten in andere delen van de DDR.

Natura Mosana41, 2, Avril-Juin 1988 (ontvangen okt. 1988) bevat een uitvoerig artikel van D. Lambert: Les Amanites mortelles et J'ültoxication phalloidienne (pp 37 -67). Naast mor-fologische en oecologische gegevens bevat het artikel vooral informatie over de chemische en medische aspecten van de betreffende toxinen.

The Mycologist 2( 4) 1988 (ontvangen okt. 1988) begint met een artikel van V. Demoulin: Nomendature at the 14thlnternational Botanicaf Congress, West Berlin 1987. E.B. Gareth Jon es geeft zijn artikel de in vragende vorm gestelde titel: Do fungi occur in the sea? Het

(17)

(po-sitieve) antwoord is een beknopt overzicht met fraaie illustraties. Voorts zijn er korte artikel-tjes met een historisch onderwerp, korte beschrijvingen van enkele interessante recente

vond ten en de vierde aflevering van een met kleine tekeningetjes geïllustreerde termenlij st.

In de serie "Profiles of Fungi" zijn Geopora sumneriana en Psathyrella narcotica aan de

beurt om (in kleur) te worden afgebeeld en beschreven. Voor de keuken is er een recept voor

Coprinus comalus-soep en aanwijzingen om zelf Oesterzwammen te kweken. Het

Neder-landse aandeel in dit nummer is niet alleen de omslag(kleuren-)foto van Tapes ia fusca van

de hand van onze penningmeester, maar ook een artikeltje van E. Kits van Waveren over A "name game" and comedy of errors in Psathyrel/a.

CeskaMykologie 42, 3, 1988 (ontvangen okt. 1988) bevat een artikel van F. Kotlaba en Z.

Pouzar met een revisie van 32 vroeger door Pilat ten onrechte als nieuw beschreven Polypo-ren. Verder van de hand van M. Svrcek aflevering 18 van een serie artikelen over nieuwe en slecht bekende discomyceten. Interessant is voort een artikel over radioactiviteit in

padde-toelen met veel recente Tsjechische gegevens. De sterkste ophoping van radioactief Cs is hier gevonden in Boleten, Laccaria-soorten, Kl"ulzomen, Cortinarius armillatus en

Lacta-rius rufus.

H.A. van der Aa.

BOEKBESPREKINGEN

WEEDA, E..J., R., Ch. & T. NEDERLANDSE OECOLOGISCHE FLORA. Wilde

plan-ten en hun relaties 3. Uitgave IVN, i.s.m. VARA en VEWIN. 1988. Prijs f 75,--, voor leden van IVN, NM en VARA f 59,50.

Dit derde deel van deoecologische flora is qua opzet identiek aan de eerdere twee delen (zie de boekbesprekingen in Coolia van Van der Aa, 1986 en Nauta, 1987) en behandelt de plantenfamilies Klaverzuring- tot en met Kaardebolfamilie. Voor mycologen interessant

zijn de heideachtigen en diverse bomen en truiken (Es, Vlier, Esdoorn). Leuk is ook de

af-beelding van Hemimycena candida op Smeerwortel. Het is weer een fraai geïllustreerd en goed uitgevoerd, prettig Leesbaar boek geworden dat Nederland op z'n mooist laat zien en

voor iedereen geïnteresseerd in planten in de natuur een must is. Jammer, dat het bij deze drie delen voorlopig zal blijven en dat zo de Composieten en de Monocotylen niet behan-deld worden.

Ook dit deel is in de verenigingsbibliotheek te vinden. Else C. Vellinga.

NOORDELOOS, M.E. ENTOLOMA (AGAR/CALES IN EUROPE). Synopsisandkeys

to all species and a monograph of the subgenera Trichopilus, Inocephalus, Alboleptonia,

Leptonia, Paraleptonia and Omphaliopsis. Beibefte zur Nova Hedwigia 91. 1987. 419 pp.

(18)

Al weer enige tijd geleden verscheen clit monografische werk over het genu Entoloma

(Satijnzwam) in (We t)Europa, dat het resultaat is van meer dan

10

jaar uitgebreid

onder-zoek naar En tolomatOlde fungi in Europa (aldus de auteur). Het boek is gebaseerd op

mate-riaal uit geheel West-Europa, d.w.z. Europa ten noorden van de Alpen en de Pyreneeën, en

ten westen van de DDR en Tsjecbo-Slowakije.

Het bevat allereerst enige inleidende hoofdstukken omtrent de (taxonomische) waarde van de kenmerken, en de oecologie en de geografische verspreiding van het genus, gevolgd

door een uitgebreide (kunstmatige) sleutel tot alle (226) taxa, waarbij via een hoofdsleutel wordt doorverwezen naar elf deelsleutels. In bet boek is naast de Engel talige sleutel ook een

vertaling in bet Duits opgenomen (vertaling door Gerhard Wölfel).

Verder bevat het een synop is van de taxa, waarin gegevens over de naamgeving, types ynonyrnie, en geselecteerde platen en beschrijvingen. Dit wordt gevolgd door een appendix

waarin beschrijvingen zijn opgenomen van nieuwe en lcriti cbe taxa in de subgenera

Entoio-ma, Nolanea en Claudopus.

Na deze hoofdstukken zijn de uitgebreide bewerkingen opgenomen van de ubgenera

Trichopilus, lnocephaius, Alboleptonia, Leptonia, Omphaliopsis en Paraleptonia. Dit

ge-deelte van het boek beslaat 247 pagina's en bevat per ubgenus en (sub )sectie een kort inlei-dend verhaal over naamgeving en karakteristiek, en per soort een complete uitgebreide

be-schrijving, voorzien van synonymen, oecologische notities, verspreiclingsgegevens en

op-somming van het bestudeerde materiaal, en kritische opmerkingen. Iedere beschrijvinggaat

vergezeld van een tekening van habitus sporen, pileipellis(hoedhuid)-structuur en eventu-eel cbeilocystiden en stipiti~elli (steeloppervlak). Een uitgebreide bewerking van bet

sub-genus Claudopu mist nog m dit boek. De andere hier niet behandelde subgenera werden

eerder bewerkt en verschenen o.a. als proefschrift. Tot lot is een behoorlijk lange lij t

opge-nomen met twijfelachtige en uitgesloten taxa, met als appendix een aanduicling van de

taxo-nomische positie van deze taxa.

Met het verschijnen van dit boekwerk is (uiteraard) het laat te woord op

Entoioma-ge-bied nog niet gezegd. Zoals de auteur ook zelf stelt, ts het te verwachten dat er nog meer

oorten worden gevonden als er meer tot nu toe weinig bekende gebieden worden

onder-zocht, zoals bijv. het hoge Noorden. Ook in de sectie Rhodopolia cbijnt nog het noclige te

moeten gebeuren.

Het geheel maakt een goed verzorgde indruk, de beschrijvingen zijn uitgebreid, de

teke-ningen duidelijk, en de sleutels lijken bij wat proberen goed te "lopen '.Het i een kwalitatief

goed boek, en voor mycologen die ook een buiten Nederland naar Entoioma's willen

kij-ken, zeker de moeite waard. Hoewel er nog wat typefouten zijn blijven zitten, zullen deze voor de gebruiker niet ecbt storend zijn. Wat echter wel stoort is de hoge prijs!

Nog een laatste opmerking: in het zojujst verschenen eerste deel van de F1ora agaricioa neerlandica is een bewerking opgenomen van deze auteur van de Entolomataceae. De opzet is echter een andere dan van dit boek: minder uitgebreid, en uitgaand van een beperkter ge-bied. Dit zal in een volgende Coolia worden besproken.

(19)

KREISEL, H. PILZFLORA DER DEUTSCHEN DEMOKRAT/SCHEN REPUBLIK. Jena, 1987. Oostduitse uitgave DM 43,-; Westduitse uitgave DM 62,-.

Deze checklist van Basidiomycetes, uitgezonderd de Roesten en Branden, geeft van elke

soort de belangrijkste ynoniemeo, verwijzingen naar illustraties in de literatuur, de habitat

en de verspreiding (bij zeldzame soorten met vermelding van waarnemers en eventuele her-baria) in de D.D.R. De soorten zijn alfabetisch gerang chikt. Zo'n 2300 soorten zijn met ze-kerheid bekend uit dit land, en 237 soorten, waarvan het voorkomen niet geheel zeker is,

worden met kleine lettertjes aangegeven. Ter vergelijking: ioNederland (Standaarcllij t van

1984) komen van de genoemde groepen 2481 soorten voor.

Zo~ altijd is het weer spannend om zo'nlij ·t van een enigszins met Nederland te verge lij-ken gebied te bekijlij-ken: "komt die en die oort hier ook (zo veel) voor en zo nee, waarom dan niet"? en omgekeerd. Kortom, een stimulans om met nieuwe ogen hier het veld in te gaan en door te werken aan karterings- en inventarisatieprojecten. Trouwens, ditzelfde geldt uiter-aard ook voor de DDR zelf.

Zoals in de Nederlandse lijst de verwijzingen naar literatuur zo handig voor de gebruiker zijn, is bet bij deze Oostduitse lijst een voordeel, dat er bij elke soort verwijzingen naar af-beeldingen worden gegeven en de uitgebreide literatuurlijst aan het eind is eveneens een uit-stekende aanvulling.

Dit boek is in de bibliotheek aanwezig.

Else C. Vellinga.

BON, M. THE MUSHROOMS AND TOADSTOOLS OF BRITAlN AND

NORTH-WESTERN EUROPE. 1987. Uitg. Hodder & Stoughton.

BON, M. CHAMPIGNONS D'EUROPE OCCIDENTALE. 1988. Uitg. Artbaud.

BON, M. PAREYS BUCH DER PILZE. 1988. Bewerkt door T.R. Lohmeyer. DM 36,-.

Weer een nieuw plaatjesboek op de markt, dat meteen in verschillende talen is versche-nen.

Ditboekzietereenbeetjeuitzoal de I vier paddestoelengid vanM.Lange(inmyco-logiscbe wandelgangen 'de kleine lange ' gebeten). Het formaat en opbouw: op de

linkerpa-gina de beschrijvingen en rechts de gekleurde tekeningen van de oorten, zijn hetzelfde. Er

wordt van 1230 soorten een figuur gegeven, en ten westen van de beschrijvingen staat een pentekening van één pore.

Bij bet bespreken van een dergelijk boek zijn er verschillende zaken waarop gelet dient te worden: de kwaliteit van de figuren, de keuze van de afgebeelde en besproken soorten en de beschtijvingen op zich.

Eerst de plaatjes: vooral de bruine paddestoelen worden heel vaak erg flets afgebeeld, zo wordt Phaeomarasmius erinaceus als een lichtgeelbruin zwammetje weergegeven, terwijl in werkelijkbeid de kleur intensroestkleurig bruin is. Bij andere groepen (b.v. de Parasolzwam-men) valt de uniformiteit in habitus op, alleen de kleuren verschillen iets. In het algemeen zijn de paddestoelen vaak la tig te herkennen.

Ook in dit boekje worden nogal wat spectaculaire zeldzame paddestoelen afgebeeld, ten koste van bet gewone aaie goed· het oog wil immers ook wat! De soortsopvattingen van de

(20)

auteur wijken in bepaalde opzichten af van dit van Nederlandse mycologen, en dan worden er 2 oorten afgebeeld die wij hier hetzelfde noemen.

De beschrijvingen zijn redelijk, voor ieder taalgebied zijn de beschrijvingen aangepast. merbij valt op dat de Duitse het meest uitgebreid zijn, ook wat betreft achteruitgang en het voorkomen op de "Rote Liste" (de lij t van soorten die sterk achteruitgaan of daarmee be-dreigd worden). Opvallend is ook het verschil in sporematen tussen de Duitse en de twee an-dere uitgaven.

Kortom, een plaatjeswerk dat slechts als hulpje bij serieus determineren m.b.v. een goede sleutel en microscopische kenmerken gebruikt kan worden. Voorlopig lijkt de Duitse uitga-ve nog het beste aan te sluiten bij de Nederlandse situatie.

Deze laatstgenoemde uitgave is in de bibliotheek van de vereniging voorhanden. Else C. Vellinga.

A. RIVA 1988. TRICHOLOMA (FR.) STA UDE. Fungi europaei 3, 618 pp. Saronno. Prijs Sfr. 162 (ongeveer HF1. 225,--).

Dit boek gebaseerd op meer dan 20 jaar veldwerk, behandelt de Europese soorten van bet geslacht Tricholoma, met nadruk op Midden-Europa. Het is geen monografie in strikte zin, omdat bijv. type-studies ontbreken.

Volgens de auteur zijn alle soorten Ridderzwammen al in het veld te herkennen, en spelen microscopische kenmerken bij de determinatie leehts een beperkte rol. De bruikbaarheid van de kenmerken om desoorten te cheiden kan niet goed worden beoordeeld, omdat echte determinatiesleutel ontbreken. Wel worden de soorten met een korte karakteristiek onder elkaar gezet, en dit moet de weg tot identificatie wijzen. De gebruikte taxonomische indeling is die van Bon. Deze indeling, en met name bet soortconcept, komtniet altijd overeen met de opvattingen van de meeste Nederlandse mycologen. Zo worden bijv. T. argyraceum en T. scalpturatum op naar mijn mening dubieuze kenmerken gescheiden. Ook is bet geel worden van T. cingulatum niet vermeld. Daarentegen is T. flavovirefls weer één soort geworden. De nomenclatuur is niet altijd in overeenstemming met de regels. Zo worden de namen van Se-cretan toch weer tevoorschijn gehaald.

De inleidende hoofd tukken zijn in het Italiaans, Engels en Duits. De afzonderlijke soortbe-schrijvingen en de discussies daarentegen zijn alleen in bet Italiaans, maar met enige oefe-ning is dit wel te lezen. Alle besclu·even oorten zijn afgebeeld. Deze illustraties, hoofdzake-lijk van Dermek, deels ook van Rebaudengo, zijn over bet algemeen erg goed gelukt. Bij de illustratie zijn korte soortbeschrijvingen in het ltaliaans, Engels en Duits.

Hoewel in Nederland de meeste Tricholoma>s erg zeldzaam geworden zijn door luchtver-ontreiniging, is dit boek zeker ook van belang voor de Nederlandse mycologen. Vooral van-wege de illustraties lijkt mij dit boek onmisbaar voor een ieder die zich serieus met

(21)

LIJST VAN NOG VERKRIJGBARE PUBLIKATIES VAN DE NMV.

FUNGUS: De delen 1 t/m 11, 15 en 16 zijn in herdruk verschenen bij Swets & Zeitlinger, Postbus 810, 2160 SZ Lisse en ko ten f 25 --per deel, excl. BTW en porto. Bij de bibliothe-katis zijn nog verkrijgbaar:

De delen 11 (alleen nog aflevering 4) t/m 23, met wisselend aantal afleveringen per deel, voor zover nog voorradig f 0,75 per afl.

De delen 24 t/m 27 hebben maar 1 afl. per deel en kosten f 5,-- Indices FUNGUS 1-20 en

21-28: f 1,50 per stuk.

COOLIA: Met name de oudere jaargangen zijn zeer onvolledig beschikbaar; de prijzen zijn per aflevering. Van sommige oudere afleveringen zijn incidenteel exemplaren beschikbaar die beschadigd of gestempeld zijn of sporen van gebruik vertonen. Per geval zal de prijs hier-voor worden aangepast.

Deel1 (vanaf afl. 4) t/m 5 Deel6-10 Deelll-14,2 Deel 14,3 (Galerina nr.) 14,4 t/m 15,2 15,3 (Gasteromyceten herdruk) 15,4- 17,4 18,1- 20,4 21,1 en volgenden (21,4: (Paddestoelen en Natuurbe-houd)

prijs voor leden niet-leden

0,75 1,00 1,50 2,00 1,50 2,00 3,00 4,50 2,00 4,00 4,50 6,00 2,00 4,00 3,00 5,00 4,00 6,00 7,00 10,00

MEDEDELINGEN NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING: Hiervan zijn alleen nog voorradig:

Deel25 (SchweeJs Nieuwe en zeldzame fungi; Zaneveld, Myxomycetenlijst): f 2,00 (le-den); f 4,00 (niet-leden).

Deel 30 (Retjnder , Ontwikkeling vruchtlichamen Agaricales): f 5,00 (leden); f 10,00 (niet-leden).

COMMISSIE PADDESTOELEN EN NATUURBEHOUD NMV: Over het plukken en de bescherming van paddestoelen; overdruk uit Natura 1983, 8. Prijs f 3,50.

STANDAARDLIJST

E. Arnolds & al. Standaardlijst van Nederlandse Macrofungi; Coolia 27, supplement, 1984; 362 pp. f 20,00 voor leden; f 25,00 voor niet-leden. (Ook verkrijgbaar bij de bibliothekaris van het Rijksherbarium te Leiden.)

(22)

Alle prijzen zijn exclusief porto-en verpakkingskosten. Bestellingen uitsluitend schriftelijk

bij de bibliothekari NMV, Postbus 274, 3740 AG Baarn. Porto-en verpakkingskosten kan men besparen door de publikatie af te balen bij de bibliothekari . Het i gewenst daarover dan eer t telefonisch contact op te nemen.

MYCOLOGISCHE PUBLIKATIES, VERKRDGBAAR BD HET

RDKSHERBARIUM.

E. Kits van Waveren (1985). The Dutch, French and British species of Psathyrella 300 pp.,

80 fig., geniet; overdruk uit Persoorria 13. f 10,--.

T.W.M. Kuyper (1986). Arevision ofthe genus Inocybein Europe-L Subgenus Inosperma

and the smooth-spored species of subgenus Inocybe pp., 200 fig., ingenaaid: f 100,--.

M.M. Nauta (1987). Revisie van de in Nederland voorkomende soorten van het geslacht

Agrocybe (Leemhoeden). (168 pp., 52 fig., 13 distrib. kaartjes; ringband) f 10,--.

Deze publikaties bestellen door storting van genoemde bedragen op po trekening 111768,

Rijksherbarium, Leiden, onder vermelding van de verlangde titel . Het Psathyrella-en

Ino-cybe-boek worden tegen gereduceerde prijzen (resp. f70,-- en f 85,--) beschikbaar gesteld aan leden van de NMY, tijdens bijeenkom ten van deNMV of afgehaald op het Rijksherba-rium; hiervoor tijdens werktijd bellen naar Dr. C. Bas, 071-130541.

C. Bas & al. (1988) FloraAgaricina Neerlandica, Volume 1, 192 pp. 201 fig. gebrocheerd (slappe kaft): f 58,30; gebonden (harde kaft): f 79,90. Dit boek is uitgegeven door AA

Balkerna Publisher , Rotterdam en kan niet op bovenvermelde wijze bij het Rijlesherbarium

worden besteld. Wel kunnen exemplaren tegen "ledenprijs' (resp. f 47,--en f 64 --) wor-den afgehaald op het Rijksherbarium of tijwor-dens NMV-bijeenkomsten.

(23)

I

~I

...

..

--

...-

..

~f

..

••

.

..

-

·~

I

..I

I

--··I.

11

r

I •

..

Cootia

Contactblad van de Nederlandse Mycologische Vereniging Verschijnt 4 maal per jaar.

Eindredacteur: Dr. H.A. van der Aa, Eemnesserweg 90, 3741 GC Baarn. Tel. 02154-12119 (avond en weekend); 11841 (tijdens kantooruren).

Redacteuren: J. Oaams Zuidsingel 23, 1241 EH Kortenhoef J. Geesink, Molenstraat 27, 6941 AC Herwen

Mw. Drs. M.M. Nauta, Mansenstraat 70, 2316 BM Leiden Dr. M.E. Noordeloos, Soliogenstraat 12, 2804 XT Gouda Dr. R.A. Samson, De Botter 32, 3742 GC Baarn

Mw. Drs. E.C. Vellinga, Anton Mauvestraat 4, 2102 BA Heemstede Redactieadres: Postbus 273, 3740 AG Baarn

Dit nummerwerd samengesteld door J. Geesink. Het volgende nummer, dat op 1 april a.s. verschijnt, zal worden

samengesteld door M.E. Noordeloos; het 1 juli nummer wordt verzorgd door M. Nauta. Kopij moet 2 maanden vóór de verschijningsdatum worden ingeleverd.

De contributie voor de NMV bedraagt f 35,-- voor gewone leden en f 17,50 voor huisgenootleden (krijgen geen

Coolia) en juniorleden (nog geen 25 jaar of student aan de Universiteit of HBO: krijgen oolia).

Nieuwe leden kunnen zich aanmelden bij de secretaris; ook adreswijzigingen moelen z.s.m. bij hem gemeld worden.

(24)

...

.~

••

liP

~

-

-

-.

.

-•

--

-•

. .. .r

~

r •

• • • • •

• 1111

. I

.

...

·~

..

I

~

,_.·

,.~-r

rj

·~·I

~r

• ,..;_.

.

~-...

..

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Het ECDC heeft binnen zijn huidige begroting een bedrag van 4 miljoen EUR kunnen herschikken om met name de lidstaten met een beperkte of geen volledige

- er worden 3 punten toegekend wanneer voor het product een analyse van de koolstofvoetafdruk is uitgevoerd overeenkomstig ISO 14067, of 5 punten indien de elementen van

• 25,0 miljoen EUR van 22 04 51 - Voltooiing van acties op het gebied van het Europees nabuurschapsbeleid en de betrekkingen met Rusland (vóór 2014): In het kader van een

De beco is van mening dat de afdeling visa van de Belgische ambassade in Kinshasa als model kan dienen voor beste praktijken op het gebied van de opsporing van valse en vervalste

De Commissie heeft op dit voltooiingsonderdeel ongebruikte middelen voor acties uitgevoerd in het kader van het voormalige instrument voor geïndustrialiseerde

De Groep heeft in haar overzichten en evaluaties de vorderingen behandeld van ieder van de landen die kandidaat zijn voor toetreding en heeft zich voorts gebogen over de

De productgroep “dierverzorgingsproducten” omvat alle stoffen of mengsels die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met het haar van dieren om het te

‘Hierdoor kunnen boomveren worden toegepast op plaatsen waar bomen op de traditionele manier niet of niet vanzelfspre- kend kunnen groeien?. Vergroening van daken en