• No results found

Perspectieven Brabantse intensieve veehouderijsector richting 2020

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Perspectieven Brabantse intensieve veehouderijsector richting 2020"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Het LEI ontwikkelt voor overheden en bedrijfsleven economische kennis op het gebied van voedsel, landbouw en groene ruimte. Met onafhankelijk onderzoek biedt het zijn afnemers houvast voor maatschappelijk en strategisch verantwoorde beleidskeuzes. Het LEI is een onderdeel van Wageningen UR (University & Research centre). Daarbinnen vormt het samen met het Departement Maatschappijwetenschappen van Wageningen University en het Wageningen UR Centre for Development Innovation de Social Sciences Group. Meer informatie: www.lei.wur.nl. LEI - nota 11- 082. Perspectieven Brabantse intensieve veehouderijsector richting 2020.

(2) Perspectieven Brabantse intensieve veehouderijsector richting 2020. Willy Baltussen Jan Bolhuis Kees de Bont Peter van Horne Robert Hoste Myrna van Leeuwen Gabe Venema Arjan Wisman. LEI nota 11-082 Augustus 2011 Projectcode 2232067000 LEI, onderdeel van Wageningen UR, Den Haag.

(3) 2.

(4) Perspectieven Brabantse intensieve veehouderijsector richting 2020 Baltussen, W., J. Bolhuis, K. de Bont, P. van Horne, R. Hoste, M. van Leeuwen, G. Venema en A. Wisman LEI-nota 11-082 55 p., fig., tab., bijl.. 3.

(5) Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Noord-Brabant.. © LEI, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, 2011 Overname van de inhoud is toegestaan, mits met duidelijke bronvermelding. 4. Het LEI is ISO 9001:2008 gecertificeerd..

(6) Inhoud. 1. 2. 3. 4. 5. Woord vooraf. 7. Samenvatting. 8. S.1 Belangrijkste uitkomsten S.2 Overige uitkomsten S.3 Methode. 8 9 9. Inleiding. 10. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5. 10 10 10 11 11. Aanleiding Probleemstelling Doel en methodiek Afbakening Leeswijzer. Huidige situatie in Noord-Brabant. 12. 2.1 Ontwikkeling vanaf de jaren vijftig 2.2 Kenmerken van de huidige situatie. 12 12. Drijvende krachten. 19. 3.1 3.2 3.3 3.4. 19 19 20 21. Inleiding Vraag naar producten Aanbod van producten Beleid van overheden. Perspectieven. 23. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5. 23 23 24 25 26. Inleiding Scenario 1, status quo Scenario 2, krimpende sector Werkelijk verwachte ontwikkeling Resultaten workshops. Conclusies en aanbevelingen. 28. 5.1. 5.2 5.3 5.4. 28 28 29 30. Inleiding Conclusies Antwoorden op specifieke vragen Provinciaal beleid en aanbevelingen. Literatuur. 36. 5.

(7) Bijlagen 1 2 3 4 5. 6. Ontwikkeling Noord-Brabantse intensieve veehouderij in cijfers Economische betekenis agro-cluster in Noord-Brabant Spreiding van de varkens en pluimveehouderij in Noord-Brabant Locatie en werkgelegenheid mengvoerindustrie en slachterijen (intensieve veehouderijcluster) Deelnemers workshops. 37 42 48 49 55.

(8) Woord vooraf De provincie Noord-Brabant heeft het LEI gevraagd in een verkenning de huidige en toekomstige positie van de intensieve veehouderij inzichtelijk te maken. Dit verzoek kan worden geplaatst tegen de achtergrond van de discussie naar aanleiding van het Burgerinitiatief. Maar ook zonder die aanleiding is het van belang de mogelijkheden, kansen en uitdagingen van deze sector voor de toekomst in beschouwing te nemen. Het LEI heeft dat in dit project gedaan in goede samenwerking met verschillende vertegenwoordigers van de provincie Noord-Brabant en daarnaast ook van andere instellingen en organisaties. Het LEI wil deze mensen hiervoor hartelijk danken.. Prof.dr.ir. R.B.M. Huirne Algemeen Directeur LEI. 7.

(9) Samenvatting S.1. Belangrijkste uitkomsten Marktontwikkelingen en beleidsontwikkelingen zullen leiden tot een sterke daling van het aantal varkensbedrijven. De ontwikkeling van de varkensstapel in Noord-Brabant naar 2020 zal naar verwachting tenderen richting de uitkomsten van het doorgerekende strenge scenario (tabel S.1). De feitelijke uitkomst, waarschijnlijk een krimp van rond de 35 à 45%, hangt vooral af van nationale en regionale beslissingen. Op nationaal niveau gaat het dan vooral om de ruimte-eisen voor de stallen en op regionaal niveau gaat het vooral om de vraag of ruimte wordt geboden voor nieuwbouw van bedrijven. Het aantal varkensbedrijven lijkt in de periode 2006-2020 ongeveer te halveren. Dit is echter mede afhankelijk in hoeverre het schaalvergrotingsproces op blijvende bedrijven doorgang kan blijven vinden, gezien het integrale zoneringsbeleid. Schaalvergroting is mede nodig om op die wijze de kosten van investeringen in duurzaamheid (milieu, welzijn) terug te verdienen. Ruimte voor stallen is ook nodig om hetzelfde aantal dieren ruimer te kunnen huisvesten, ook in de pluimveehouderij met het verbod van de legbatterij vanaf 2012. De pluimveehouderijstapel zal naar verwachting redelijk op peil blijven. Tabel S.1. Ontwikkeling Brabantse intensieve veehouderijstapel 2006-2020 (in % 2006). Sector. Zeugenhouderij. Vleesvarkenshouderij. Leghennenhouderij. Aantal in 2006 (mln.). Slachtkuikenhouderij. 2,5a). 0,43. 12,9. 6,4. Status quo scenario b). 90. 94. 109. 103. Streng scenario c). 50. 50. 80. 80. a) Exclusief biggen; b) Gebaseerd op huidig overheidsbeleid richting 2020 (Silvis, 2009); c) Streng milieu en dierenwelzijnsbeleid richting 2020. Bron: LEI, onderdeel van Wageningen UR.. De varkensketen moet op korte termijn komen met een gezamenlijke toekomstvisie voor de varkenshouderij. Verdergaande schaalvergroting, het overheidsbeleid en een toenemende maatschappelijke druk noodzaken de sector hiertoe. Een belangrijk advies voor de gehele intensieve veehouderijketen, de provincie, de gemeenten en maatschappelijke organisaties is de onderlinge samenwerking en communicatie te verbeteren. Het rapport sluit af met aanbevelingen over de rol van de overheid, organisaties en ketenpartijen met betrekking tot de toekomst van de intensieve veehouderij: - De sturing door de provincie (en gemeenten) van de intensieve veehouderij blijft vooral plaatsvinden via het Ruimtelijke Ordeningsbeleid, in Noord-Brabant ingevuld via het integrale zoneringsbeleid. Mede door markt- en beleidsontwikkelingen te verwachten toekomsteffecten (gericht op een sterke daling van het aantal bedrijven) wordt voorgesteld dat de provincie kritisch kijkt op welke onderdelen aanpassingen in het integrale zoneringsbeleid nodig zijn. De sector heeft daarbij behoefte aan duidelijkheid en snelheid. De provincie kan hiermee met haar beleid een kader scheppen en daarmee een bijdrage leveren aan een duurzame structuur van de provinciale intensieve veehouderij op langere termijn. - Gezien de huidige ontwikkelingen op de markt en de trend naar 2020 (tabel S.1, streng scenario) is een heroriëntatie van het provinciale instrumentarium, relevant voor de intensieve veehouderij, op zijn plaats. Vooral instrumenten gericht op verduurzaming van het productieproces blijven relevant. Er lijkt behoefte aan een duurzaamheidsregeling met een integrale opzet. Ook provinciale sturing op inpasbaarheid in het landschap en het beperken van verstening van het landschap blijven belangrijk. - Verdergaande samenwerking en (daarmee) een goede communicatie in de intensieve-veehouderijketen is van groot belang om aan de (toekomstige) maatschappelijke eisen te voldoen. Eén gezamenlijke door de gehele keten gedragen en uitgedragen toekomstvisie lijkt noodzakelijk voor een dergelijke samenwerking. Om dit proces succesvol te laten verlopen is met spoed een (aantal) regisseur(s) uit 8.

(10) de keten nodig. Een aanbeveling is aan de visie een metafoor te hangen, zoals 'Brabant, food centre of excellence'.. S.2. Overige uitkomsten In Noord-Brabant is een groot deel van de Nederlandse varkensstapel (44%) en pluimveestapel (28%) in Nederland gelokaliseerd. De concentratie is groot in het oosten van de provincie. Het economisch belang van de intensieve veehouderijketen is met een toegevoegde waarde van 1,4 miljard euro groot voor de provincie Noord-Brabant. De totale sector levert ruim 25.000 arbeidsjaren aan werk op. De Brabantse varkens- en pluimveehouders hebben gemiddeld betere inkomens en een sterkere financiële positie dan hun collega's elders in het land. De ontwikkeling van de sector wordt bepaald door aanbod-, vraag- en beleidsfactoren. Door geringe bevolkingsgroei en vergrijzing zal de vraag vanuit de belangrijkste bestemmingslanden (vooral EU) gering zijn. Het aanbod wordt vooral bepaald door het tempo van afname van het aantal bedrijven en de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. Daarnaast hebben (nog) onzekere beleidsinvloeden, van internationaal tot regionaal niveau, grote invloed op de ontwikkeling van de Brabantse intensieve veehouderij. Spoedige verdergaande samenwerking tussen alle schakels binnen de intensieve veehouderijketen is van groot belang voor alle partijen, van producent tot consument. Om dit proces succesvol te laten verlopen is met spoed een (aantal) regisseur(s) nodig.. S.3. Methode Naar aanleiding van het Burgerinitiatief Megastallen en het opstellen van een landbouwagenda wil de provincie Noord-Brabant inzicht in de huidige en toekomstige positie van de intensieve veehouderij binnen de provincie richting 2020. Op basis van literatuur, een SWOT-analyse en het opstellen van twee toekomstscenario's (status quo en krimp) zijn de mogelijke ontwikkelingen binnen de varkens- en pluimveehouderij in beeld gebracht. Via een tweetal workshops met agrarische ondernemers en met ketenpartijen zijn de bevindingen in een regionale context getoetst.. 9.

(11) 1 1.1. Inleiding Aanleiding Aanleiding voor het verzoek van de provincie Noord-Brabant voor een analyse van de ontwikkelingen in de intensieve veehouderij vormen het betreffende Burgerinitiatief Megastallen en de daaraan verbonden discussie in de Provinciale Staten over deze sector. Het gaat in de intensieve veehouderij om onderwerpen als reconstructie, megastallen en de lusten en lasten voor de Brabantse bevolking.. 1.2. Probleemstelling Er is behoefte aan een gefundeerde verkenning naar de huidige en toekomstige positie van de intensieve veehouderijsector in Noord-Brabant. Vanuit de huidige situatie worden op basis van de drijvende krachten twee mogelijke toekomstbeelden geschetst voor de intensieve veehouderij met gevolgen voor zowel de primaire bedrijven als de daarmee samenhangende toeleverende industrie, dienstverlening en de afnemende industrie.. 1.3. Doel en methodiek De provincie Noord-Brabant wil haar inzicht in de huidige positie van de agrosector versterken, een gefundeerd beeld krijgen van lopende ontwikkelingen rond deze sector (zoals invloed van relevant beleid en markten), en daarmee via een ontwikkelingsscenario een onderbouwd beeld verkrijgen van hoe de Brabantse landbouw er in 2020 uit zal gaan zien. Het onderzoek levert aanbevelingen op voor het toekomstig beleid van de provincie, bijvoorbeeld voor de vraag hoe gewenste ontwikkelingen te ondersteunen en hoe ongewenste ontwikkelingen af te remmen. Specifieke vragen die binnen het onderzoek zijn beantwoord: - Wat zijn de effecten op inkomen en werkgelegenheid als de intensieve veehouderij decimeert in Noord-Brabant? - Welke effecten zijn te verwachten van het afschaffen van dierrechten in 2015? - Welke effecten zijn te verwachten van AmvB huisvesting en het Varkensbesluit en provinciale maatregelen zoals BBT++ voor nieuwe stallen in Noord-Brabant op de ontwikkelingen in de (intensieve) veehouderij? - Wat zijn de saneringskosten voor primaire bedrijven in Brabant?. -. -. 10. De gevolgde werkwijze in het kort: de huidige situatie is beschreven aan de hand van zo actueel mogelijke beschikbare informatie en recente rapporten; de voor de toekomst van de sector drijvende krachten zijn beknopt weergegeven aan de hand van recente literatuur; er zijn twee scenario's voor de ontwikkeling geschetst. Het eerste scenario is op basis van Silvis et al. (2009) waarbij een beperkte krimp van de varkensstapel en een vrijwel stabiele pluimveestapel wordt voorzien. In het tweede scenario wordt uitgegaan van een strenger beleid op de terreinen van milieu en dierwelzijn, wat een verdergaande daling van varkens- en pluimveestapels tot gevolg heeft. de bevindingen uit bovenstaande fasen zijn voor de varkenshouderij getoetst in een tweetal workshops: een workshop met agrarische ondernemers en een workshop met de agribusiness. Voor de pluimveehouderij zijn in dit onderzoek geen workshops gehouden..

(12) Het inhoudelijk deel van het onderzoek is uitgevoerd in de eerste maanden van 2010, mede ter voorbereiding van de provincie op de discussie rond het Burgerinitiatief Megastallen. De afronding van het traject heeft begin 2011 plaatsgevonden. Met de aanpassingen in het provinciaal beleid na april 2010 is rekening gehouden in hoofdstuk 5, in de paragraaf provinciaal beleid en aanbevelingen.. 1.4. Afbakening Het onderzoek richt zich alleen op de varkenshouderij en pluimveehouderij in de provincie Noord-Brabant. Wat de varkenshouderij en pluimveehouderij betreft gaat het ook om de aanverwante bedrijvigheid (toelevering, verwerking, dienstverlening).. 1.5. Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van de intensieve veehouderij. Hoofdstuk 3 geeft een beeld van de drijvende krachten, waaronder het beleid dat voor de toekomst van de sector bepalend is. Op basis hiervan worden in hoofdstuk 4 de perspectieven van de sector geschetst, aan de hand van twee scenario's. Het rapport sluit vervolgens af met een hoofdstuk met conclusies en aanbevelingen.. 11.

(13) 2 2.1. Huidige situatie in Noord-Brabant Ontwikkeling vanaf de jaren vijftig De ontwikkeling van de intensieve veehouderij (varkens- en puimveehouderij en aanverwante bedrijvigheid) in vooral de zandgebieden van Noord-Brabant vanaf de jaren vijftig hangt samen met een aantal factoren: - de kleinschaligheid van de overwegend gemengde bedrijven destijds; veel bedrijven beschikten slechts over enkele hectaren grond; - de grote opvolgingsdruk; uit de veelal grotere boerengezinnen wensten jongeren zelfstandig een bedrijf te beginnen ook omdat alternatieve werkgelegenheid maar beperkt voorhanden was; - zij vonden in de varkens- en pluimveehouderij een passend alternatief; - de stimulansen door organisaties, onderwijs, voorlichting, onderzoek voor ontwikkeling in de richting van gespecialiseerde intensieve veehouderij, gecombineerd met de kredietverlening door (coöperatieve) banken; - de aanwezigheid en ontwikkeling van toeleverende en verwerkende bedrijven (mengvoederfabrieken, slachterijen); - de infrastructuur (vaar- en autowegen) voor de aan- en afvoer van producten; - de ontwikkeling van de Europese markt (door het ontstaan van de EEG, de huidige EU), waardoor export naar omringende landen als Duitsland, Frankrijk en het VK snel kon toenemen; - het Europees landbouwbeleid dat een gunstige prijsverhouding tussen (vrij) geïmporteerde veevoedergrondstoffen ten opzichte van granen mogelijk maakte.. 2.2. Kenmerken van de huidige situatie De varkenshouderij in Nederland is voor een belangrijk deel geconcentreerd in het zuiden en oosten van Nederland (figuur 2.1). In het oosten van de provincie Noord-Brabant bevindt zich een sterke concentratie van bedrijven. Ook de pluimveehouderij is geconcentreerd in het zuidelijke en oostelijke deel van Nederland (figuur 2.2).. Economische betekenis sector De intensieve veehouderij levert met aanverwante bedrijvigheid (toelevering, verwerking, dienstverlening en dergelijke) binnen de provincie werkgelegenheid voor in totaal meer dan 25.000 arbeidsjaren. Per arbeidskracht in de primaire landbouw (varkens- en pluimveebedrijven) zijn direct nog twee arbeidskrachten in aanverwante bedrijvigheid werkzaam in Noord-Brabant. Per euro toegevoegde waarde (de verdiensten ofwel bruto-inkomen) op de primaire bedrijven wordt nog bijna 9 euro toegevoegde waarde gecreëerd in de rest van de productiekolom (zie tabel 2.1). De sector is sterk gericht op export, vooral naar andere EU-landen in de omgeving, in de eerste plaats Duitsland, maar ook Frankrijk, het VK, België en Italië. Voor zowel de toegevoegde waarde als de werkgelegenheid geldt dat meer dan 70% samenhangt met uitvoer van de producten.. 12.

(14) Figuur 2.1. Spreiding van de varkenshouderij in Nederland. 13.

(15) Figuur 2.2. Spreiding van de pluimveehouderij in Nederland. De totale intensieve veehouderij sector (inclusief de vleeskalveren) is relatief belangrijk voor de regionale economie. Aan de totale werkgelegenheid in de provincie levert de intensieve veehouderij een bijdrage van ongeveer 2,5% en de toegevoegde waarde van de sector bedraagt ruim 1,4 mld. euro. Dit betekent een bijdrage in de Brabantse economie van ruim 2%. Bovengenoemde cijfers gelden voor de provincie Noord-Brabant als geheel: in vooral het midden en de oostelijke delen van de provincie is de relatieve bijdrage (duidelijk) hoger. De intensieve veehouderij is in Noord-Brabant met aandelen van (ruim) 30% in de toegevoegde waarde en werkgelegenheid van het totale agrocluster (tabel 2.1) relatief van meer betekenis dan in Nederland als geheel, waar het aandeel van de intensieve veehouderij ongeveer 20% bedraagt (zie bijlage 2). In bijlage 4 en 5 wordt een overzicht gegeven van de locatie en werkgelegenheid van de mengvoerindustrie en de slachterijen in de provincie Noord-Brabant.. 14.

(16) Tabel 2.1. Kerncijfers van intensieve-veehouderijcluster in Noord-Brabant (2008) a) Toegevoegde waarde. Werkgelegenheid. (factorkosten, miljoen euro) Agrocluster voor intensieve veehouderij. (arbeidsjaren). 1.431. 25.493. Aandeel in totale Noord-Brabantse agrocluster. 30%. 32%. Waarvan: land- en tuinbouw. 154. 8.120. verwerking. 288. 3.048. toelevering. 777. 11.101. distributie. 212. 3.225. a) Voorlopige cijfers. Bron: Agrarische input-outputtabel, bewerking LEI; LISA voor werkgelegenheid, bewerking LEI; CBS-Statline voor toegevoegde waarde, bewerking LEI.. Binnen de Brabantse intensieve veehouderij is de varkenshouderij met een aandeel van ongeveer 70% wat betreft werkgelegenheid en toegevoegde waarde de belangrijkste deelsector (tabel 2.2). De economische omvang en werkgelegenheid in de vleeskalverhouderij is in Brabant iets groter dan in de pluimveehouderij. Van de gespecialiseerde varkens- en pluimveebedrijven (zogenoemde 'hokdierbedrijven') in Nederland bevindt zich 37% in Noord-Brabant (Landbouwtelling 2008); het aandeel van de provincie ligt zelfs hoger dan 40% als het gaat om zeugenbedrijven en gesloten (of 'overige') varkensbedrijven. De afname van het aantal 'hokdierbedrijven' in de afgelopen tien jaar (periode 1998-2008) in de provincie is met ongeveer 40% iets minder groot dan in Zuid-Nederland als geheel en geheel Nederland (zie bijlage 1).1 Tabel 2.2. Betekenis van deelclusters voor toegevoegde waarde en werkgelegenheid van intensieve veehouderijcluster in Noord-Brabant (2008) a) Toegevoegde waarde. Werkgelegenheid. (miljoen euro). (arbeidsjaren). Noord-Brabant. Nederland. Noord-Brabant. 1.431. 4.964. 25.493. 78.890. - varkenshouderij. 932 (65%). 2.544 (51%). 18.756 (74%). 48.254 (60%). - pluimveehouderij. 202 (14%). 1.300 (26%). 2.980 (12%). 17.404 (22%). - vleeskalverenhouderij. 297 (21%). 1.120 (23%). 3.756 (15%). 14.232 (18%). Intensieve veehouderij. Nederland. a) Voorlopige cijfers. Bron: Agrarische input-outputtabel (2008, LEI).. Omvang veestapels De relatief grote betekenis van de Brabantse intensieve veehouderij is direct verbonden aan de grote aandelen van de provincie in de Nederlandse varkens- en pluimveestapel. Van de varkens is 44% in de provincie gelokaliseerd (2007) en van (alle kippen) 28%; meer specifiek zijn de aandelen van de provincie voor de vleeskuikens 32% en voor de leghennen 21%. In 1997/'98 brak varkenspest uit, vooral op bedrijven in Noord-Brabant. Deze uitbraak heeft niet geleid tot een andere regionale spreiding. Bij de vleeskuikens is de afname van de stapel in Noord-Brabant in die periode met 2% kleiner dan in geheel Nederland, maar voor de leghennen is er wel een daling in NoordBrabant met 7% tegenover een lichte stijging (2%) landelijk. Voor de pluimveehouderij is de uitbraak van vogelgriep in 2003 van invloed geweest op de ontwikkelingen. De beëindigingregelingen in het begin van de 21e eeuw in verband met de Reconstructie veehouderij in de zandgebieden is van grote invloed geweest op de ontwikkelingen op de varkens- en de pluimveestapel. 1. Bijlage 1 geeft een uitgebreid overzicht van de huidige structuur en de opgetreden ontwikkeling in de periode 1997-2007).. 15.

(17) Bedrijvigheid in de productiekolommen Het houden van varkens en pluimvee in Noord-Brabant gaat gepaard met veel activiteiten door andere bedrijven in de provincie. Van de ruim 27.000 mensen die in de Brabantse voedings- en genotmiddelenindustrie werken zijn er ongeveer 6.000 actief in de vleessector. In de veevoersector, die ook grotendeels afhankelijk is van de intensieve veehouderij, gaat het om ongeveer 1.750 personen. In de aan pluimveehouderij verwante bedrijven als bijvoorbeeld eierpakstations, ei-productenindustrie zijn in de provincie bovendien enkele honderden arbeidsplaatsen verbonden. Even buiten de provinciegrens zijn overigens in deze branches nog bedrijven gevestigd, waar het ook gaat om dergelijke aantallen. Dat geldt ook voor broederijen (leveranciers van kuikens). In een wat breder verband met de intensieve veehouderij zijn verbonden bedrijven en beroepsgroepen op het gebied van bijvoorbeeld: - transport (veevoer, vee, vlees, eieren, mest, enzovoort); - stallenbouw en stalinrichting (aannemers, leveranciers, enzovoort); - diergezondheid (dierenartsen); - advisering, accountancy, financiering, verzekeringen, enzovoort.. Financiële positie primaire bedrijven De eerdergenoemde relatie tussen de toegevoegde waarde van de primaire intensieve veehouderij en van de andere schakels van de keten (1 staat tot bijna 9 euro) geeft al een aanwijzing voor de gemiddeld smalle inkomensmarges voor de veehouders. Studies over de rendementen wijzen eveneens op een lage rentabiliteit voor de veehouders binnen de totale productieketen in de intensieve veehouderij (Backus et al., 2007). De tabellen 2.3 en 2.4 geven aan dat de inkomens in de varkens- en pluimveehouderij in Noord-Brabant over de afgelopen jaren (2005-2008) vrij laag zijn geweest, maar hoger dan gemiddeld in Nederland. Hierdoor waren de Brabantse bedrijven in staat gemiddeld ook meer te besparen. De betere prestaties van de Brabantse intensieve veehouders zijn een gevolg van een combinatie van gemiddeld grotere bedrijven en betere productiecijfers (zoals meer biggen per zeug, meer eieren per hen en een lager voedergebruik). De Brabantse veehouders hebben door de grotere transportafstanden wel hogere kosten voor de mestafvoer. De inkomens in de varkens- en pluimveehouderij laten van jaar tot jaar overigens sterke schommelingen zien (zie figuren B1.5-B1.9 in bijlage 1). Die schommelingen hangen samen met de eerdergenoemde smalle inkomensmarges: de inkomens zijn slechts enkele procenten van de opbrengsten of omzet van een bedrijf. Tussen de bedrijven in elk van de deelsectoren in de intensieve veehouderij zijn er bovendien grote verschillen in het inkomen in eenzelfde jaar (zie figuren B1.6 en B1.8 in bijlage 1). Deze verschillen zijn onder meer terug te voeren op verschillen in bedrijfsomvang en productietechnische prestaties. De investeringen in de Brabantse varkenshouderij lagen in de periode 2005-2009 op eenzelfde niveau als landelijk. Hiervan is jaarlijks ongeveer 50.000 euro per jaar in bedrijfsgebouwen geïnvesteerd. De investeringen in deze categorie bleven in de leghennenhouderij achter, terwijl in de vleeskuikenhouderij eveneens het landelijke niveau werd gerealiseerd. De moderniteit van de gebouwen in Brabant komt overeen met het landelijke beeld, in de leghennenhouderij blijft men achter. Van belang met het oog op de toekomst is de vermogens- en financieringspositie van de bedrijven; de solvabiliteit (aandeel eigen vermogen) van de varkens- en pluimveebedrijven is lager dan gemiddeld in de primaire land- en tuinbouw (65%). Eind 2008 was de solvabiliteit in de varkenshouderij 55%, in de leghennenhouderij 51% en in de vleeskuikenhouderij 47%.. 16.

(18) Tabel 2.3. Inkomens en besparingen van varkensbedrijven in Noord-Brabant en Nederland, gemiddeld 2005-2008 Inkomen per onbetaalde arbeidskracht (x 1.000 euro). Besparingen per bedrijf (x 1.000 euro). Noord-Brabant. Nederland. Noord-Brabant. Nederland 2005-2008. 2005-2008. 2005-2008. 2005-2008. Totaal varkensbedrijven. 34,2. 25,2. 0,3. -8,5. Waarvan: fokvarkensbedrijven. 61,6. 26,9. 7,5. -10,3. vleesvarkensbedrijven. 29,8. 21,4. 0,1. -4,2. gesloten varkensbedrijven. 21,9. 25,1. -14,9. -12,9. Bron: Informatienet.. Tabel 2.4. Inkomens en besparingen van leghennen- en vleeskuikenbedrijven in Noord-Brabant en Nederland, gemiddeld 2005-2008 Inkomen per onbetaalde arbeidskracht. Besparingen per bedrijf. (x 1.000 euro). (x 1.000 euro). Noord-Brabant. Nederland. Noord-Brabant. Nederland. 2005-2008. 2005-2008. 2005-2008. 2005-2008. Leghennenbedrijven. 26,8. 7,4. -18,5. -31,8. Vleeskuikenbedrijven. 48,0. 33,0. 11,5. 0,2. Bron: Informatienet.. Conclusies -. -. In Noord-Brabant is een groot deel van de varkens- en pluimveestapel in Nederland gelokaliseerd. De concentratie is vooral groot in het oosten van de provincie. De intensieve veehouderij is in economisch opzicht belangrijk voor de provincie omdat de toeleverende (veevoer-) en afnemende industrie (vlees- en eierenverwerking) zich in de directe nabijheid van de primaire bedrijven bevinden. De varkens- en pluimveehouders in de provincie gemiddeld betere bedrijfsresultaten realiseren dan in Nederland als geheel. Tabel 2.5. Intensieve veehouderij in Brabant. Toegevoegde waarde (mld. euro). 1,4. Aandeel van intensieve veehouderij in Nederland. 30%. Werkgelegenheid (1.000 arbeidsjaren). 25,5. Aandeel van intensieve veehouderij in Nederland. 32%. Aandeel in varkensstapel Nederland. 44%. Aandeel in pluimveestapel Nederland. 28%. Bron: CBS, bewerking LEI.. Positie sector in ruimtelijk opzicht De intensieve veehouderij is actief in een provincie met een dynamische economie. Hierdoor zijn er veel claims op het gebruik van de ruimte. Deze hebben betrekking op wonen, werken, infrastructuur, recreatie, natuur, waterbeheer en ook andere agrarische functies, waaronder glastuinbouw. Onder invloed van de economische en maatschappelijke ontwikkelingen neemt de oppervlakte landbouwgrond af met enige tienden van een procent per jaar. 17.

(19) Omdat de intensieve veehouderij niet of nauwelijks grondgebonden is (vrijwel al het voer wordt elders geteeld), is de afname van de agrarische cultuurgrond als zodanig niet direct beperkend voor de productieomvang van de sector. Het verlies aan 'agrarische productieruimte' aan andere bestemmingen houdt echter wel in dat een deel van de bestaande intensieve veehouderijbedrijven is gelokaliseerd op plaatsen waar de samenleving voorkeur geeft aan een ander gebruik van de ruimte.. Positie sector in maatschappelijk opzicht De intensieve veehouderij opereert als voedselproducent in een samenleving met bepaalde verwachtingen en eisen ten aanzien van die sector. Het gaat hierbij vooral om zaken als milieu, welzijn dieren, landschap, maar ook voedselkwaliteit en volksgezondheid. Een aantal van deze zaken (bijvoorbeeld de problematiek van regionale overschotten aan mest en daaruit volgend de mestwetgeving) is al langer aan de orde, maar andere (de mogelijke invloed op volksgezondheid) speelt pas vrij recent een rol in de discussies. Voor de varkenshouderij zijn volgens Van Berkum et al. (2006) de milieuruimte, logistiek, omvang van de sector en arbeid de meest relevante en kritische vestigingsfactoren. Voor de pluimveehouderij geldt dat ook. De voordelen van de goede logistiek, voldoende omvang van de sector en geschikte arbeidskrachten wegen anno 2010 nog steeds op tegen de toegenomen kosten (mestafzetkosten, ammoniakmaatregelen) om aan de maatschappelijke eisen te voldoen. Verschillende van de genoemde maatschappelijke zaken (ammoniak, dierwelzijn en andere) verplichten veehouders om het bedrijf aan te passen, waarmee grote investeringen gepaard gaan. De mogelijkheden hiertoe moeten afgewogen tegen de (vrij beperkte) financiële positie van de bedrijven. Voor de veehouders is het van belang duidelijkheid te hebben over de vraag wat de samenleving verwacht, resp. aan ruimte biedt voor de toekomstige ontwikkeling van bedrijven. Voor de samenleving is onder meer de vraag aan de orde of de (intensieve) veehouderij in staat is binnen een aantal voorwaarden te opereren in de toekomst. Dit geeft aan dat er een spanningsveld is ontstaan tussen 'burgers' en 'veehouders'.. Samenvatting Noord-Brabant is sinds decennia de belangrijkste provincie in Nederland wat betreft de intensieve veehouderij. Voor de snelle ontwikkeling van de sector ongeveer 50 jaar geleden zijn verschillende, waaronder sociale, economische, geografische factoren genoemd. Naast de positieve factoren zijn onder meer als gevolg van de sterke concentratie van de intensieve veehouderij ook weerstanden in de samenleving ontstaan. Ook heeft de sector te maken met wettelijke voorwaarden en beperkingen. Dit heeft er echter niet toe geleid dat de sector in Noord-Brabant aan betekenis heeft ingeboet. Verschillende gegevens over de sector (inkomen, ontwikkeling aantal dieren, prijzen van productierechten en mestafzetkosten) wijzen er op dat de bedrijfstak nog levenskrachtig/vitaal is in de provincie.. 18.

(20) 3 3.1. Drijvende krachten Inleiding De ontwikkeling van een bedrijfstak wordt bepaald door tal van factoren. De drie hoofdelementen voor de ontwikkeling van de agrosector (of een onderdeel ervan zoals de intensieve veehouderij) zijn (zie Silvis et al., 2009): - de vraag naar producten; - de factoren die bepalend zijn voor het aanbod van producten; - het beleid van de overheid dat van invloed is op de sector. Deze elementen staan niet los van elkaar. De vraag naar en het aanbod van producten worden via de markt afgestemd. Vraag en aanbod staan onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen. Het beleid van de overheid is erop gericht gewenste veranderingen te bevorderen en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. In de hieronder volgende uitwerking van de drie hoofdelementen wordt waar mogelijk een directe relatie gelegd met de intensieve veehouderij in Noord-Brabant.. 3.2. Vraag naar producten Voor de ontwikkeling van de vraag naar producten zijn drie aspecten doorslaggevend: - de demografische ontwikkeling (groei van bevolking en andere); - de economische ontwikkeling (groei van koopkracht en andere); - de voorkeur van consumenten. De groei van de bevolking in de EU is en blijft bescheiden. Naast de natuurlijke groei, een klein of negatief geboorteoverschot, bepaalt het immigratieoverschot vanuit andere delen van de wereld de ontwikkeling van de bevolkingsgroei. De EU is veruit de belangrijkste markt voor producten van de Nederlandse agrosector, waaronder vlees en eieren. Een groot deel van de wereldbevolking is geconcentreerd in Azië (China, India en soortgelijke landen), waar de bevolkingsgroei groter zal zijn dan in de EU. In de EU en andere 'rijkere landen' verandert de bevolkingssamenstelling zodanig dat van 'vergrijzing' wordt gesproken. De groei van de economie en de koopkracht in de EU en andere rijkere landen zal, na het herstel van de actuele situatie door de kredietcrisis, eveneens bescheiden zijn. Groei van de koopkracht in de rijkere landen gaat overigens niet of nauwelijks gepaard met een toename van de vraag naar dierlijke eiwitten (vlees, zuivel en eieren). Dat is wel het geval in landen met momenteel een (aanzienlijk) lager koopkrachtniveau, zoals in de meeste landen in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. In deze delen van de wereld kan de combinatie van een (relatief) sterke groei van de bevolking en van de koopkracht de vraag naar onder meer vlees en eieren sterk doen toenemen. De vraag is wanneer het relatief dichtbevolkte en groeiende Azië niet meer zelf kan voorzien in voldoende voedselproducten. Daarnaast is de vraag of deze import vanuit het Amerikaanse continent (Brazilië, VS, Canada), Australië en Nieuw-Zeeland wordt aangevoerd, dan wel of de EU nog een interessante rol hierin kan vervullen. De ontwikkeling van de voorkeuren van consumenten wordt voor een deel bepaald door eerdergenoemde zaken als bevolkingssamenstelling ('vergrijzing') en koopkracht (wat kan er eventueel worden besteed aan duurdere producten) en voor een deel door trends als 'gezondheid' (voedselveiligheid en bestrijding van overgewicht en dergelijke), 'gemak' (van bereiding en dergelijke), 'internationalisering' (aanbod van en bekendheid met producten en recepten uit andere landen). Overheden, maatschappelijke organisaties (ngo's op het terrein van natuur, milieu en dierenwelzijn) en de supermarktketens hebben elk voor zich invloed op de ontwikkeling van dergelijke trends bij consumenten.. 19.

(21) 3.3. Aanbod van producten Voor het aanbod van producten in de toekomst zijn de volgende aspecten van belang: - de beschikbaarheid van productiefactoren (arbeid, grond, kapitaal); - de technologische vernieuwing (verhoging productiviteit).. -. -. -. Voor de intensieve veehouderij zijn belangrijk: de ontwikkeling van het aantal bedrijven in de komende jaren. De leeftijdsopbouw van de huidige ondernemers en het opvolgingspercentage leidt tot een halvering van het aantal intensieve veehouderijbedrijven elke tien jaar; de beschikbaarheid van (gekwalificeerd) personeel voor bedrijven die niet volstaan met alleen gezinsarbeid; hierbij en ook bij de opvolging zijn de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt belangrijk; het beschikbare areaal landbouwgrond voor de mestafzet, voor zover er geen alternatieven voorhanden zijn, zoals nu al voor een belangrijk deel van de pluimveemest door omzetting in energie (centrale Moerdijk); het beschikbare areaal landbouwgrond is voor de intensieve veehouderij minder van direct belang dan voor de grondgebonden sectoren (melkveehouderij, akkerbouw en andere) ; de vraag naar ruimte als vestigingsplaats voor bedrijven (zie verder onder beleid); indirect, het areaal grond voor het voeraanbod. Een deel van de grondstoffen, zoals granen en bijproducten van de V&G-industrie, is afkomstig uit Nederland en andere EU-landen, maar andere producten, zoals sojaschroot, hebben een herkomst buiten de EU. Het aanbod van (voer)graan en dergelijke heeft te maken met de vraag voor andere doeleinden, zoals voor directe consumptie door de mens (broodgraan en dergelijke) en de verwerking van granen en andere agrarische grondstoffen in biobrandstoffen. Het laatste is voor een belangrijk deel afhankelijk van de ontwikkeling van de energieprijzen (aardolie) in vergelijking met de graanprijs en daarnaast van het beleid, bijvoorbeeld in de EU de (verplichtende) bijmengregelingen in motorbrandstoffen. Op langere termijn is ook van belang de ontwikkeling van zogenoemde 2e generatie biobrandstoffen (uit restproducten, afvallen, hout en dergelijke).. Technologische vernieuwingen en (proces)innovaties kunnen in de komende jaren bijdragen aan een vergroting van het aanbod van in dit geval vlees en eieren (verhoging van de productie per eenheid arbeid en per dier). Het gaat dan veelal om een beter bedrijfsmanagement, onder andere ondersteund door ICTtoepassingen. Op die manier draagt technologie en innovatie bij aan kostenbeheersing (kostprijsverlaging), veelal in samenhang met een schaalvergroting op het bedrijf. Innovaties en technische vernieuwingen hebben ook ten doel knelpunten ten aanzien van milieu, dierwelzijn, diergezondheid en dergelijke weg te nemen. Technologieën voor mestverwerking, huisvesting, productontwikkeling en ICT kunnen bijdragen aan verduurzaming van de sector. Sommige aanpassingen, bijvoorbeeld meer stalruimte per dier in het kader van dierenwelzijn, kunnen de problemen op milieugebied (ammoniak, fijnstof) verhogen. Het tempo van verandering door innovaties wordt mede bepaald door het overheidsbeleid zoals door stimuleringsregelingen, het kennisbeleid en ook door restrictief beleid (luchtwassers ammoniak, opties voor beter dierenwelzijn, minder ingrepen dieren). Op de langere termijn, met het zicht op de jaren na 2020, kunnen technologische doorbraken op het gebied van biotechnologie, nanotechnologie worden voorzien. Biotechnologie kan belangrijk zijn voor onder meer het verhogen van de ziekteresistentie en dus voor het verminderen van de noodzaak om antibiotica in te zetten.. 20.

(22) 3.4. Beleid van overheden De overheid heeft op verschillende niveaus (EU, de lidstaat Nederland, provincie en andere) met veel beleidsonderwerpen invloed op de sector. In de loop van de jaren zijn de meeste beleidsterreinen direct onder invloed van de EU gekomen. Naast het landbouwbeleid (GLB) geldt dat bijvoorbeeld ook voor milieubeleid (voorbeeld Nitraatrichtlijn en ook de Kaderrichtlijn water), dierziektebestrijding (bijvoorbeeld varkensen vogelpest), dierwelzijn (bijvoorbeeld de huisvesting van varkens en pluimvee), het natuurbeleid (Natura, 2000) en de levensmiddelenwetgeving (controles op residuen en dergelijke). Hieronder worden enkele beleidsterreinen kort besproken.. GLB en handelsbeleid Het GLB-markt en prijsbeleid is de afgelopen jaren sterk geliberaliseerd, mede onder invloed van de WTO. Dit houdt onder meer in dat de EU-graanmarkt nu nog nauwelijks wordt ondersteund (door interventieaankopen bij lage graanprijzen of exportsubsidies) en dat hiermee het Nederlandse voordeel van de (heffingsvrije) invoer van andere veevoedergrondstoffen van buiten de EU vrijwel is weggevallen. Ook de van oudsher lichte bescherming van de EU-varkens- en pluimveemarkt zal afnemen. De Europese veehouderij zal steeds meer in een open concurrentieverhouding met producenten in andere werelddelen gaan opereren. De prijzen van de producten (vlees, eieren) zullen mogelijk nog meer gaan fluctueren, nu ook de prijzen van graan niet meer stabiel zijn. Dit geldt al vanaf 2006. Met het oog op de concurrentiepositie van de intensieve veehouderij in de EU is de houding van de EU ten aanzien van de GMO-producten, waaronder soja, van belang.. Milieubeleid Het milieubeleid (mineralen, ammoniak, broeikasgassen, fijnstof) richt zich op verdere verduurzaming van de sector. In het mineralenbeleid worden de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat in de loop van de jaren aangescherpt. Wel heeft Nederland een uitzondering (derogatie) op het gebruik van rundveemest op grasland. Dit levert enige extra ruimte voor de afzet van mest van varkens en pluimvee. Pluimveemest vindt overigens voor een groot deel een bestemming als energiebron of wordt geëxporteerd naar omliggende landen. Naast de gebruiksnormen gelden er nog rechten per bedrijf wat betreft het maximaal aantal te houden dieren, zogenoemde varkens- en pluimveerechten. Voorzien is dat deze dierrechten in 2015 worden afgeschaft; ongeveer gelijktijdig zullen de door de EU ingestelde melkquota vervallen. Om de emissie van ammoniak te beperken worden aanpassingen in stallen gevraagd en eisen gesteld aan de bouw van nieuwe stallen. Bij de verduurzaming van de landbouw hoort ook het zorgvuldiger omgaan met energie en water. Voor energie gaat het om te voldoen aan internationale afspraken (Kyotoprotocol en volgende), bij water onder meer om de beschikbaarheid van drinkwater op peil te houden en verdroging van natuurgebieden tegen te gaan.. Welzijn dieren Het welzijn dierenbeleid gaat primair uit van afspraken op EU-niveau over onder meer de ruimte per dier in stallen. Zo is vanaf 2012 de kooihuisvesting van leghennen verboden in de gehele EU en vanaf 2013 is groepshuisvesting van drachtige zeugen verplicht. Nederland houdt zich overigens het recht voor om strengere eisen te stellen, zoals ten aanzien van de ruimte per (vlees)varken. De overheid (EL&I) bevordert de verduurzaming van de veehouderij onder meer door investeringsstimulansen bij de bouw van duurzame stallen. Doelstelling is dat een toenemend deel van de stallen (5% in 2013 en 20% in 2020) duurzaam is.. 21.

(23) Ruimtelijke ordening Het ruimtelijk beleid (ro), dat vooral onder regie van de provincie staat, houdt in dat de (intensieve) landbouw zich niet in alle gebieden kan ontwikkelen. Met de reconstructie van de zandgebieden is vanaf ongeveer het jaar 2000 een beleidslijn uitgezet dat de ontwikkeling vooral moet plaatsvinden in de zogenoemde Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's). Sinds maart 2010 gelden in Brabant de volgende regels: de bedrijven die zich daar vestigen kunnen beschikken over bouwblokken tot maximaal 1,5 ha, in aangewezen delen is een ontheffing tot maximaal 2,5 ha mogelijk. In LOG's kan dus nog wel enige uitbreiding van de bedrijven plaatsvinden, maar is ook geen nieuwvestiging meer mogelijk. In verwevingsgebieden zijn bouwblokken tot maximaal 1,5 ha mogelijk op duurzame locaties. De zogenoemde extensiveringsgebieden zijn aangewezen om de intensieve veehouderij op enige termijn plaats te laten maken voor ander gebruik van de ruimte; natuur en landschap staan hier meer centraal. In alle gebieden geldt dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren. Zie paragraaf 5.4. voor meer over dit integrale zoneringsbeleid in de provincie. Gekoppeld aan de aanwijzing van Natura 2000-gebieden worden beperkingen opgelegd voor de agrarische bedrijven in de nabije omgeving. Dit betreft vooral de emissie van ammoniak. Een groot deel van de op basis van EU-regels aangewezen Natura 2000-gebieden valt overigens in de eerder aangewezen EHS-gebieden.. 22.

(24) 4 4.1. Perspectieven Inleiding Er zijn twee scenario's gedefinieerd waarvan dit hoofdstuk de gevolgen en effecten voor de intensieve veehouderij in Noord-Brabant in beeld brengt. Het eerste scenario gaat uit van het bestaande beleid. Het tweede scenario gaat uit van een vooral strenger milieu- en dierenwelzijnsbeleid. Aan het eind van het hoofdstuk wordt de te verwachten ontwikkeling verder besproken in samenhang met de rol van de overheid bij de beleidsvorming.. 4.2. Scenario 1, status quo Het eerste scenario is gebaseerd op het referentiescenario in de studie van Silvis et al. (2009) naar de perspectieven van de agrarische sector in Nederland naar 2020. In dit scenario zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd (zie ook tabel 3.4 in Silvis et al., 2009): -. vraag -. -. aanbod -. -. toenemende vraag naar vlees en zuivel in Midden- en Oost-Europa; handhaving van verplichte bijmenging van biobrandstoffen; olieprijs stijgt naar 105 dollar per vat in 2020; relatief hoge voedselprijzen op de wereldmarkt. voortvarende inzet van nieuwe technologieën zodat productiviteit van productiefactoren grond, arbeid en kapitaal blijft toenemen. Voor vleeskuikenhouderij productiviteitsstijging van 0.3 % per jaar en voor de zeugenhouderij van 2% per jaar.. beleid -. afschaffing van de melkquotering in 2015; afschaffing dierrechten; handhaving van de derogatie van de Nitraatrichtlijn; succesvolle Doha ronde (liberalisering wereldhandel, verlaging invoertarieven); natuurbeleid en beheer; ontwikkeling afgelopen periode gaan door; planologische belemmeringen zijn niet remmend voor de ontwikkeling in de landbouw.. De effecten voor de intensieve veehouderij (zie tabel 4.4, Silvis et al.) in Noord-Brabant zijn (aantallen dieren in 2020 in vergelijking met in 2006): - fokzeugen 90%; - vleesvarkens 94%; - leghennen 109%; - vleeskuikens 103%. De daling van de varkensstapel leidt ertoe dat het sectorsaldo van de veehouderij en akkerbouw binnen Nederland vooral daalt in het oosten van Noord-Brabant en op de Veluwe, twee regio's waar vooral intensieve veehouderij voorkomt (zie figuur 4.11 in Silvis et al.). In dit scenario zal de varkens- en pluimveehouderij zich inzetten om met nieuwe technieken een oplossing te vinden voor de diverse milieuproblemen. Ook kan door verhoging van de productie van de dieren en verbetering van de arbeidsproductiviteit de kostprijs stijging beperkt blijven. De sector wordt in deze ontwikkeling niet belemmerd door de extra regelgeving van de nationale en regionale overheid. Concreet betekent dit dat er ruimte is voor het bouwen van extra stallen die nodig zijn vanwege dierenwelzijnsregelingen en er zijn geen beperkingen om de ontwikkeling voor te zetten naar verdere schaal-. 23.

(25) vergroting en specialisatie. Overigens de dieraantallen leghennen en vleeskuikens in 2020 zijn iets hoger dan de aantallen in 2006. 1. 4.3. Scenario 2, krimpende sector De uitgangspunten voor het tweede scenario verschillen op de volgende punten van het eerste scenario: -. milieu- en welzijnsbeleid Het beleid in Nederland op het terrein van milieu en dierenwelzijn worden strenger dan de regelgeving in Europa. Derogatie van de Nitraatrichtlijn wordt niet gehandhaafd en de welzijnseisen zijn in Nederland hoger dan de EU eisen (oppervlakte per dier en ingrepenbesluit). De afschaffing van de derogatie zorgt vooral voor de varkenshouderij voor hogere mestafzetkosten en een daling van het inkomen. De pluimveehouderij is door export en verwerking (mestverbranding) nauwelijks afhankelijk van de binnenlandse mestmarkt. Voor de varkenshouderij en de pluimveehouderij betekent dit scenario dat de kosten sterker stijgen dan in andere landen. Voor de varkenshouderij is dit scenario uitgewerkt in Baltussen et al. (2010).. -. regionaal beleid Op regionaal gebied is verondersteld dat de planologische belemmeringen de ontwikkeling van bedrijven in de intensieve veehouderij belemmeren. Bedrijven krijgen geen grotere bouwblokken om bestaande stallen uit te breiden waardoor door de (door het welzijnsbeleid vereiste) vergroting van de oppervlakte per dier minder dieren gehouden kunnen worden.. -. Internationaal handelsbeleid Dit beleid wordt sterk versoepeld wat vooral voor de pluimveehouderij gevolgen heeft (zie hierna).. Effecten voor de intensieve veehouderij in Noord-Brabant (aantallen dieren in 2020 in vergelijking met in 2006): - fokzeugen: 50%; - vleesvarkens: 50%; - leghennen: 80%; - vleeskuikens: 80%.. -. De krimp van het aantal dieren in de varkenshouderij is groot, omdat: voor 2013 forse investeringen in milieu en welzijn noodzakelijk zijn. De meeste bedrijven kunnen deze investeringen niet financieren (zie Baltussen et al., 2010a); de mogelijkheden sterk ingeperkt zijn voor verdere ontwikkeling van de bedrijven die deze investeringen wel kunnen verrichten door regionaal beleid (bouwplannen, ontwikkeling LOG, maatschappelijke weerstand tegen grote bedrijven). De productie zal in vooral de gebieden met veel intensieve veehouderij sterk afnemen.. Effecten pluimveehouderij In dit scenario zijn op drie niveaus veranderingen voor de pluimveehouderij: op Europees, nationaal en regionaal niveau. In dit scenario is de Europese markt volledig opengesteld voor pluimveeproducten uit landen buiten de EU. Hierdoor zullen de zogenaamde lage kostenlanden (onder andere VS, Brazilië, Argentinië en India) pluimveevlees en ei-producten tegen lage prijzen kunnen aanbieden op de Europese markt. Op nationaal niveau kiest de overheid voor de beleidslijn om voorop te lopen op het Europese beleid. Dit geldt voor het beleid op het terrein van dierenwelzijn waarbij Nederland momenteel al verder 1. 24. Silvis noemt de ontwikkeling naar 109% van de leghennen in 2020 ten opzichte van 2006. Deze ontwikkeling heeft al plaats gevonden. De telling in 2009 was +12% van de telling in 2006. Voor vleeskuikens geeft Silvis et al. 103%. De ontwikkeling 2009 2006 was volgens de Landbouwtelling +3% (zie ook bijlage 1)..

(26) gaat dan de andere EU-landen. Ook op het gebied van milieuregelgeving zal Nederland verdergaande eisen stellen aan de bedrijven dan in de omringende landen. In dit scenario zijn er op regionaal beleid planologische belemmeringen, in de vorm van onder andere een gelimiteerde omvang van de bouwblokken en strikte toepassing van regelgeving op het gebied van uitstoot van ammoniak en fijnstof. Effecten pluimveehouderij in meer detail. Leghennenhouderij In scenario 2 zal de leghennenhouderij geconfronteerd worden met goedkope importen van eipoeder uit Argentinië, VS en India. Op dit moment wordt circa 25 tot 30% van de geproduceerde eieren in Nederland verwerkt tot eiproduct. Waarschijnlijk is dit aandeel voor Brabant nog hoger door de aanwezigheid van grote leghennenbedrijven met kooihuisvesting en de aanwezigheid van enkele grote ei verwerkende bedrijven in de regio. Geïmporteerd eipoeder zal Nederlands vloeibaar eiproduct vervangen. Hierdoor verdwijnt er bedrijvigheid in de ei-verwerkende sector, maar op termijn zal er ook een krimp plaatsvinden in de primaire sector. De overheid zal de oppervlaktenormen voor leghennen verder verhogen. Hierdoor zal het aantal hennen per stal verder verminderen. Middels het zogenaamde ingrepenbesluit wordt snavelbehandeling in de leghennensector niet meer toegestaan. Eén van de managementmaatregelen om de gevolgen hiervan te beperken is een verdere verlaging van de bezettingsdichtheid. Het gevolg is minder dieren per stal en per bedrijf. Bij verlaging van de bezettingsdichtheid (als gevolg van nationale regelgeving) wil de leghennenhouder het aantal hennen op zijn bedrijf in stand houden door uitbreiding van de staloppervlakte. Dit kan door verlenging van bestaande stallen of het bijbouwen van nieuwe stallen. Op veel bedrijven zal het bouwblok dit niet toelaten. Uitbreiding van de staloppervlakte kan mogelijk ook gevolgen hebben voor de totale uitstoot van ammoniak en (fijn)stof. Bij een strikt regionaal en lokaal beleid is een geen ruimte voor een dergelijke uitbreiding en zal het aantal leghennen afnemen.. Vleeskuikenhouderij In de vleeskuikenhouderij wordt de komende jaren Europese wetgeving geïmplementeerd die tot gevolg zal hebben dat de bezetting in vleeskuikenstallen verlaagd wordt. De verwachting is dat na een overgangsperiode de Nederlandse overheid de eisen verder zal aanscherpen. Het gevolg is 15 tot 25% minder vleeskuikens per bedrijf. De vleeskuikenhouder die het aantal vleeskuikens op zijn bedrijf gelijk wil houden zal extra staloppervlakte nodig hebben. Als het bouwblok of regionale milieuregelgeving dit niet toestaan zal het aantal dieren op het bedrijf verminderen.. 4.4. Werkelijk verwachte ontwikkeling De werkelijkheid wat betreft de omvang van de varkens- en pluimveehouderij zal zich naar verwachting tussen scenario 1 en scenario 2 bevinden. Welke omvang de intensieve veehouderij krijgt hangt sterk af van politieke keuzes die op de korte termijn gemaakt worden: -. nationaal voor met name de varkenshouderij De huidige wetgeving verwoord in het Varkensbesluit, het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn vergt forse investeringen op het terrein van reductie van de ammoniakemissie en op het terrein van dierenwelzijn. Hierbij speelt dat vergroting van de leefoppervlakte per dier leidt tot een hogere emissiefactor volgens het Rav-systeem waardoor een hogere reductie van de ammoniakemissie noodzakelijk is. Daarnaast geldt dat de investeringen voor verbouw van de stallen fors hoger uitvallen dan de investeringen bij nieuwbouw. Een voorbeeld hiervan zijn de eisen ten aanzien van de roostervloer, die bij nieuwbouw geen extra investering vergt terwijl bij verbouw gerekend wordt met een investering van 60 euro per vleesvarkensplaats. De situatie wijkt op varkenshouderijbedrijven in Noord-Brabant nauwelijks af van het landelijke beeld. Uit Landbouwtelling 2008 blijkt dat de varkens- en pluimveebedrijven in Noord-Brabant in dezelfde mate geïnvesteerd hebben in dierenwelzijn en reductie van de ammoniakemissie als de bedrijven in de rest van Nederland. Wel zijn de inkomens en de besparing van de primaire intensieve veehouderijbedrijven in Noord-Brabant gunstiger dan van bedrijven in de rest van Nederland. 25.

(27) -. regionaal voor de varkens- en pluimveehouderij door de mogelijkheden die geboden worden om nieuwbouw te plegen De pluimveehouderij heeft vooral behoefte aan meer ruimte om iets minder of dezelfde aantallen dieren te kunnen huisvesten na het doorvoeren van de verschillende welzijnsmaatregelen (verbod legbatterij, meer ruimte in de vleeskuikenhouderij). Binnen de varkenshouderij willen de ondernemers investeren in grotere eenheden. Op deze wijze kunnen de investeringen in milieu en dierenwelzijn relatief beperkt blijven en kunnen de bedrijven internationaal concurrerend blijven.. -. -. -. -. -. -. 4.5. Voor de ontwikkeling van varkens- en pluimveehouderij zijn de volgende specifieke aspecten relevant: De inplaatsing van bedrijven in (LOG's) binnen de provincie Noord-Brabant en ook in andere reconstructieprovincies verloopt momenteel langzaam. Een rol hierbij speelt de discussie over megastallen en de mogelijke effecten op de volksgezondheid van concentratie van de intensieve veehouderij. In NoordBrabant heeft dit geleid tot het Burgerinitiatief. Er moet ruimte geboden worden aan nieuwbouw van intensieve veehouderijbedrijven. Dit zal de dynamiek in de sector vergroten (vele kleine locaties worden gesloten, een beperkt aantal grote locaties blijft bestaan en een nog beperkter aantal nieuwe grote locaties komt tot stand); Provincies en gemeenten die het eerst ruimte creëren, zullen de intensieve veehouderij naar zich toetrekken. Er zijn momenteel veel meer potentiële uitbreidingslocaties dan er behoefte is vanuit de intensieve veehouderij. Dit heeft als risico dat de regionale concentratie verder vergroot wordt. Een soepel of stimulerend beleid in Noord-Brabant kan een aantrekkende werking hebben waardoor uiteindelijk de intensieve veehouderij regionaal in omvang kan toenemen bij een dalende nationale veestapel. Bij nieuwbouw voldoen bedrijven direct aan de strengere eisen op het terrein van milieu en dierenwelzijn. Ook initiatieven zoals het tussensegment dat momenteel door AH, VION en de Dierenbescherming wordt ontwikkeld krijgt een stimulans. Dit brengt de nationale doelstellingen (LNV, brief aan de Tweede Kamer 28 973, nr. 18) met betrekking tot duurzame bedrijven voor de intensieve veehouderij dichterbij. Huidige knelpunten zoals bedrijven gelegen in de extensiveringgebieden kunnen sneller opgeheven worden indien alternatieven geboden worden. Risico's volksgezondheid en discussie megastallen. Indien maximale dieraantallen via vergunningentrajecten op regionaal niveau gerealiseerd kunnen worden kunnen risico's voor de volksgezondheid sterk ingeperkt worden, zeker als de nieuwvestigingen aan strenge eisen ten aanzien van luchtwassing voldoen. Voor de volksgezondheid maakt het niets uit of deze lucht afkomstig uit bijvoorbeeld 5 stallen met 2.000 vleesvarkensplaatsen of één stal met 10.000 vleesvarkensplaatsen. Voor de haalbaarheid van investeringen in luchtwassing (ammoniak en fijnstof) is dit wel een wereld van verschil. Regionaal kunnen de effecten verschillen. In extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden zal de milieudruk vanuit de intensieve veehouderij sterk afnemen (vooral door afname van het aantal bedrijven en dieren) terwijl in de LOG's de milieudruk zal toenemen doordat er meer dieren gehouden worden.. Resultaten workshops Er zijn twee workshops georganiseerd, één voor deelnemers uit de agribusiness (vooral varkenshouderij) en één voor varkenshouders. De volgende hoofdlijnen komen naar voren: - Brabant kent een grote intensieve veehouderijsector, inclusief een sterke agribusiness en food. Alle elementen voor een sterke sector zijn in Brabant aanwezig: kennis, vakmanschap, infrastructuur en innovatief vermogen. - Deze sterke punten zijn in het verleden sterk gericht op het efficiënter produceren binnen de verschillende schakels in de keten. Kostprijsverlaging stond en staat hierbij voorop. - De kracht van het Brabants varkenscomplex is nog grotendeels gebaseerd op volume, en in onvoldoende mate op differentiatie. De impact van een mogelijke toekomstige daling van het aantal varkens kan daardoor in Brabant groter zijn dan elders.. 26.

(28) -. -. -. -. -. De verwachtingen over hoe voedsel geproduceerd wordt en de oordelen over welk voedsel geconsumeerd dient te worden zijn sterk aan het veranderen. Zowel markt, maatschappij als consument is in beweging. In de primaire sector zal het ondernemerschap verder ontwikkeld moeten worden door veel meer in te spelen op de ontwikkelingen vanuit de omgeving. Binnen de totale varkenssector wordt een toenemende behoefte gevoeld aan meer flexibiliteit ten aanzien van toekomstige bedrijfsstrategieën. Er is nog nauwelijks sprake van één totaal varkenscomplex: er wordt nu te versnipperd gereageerd op de omgeving (omwonende burgers, maatschappij, ngo's en beleid). Gegeven de maatschappelijke ontwikkelingen wordt wel een noodzaak gevoeld om met een gezamenlijke visie te komen waarin naast de inzet op nichemarkten ook de huidige focus op kostprijsstrategie een plaats dient te hebben. Met een gezamenlijk gedragen visie kan de sector een grondige en weloverwogen bijdrage leveren aan een emotie gedreven (maatschappelijk) debat. Hang aan de gezamenlijke sectorvisie een metafoor, zoals 'Brabant, food centre of excellence'. Probleem is dat een regisseur binnen de intensieve veehouderij (nog) ontbreekt om tot een gezamenlijke visie te komen voor het intensieve veehouderijcomplex. Belangrijke slotconclusie: de sector is zelf aan zet. Actie: wie pakt/pakken de handschoen op korte termijn op?. 27.

(29) 5 5.1.. Conclusies en aanbevelingen Inleiding In paragraaf 5.2. worden de belangrijkste conclusies op een rij gezet. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de beantwoording van de gestelde onderzoeksvragen uit paragraaf 1.3. Dit hoofdstuk sluit af met een kwalitatieve analyse van de geconstateerde ontwikkelingen (hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 4) in relatie tot het provinciaal beleid, toegespitst op het integraal zoneringsbeleid en de inzet van het huidige provinciaal instrumentatrium.. 5.2. Conclusies. Huidige kracht primaire bedrijven is goed In de provincie Noord-Brabant wordt een groot deel van de varkens (44%) en kippen (28%) in Nederland gehouden, met een sterke concentratie in het oosten van de provincie. In heel Brabant waren er in 2008 1.660 gespecialiseerde varkensbedrijven en 410 pluimveebedrijven. Goed ondernemerschap en vakmanschap hebben mede gezorgd voor goede technische en financiële resultaten op zowel de varkens- als pluimveebedrijven in Noord-Brabant, die boven het landelijke niveau liggen. Het maatschappelijk debat rond de primaire intensieve veehouderij is sterk toegenomen. Aanleiding hiervoor vormen vooral effecten van de bedrijfstak op milieu en natuur (mest, ammoniak), de wijze van productie (rond aspect welzijn en huisvesting dieren), uitbraken van dierziekten en mogelijke risico's voor de gezondheid van mensen. Hierdoor is het niet langer automatisch zo dat er ruimte is voor uitbreiding en vestiging van bedrijven. De sector staat op dit moment voor de verantwoordelijkheid (weer) het vertrouwen van en draagvlak in de samenleving te versterken.. Agrocomplex belangrijk voor Noord-Brabant De intensieve veehouderij is in economisch opzicht belangrijk voor de provincie, mede omdat de toeleverende (veevoer) en afnemende industrie (vlees- en eierenverwerking) zich in de directe nabijheid van de primaire bedrijven bevinden. De totale intensieve veehouderij levert een bijdrage van circa 2% aan de economie van de provincie. Met een toegevoegde waarde van 1,4 mld. euro is het tevens de belangrijkste agrarische tak binnen de provincie, en biedt een werkgelegenheid van meer dan 25.000 arbeidsjaareenheden. Studies over rendementen wijzen op een lage rentabiliteit voor veehouders binnen de totale productieketen in de intensieve veehouderij. Geringe marges noodzaken veel veehouders tot een groei van de bedrijfsomvang. De uitgangspunten in economisch-technische zin (vitaliteit van bedrijven, geografische ligging, structuur van toelevering, dienstverlening, afzet en verwerking) zijn voor de bedrijfstak in Noord-Brabant nog steeds goed.. Perspectieven sterk afhankelijk van wetgeving, maar ook van andere factoren. 28. Deze verkenning laat zien dat de perspectieven van de intensieve veehouderij richting 2020 in NoordBrabant verschillend kunnen worden beoordeeld. Vooral huisvestigingseisen en milieueisen spelen een belangrijke rol. In het status-quo scenario, gebaseerd op het huidige beleid, treedt er een beperkte vermindering op van de varkensstapel, en enige groei van de pluimveehouderij. In het krimpscenario kan de varkensstapel halveren en daalt de pluimveestapel met ongeveer 20%. In de praktijk zal de ontwikkeling ergens tussen deze 2 scenario's uitkomen. Mogelijk doorslaggevend of van veel invloed voor de feitelijke ontwikkeling van de intensieve veehouderij is het beleid van de overheid op verschillende niveaus. Zo bepaalt de nationale overheid of Nederland strengere huisvestingseisen hanteert dan andere EU-landen, terwijl de EU wereldwijd via handelspolitiek afspraken kan maken over invoermogelijkheden voor veehou-.

(30) derijproducten. Het regionaal beleid (provincie, gemeenten) richt zich vooral op de ruimte voor nieuwbouw in het kader van schaalvergroting, veelal nodig om kosten van investeringen in duurzaamheid en welzijn terug te verdienen. De rol van het beleid van de overheden moet niet worden overtrokken. De analyse van de ontwikkeling en de huidige positie van de intensieve veehouderij en de drijvende krachten voor de toekomst laat ook duidelijk de betekenis van vraag- en aanbodfactoren zien (hoofdstuk3).. Grote behoefte aan gezamenlijke visie varkensketen Er is in Noord-Brabant grote behoefte, zowel bij de primaire sector als agribusiness, aan meer samenwerking binnen het totale varkenscomplex. Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen in de afgelopen jaren is een gezamenlijk te ontwikkelen visie hard nodig. In deze visie voor de varkenshouderij (als onderdeel van het agrofoodcomplex) is er zowel aandacht voor de inzet op nieuwe markten (nichemarkten, tussensegment) als voor de kostprijsstrategie. Met een gezamenlijk gedragen visie kan de sector een grondige en weloverwogen bijdrage leveren aan een mede door emotie gedreven maatschappelijk debat. Om dit proces succesvol te laten verlopen is volgens de ketenpartijen een regisseur uit de keten nodig. Deze gezamenlijke visie dient met inbreng van diverse stakeholders als burgers, ngo's tot stand te komen. Een aanbeveling is aan de visie een metafoor te hangen, zoals 'Brabant, food centre of excellence'. De bedrijven in de intensieve veehouderij staan dus voor de uitdaging hun prestaties te verbeteren, die van belang zijn voor de waardering door de omgeving/samenleving; anders gezegd: de sector is zelf aan zet. Dat vergt verdere ontwikkeling van het ondernemerschap, investeringen en innovatie. De kosten ervan kunnen in de praktijk worden terugverdiend door kostenbesparing als gevolg van efficiencyverbetering. Dit vergt (tot op heden) schaalvergroting. Mogelijk kan daarnaast voor verbetering van de prijsvorming van de producten gebruik worden gemaakt van een betere positionering in de markt (met als huidige initiatief de tussensegmentproducten). Een goede communicatie vanuit de sector richting de maatschappij en samenwerking binnen de keten zijn daarbij belangrijk.. 5.3. Antwoorden op specifieke vragen Vragen: 1. Wat zijn de effecten op inkomen en werkgelegenheid indien de intensieve veehouderij decimeert in Noord-Brabant? 2. Welke effecten zijn te verwachten van het afschaffen van dierrechten in 2015? 3. Welke effecten zijn te verwachten van AMvB-huisvesting en het Varkensbesluit en provinciale maatregelen (zoals BBT++ voor nieuwe stallen in Noord-Brabant) op de ontwikkelingen in de (intensieve) veehouderij? 4. Wat zijn de saneringskosten voor primaire bedrijven in Brabant? Antwoorden: 1. De Brabantse intensieve veehouderij (inclusief toelevering, verwerking, dienstverlening) levert nu een bijdrage in de werkgelegenheid van circa 25.000 arbeidsjaren en een toegevoegde waarde van 1,4 mld. euro per jaar. Dat is ruwweg een bijdrage van 2% in de totale Brabantse economie. Zou de omvang van de intensieve veehouderij halveren dan heeft dat naar verwachting een negatief (totaal) effect van 1% op de Brabantse economie. In de regionale economie binnen de concentratiegebieden van de intensieve veehouderij (Oost-Brabant) zal het effect nog groter zijn. 2. De afschaffing van de dierrechten zal naar verwachting weinig gevolgen hebben voor de volumeontwikkeling in de intensieve veehouderij (Baltussen et al., 2010b). De reden hiervan is dat (zie ook de beschrijving en analyse van de scenario's in hoofdstuk 4) de varkenshouderij waarschijnlijk toch een krimp zal onder gaan. Bij afschaffing van de dierrechten zal wel een (beperkte) toename van de pluimveehouderij kunnen plaatsvinden, wat bij handhaving van de rechten niet het geval kan zijn. Het is ove29.

(31) rigens de vraag of de dierrechten in 2015 worden afgeschaft, gezien de lopende discussie binnen het ministerie van EL&I. 3. De effecten van vergaande huisvestingseisen op de omvang van de varkenshouderij kunnen fors zijn (zie Baltussen et al., 2010a). In dit rapport is uitgegaan van een vermindering van de varkensstapel met 50% (krimpscenario). Cruciaal bij dergelijk strenge eisen is voor de continuïteit van de bedrijven de mogelijkheid van financiering van de investeringen. Veel bedrijven zouden hiertoe, wanneer de eisen al op vrij korte termijn gaan gelden (2013), niet in staat zijn de financieringslast te dragen. In doorsnee is het financiële perspectief in Brabant iets sterker dan het landelijke beeld. 4. Kosten van sanering van intensieve veehouderijbedrijven zijn sterk afhankelijk van het doel en de uitgangspunten, randvoorwaarden, enzovoort. In de praktijk worden er jaarlijks autonoom al bedrijven beeindigd, bijvoorbeeld omdat er geen opvolger is voor de ouder wordende ondernemer. Kosten van sanering treden op wanneer een snellere daling van het aantal bedrijven met intensieve veehouderij gerealiseerd moet worden respectievelijk wanneer de veestapel daadwerkelijk moet afnemen. De totale kosten van sanering worden mede beïnvloed door bijvoorbeeld de mogelijkheden om de vrijkomende ruimte te benutten voor alternatief gebruik, zoals woningbouw of nieuwe bedrijvigheid. Vooral in de extensiveringsgebieden met een bouwstop, hebben (zullen) de vele stoppende bedrijven te maken (krijgen) met een sterke daling van de waarde van bedrijfsgebouwen en van de bouwkavel. Het perspectief voor veel nieuwe bedrijvigheid in dit landelijke gebied lijkt niet omvangrijk. Door de waardedaling van het onroerende goed verliezen betreffende bedrijven een deel van het pensioen dat opgesloten zit in deze onroerende goederen van het bedrijf. Deze bedrijfsgebouwen zullen voor een groot deel worden gesloopt, en er zal gebruik worden gemaakt van de sloopregeling. De sanering gaat gepaard met hoge sloopkosten. Voor deze regio's is het belangrijk dat de sloopregeling buitengebied blijft voortduren (zie paragraaf 5.4). In de verwevingsgebieden zal waarschijnlijk een beperkt aantal bedrijven door specifiek het restrictiebeleid (geen uitbreiding door duurzaamheidstoets tot 1,5 ha) eerder stoppen dan op grond van structuurkenmerken (ondernemer is 50-plus en heeft geen opvolger) mag worden verwacht. Hier zal ook vooral het milieu- en welzijnsbeleid met bijkomende investeringen en financiering, de factor zijn die bedrijven noodzaakt te stoppen. Ook dit zal gepaard gaan met saneringskosten.. 5.4. Provinciaal beleid en aanbevelingen. Concrete invulling van het integrale zoneringsbeleid Op beslissingen rond huisvesting, welzijn, milieu heeft de provinciale overheid geen directe invloed. Dat geldt wel voor het ruimtelijke beleid; vanaf omstreeks het jaar 2000 is met de start van de reconstructie in de zandgebieden de verantwoordelijkheid van de provincie en de gemeenten voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij vastgelegd. Discussies van de laatste jaren laten zien dat het ro-beleid mogelijk wordt ingezet om (nog) meer sturend te zijn ten aanzien van de structuur van de veehouderij (omvang en locatie van de bedrijven). Hierbij is voor de verdere ontwikkeling van de intensieve veehouderij in Noord-Brabant uitgegaan van een integrale zonering, met de volgende driedeling: 1. extensiveringsgebieden De bebouwing zit op slot; 2. verwevingsgebieden bouwblokken mogen maximaal 1,5 ha zijn, daarnaast is er een duurzaamheidstoets. Er is geen nieuwe vestiging mogelijk; 3. LOG (Landbouwontwikkelingsgebieden) ook hier zijn de bouwblokken maximaal 1,5 ha groot. Wel is er de mogelijkheid tot een maximale bouwkavel van 2,5 ha bij ontheffing door de provincie. Bij het verstrekken van deze ontheffing spelen 30.

(32) aspecten als duurzaamheid, milieu en welzijn een belangrijke toetsingsrol. In tegenstelling tot eerdere plannen zijn ook hier geen nieuwe vestigingslocaties mogelijk. Ook in de LOG's, evenals in verwevingsgebieden, moet bij bouw rekening worden gehouden met de afstand tot andere gebieden (Natura 2000-gebieden (1.000 m), WAV-gebieden, stedelijke zoekgebieden en geurgevoelige objecten categorie 1 en 2 (500 m) en één bouwlaag, waarmee indirect mede wordt gestuurd op de bedrijfsomvang. De eerder in deze studie geschetste ontwikkelingen (scenario's) tot 2020 (veel verplichte investeringen en innovaties die niet kunnen worden gefinancierd) kunnen leiden tot maximaal een halvering van de varkensstapel en een sterkere afname van het aantal bedrijven dan op grond van structuurkenmerken verwacht mag worden. Er zijn in dit onderzoek geen modelberekeningen toegepast om een indicatie te geven van het aantal bedrijven in 2020.1 Hierdoor vinden in alle drie onderscheiden gebieden al aanpassingen door het marktmechanisme (beïnvloed door EU en nationaal beleid) plaats. Het advies is dat de provincie nog eens kritisch kijkt op welke onderdelen aanpassingen nodig zijn in het integrale zoneringsbeleid. De sterke verwachte daling van het aantal bedrijven richting 2020 heeft tot gevolg dat ook in NoordBrabant veel locaties geruimd zullen worden, of als een extra locatie door blijvers worden gekocht (dit in verband met realisatie van schaalvergrotingsstrategie). Met de opruiming van locaties wordt flink tegemoetgekomen aan maatschappelijke eisen. De verwachting is dat door stoppende bedrijven ook in verwevingsgebieden meer ruimte zal ontstaan voor groei van een deel van de blijvende bedrijven. Dat kan zijn op duurzame locaties met een uitbouw van het bouwblok tot 1,5 ha, maar ook via het opkopen van een extra locatie van een stopper. Dit laatste kan ook in LOGgebieden, of via een verplaatsing naar een LOG-gebied. In beide gevallen is er een mogelijkheid uit te bouwen tot een bouwblok van 2,5 ha, indien aan duurzaamheidsvereisten wordt voldaan. 2 Het is belangrijk dat lokale overheden, provincie en de gemeenten in verwevings- of LOG-gebieden, duidelijk en snel inzicht geven in te hanteren aspecten en criteria bij invulling van het begrip duurzaamheid en de concretisering van een duurzaamheidstoets. In een onzekere tijd (matige jaren achter de rug en een verslechterde financiële positie) met veel aankomende wetgeving en daarmee gepaard gaande investeringen, hebben de ondernemers in de intensieve veehouderij behoefte aan duidelijkheid bij het invullen van hun strategische keuzes (stoppen, groeien, verplaatsing, neventak). Dit kan helpen ontwikkelingen, zoals lange procedures (bij verplaatsing), reacties op de grondmarkt, protesten van burgers, bedrijven waarop te lang geen bedrijfsontwikkeling plaatsvindt, zoveel mogelijk te beperken. 3 Bij toepassing van de integrale zonering als ordeningsprincipe (inclusief de duurzaamheidstoets) kan de provincie bijdragen aan een verantwoord kader voor een verdere duurzame ontwikkeling van de sector. Het provinciale (en ook gemeentelijke) beleid, gericht op omvang, locatie, duurzame bedrijfsvoering en innovatie, kan mede zorgen voor een duurzame structuur van de provinciale intensieve veehouderij op de lange termijn.. 1. In de periode 1998-2008 is het aantal gespecialiseerde varkensbedrijven met 3% per jaar gedaald. De verwachting is dat in de periode 2008-2020 dit percentage hoger zal liggen, zowel afhankelijk van het EU en nationaal beleid (zie Baltussen et al., 2010) als het restrictief (ro-)beleid van de regionale overheden. Financierbaarheid van wettelijke verplichtingen (investeringen) en de mogelijkheden tot schaalvergroting (eventueel via meer locaties per bedrijf) spelen een belangrijke rol hoeveel bedrijven er in 2020 nog zullen zijn. Indien in de periode 2008-2020 de helft van de bedrijven (ruim 4% per jaar) tot 60% (5% per jaar) verdwijnt, dan blijven van de 1.660 gespecialiseerde Brabantse varkensbedrijven in 2008 nog tussen de 550 à 850 bedrijven in 2020 over. 2 Er is geen duidelijk inzicht in de behoefte aan groeimogelijkheden via uitbouw, extra locatie of verplaatsing. Concretisering hiervan viel buiten de scope van het onderzoek. 3 Dit sluit aan bij scenario 2b uit het verslag van de 2-daagse scenario-workshop LOG van de provincie Noord-Brabant, eind 2009 gehouden.. 31.

(33) Provinciale instrumenten voor de intensieve veehouderij In dit onderzoek is niet specifiek aandacht besteed aan de huidige situatie en de optredende ontwikkelingen in de drie zoneringsgebieden. Hetzelfde geldt voor de omvang en de effectiviteit van de huidige provinciale subsidie- en stimuleringsinstrumenten en inventarisatie van de toekomstige behoefte aan provinciale instrumenten. Voor beide genoemde aspecten heeft geen analyse van eventueel beschikbare data rond opgetreden ontwikkelingen in afgelopen jaren plaatsgevonden. Inschattingen over deze ontwikkelingen zijn niet onderbouwd met gegevens over aantallen bedrijven en kenmerken van de ze bedrijven. Op basis van de beschreven ontwikkelingen tot 2020 (scenario's) is een inschatting gemaakt hoe belangrijk het huidige instrumentarium voor de varkenshouderij de komende jaren zal zijn. Eerst wordt een schets gegeven van een aantal te verwachten ontwikkelingen in de drie zoneringsgebieden. Vervolgens wordt in tabel 5.1 een globale inschatting gemaakt van de behoefte aan dit huidige instrumentarium in de komende jaren. De belangrijkste kenmerken in de drie zoneringsgebieden: 1. Extensiveringsgebieden - Er waren in 2008 nog 1.268 intensieve veehouderijbedrijven (bedrijven met meer dan 60% nge intensief) in de extensiveringsgebieden (Bron: Bijlage 1, Feiten, Knoppennotitie provincie NoordBrabant, 2010). Er wordt hierin niet weergegeven hoeveel bedrijven gespecialiseerde varkens- of pluimveebedrijven er zijn. - Dezelfde bron vermeldt dat in de periode 2005-2009 414 bedrijven met intensieve veehouderij (met een grens van >2,5 nge intensief) zijn gestopt en 33 bedrijven zijn gestart met intensieve veehouderij. Op 602 bedrijven heeft een afname in nge intensieve veehouderij plaatsgevonden en op 204 bedrijven een groei. Kwalitatieve inschatting ontwikkelingen afgelopen jaren: - De grotere intensieve bedrijven met perspectief zijn de laatste jaren al uit deze gebieden verplaatst. Door de opkoop van locaties van kleinere bedrijven zijn ook weer grotere bedrijven ontstaan. Gezien de beschikbaarheid van vrijkomende locaties zal de belangstelling voor verplaatsing zeer beperkt zijn. Ook is verplaatsing meestal een kostbaar en langdurig en ingrijpend proces. - Er zijn volgens informatie van de provincie bijna geen potentiele bedrijven die binnen korte tijd nog gebruik gaan maken van de verplaatsingsregeling, de VIV. - Door de BIV gaat de vergunningsbestemming eraf. Een mogelijk op te treden waardedaling van gebouwen en grond (bouwkavel) is sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn onder andere de moderniteit van de gebouwen, de marktmogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid, wel of niet verlenen van vergunningen voor bestemmingswijzigingen. Indien wel waardedaling optreedt, gaat dat ten koste van het vermogen van stoppende ondernemers. Dit vermogen is een belangrijk onderdeel van de pensioenopbouw. - In de periode tot en met 2020 zal door het marktmechanisme (het niet kunnen financieren van verplichte milieu- en welzijnsinvesteringen en geen mogelijkheid op het bedrijf op de locatie uit te breiden) een belangrijk deel van de resterende bedrijven stoppen. Ook het ontbreken van toekomstperspectief voor een potentiele opvolger speelt daarbij een rol. - Bedrijfsontwikkeling op blijvende bedrijven kan alleen plaatsvinden via de opkoop van een andere locatie, of via een bouwvergunning. Dit laatste zou alleen kunnen, indien niet wordt uitgebreid in bebouwing en aan de gestelde omgevingseisen en welzijn wordt voldaan. De vraag is of er nog voldoende economisch perspectief is indien niet mag worden uitgebreid. En is het potentieel aan kasstroom voldoende om bijvoorbeeld banken mee te krijgen bij de financiering? Er kan dan ook geconcludeerd worden dat bedrijfsontwikkeling er niet of nauwelijks (via opkoop locatie) in zit. - Alternatieve opties bij een relatief laag inkomen en het dragen van weinig risico: - Op contract mesten; - Verhuur van rechten/gebouwen; 32.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verzurende deposities in de neerslag Stikstof- en zwavelverbindingen zijn de voornaamste componenten in de potentieel verzurende depositie die op onze bossen terechtkomt. Uit

• De thermodynamische toestand van een systeem wordt gekarakteriseerd door de waardes van een aantal?.

Deze analyses op zichzelf tonen niet aan dat de variabele ´sociaal kapitaal´ invloed uitoefent op de beleving van veehouderijbedrijven, maar gezien het feit dat

[r]

Bij diabetes is het van belang dat bij het geven van insuline, de normale situatie zo goed mogelijk wordt nagebootst.. Bij mensen zonder diabetes zijn er een aantal insulinepieken

Ammoniakuitstoot leidt tot verzuring van lucht en water. Door het neerslaan van onder andere ammoniak vindt stikstofdepositie plaats op de natuur. Het kabinet voert beleid om

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars handelen in lijn met de aangenomen motie van de leden Van Gerven en Hijink over regelen dat zorgverzekeraars zich

Verpleging vanuit de intensieve zorg ruimte houdt in dat een patiënt (met of zonder diens toestemming) wordt afgezonderd voor verzorging, verpleging en