STUDENT SILVIA GEURTS
STUDENTNUMMER 12304476
OPLEIDING MA JOURNALISTIEK & MEDIA: RESEARCH & REDACTIE
BEGELEIDER MIRJAM PRENGER
DATUM 31 OKTOBER 2020
AANTAL WOORDEN 7604
ACADEMISCHE REFLECTIE
DE INVLOED VAN BRONRELATIES EN PERSOONLIJKE ERVARING
OP ETNOGRAFISCHE JOURNALISTIEK
Inhoudsopgave
Introductie
1
Theoretisch kader
3
Etnografische journalistiek
3
Objectiviteit
4
Onafhankelijkheid
5
Bronrelaties
6
Bronbescherming
7
Methodologie
8
Auto-etnografie
8
Grounded Theory
9
Resultaten
11
Objectiviteit
11
Access
11
Opvattingen
12
Geloofwaardigheid
13
Onafhankelijkheid
13
Bronrelaties
14
Journalistiek instrument
14
Empathie
15
Bronbescherming
16
Conclusie
17
Literatuurlijst
19
Bijlagen
Bijlage 1. Corpus I: Dagboeknotities
23
Bijlage 2. Corpus II: Gereconstrueerde herinneringen
36
Bijlage 3. Resultaten
37
Introductie
Sociale werkplaatsen veranderen in een sterfhuis. Sinds het afschaffen van de Wet
sociale werkvoorziening en het invoeren van de Participatiewet in 2015 moeten zoveel
mogelijk mensen met een verstandelijke, lichamelijke of psychische beperking aan de
slag op de ‘reguliere’ arbeidsmarkt. Het recht op werk voor mensen met een
arbeidsbeperking bestaat in Nederland niet meer. Maar kunnen we zonder de sociale
werkplaats – en moeten we dat wel willen?
Om een antwoord te vinden op deze vraag dompelde ik mijzelf een maand lang onder
in de wereld van de sociale werkplaats. Ik nam plaats tussen de mensen die dag in dag
uit lolly’s verpakken, kabels oprollen, weegschalen monteren, menukaarten knutselen,
gras maaien of schroefjes sorteren in setjes van drie. De mensen die een
verstandelijke, lichamelijke en/of psychische beperking hebben en daardoor toegang
hebben tot een beschermde werkomgeving. Een werkomgeving waar het er niet
toedoet of je duizend schroefjes per dag verpakt of honderd. De Wet sociale
werkvoorziening garandeert ieder van hen van een leven lang werken onder
aangepaste arbeidsomstandigheden en een salaris boven het minimumloon. Dat
betekent: als je voor 1 januari 2015 ‘binnen’ was.
Mijn vader is er daar een van. Op twintigjarige leeftijd werd hij afgekeurd vanwege
COPD, een chronische longziekte. Zijn longinhoud is ongeveer de helft van die van mij.
Hij wandelt rustig, maakt zich vooral niet te druk en vermijdt fysiek zwaar werk. Iets wat
bij de sociale werkplaats prima kan. Over drie jaar mag hij met pensioen. Dan is het
mooi geweest en kan hij terugkijken op een leven lang werken bij NLW Groep, de
sociale werkplaats in de Limburgse gemeente Peel en Maas.
Toch heb ik nooit zo goed begrepen wat hij daar doet. Want de sociale werkplaats is
toch niet bedoeld voor mensen zoals mijn vader? Althans, dat is wat ik altijd dacht.
Volgens mijn vader was het in de jaren ’80 redelijk makkelijk om jezelf te laten
‘afkeuren’, waardoor je een indicatie kreeg voor de sociale werkplaats (lees: een
levenslange baangarantie). De werkplaatsen stroomden vol en het systeem werd
financieel onhoudbaar. Door de jaren heen werd de controle aan de deur steeds
strenger, maar sinds vijf jaar komt er helemaal niemand meer in. Maar is het afschaffen
van de sociale werkplaats voor iedereen wel zo’n goed idee? Of gooien we nu het kind
met het badwater weg?
Voor mijn journalistiek afstudeerproject was ik welkom bij NLW Groep. In vier weken
tijd leerde ik de mensen van de sociale werkplaats beetje bij beetje kennen en ontdekte
ik voor wie de sociale werkplaats wél als een essentieel vangnet voelt.
WEBDOCUMENTAIRE
Het resultaat van mijn maand bij de sociale werkplaats is een webdocumentaire met de
titel ‘De laatste generatie’. Aan de hand van geschreven portretten, videomateriaal en
foto’s ontmoet je vijf werknemers die behoren tot de laatste generatie Wsw’ers
(mensen die vallen onder de Wet sociale werkvoorziening), en daarmee een
geeft op subtiele wijze antwoord op de vraag welke rol de sociale werkplaats speelt in
hun leven. Persoonlijke verhalen van werknemers van NLW Groep wisselen zich af
met beknopte feiten over het veranderen van de wetgeving rondom de sociale
werkplaats en daarmee het recht op werk voor mensen met een arbeidsbeperking.
Maar hoe geloofwaardig is een journalistiek project over de sociale werkplaats als het
gemaakt wordt door de dochter van een man die er al heel zijn leven werkt?
REFLECTEREN OP EEN JOURNALISTIEKE PRODUCTIE
In deze academische reflectie blik ik terug op de manier waarop dit project tot stand is
gekomen en reflecteer ik op de journalistieke keuzes die ik gemaakt heb. Hierbij let ik
met name op momenten waarop er frictie ontstaat tussen de journalistieke ideologie en
hoe ik mij als journalist gedraag in de praktijk, zowel tijdens het etnografisch onderzoek
als in de schrijffase daarna. Zo spelen er twee problemen op het gebied van bronnen:
1) de aanwezigheid van mijn vader, waardoor mijn objectiviteit en onafhankelijkheid als
journalist in twijfel kan worden getrokken, en 2) de emotionele bronrelaties die ontstaan
doordat ik vier weken lang optrek met mijn bronnen, waardoor ik tijdens de schrijffase
en ik geneigd kan zijn om bronnen (extra) te beschermen. Daarnaast ben ik benieuwd
in hoeverre mijn eigen achtergrond en opvattingen over de sociale werkplaats van
invloed zijn op de journalistieke keuzes die ik tijdens dit proces heb gemaakt.
In dit onderzoek richt ik me daarom op de frictie die ontstaat op het moment dat je als
journalist emotioneel betrokken bent bij een onderwerp en welk effect dat vervolgens
heeft op het journalistieke proces en de productie.
ONDERZOEKSVRAAG
Dat brengt mij tot de volgende onderzoeksvraag:
Hoe verhoudt de relatie met mijn bronnen zich tot mijn onafhankelijke positie als
journalist?
De deelvragen die ik daarbij stel zijn:
• In hoeverre zijn journalistieke keuzes gestuurd door mijn relatie met bronnen?
• In hoeverre spelen mijn vooroordelen, opvattingen en (sociaal-culturele) achtergrond
een rol tijdens het maken van de journalistieke productie?
Om goed te kunnen reflecteren op de manier waarop mijn journalistieke keuzes tot
stand zijn gekomen en in hoeverre deze gestuurd worden door bronrelaties, is het
belangrijk om een aantal journalistieke concepten in wetenschappelijke context te
plaatsen. In het theoretisch kader ga ik daarom in op literatuur over etnografische
journalistiek, objectiviteit, onafhankelijkheid, bronrelaties en bronbescherming.
Vervolgens reflecteer ik aan de hand van auto-etnografie, een onderzoeksmethode
waarbij ikzelf zowel de onderzoeker als het studieobject ben, op mijn keuzes. Hierna
koppel ik mijn bevindingen over mijn gedrag als journalist aan de literatuur over de
journalistieke ideologie en formuleer ik een antwoord op de hoofdvraag.
Theoretisch kader
ETNOGRAFISCHE JOURNALISTIEK
“Journalisten zijn geen antropologen, en dat zouden ze ook niet moeten zijn” (Grindal &
Rhodes, 1987). Toch kunnen etnografische methoden afkomstig uit de antropologie de
journalistiek verbreden, verlichten en verrijken. Crossovers tussen antropologie en
journalistiek worden sinds enkele decennia aangeduid met de term ‘etnografische
journalistiek’ (Cramer en McDevitt, 2004). Vergelijkbaar zijn benamingen als
‘antro-journalistiek’ (Fillmore, 1987), ‘literaire ‘antro-journalistiek’ (Harrington, 2003), ‘new new
journalism (Boynton, 2005), ‘culturele journalistiek’ (Bird, 1987) en ‘slow
journalism’ (Pedelty, 2010). Maar wat wordt er eigenlijk mee bedoeld?
Kvale (1996) legt het verschil tussen traditionele journalistiek en etnografische
journalistiek uit aan de hand van een metafoor over een mijnwerker en een reiziger.
“Miners assume that their role is to dig out nuggets of information, along with lively
quotes, because the source is essentially used to extract information. A traveler
wanders without a map through unknown territory and asks questions ‘that lead the
subjects to tell their own stories of their lived world’” (Babbie, 1998, p.5).
Om tot een verhaal te komen dompelen etnografische journalisten, oftewel ‘travelers’,
zich onder in een gemeenschap met als doel “to broaden ‘readers’ scan’ and allow
them to see other lives and contexts, thereby moving readers – and writers – ‘toward
realization, compassion, and in the best of cases, wisdom’” (Kramer, 1995, p. 34;
Cramer and McDevitt, 2004). De rol van de etnografische journalist wijkt dus af van het
traditionele en richt zich op ‘the complexity of humankind’ (Larssen & Hornmoen, 2013)
door verhalen te vertellen over het alledaagse leven van gewone mensen, iets wat
volgens Harrington ‘de ziel’ zou moeten zijn van goede journalistiek (1997).
Door zich te verdiepen in het leven van bronnen, vaak voor langere tijd, hopen
etnografische journalisten de werkelijkheid te kunnen schetsen aan de hand van
authentieke verhalen, die zowel nauwkeurig als ethisch verantwoord zijn. Maar de
overlap tussen antropologie en journalistiek levert verschillende ethische dilemma’s op.
Zo schuurt de etnografische methode met het traditionele beeld van de objectieve en
neutrale journalist die een afstandelijke en niet-emotionele relatie heeft met bronnen
(Cramer en McDevitt, 2004). Deze conflicten worden uitgebreider besproken in de
volgende paragrafen.
OBJECTIVITEIT
Etnografische journalisten bevinden zich in een spagaat. Aan de ene kant wordt van
hen verwacht dat ze objectief en naar waarheid rapporteren. Aan de andere kant
dienen ze zich te onderscheiden van traditionele journalisten door levendige
verteltechnieken die wat weg hebben van literaire fictie (Harbers, Frank & Broersma,
Marcel, 2014); een vertelstijl die geworteld is in subjectiviteit. Volgens Connery (1990),
Hartsock (2000) en Lehman (1997) gebruiken etnografische journalisten hun eigen
ervaringen, gedachten en gevoelens als een lens waardoor de sociale realiteit wordt
waargenomen en begrepen; iets wat ongebruikelijk is binnen de traditionele
journalistiek.
Wie zichzelf de vraag stelt welke kenmerken typerend zijn voor een journalist, komt
namelijk al gauw terecht bij de vijf eigenschappen zoals beschreven door Golding en
Elliot (1979), Merritt (1995), Kovach en Rosenstiel (2001) en Deuze (2005): een
journalist verleent een publieke dienst (1), is objectief (2), onafhankelijk (3), heeft
gevoel voor urgentie (4) en beschikt over een ethisch kompas (5). Hoewel dit klassieke
profiel omarmd wordt in verschillende journalistieke codes en internationale literatuur,
is er in de afgelopen decennia flink wat discussie ontstaan over de (on)mogelijkheid
van objectieve journalistiek (Deuze, 2001, 2011; Hunter, 2015). Zo stelt Durham (1998)
dat de ‘social location’ van een journalist bepaalt op welke manier een groep wordt
gerepresenteerd en wat door de verslaggever wordt beschouwd als waarheid over
deze groep. “Journalism, like anthropology, is at best a second- or third-order
reconstruction of an event that happened to other people, which brings the validity of
the account – it’s objectivity, or realism, if you will – into question” (Durham, 1998, p.
130).
Het nastreven van een evenwichtige balans is volgens velen dan ook een realistischer
doel om tot een waardevrije reportage te komen, dan het nastreven van objectiviteit.“In
this day and age, the job is to acknowledge your bias and understand it and know that
it’s a limitation as well as an empowerment.” (Conover, 2014; Hermann, 2016)
Dit vereist dat etnografische journalisten zich bewust zijn van de manier waarop hun
eigen vooroordelen, opvattingen en (sociaal-culturele) achtergrond hun journalistieke
keuzes zoals verhaallijnen, invalshoeken en hoofdpersonen beïnvloedt (Ryan, 2001;
Stoker, 1995; Hunter, 2015; Merrill, 1984). Etnografische journalisten moeten dus niet
alleen traditionele journalistieke gewoonten zien te overstijgen, maar ook hun eigen
demografische profielen (Cramer en McDevitt, 2004).
ONAFHANKELIJKHEID
De journalistiek is gebouwd op kernwaarden. Een ideologie. Principes die
diepgeworteld zijn in het ethos van de professionele journalistiek. Een van deze
kernwaarden is autonomie: het vermogen van journalisten om onafhankelijk te werk te
kunnen gaan.
Kovach en Rosenstiel (2001) zien autonomie als een essentiële factor die de
journalistieke geloofwaardigheid waarborgt, aangezien het veronderstelt dat
journalisten onafhankelijk zijn van externe druk en daarmee volledige loyaliteit verlenen
aan het publiek (Larson, 1997). McQuail (2010), Örnebring (2013), Scholl en
Weischenberg (1999) en Singer (2007) omschrijven het idee van journalistieke
autonomie als ‘de vrijheid van journalisten om hun eigen werkprocessen te definiëren,
vorm te geven en te beheersen’ en het vermogen om ‘naar eigen oordeel te kunnen
handelen en verantwoordelijkheid te nemen voor onafhankelijke beslissingen’ (Lauk, E.
& Harro-Loit, H., 2016). Kritische vragen moeten altijd worden gesteld en dubbele
petten (neem als voorbeeld de journalist die gevraagd wordt als moderator op een
commercieel evenement) moeten worden voorkomen. Daar is iedereen het in theorie
over eens, al zegt dat nog niets over de journalistieke praktijk.
Ook Deuze (2011) identificeert autonomie als een algemeen aanvaard ideaal dat
onderdeel uitmaakt van de ‘journalistieke ideologie’. Het legitimeert het werk van de
journalist en verleent volgens hem geloofwaardigheid aan datgene wat journalisten
doen (p. 20).
Maar autonomie betekent ook onpartijdigheid. Het betekent dat een journalist
onbevooroordeeld, evenwichtig, objectief en ruimdenkend moet zijn en geen kant mag
kiezen (Cushion, 2011). Hoewel onpartijdigheid sterk doet denken aan objectiviteit en
balans, zit er wel degelijk een verschil tussen de begrippen: “[Impartiality] is to be
distinguished from balance (the allocation of equal space to opposing views) and
objectivity (by which journalists usually mean an effort to exclude subjective
judgement). Impartiality involves no more than the attempt to regard different ideas,
opinions, interests or individuals with detachment” (Cox, 2007 & Wahl-Jorgenssen, K.
et. al. (2017), p. 783).
De journalist is dus geen marionet en net zo min een megafoon. Op het moment dat
daar verwarring over ontstaat, gaat er vaak iets mis.
BRONRELATIES
Een ander potentieel conflict tussen traditionele journalistiek en etnografische methode
is de manier waarop journalisten omgaan met hun bronnen. De relatie tussen een
journalist en zijn bron wordt vaak beschreven als een wisselwerking (Awad, 2006). Ik
krijg wat van jou, jij krijgt wat van mij. Informatie in ruil voor publiciteit. Deze
wisselwerking vindt meestal plaats tussen een journalist en een ‘niet-naïeve bron’,
zoals Awad hen omschrijft. Machtige mensen met expertise, verantwoordelijkheid en
een flinke dosis mediatraining. Maar in het geval van etnografische journalistiek zijn het
zelden de bronnen die om media-aandacht vragen. Het oog van de etnografische
journalist valt vaak op ‘de gewone mens’ met het bijzondere verhaal, en niet zozeer op
woordvoerders, politici of andere publieke figuren.
Maar hoe ga je om met onervaren bronnen? Wanneer neem je een bron in
bescherming en wanneer niet? En waar ligt de grens tussen ‘het recht om te weten’ (en
dus het recht om op te schrijven) en iemands privéleven?
Etnografie vereist van nature meer empathie en betrokkenheid bij bronnen dan
gebruikelijk is binnen de journalistiek. De bron is niet langer een informant of een
vertegenwoordiger op afstand, maar een individu waarmee de journalist veel tijd
spendeert (Bird, 2005; Cramer & McDevitt, 2004). Waar journalisten normaliter hun
best doen om sociale en emotionele afstand te bewaren, vereist etnografie júist
nabijheid om groepen te leren kennen wiens verhalen anders onzichtbaar blijven of op
stereotyperende wijze worden geportretteerd in de media (Cramer & McDevitt, 2004).
Volgens Steensen is het daarom van belang dat etnografische journalisten meer van
zichzelf blootgeven dan dat ze bij traditionele journalistieke praktijken zouden doen:
"One is, above all, a fellow human being; one isn’t first and foremost a journalist.
Particularly this kind of journalism has a clear humanistic side, which makes it
ridiculous to pretend that doesn’t become a part of it” (Larssen & Hornmoen, 2013).
Een van de gevaren van (te) intieme bronrelaties is dat journalisten zich beginnen te
identificeren met bronnen en hun belangen, waardoor ze mogelijk verblind raken voor
kritiek (Bird, 2005). Toch gelooft de Amerikaanse Hutchins Commissie (de commissie
over de vrijheid van de pers) dat “if readers were presented with the ‘inner truth of the
life of a particular group’ (1947, p. 27), they would develop respect and understanding
for that group” (Cramer en McDevitt, 2004). Een statement dat een pleidooi lijkt te zijn
voor antropologische methoden binnen de journalistiek.
BRONBESCHERMING
Journalisten hebben de taak om feiten op juistheid te controleren en bronnen te
beschermen indien er schade kan optreden als gevolg van publicatie (Fedler et al,
1997). Maar in het geval van etnografische journalistiek gaat bronbescherming nog een
tikkeltje verder. Cramer en McDevitt (2004) zijn van mening dat als journalisten
verhalen willen vertellen vanuit het perspectief van een bepaalde groep, de
geobserveerde personen tot op zekere hoogte invloed mogen hebben op de manier
waarop hun leven wordt afgebeeld. Ook Larsson en Hornmoen omschrijven in ‘The
Literary Journalist as Fellow Human Being’ (2013), een kwalitatieve studie naar het
werk van drie Noorse journalisten, dat het belangrijk is om onervaren bronnen te laten
weten dat zij op ieder moment op de rem kunnen trappen.
Van journalisten wordt verwacht dat zij “show consideration for people who cannot be
expected to be aware of the effect that their statements may have. Never abuse the
emotions and feelings of other people, their ignorance or their lack of judgment” (Norsk
Journalistlag, z.d.).
Toch bestaan er verschillende opvattingen over hoeveel invloed je als journalist uit
handen moet of mag geven. Zo beargumenteert Seierstad dat je het risico loopt dat
essentiële rapportage-elementen verdwijnen wanneer bronnen teveel invloed hebben
op het eindresultaat (Larsson & Hornmoen, 2013). Over wanneer iets essentieel is kan
per individuele kwestie gediscussieerd worden. De grenzen zijn fluïde en iedere
journalist zal hier zijn eigen afwegingen in maken en afhankelijk van de situatie een
moreel juiste balans proberen te vinden (Larsson & Hornmoen, 2013). Zo kan een
detail over de hoogte van iemands salaris of een affaire op de werkvloer relevant zijn in
het ene verhaal en totaal irrelevant in het andere verhaal.
Het feit dat etnografische journalisten bereid zijn om onervaren bronnen meer invloed
op het proces te geven dan volgens de ethische codes wenselijk is, is interessant. De
journalist voelt zich in hogere mate verantwoordelijk voor het welbevinden van
onervaren bronnen. Maar deze verantwoordelijkheid stopt volgens Steensen nadat het
verhaal gepubliceerd is (Larssen & Hornmoen, 2013). “You may carry on having
contact, but you are not there as their spiritual adviser” (p. 90).
Methodologie
AUTO-ETNOGRAFIE
Met een auto-etnografie van mijn eigen gedrag tijdens het journalistieke proces, analyseer
ik middels een kwalitatieve inhoudsanalyse in welke mate mijn relatie met bronnen (zowel
privé als professioneel) van invloed zijn op mijn journalistieke keuzes. Deze reflectieve
onderzoeksmethode, waarbij ikzelf zowel de onderzoeker ben als het studieobject, heeft
als doel een culturele ervaring te onderzoeken, begrijpen en/of bekritiseren (Holman
Jones, Adams & Ellis, 2013, p. 22; Ellis, 2004; Holman Jones, 2005; O’Reilly, 2005).
Volgens Ellis en Bochner (2011) helpt auto-etnografie de onderzoeker om inzicht te
krijgen in zijn of haar leven en de omstandigheden die hier van invloed op zijn. Niet alleen
door het bestuderen van anderen, maar ook door een diepgaande reflectie van zichzelf
als (sociaal) persoon. Dat reflecteren gebeurt aan de hand van een set ongestructureerde
gegevens die tijdens het etnografisch onderzoek binnen de sociale werkplaats zijn
verzameld en geproduceerd. Denk hierbij aan veldnotities, dagboeken, beeldmateriaal en
eventueel aanvullende achtergrondinformatie, documenten en transcripties. Deze
gegevens worden naderhand gestructureerd aan de hand van een kwalitatieve
inhoudsanalyse. Auto-etnografie is dus zowel een proces als een product (Ellis, Adams &
Bochner, 2011).
Ethische afwegingen met betrekking tot bronrelaties zijn een cruciaal onderdeel van
auto-etnografie (Ellis, 2007, p. 25; Trahar, 2009). Als je over jezelf schrijft in het kader van
bronrelaties, schrijf je namelijk ook over anderen. Hierbij loop je het risico dat ‘anonieme’
personages steeds herkenbaarder worden, terwijl ze misschien niet hebben ingestemd
met de manier waarop ze worden afgebeeld (Ellis, 2007). Of zoals Josselson (1996, p.
62) zegt: “Language can never contain a whole person, so every act of writing a person’s
life is inevitably a violation”. Dit vereist dat onderzoekers “act from out hearts and minds,
acknowledge our interpersonal bonds to others, and take responsibility for actions and
their consequences (Ellis, 2007; Bergum, 1998; Slattery & Rapp, 2003).
Een ander veelgehoord kritiekpunt op auto-etnografie is het gebruiken van geheugen als
‘data’. Chang (2008), Anderson en Glass-Coffin (2013) adviseren daarom om veldnotities
en dagboeken bij te houden om vragen over betrouwbaarheid te vermijden. Coffey (1999),
daarentegen, herinnert ons eraan dat “[e]thnography is an act of memory” (p. 127),
waardoor herinneringen net zo waardevol zouden moeten zijn als ‘harde data’. Omdat ik
gemerkt heb dat een dagboek en veldnotities andere data bevatten dan de herinneringen
die je opslaat in je geheugen, heb ik ervoor gekozen om voorafgaand aan de
data-analyse een aantal herinneringen te reconstrueren in tekst. De inhoud van deze
gereconstrueerde herinneringen is vaak analytischer en persoonlijker van aard dan de
feitelijke inhoud van het dagboek en de veldnotities en is daarom een waardevolle
toevoeging aan het corpus.
GROUNDED THEORY
De grounded theory approach van Glaser en Strauss (1967) is een graag gebruikte
methode van kwalitatief onderzoek binnen sociale wetenschappen. Hoewel er
verschillende benaderingen van de grounded theory bestaan, vertrekken ze allemaal
vanaf gemeenschappelijke gronden. De twee centrale elementen hierbij zijn theorie en
procedures. Het idee van de methode is dat de onderzoeker op empirische wijze data
verzamelt en vanuit hier bouwt aan een theorie. Een van de kernbegrippen in deze
methode van theorievorming is ‘cyclisch werken’, dat zich uit door middel van
voortdurende vergelijkingen, aanpassingen van eerder gevonden resultaten en het
toevoegen van nieuwe bijpassende data. “De grounded theory wordt soms ook wel de
constant vergelijkende methode genoemd (Mortelmans, 2013, p. 399).”
In dit auto-etnografisch onderzoek ga ik uit van de constructivistische of interpretatieve
benadering van de grounded theory, waarin de nadruk ligt op op het abstracte karakter
van theorie en de rol van patronen. In de eerste fase van het onderzoek formuleren we op
basis van bijpassende literatuur enkele sensitizing concepts, die ons richting geven in het
verzamelen en produceren van data en het herkennen van relevante aspecten.
“Sensitizing concepts offer ways of seeing, organizing, and understanding experience;
they are embedded in our disciplinary emphases and perspectival proclivities. Although
sensitizing concepts may deepen perception, they provide starting points for building
analysis, not ending points for evading it. We may use sensitizing concepts only as
points of departure from which to study the data (Charmaz, 2003, p. 259).”
IN DE SPOTLIGHT
Om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden, loop ik het corpus na
op vier sensitizing concepts die in het theoretisch kader verder zijn uitgelicht:
objectiviteit, onafhankelijkheid, bronrelaties en bronbescherming.
• Objectiviteit: door te letten op dagboekpassages waarin ik mijn gedachten en
gevoelens over de sociale werkvoorziening beschrijf en alert te zijn op notities die
hinten naar frictie tussen mijn eigen ideeën en de open houding die van een
journalist verwacht wordt, vorm ik een beeld van de mate waarin mijn beeld van
de sociale werkvoorziening vertroebeld was tijdens (en wellicht al voorafgaand
aan) het journalistieke proces.
• Onafhankelijkheid: hierbij let ik op aanwijzingen voor externe druk, bijvoorbeeld
het behoeden voor het stellen van kritische vragen, en richt ik mijn aandacht op
momenten waarop er frictie ontstaat tussen het hebben van een loyale houding
naar het publiek en het hebben van een loyale houding naar de mensen van de
sociale werkplaats, waaronder mijn vader.
• Bronrelaties: hierbij scan ik dagboekpassages, veldnotities en beschreven
herinneringen op tekenen van empathie en emotionele nabij- en betrokkenheid
richting de journalistieke bron.
• Bronbescherming: door te letten op beschreven twijfels in dagboekpassages en
veldnotities te vergelijken met het journalistieke eindproduct probeer ik te
achterhalen wanneer ik er bewust of (destijds) onbewust voor heb gekozen om
een bron in bescherming te nemen.
Deze begrippen dienen als spotlight tijdens de analyse van het corpus, bestaande uit
veldnotities, dagboekpassages, gereconstrueerde herinneringen en het journalistieke
product. In de eerste fase van 'open coderen’ worden op detail labels/codewoorden
toegekend aan de inhoud van het verzamelde corpus die aansluit bij de vier concepten.
Het resultaat van het open coderen is een uitgebreide set van codes, die mij iets
vertellen over de momenten waarop en de mate waarin mijn journalistieke keuzes
mogelijk beïnvloed zijn door bronrelaties en mijn eigen achtergrond en opvattingen.
VRAAG HET JE DATA
In de ‘axiale codeerfase’ worden de belangrijkste en frequent toegekende
codewoorden geselecteerd en met elkaar verbonden. Om focus aan te brengen in de
hoeveelheid verzamelde codes stel ik per sensitizing concept een of enkele vragen aan
de verzamelde data, namelijk:
• Objectiviteit: Wanneer speelt mijn ‘social location’ een rol bij het maken van een
journalistieke keuze?
• Onafhankelijkheid: Op welke momenten is er schijn (of sprake) van
belangenverstrengeling en identificatie met bronnen? En wanneer wordt mijn
journalistieke vrijheid beperkt door externe druk en/of mijn relatie tot bronnen?
• Bronrelaties: Op welke momenten zet ik de relatie met mijn vader in als journalistiek
instrument? En wanneer speelt emotionele nabijheid een rol in het maken van een
journalistieke keuze?
• Bronbescherming: Op welke momenten maak ik een keuze om een bron te
beschermen? En wanneer niet?
Op basis van de gevonden antwoorden ga ik terug naar de beschreven theorie. Het
cyclische proces van dataverzameling, data-analyse en reflectie zijn erop gericht om in de
laatste fase relaties te kunnen duiden, onderscheid te kunnen maken tussen belangrijke
en minder belangrijke bevindingen en inhoud te geven aan de vastgestelde categorieën
en de theorie die hieruit voortvloeit. Aangekomen in de laatste fase van ‘selectief coderen’
worden de concepten met elkaar verbonden en worden de resultaten uitgewerkt en de
conclusie gevormd: welke keuzes heb ik gemaakt en wat is de achterliggende gedachte?
Hoe zijn deze keuzes mogelijk gestuurd door (mijn relatie met) bronnen? En hoe
verhouden mijn journalistieke keuzes en de beïnvloeding van relaties zich tot bestaande
theorie?
Resultaten
De analyse van het corpus geeft een goede indicatie van de invloed van bronrelaties
op het journalistieke proces en laat zien op welke momenten mijn journalistieke
objectiviteit en onafhankelijk in het geding kwam. In de resultaten behandel ik enkele
voorbeelden die exemplarisch zijn voor de verschillende thema’s die tijdens de analyse
naar voren kwamen.
OBJECTIVITEIT
De etnografische methode die ik gebruikt heb tijdens dit journalistieke onderzoek
brengt, zoals beschreven in de theorie, verschillende dilemma’s met zich mee op het
gebied van objectiviteit. Dit komt ook naar voren uit de analyse van het corpus. Op
basis van de resultaten zijn drie thema’s te benoemen waarbij dilemma’s over
objectiviteit een rol spelen: access (toegang), opvattingen en geloofwaardigheid.
1) Access
In het voorstel voor deze meesterproef schreef ik op 3 juli 2019 het volgende: “De
sociale werkplaats. Je hoort er bijna nooit iets over. En als je er al iets over hoort, dan
gaat het over bezuinigingen. Maar waar het nooit over gaat zijn de mensen.” Ik wilde
een verhaal maken over mensen. Maar om een verhaal te kúnnen maken over de
mensen van de sociale werkplaats, moest ik directieleden ervan zien te overtuigen dat
ze mij vier weken lang toegang moesten geven tot de werkplaats. Zonder toegang,
geen verhaal. En nergens is het makkelijker binnenkomen dan wanneer je er iemand
kent die een goed woordje voor je kan doen, in dit geval: mijn vader.
Maar is het journalistiek gezien wel zo handig om, ondanks de circa tachtig sociale
werkplaatsen in het land, nou net te kiezen voor de werkplek van mijn vader? Daar kun
je je vraagtekens bij stellen. In mijn notities schreef ik hier het volgende over.
Gereconstrueerde herinnering
“Had ik niet beter bij een andere sociale werkplaats kunnen aankloppen, eentje waar geen familieleden of bekenden werken? Misschien wel, maar eerlijk gezegd heb ik hier
voorafgaand aan het project niet heel erg lang bij stilgestaan. Door mijn vader wist in ieder geval bijna zeker dat ik toegang kreeg tot een sociale werkplaats.”
Via mijn vader kwam ik in contact met Rob Schmitz, directeur van NLW Groep in de
Limburgse gemeente Peel en Maas. Mijn vader had met hem gesproken over mijn plan
om de sociale werkplaats ‘van de andere kant’ (de woorden van mijn vader) te
belichten. Daar had Schmitz wel oren naar, ik mocht contact opnemen en schreef
daarover het volgende:
Dagboeknotitie, 4 november 2019
“Ik heb Rob [Schmitz, ad interim directeur NLW Groep] verteld dat ik van plan ben om een verhaal te maken vanuit menselijk perspectief. […] Bezuinigingen, bestuurswissels of andersoortig beleidstrammelant heeft niet mijn interesse.”
In het telefonisch gesprek benadrukte ik dat mijn focus op de werknemers zou liggen,
en niet op het bestuur. Dit deed ik om mijn kans te vergroten dat Schmitz zou
instemmen met mijn plan. NLW Groep lag de afgelopen tijd (vlak voor het onderzoek)
redelijk onder vuur in lokale en regionale media. De ondernemingsraad (OR) had het
vertrouwen in de (oud-)directeur opgezegd, waarna hij opstapte en Schmitz hem
opvolgde. Mijn vader was het niet eens met de OR en stond aan de kant van de
oud-directeur, die volgens hem ‘veel goede dingen’ had gedaan voor de sociale werkplaats,
onder andere het voorkomen van de verkoop van de gebouwen van NLW Groep – en
daarmee het voorkomen van sluiting.
Door te kiezen voor het ‘menselijke perspectief’ vergrootte ik mijn kans om binnen te
komen bij NLW Groep en ontweek ik tegelijkertijd een confrontatie met mijn vader. Had
ik ervoor gekozen om verder onderzoek te doen naar het handelen van de
oud-directeur, dan was ik niet welkom geweest en had de relatie met mijn vader op
gespannen voet gestaan. Deze keuze kan worden gezien als vertroebeling van de
objectieve blik die binnen de traditionele journalistiek verwacht wordt, doordat mijn
loyaliteit bij het bestuur en mijn vader lijkt te liggen en niet bij het publiek. Hoewel mijn
keuze voor het illustratieve persoonlijke verhaal wellicht onbewust geworteld is in
subjectiviteit, heb ik niet bewust voor deze insteek gekozen om de relatie met mijn
vader te beschermen. Mijn interesse lag simpelweg bij het menselijke perspectief, juist
ook omdat ik hier zelf vragen over had. Mijn hele leven hoor ik al verhalen over de
sociale werkplaats en toch heb ik nooit zo goed begrepen voor wie deze plek nou echt
bedoeld is. Je zou dus kunnen stellen dat mijn achtergrond de drijfveer is achter de
keuze voor deze insteek, wat aansluit bij het komende subthema: de invloed van mijn
eigen opvattingen op mijn journalistiek werk.
2) Opvattingen
Wat verder opvalt is dat mijn eigen opvattingen over de sociale werkplaats en mijn
ideeën over voor wie een beschermde werkplek wel of niet van toegevoegde waarde
is, op de achtergrond een rol hebben gespeeld in het maken van mijn journalistieke
keuzes. Een voorbeeld hiervan is dat er in het eindresultaat weinig tot geen ruimte is
voor kritiek op de sociale werkplaats. Over dit dilemma schreef ik het volgende.
Gereconstrueerde herinnering
“Halverwege het veldwerk heb ik de keuze gemaakt om mij te richten op de mensen van wie ikzelf denk (en zijzelf vaak ook) dat de NLW een goede plek is. Van de mensen die negatief zijn over de sociale werkplaats, zoals de 34-jarige Jaco, geloof ik dat ze ook zonder NLW wel hun weg vinden [op de arbeidsmarkt].”
Mijn opvattingen over de sociale werkplaats, en dan met name mijn opvatting over voor
wie deze beschermde omgeving bedoeld is, zijn al voorafgaand aan dit veldwerk (deels
onbewust) gevormd door het beeld dat ik heb van mijn vader. Een man men een lichte
lichamelijke beperking, een (relatief) groot arbeidsvermogen en een bepaalde
intelligentie. In het idee dat op anno 2020 over de sociale werkplaats bestaat hoort hij
hier niet. Dat weet ik, dat weet hij, en dat weet iedereen bij NLW. Doordat de kritische
verhalen over de sociale werkplaats met name van mensen komen die mij doen
denken aan mijn vader, mensen van wie ik geloof dat zij de sociale werkplaats niet per
se nodig hebben als vangnet, vind ik hun onvrede minder relevant voor het verhaal.
Mijn focus ligt bij de mensen voor wie de sociale werkplaats wél de juiste plek is of kan
zijn.
Nu durf ik niet te stellen dat een kritische blik op de sociale werkplaats in de
webdocumentaire ontbreekt omdat dit niet strookt met mijn eigen opvattingen, maar we
kunnen hier wel onze vraagtekens bij plaatsen. Was ik tijdens het onderzoek blind voor
kritiek op het systeem? En is hier sprake van het ontbreken van een open houding, of
is dit het gevolg van een logische journalistieke keuze?
In dit dilemma is sprake van overlap tussen verlies van objectiviteit en bedreigde
onafhankelijkheid. Door ervoor te kiezen om negatieve ervaringen buiten beschouwing
te laten ontstaat er frictie op het gebied van onpartijdigheid. Ik kies namelijk voor een
relatief eenzijdig perspectief, dat van de werknemers die het goed hebben, in plaats
van voor een evenwichtige balans. Of zoals Cox (2007) en Wahl-Jorgenssen et. al.
(2017) zeggen: “the allocation of equal space with opposing views”.
3) Geloofwaardigheid
Het laatste dilemma rondom objectiviteit heeft te maken met geloofwaardigheid. Uit
mijn notities blijkt dat ik mij al vroeg bewust was van de dunne lijn waarop ik
balanceerde door te kiezen voor NLW Groep als locatie voor mijn onderzoek.
Gereconstrueerde herinnering
“[…] Toch wist ik al vrij snel dat mijn vader geen hoofdrol in mijn verhaal zou spelen, omdat ik vond dat ik daarmee wel echt een journalistieke grens zou overschrijden”
Hieruit blijkt dat ik van mening ben dat het onmogelijk is om een verhaal te schrijven
over mijn vader, zonder mijn objectiviteit verliezen. Maar als ik mijn vader niet op de
voorgrond plaats, dan is zijn rol in dit geheel voor het publiek ook niet duidelijk. De
keuze om hem uit het verhaal te laten levert daarmee een nieuw dilemma op. Hoe
verantwoord ik mijn werkwijze naar het publiek? Het antwoord: transparantie.
Webdocumentaire
“Met speciale dank aan mijn vader die al 43 jaar werkzaam is bij NLW Groep, de sociale werkplaats in de Limburgse gemeente Peel en Maas.”
Aan het eind van de webdocumentaire vertel ik dat mijn vader al 43 jaar bij de sociale
werkplaats werkt. En in het bijzonder: bij NLW Groep. De reden waarom ik ervoor
gekozen heb om dit pas achteraf te vermelden is zodat het publiek zich eerst overgeeft
aan het verhaal, zonder vooraf al een oordeel te vellen over mijn journalistieke
integriteit.
ONAFHANKELIJKHEID
De keuze om mijn onderzoek uit te voeren bij de sociale werkplaats van mijn vader
roept vraagtekens op over mijn journalistieke onafhankelijkheid. Uit mijn dagboek blijkt
dat ik voorafgaand aan het project op verschillende manieren heb nagedacht over
mogelijke consequenties voor mijn vader. Een van de vragen die ik mezelf hierover
gesteld heb is de volgende.
Dagboeknotitie, 27 augustus 2019
In het dagboek laat ik deze vraag open. Hieruit blijkt dat het formuleren van een
antwoord niet eenvoudig was en ik mij bewust ben van de frictie tussen het aanbieden
van het vetorecht en het bewaken van mijn journalistieke onafhankelijkheid. De vraag
beantwoorden met ‘ja’ zou betekenen dat ik mezelf beperk in mijn journalistieke
vrijheid. De vraag beantwoorden met ‘nee’ zou mogelijk kunnen betekenen dat ik de
positie van mijn vader in gevaar breng op het moment van publicatie.
Nu, achteraf, kan ik zeggen dat het niet nodig is gebleken om mijn vader een laatste
stem te geven. Door de manier waarop ik andere journalistieke keuzes heb gemaakt,
bijvoorbeeld door te kiezen voor het menselijke verhaal in plaats van het kritische
systeemverhaal en het weglaten van hevige kritiek in de portretten, bescherm ik
onbewust en indirect de positie van (en de relatie met) mijn vader.
BRONRELATIES
Uit de analyse van het corpus blijkt dat er verschillende manieren zijn waarop
bronrelaties van invloed zijn op mijn journalistieke keuzes. Op basis van de resultaten
zijn twee thema’s te definiëren: 1) bronrelaties als journalistiek instrument en 2)
empathie in het journalistieke proces. De een is een functioneel middel, de ander een
emotioneel dilemma.
1) Journalistiek instrument
Op de eerste dag van het veldwerk word ik ontvangen door de bedrijfsleider. Hij leidt
mij rond door het bedrijf en stelt mij voor aan alle leidinggevenden. De andere
werknemers, circa tweehonderd man, kijken mij hooguit argwanend aan en een
enkeling vraagt of ik de dochter van Frits ben. Waar moet ik beginnen? Daarover schrijf
ik 's avonds na mijn eerste dag bij de sociale werkplaats het volgende.
Dagboeknotitie, 19 november 2019
“Voor wat houvast begin ik op de afdeling bij mijn vader. Pap wordt mijn buddy […] met 43 jaar NLW-ervaring, is hij de perfecte persoon die mij in het begin van dit proces aan de hand kan nemen.”
Hieruit valt op te maken dat ik mijn vader inzet als journalistiek instrument. Hij is als het
ware mijn fixer: een persoon die kennis heeft van de omgeving en die mij kan helpen
bij mijn journalistieke werk door mij in contact te brengen met werknemers van de
sociale werkplaats. De relatie met en aanwezigheid van mijn vader heeft op dit moment
een positief effect. Het is een ijsbreker die ervoor zorgt dat mensen mij willen leren
kennen, en ik hen. Toch is het lastig vast te stellen of contact maken in een andere
situatie, bijvoorbeeld bij een andere sociale werkplaats, lastiger zou zijn geweest dan
bij NLW Groep.
Een ander veelvoorkomend moment waarop ik de relatie met mijn vader inzet als
journalistiek instrument is als ik hem gebruik als vraagbaken. Doordat ik veel tijd met
hem spendeer binnen en buiten de sociale werkplaats spreken we veel over mijn
project. ’s Avonds aan de eettafel nemen we de dag door. Als ik vertel over de mensen
die ik heb gesproken vult mijn vader mij automatisch aan. Hij kent iedereen al jaren en
weet vaak andere dingen te vertellen dan wat ik al weet.
Dagboeknotitie, 25 november 2019
“Dit heeft twee functies: aan de ene kant zorgt dit voor een completer beeld, maar aan de andere kant vertroebeld het mijn onbevangen blik.”
Uit deze notitie blijkt dat ik worstel met de verschillende manieren waarop ik informatie
vergaar over werknemers van de sociale werkplaats. Mijn vader spreekt vanuit zíjn
eigen ervaringen, terwijl ik nog bezig ben om mijn eigen beeld te vormen. De informatie
die ik van mijn vader krijg verwerk ik nooit in een verhaal zonder deze eerst te
‘witwassen’ bij de oorspronkelijk bron. Toch beïnvloedt de informatie die mijn vader ’s
avonds aan de keukentafel deelt in sommige gevallen wel mijn verhaal.
Zo behoedde hij mij er ooit voor om mee te gaan in het verhaal van een man van rond
de zestig, die niets liever wil dan bij een attractiepark werken. Later hoorde ik van mijn
vader dat deze man een pedoseksueel verleden heeft en niet in de buurt van kinderen
mag komen. In dit geval werkt mijn vader als een soort ethisch kompas. Achteraf ben ik
erg opgelucht dat ik geen portret heb geschreven over een door jeugdzorg gekwelde
man die nooit kind heeft kunnen zijn, en daardoor verlangt naar een leven tussen de
achtbanen.
2) Empathie
Naast de functionele eigenschap van betrokken bronrelaties leveren deze soms ook
dilemma’s op. In de theorie werd al beschreven dat etnografische journalistiek
gekenmerkt wordt door sociale en emotionele nabijheid. Voor dit verhaal over de
sociale werkplaats heb ik vier weken lang rondgelopen op de werkvloer om de
werknemers, met name de hoofdpersonen in mijn verhaal, beter te leren kennen. Maar
bij intieme bronrelaties komt empathie kijken, terwijl je je als journalist hier normaliter
van distantieert om zo objectief mogelijk te blijven. Over dit dilemma schreef ik in mijn
dagboek het volgende.
Dagboeknotitie, 6 juni 2020
“Is het niet flauw hoe ik de mensen portretteer? Leg ik de nadruk niet teveel op hun onkunde om in een ‘gewone’ arbeidsmarkt te participeren?”
Uit mijn twijfels over hoe ik de mensen portretteer blijkt dat ik mij emotioneel betrokken
voel bij de hoofdpersonen. Ik krijg het gevoel dat ik moet kiezen tussen het verhaal
enerzijds en mijn relatie met de hoofdpersonen anderzijds. Dit blijkt ook uit een
gereconstrueerde herinnering over het schrijfproces.
Gereconstrueerde herinnering
“Vertel ik wel of niet welke beperking iemand heeft? Eigenlijk vind ik het niet belangrijk […] Ik vind het ook niet chic van mezelf, en naar de mensen in mijn verhaal toe, omdat ik hen niet wil reduceren tot hun beperking (of hen het idee wil geven dat ik dat doe).”
Ook hier benadruk ik dat ik het ‘niet chic vind naar de mensen in mijn verhaal’ als ik
erbij vertel welke lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking ze hebben. In dit
geval besluit ik dat het alleen benoem wanneer het verhaal daarom vraagt, zoals in het
geval van Jos en Hans. Het letterlijk toevoegen van een label voelt niet juist. Ik probeer
in mijn verhaal juist voorbij het stereotiepe beeld te komen dat bestaat over
werknemers van de sociale werkplaats.
De drijfveer om voorbij het stereotiep te komen is ontstaan door mijn eigen achtergrond
en ervaringen. Jarenlang, en nog steeds, moet ik mensen uitleggen dat mijn vader
geen verstandelijke beperking heeft als ik vertel dat hij bij een sociale werkplaats werkt.
Nog steeds moet ik mensen vertellen dat de sociale werkplaats geen synoniem is voor
dagbesteding, maar dat er net als in een fabriek productiewerk wordt gedaan. Alleen
dan op een aangepast tempo. Ik wil de mensen in mijn verhaal eerlijk portretteren op
een manier waarin zij zichzelf herkennen. Niet alleen maar als het buitenbeentje dat
niets kan.
BRONBESCHERMING
Het beschermen van bronnen heeft een hoge prioriteit in etnografisch onderzoek, zo
blijkt uit het theoretisch kader. Hoever deze bronbescherming moet gaan is afhankelijk
van het type bron en het soort verhaal. De vraag of ik een bron wel of niet in
bescherming moest nemen leverde, vooral tijdens het maakproces, regelmatig een
ethisch dilemma op. Wat opvalt is dat deze dilemma’s vrijwel altijd van doen hebben
met de kwetsbaarheid van mijn bronnen, met name als de aard van deze
kwetsbaarheid een verstandelijke of psychische beperking is. Hierover schreef ik het
volgende.
Gereconstrueerde herinnering
“Waarom vertel ik bij Erica wel over haar drugs- en alcoholverslaafde broers, maar bij Hans niet over zijn eigen alcoholverleden? Om te beschermen, of om een andere reden? Ik denk beide. In het geval van Erica zet het haar namelijk niet in een negatief daglicht – ik noem haar tenslotte het succesverhaal van de familie –, terwijl dit bij Hans wel het geval is. Daarbij heeft Hans een slecht kortetermijngeheugen. Hoogstwaarschijnlijk wist hij diezelfde avond al niet meer wat hij mij exact verteld had. Dan vind ik het aan mij als journalist om hem daarin (deels) in bescherming te nemen en zelf de afweging te maken of dit wel of niet ethisch is. Ik besluit van niet en laat het uit het verhaal.”
Hieruit blijkt dat de aard van de beperking van mijn bronnen in hoge mate bepaalt in
hoeverre ik mij verantwoordelijk voel voor hun welbevinden. Een vraag die ik mezelf
hierbij vaak heb gesteld is: In hoeverre kunnen mensen inschatten welke informatie
relevant is voor mijn project en zijn zij zich ervan bewust dat de informatie die ze met
mij delen gebruikt kan worden in mijn journalistieke verhaal? Ook blijkt uit de notitie dat
ik het belangrijk vind dat ik de hoofdpersonen in mijn verhaal in een goed daglicht
plaats, wat aangeeft dat er sprake is van emotionele betrokkenheid en empathie. Dit
roept vervolgens weer vragen op over mijn journalistieke objectiviteit en onpartijdigheid
in het proces.
5. Conclusie
Etnografische journalistiek gaat hand in hand met enige mate van subjectiviteit. Dat
bewijst deze studie naar de motieven achter mijn eigen handelen tijdens een
journalistiek onderzoek waarvoor ik vier weken lang optrok met werknemers van een
sociale werkplaats.
De invloed van bronrelaties
Uit het onderzoek blijkt dat meerdere journalistieke keuzes die ik gemaakt heb tijdens
het gehele journalistieke proces beïnvloed zijn door de intieme relaties tussen mij en
mijn bronnen. Met name de warme bronrelaties die overlappen met mijn privésfeer
doen afbreuk aan mijn onafhankelijke positie als journalist. Zo blijkt uit de resultaten dat
de loyaliteit naar het publiek niet altijd op de eerste plaats komt. Dit zien we met name
in de fase waarin ik de kaders zet waarbinnen mijn onderzoek plaatsvindt. Hier zien we
bijvoorbeeld dat ik mijzelf beperk in mijn journalistieke vrijheid door voorafgaand aan
het onderzoek al afspraken te maken over de insteek van het verhaal. Hoewel ik mij op
het moment van het maken van deze keuze niet (voldoende) bewust ben van de
gevarenzone waarin ik mij begeef, onderstreept dit de boodschap waarvoor Bird (2005)
waarschuwt: te intieme bronrelaties zorgen ervoor dat journalisten zich beginnen te
identificeren met bronnen en hun belangen.
In deze studie is gebleken dat de journalistieke keuzes die ik maak vanuit emotionele
betrokkenheid bij bronnen vooral twijfel oproepen over mijn objectiviteit. Wie verder
kijkt ziet vervolgens dat het ene mechanisme het andere in werking zet. Zo zorgt de
aanwezigheid van subjectiviteit bij het maken van journalistieke keuzes tegelijkertijd
voor frictie op het gebied van journalistieke onafhankelijkheid. Anderzijds kies ik er
soms voor om een deel van mijn journalistieke vrijheid (en dus onafhankelijkheid en
objectiviteit) in te leveren met als doel een bron te beschermen, wat weer blijk geeft
van emotionele betrokkenheid en een verantwoordelijkheidsgevoel voor het
welbevinden van mijn bronnen. Kortom: dilemma’s over objectiviteit, onafhankelijkheid,
bronrelaties en bronbescherming zijn in deze studie onlosmakelijk met elkaar
verbonden.
De invloed van mijn ‘social location’
Daarnaast kunnen we concluderen dat ook mijn persoonlijke achtergrond een rol heeft
gespeeld in het maken van journalistieke keuzes. Hiermee doel ik met name op mijn
opvattingen over de sociale werkplaats, die hoogstwaarschijnlijk zijn ontstaan door mijn
persoonlijke ervaring met werknemers van zo’n werkplaats – in het bijzonder mijn
vader. Deze bevinding sluit aan bij de beweringen van Connery (1990), Hartsock
(2000) en Lehman (1997) over etnografische journalisten en het gebruik van hun eigen
ervaringen, gedachten en gevoelens als lens waardoor de sociale realiteit wordt
waargenomen en begrepen.
Toch zou je kunnen beweren dat dit geldt voor iedere journalist. De vraag is alleen of
we ons hier ook van bewust zijn. Een journalistiek product is altijd een “second- or
third-order reconstruction of an event that happened to other people” (Durham, 1998,
p.130) en het is onmogelijk om je als journalist los te koppelen van je eigen ervaringen,
vooroordelen en (sociaal-culturele) achtergrond. Of zoals Conover (2014) en Hermann
(2016) stellen: “In this day and age, the job is to acknowledge your bias and
understand it and know that it’s a limitation as well as an empowerment.”
Zelfreflectie is een manier waarop journalisten zich hiervan bewust kunnen worden.
Door te reflecteren op hun eigen handelen en te onderzoeken wat er ten grondslag ligt
aan de journalistieke keuzes die ze hebben gemaakt, krijgen journalisten beter inzicht
in de mate waarin keuzes (on)bewust gestuurd worden door ieders eigen bagage.
Discussie
De resultaten uit deze studie nodigen uit tot nader onderzoek over het effect van de
‘social location’ van de journalist op het totstandkomen van journalistieke producties.
Auto-etnografie is hiervoor in deze studie een capabele methode gebleken, mits
gereconstrueerde herinneringen worden gewaardeerd als harde data. Uit het dagboek
en de veldnotities blijkt namelijk dat je je als journalist op het moment zelf niet altijd
bewust bent van de invloed die jouw eigen opvattingen hebben op het maken van
keuzes. Hiervoor is het belangrijk dat je even afstand neemt en achteraf reflecteert op
momenten die lastig waren en deze probeert te ontleden. De invloed van bronrelaties
op het journalistieke proces is makkelijker te herkennen door middel van
auto-etnografie, met name omdat hier de meeste aantekeningen over zijn en empathie of
bronbescherming concreter is dan iets abstracts als opvattingen. Ik adviseer andere
journalisten daarom om voor een onderzoek stil te staan bij hun eigen opvattingen over
een onderwerp. Zo herkennen zij later beter wanneer deze opvattingen invloed
(dreigen te) hebben op hun journalistieke keuzes en kunnen ze hier bewuster mee
omgaan.
Literatuurlijst
Anderson, L., & Glass-Coffin, B. (2013). I learn by going: Autoethnographic modes of inquiry. In S.
Holman Jones, T. Adams, & C. Ellis (Eds.), Handbook of autoethnography (pp. 57-83). Walnut
Creek, CA: Left Coast Press.
Austin, J., & Hickey, A. (2007). Autoethnography and teacher development. The International
Journal of Interdisciplinary Social Sciences, 2, 1833-1882.
Awad, Isabel (2006) Journalists and their sources. Lessons from anthropology
Babbie, E. (1998). The practice of social research. Belmont, CA: Wadsworth.
Bergum, V. (1998). Relational ethics. What is it? In Touch, 1. Retrieved from February 19, 2005,
geraadpleegd van www.phen.ab.ca/materials/intouch/vo11/intouch1-02.html
Bird SE (1987) Anthropological methods relevant for journalists. Journalism Educator 41: 5–10, 33.
Bird SE (2005) The journalist as ethnographer? How anthropology can enrich journalistic practice.
In: Rothenbuhler EW and Coman M (eds) Media Anthropology. Thousand Oaks, CA: SAGE
Publications, pp. 301–308.
Bochner, A. P., & Ellis, C. (1996). Introduction: Talking over ethnography. In C. Ellis & A. P.
Bochner (Eds.), Composing ethnography: Alternative forms of qualitative writing (pp. 13- 45).
Walnut Creek, CA: AltaMira Press.
Boynton R (2005) The New Journalism: Conversations with America’s Best Nonfiction Writers on
Their Craft. New York: Vintage.
Brettel, C. B. (1997). Blurred genres and blended voices: Life his- tory, biography, autobiography,
and the auto/ethnography of women’s lives. In D. E. Reed-Danahay (Ed.), Auto/ethnogra- phy:
Rewriting the self and the social (pp. 223-246). Oxford, UK: Berg.
Charmaz, K. (2003). Grounded theory: Objectivist and constructivist methods. In Denzin, N.K. &
Lincoln, Y., The Handbook of Qualitative Research (p. 509 - 529). Geraadpleegd op 28 April 2018,
van http://qualquant.org/wp-content/uploads/text/Charmaz%202000.pdf
Chang, H. (2008). Autoethnography as method. Walnut Creek, CA: Left Coast Press. Cox D (2007)
Impartiality imperilled. Prospect. Available at: http:/www.prospectmagazine.co.uk/features/
impartialityimperilled, geraadpleegd op 30 augustus 2020
Coffey, A. (1999). The ethnographic self. London, England: SAGE.
Connery TB (1990) A third way to tell the story. In: Sims N (ed.) Literary Journalism in the 20th
Century. New York: Oxford University Press, pp. 3–20.
r, T (2014) On ethnographic journalism [Interview], 25 June 2014.
Cramer and McDevitt. (2004). Ethnographic Journalism. In: Qualitative Approaches to Journalism:
Taking it to the Streets.
Deuze, M. (2005). What is journalism? Professional identity and ideology of journalists
reconsidered. Journalism: Theory Practice and Criticism.
Durham, M.G. (1998). On the relevance of standpoint epistemology to the practice of journalism:
The case for “strong objectivity.” Communication Theory, 82, 117-140.
Deuze, M. (2011) What is journalism? Professional identity and ideology of journalists
reconsidered. In: Berkowitz D (ed.) Cultural Meanings of News. Thousand Oaks, CA: SAGE, pp.
17–31.
Ellis, C. (2004). The ethnographic I: A methodological novel about autoethnography. Walnut Creek,
CA: AltaMira Press.
Ellis, C. (2007). Telling Secrets, Revealing Lives, Relational Ethics in Research With Intimate
Others.
Ellis, C., Adams, T. & Bochner, A.. Autoethnography: An Overview
Volume 12, No. 1, Art. 10 January 2011
Emerald, E., & Carpenter, L. (2015). Vulnerability and emotions in research: Risks, dilemmas, and
doubts. Qualitative Inquiry, 21, 741-750.
Fedler, F., Bendler, J.R., Davenport, L., & Kostyu, P.E. (1997). Reporting for the media (6th ed.)
Fort Worth, TX: Harcourt Brace.
Fillmore R (1987) Anthro-journalism. In: Communicating Anthropology. Available at: http://
www.sciencesitescom.com/CASC/ajrf.html (3 December 2012).
Golding, P. and P. Elliott (1979) Making the News. London: Longman.
Grenier, R. (2015). Autoethnography as a legitimate approach to HRD research: A methodological
conversation at 30,000 feet. Human Resource Development Review, 14, 332-350. doi:
10.1177/1534484315595507
Grindal, B., & Rhodes, R. (1987). Journalism and anthropology share several similarities.
Journalism Educator, 41(4), 4, 11-13, 33.
Harbers, Frank & Broersma, Marcel. (2014). Between engagement and ironic ambiguity/ Mediating
subjectivity in narrative journalism
Harrington W (1997) Intimate Journalism: The Art and Craft of Reporting Everyday Life. London:
SAGE Publications.
Hartsock J (2000) A History of American Literary Journalism. The Emergence of a Modern
Narrative Form. Amherst: University of Massachusetts Press.
Hermann, Anne Kirstine (2016). Ethnographic journalismc
Holman Jones, S., Adams, T., & Ellis, C. (2013). Introduction: Coming to know autoethnography as
more than a method. In S. Holman Jones, T. Adams, & C. Ellis (Eds.), Handbook of
Hunter (2015) Crowdfunding independent and freelance journalism. In: Negotiating journalistic
norms of autonomy and objectivity
Josselson, R. (1996). On writing other people’s lives: Self-analytic reflections of a narrative
researcher. In R. Josselson (Ed.), Ethics and process in the narrative study of lives (Vol. 4, pp.
60-71). Thousand Oaks, CA: Sage.
Kovach, B., & Rosenstiel, T. (2001). The elements of journalism: What newspeople should know
and the public should expect. New York, NY: Crown Publishers.
Kramer, M. (1995). Breakable rules for literary journalists. In N. Sims & M. Kramer (Eds.), Literary
journalism (pp. 21-34). New York: Ballantine.
Kvale, S. (1996) InterViews: An introduction to Qualitative Research Interviewing, Sage, Thousand
Oaks, CA.
Larson, M. S. (1977). The rise of professionalism: A sociological analysis. Berkeley, CA: University
of California Press.
Larssen & Hornmoen (2013) The Literary Journalist as Fellow Human Being
Lehman DW (1997) Matters of Fact. Reading Nonfiction over the Edge. Columbus: Ohio State
University Press.
McIlveen, P., Beccaria, G., du Preez, J., & Patton, P. (2010). Autoethnography in vocational
psychology: Wearing your class on your sleeve. Journal of Career Development, 37, 599-615.
McQuail, D. (2010). McQuail’s mass communication theory. Los Angeles, CA: SAGE Publications.
Merrill, J. C. (1984). Journalistic objectivity is not possible. In E. E. Dennis & J. C. Merrill, Basic
issues in mass communication: A debate (pp. 104–110). New York: Macmillan.
Mortelmans, D. (2013). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden (4e druk). Leuven: Uitgeverij
Acco.
Muncey, T. (2010). Making sense of autoethnographic texts: Legitimacy, truth and memory. In T.
Muncey (Ed.), Creating autoethnographies (pp. 85-112). London, England: SAGE.
Norsk Journalistlag (z.d.) [Richtlijnen literaire journalistiek]. Geraadpleegd van https://www.nj.no/
journalistikk-og-etikk/
Nederlandse Vereniging van Journalisten (2008). Code voor de journalistiek, door het Nederlands
Genootschap van Hoofdredacteuren. Via: www.nvj.nl/ethiek
Örnebring, H. (2013). Anything you can do, I can do better? Professional journalists on citizen
journalism in six European countries. International Communication Gazette, 75(1), 35–53.
Pathak, A. A. (2010). Opening my voice, claiming my space: Theorizing the possibilities of
postcolonial approaches to auto- ethnography. Journal of Research Practice, 6(1), Article M10.
Pedelty, M. (2010) Teaching ethnographic journalism.pdf
Ryan, M. (2001) Journalistic Ethics, Objectivity, Existential Journalism, Standpoint Epistemology
and Public Journalism
Scholl, A., & Weischenberg, S. (1999). Autonomy in journalism: How it is related to attitudes and
behavior of media professionals. Retrieved from
http://www.scripps.ohiou.edu/wjmcr/vol02/2-4a-B.htm
Singer, J. B. (2006). The socially responsible existentialist: A normative emphasis for journalists in
a new media environment. Journalism Studies, 7(1), 2–18.
Stoker, K. (1995). Existential objectivity: Freeing journalists to be ethical. Journal of Mass Media
Ethics, 10, 5–22.
Strauss, A.L. & Corbin, J. (1990). Basics of qualitative research: Grounded Theory procedures and
techniques. Newbury Park: Sage.
Trahar, Sheila (2009). Beyond the story itself: Narrative inquiry and autoethnography in intercultural
research in higher education. Forum Qualitative Sozialforschung / Forum: Qualitative Social
Research, 10(1), Art. 30, http://nbn-resolving.de/urn:nbn:de:0114-fqs0901308.
Wahl-Jorgensen, K., Berry, M., Garcia-Blanco, I., Bennet, L. & Cable, J. (2017). Rethinking balance
and impartiality in journalism? How the BBC attempted and failed to change te paradigm. Wales:
SAGE
Winkler, Ingo (2017) Doing Autoethnography: Facing Challenges, Taking Choices, Accepting
Responsibilities
Bijlage I. Dagboeknotities
27 augustus
Eerste bijeenkomst Mirjam & Freek. Nadenken over de vraag hoe mijn rol als dochter mijn rol als onafhankelijk journalistiek in de weg kan zitten.
-
Wat als er een conflict ontstaat? Invloed op pap? (Pap: ‘Dat zal wel meevallen’)-
Welke problemen kunnen zich voordoen bij het observeren, schrijven en publiceren?-
Welke (voor)oordelen heb ik over de (mensen van) de sociale werkplaats?-
Hoe wordt er tegen mij aangekeken als dochter van?-
Nadenken over eventueel veto voor pap. 28 augustusPap vertelt telefonisch dat er een nieuwe voorwerker komt te werken op zijn afdeling. Voormalig profvoetballer van o.a. Fortuna. Interessant verhaal?
Niet vergeten anekdotes: gedetineerde voor afpersing op afdeling met verstandelijk beperkten + ex-gedetineerde voor mishandeling uiteindelijk op afdeling bij mishandelde
Design Document
Mogelijke gevolgen/voorwaarden van publicatie in het NRC kunnen zijn: • Ontevredenheid bij de directie van NLW, mogelijk geuit richting mijn vader; • Ontevredenheid bij de werknemers van NLW, mogelijk geuit richting mijn vader; • Herleidbaarheid naar werknemers van de NLW, ondanks gebruik voornamen;
(hoeft niet per se erg te zijn, bekijken per persoon)
• Het in de hand spelen van politieke partijen wat betreft hun positie ten opzichte van de mogelijke terugkeer van de sociale werkplaats;
(ook dit hoeft niet per se erg te zijn, zo lang ik de realiteit laat zien)
• De noodzaak om (deels) vroegtijdig te publiceren in verband met de actualiteit. 16 oktober 2019
Op 16 oktober had ik een afspraak met Carola Houtekamer bij NRC. Enkele notities n.a.v. dit gesprek: