• No results found

De relatie tussen het verdienmodel en de expectation-performance gap : en de invloed op de kwaliteit van een audit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen het verdienmodel en de expectation-performance gap : en de invloed op de kwaliteit van een audit"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen het verdienmodel

en de expectation-performance gap

En de invloed op de kwaliteit van een audit

Bachelor scriptie

Naam: Stefan van der Werff

Studentenkaartnummer: 11024089 Opleiding: Economie & Bedrijfskunde Studierichting: Accountancy & Control Faculteit: FEB UvA

Begeleider: Drs. B.J.M. van Dam Inleverdatum: 26 juni 2018 Versie: 1

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Stefan van der Werff, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Abstract

In dit onderzoek wordt er gekeken naar het effect die het verdienmodel en de expectation- performance gap hebben op de kwaliteit van een audit. Het verdienmodel bestaat uit het leveren van auditdiensten en non-auditdiensten, dat volgens de Sarbanes-Oxley wet niet tegelijk aan één bedrijf mag worden geleverd. De expectation-performance gap wordt gezien als “het verschil tussen de verwachtingen van de maatschappij ten opzichte van een accountant en zijn werkelijke prestaties, als ervaren door de maatschappij”. De expectation- performance gap wordt verder verdeeld in twee begrippen, namelijk de performance gap, die weer bestaat uit de deficient performance gap en de deficient standards gap, en de reasonableness gap. Vervolgens wordt uitgelegd welke standaarden voor een accountant zijn vastgesteld en dan met name door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants.

Er wordt ingegaan op de volgende onderzoeksvraag: “ in welke mate hebben het verdienmodel en de expectation-performance gap invloed op de kwaliteit van een audit”.

Mogelijke oplossingen voor het probleem worden in het onderzoek van Koh en Woo (1998) en het rapport “In het publiek belang” van de NBA (2014) genoemd. Als oplossingen worden genoemd: een meer uitgebreide accountantsverklaring, scholing, meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit, uitbreiding van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant en het aanpassen van het verdienmodel. Naast dat er bij sommige oplossingen wordt getwijfeld over de effectiviteit ervan, wordt ook verondersteld dat de verwachtingen die de gebruikers van de rapporten hebben over de taken van een accountant mogelijk te hoog zullen blijven.

(4)

4

Inhoudsopgave

Verklaring eigen werk……… 2

Abstract……… 3

1. Inleiding………. 5

2. Theoretisch kader……….. 7

2.1 Het verdienmodel………. 7

2.2 De expectation-performance gap……… 8

2.2.1 Uitleg over het model……… 8

2.2.2 De performance gap……… 10

2.2.3 De reasonableness gap………. 12

2.3 De accountant-standaarden ………. 13

3. Probleemanalyse en mogelijke oplossingen………. 15

3.1 Koh & Woo……… 15

3.2 In het publiek belang……… 15

3.3 Oplossingen binnen de onderzoeksvraag……… 17

4. Uitleg oplossingen en discussie……… 18

4.1 Een meer uitgebreide auditrapport/accountantsverklaring………. 18

4.2 Scholing……… 20

4.3. Meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit………. 22

4.4. Uitbreiding van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant………. 23

4.5. Het aanpassen van het verdienmodel………. 23

4.6 Conclusie……… 25

5. Conclusie……… 27

(5)

5

1 Inleiding

De juistheid en volledigheid van een auditrapport is van zeer groot belang. Dagelijks maken vele mensen gebruik van de rapporten over de audit van bedrijven om hun eigen keuzes te kunnen maken. Zo willen onder andere investeerders, beleggers, klanten, partners enz. weten hoe een bedrijf ervoor staat aan de hand van deze rapporten. Over de kwaliteit van een dergelijk rapport in samenhang met de eerder genoemde juistheid en volledigheid hiervan moet dus geen twijfel kunnen bestaan.

Een probleem kan ontstaan doordat er een verschil zit tussen wat de taken zijn van een accountant bij het uitvoeren van een audit en de verwachtingen die de gebruikers

van de rapporten hebben over deze audit. Sinds het ontstaan van de audit

is de belangrijkste verwachting die de gebruikers van de rapporten hebben dat accountants bij een audit fraude kunnen en moeten opsporen (Brown, 1962).

Volgens de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) is het echter het management van een bedrijf dat in eerste instantie verantwoordelijk is voor het voorkomen en detecteren van fraude. De accountant is volgens de NBA “ verantwoordelijk voor het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat de financiële overzichten als geheel geen afwijkingen van materieel belang bevatten die het gevolg zijn van fraude of fouten”. Dit beeld wordt ook bevestigd door de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB): “ The auditor has a responsibility to plan and perform the audit to obtain reasonable assurance about whether the financial statements are free of material

misstatement, whether caused by error or fraud. Because of the nature of audit evidence and the characteristics of fraud, the auditor is able to obtain reasonable, but not absolute, assurance that material misstatements are detected.”

Volgens de algemene standaarden, die zijn opgesteld door de NBA en de PCAOB, is de accountant in eerste instantie dus verantwoordelijk voor het controleren van fouten in de financiële rapporten. Het verschil dat is ontstaan tussen de verwachtingen van de

gebruikers van de financiële rapporten en de werkelijke taken van een accountant is in de literatuur meermaals onderzocht en wordt door Porter de expectation-performance gap genoemd (Porter, 1993). Een belangrijke factor in dit model en in de positie van een accountant in het algemeen is de onafhankelijkheid van de accountant.

De onafhankelijkheid van de accountant wordt volgens Eulerich en Velte (2014) in ieder geval op één manier al aangetast: accountants worden betaald door de bedrijven die ze moeten controleren. Dit zogenoemde verdienmodel is dus een belangrijke oorzaak voor een verminderde onafhankelijkheid. Dit kan vervolgens weer invloed hebben op de kwaliteit van een audit.

In dit onderzoek wordt onderzocht welke problemen zich kunnen voordoen in de

samenhang tussen het verdienmodel en de expectation-performance gap en welke invloed dit heeft op de onafhankelijkheid van een accountant en daardoor ook op de kwaliteit van

(6)

6

een audit. Ook zal worden gekeken naar welke oplossingen in de literatuur worden genoemd voor deze problemen. De centrale vraag in dit onderzoek luidt dan ook: “ in welke mate hebben het verdienmodel en de expectation-performance gap invloed op de kwaliteit van een audit”. Deze vraag wordt beantwoord door middel van een literatuuronderzoek. Dit onderzoek heeft de volgende opbouw. In de volgende paragraaf zullen de

belangrijkste modellen worden besproken die relevant zijn voor de beantwoording op de onderzoeksvraag: het verdienmodel, de expectation-performance gap en de standaarden met betrekking tot het accountantsberoep. Vervolgens wordt het probleem dat in de onderzoeksvraag wordt gesteld verder onderzocht en wordt er gekeken naar mogelijke oplossingen voor dit probleem. Daarna wordt gekeken of de oplossingen die in de literatuur worden genoemd werkelijk kunnen bijdragen aan het oplossen van het probleem, zowel met betrekking tot het verbeteren van het verdienmodel als het oplossen van de expectation- performance gap. Tenslotte wordt er een algemene conclusie gegeven.

(7)

7

2 Theoretisch kader

2.1 Het verdienmodel

Zoals eerder genoemd worden accountants, en dan met name de bedrijven waarvoor ze werken, betaald door de bedrijven waarvan de financiële rapporten moeten worden gecontroleerd. Bijna alle grote bedrijven, dus met uitzondering van eenmanszaken en een paar andere uitzonderingen, moeten volgens de KvK hun jaarrekening deponeren. De hoeveelheid gegevens die bedrijven in hun jaarrekeningen moeten opnemen hangt weer af van de grootte van het bedrijf. Duidelijk moet zijn dat de gegevens die de bedrijven delen met de maatschappij, en met name de bedrijven en personen die in contact staan met de bedrijven, in zekere mate correct moeten zijn. Mocht dit niet zo zijn, dan kunnen de

bedrijven en personen die samenwerken met dit bedrijf geen correct beeld vormen over de financiële toestand van het bedrijf.

Sinds 1928 moeten (grote) bedrijven in Nederland een verklaring hebben van een accountant over de getrouwheid van hun jaarrekening. Er zijn meerdere

accountantskantoren die de jaarrekeningen van de bedrijven controleren, maar er zijn vier grote bedrijven die er bovenuit steken, de zogenaamde “Big Four”: KPMG, Deloitte, EY en PricewaterhouseCoopers. Deze kantoren leveren meerdere diensten die als

onderdeel van het verdienmodel worden gezien.

Volgens Wildman (1928) zijn deze diensten onder te verdelen in twee verschillende categorieën: auditdiensten en non-auditdiensten. Onder de auditdiensten valt de belangrijkste en meest bekende taak van een accountantskantoor, namelijk de

audit. Dit houdt in dat een accountantskantoor de financiële rapporten van een bedrijf controleert en met een redelijke mate van zekerheid moet kunnen vaststellen dat er geen afwijkingen van materieel belang in de financiële rapporten staan. Volgens de NBA mogen accountantskantoren maximaal tien aaneengesloten jaren de controle van financiële gegevens van een bedrijf verrichten, waarna een ander accountantskantoor deze controle zal moeten uitvoeren. Dit staat bekend als de kantoorroulatie. Dit is ingevoerd om de onafhankelijkheid van de accountants te waarborgen.

Onder de non-auditdiensten valt voornamelijk het aanbieden van advies, taxatiediensten, interne auditdiensten etc. Deze diensten bieden voor accountantskantoren de meeste inkomsten en zijn daarom erg aantrekkelijk. Om aan te geven welk aandeel de inkomsten van non-auditdiensten hebben in de omzet van accountantskantoren, is hieronder in figuur 1 een schema aangegeven met de verhoudingen voor de “Big Four”.

(8)

8

Figuur 1: schematische weergave van inkomstenverdeling van de “Big Four”

Hieruit blijkt dat de inkomsten uit het geven van advies, consultancy en belastingdiensten (dus de non-auditdiensten) voor deze accountantskantoren hoger zijn dan die van de auditdiensten. Dit betekent dus dat deze aantrekkelijker zijn om te leveren.

Om de onafhankelijkheid van de accountantskantoren met betrekking tot het leveren van deze diensten te waarborgen, is in de Sarbanes-Oxley wet opgenomen dat

accountantskantoren niet tegelijk audit en non- auditdiensten aan een bedrijf mogen leveren. Dit is in 2012 ook verboden door de Tweede Kamer. Het scheiden van beide

diensten zou namelijk de kwaliteit van beiden verbeteren, doordat accountantskantoren zich niet nog meer gaan focussen op de non-auditdiensten.

2.2 De expectation-performance gap

2.2.1 Uitleg over het model

De expectation-performance gap wordt meermaals in de literatuur onderzocht. Voor dit onderzoek zal het model dat is gebruikt in het onderzoek van Porter (1993) worden

behandeld. Daarbij zullen de factoren besproken worden die invloed hebben op dit model, om zodoende erachter te kunnen komen waarom deze factoren invloed hebben op het

(9)

9

model en waardoor deze factoren worden veroorzaakt.

In het onderzoek van Porter (1993) wordt Liggio (1974) genoemd die als eerste het begrip expectation gap koppelde aan auditing. Hij definieerde het begrip expectation gap als “the difference between the levels of expected performance as envisioned by the independent accountant and by the user of financial statements”. Porter vond echter dat dit begrip te nauw was, omdat het niet rekening hield met het feit dat accountants mogelijk niet aan de verwachte prestaties kunnen voldoen of wat accountants kunnen en eigenlijk moeten presteren.

Dit begrip hield dus geen rekening met “sub-standard performance”. Daarom paste Porter het begrip aan. Ze noemde het de expectation-performance gap en definieerde het begrip als volgt: “the gap between society's expectations of auditors and auditors' performance, as perceived by society”.

Het begrip expectation-performance gap wordt vervolgens door haar in twee onderdelen verdeeld. Ten eerste is er de performance gap, die door Porter wordt gedefinieerd als het verschil tussen wat in redelijke mate verwacht mag worden van een accountant aan de ene kant en wat een accountant in werkelijkheid bereikt aan de andere kant. Dit begrip wordt vervolgens weer onderverdeeld in de deficient performance gap en de deficient standards gap. Deze begrippen zullen verder behandeld worden. Ten tweede is er de reasonableness gap, wat door Porter wordt gedefinieerd als het verschil tussen wat de maatschappij verwacht van een accountant en wat in redelijke mate verwacht kan worden van een accountant. Dit zou mogelijk een uitleg kunnen zijn voor het feit dat de maatschappij meer verwacht van een accountant als daadwerkelijk van de activiteiten van een accountant verwacht mag worden.

Hieronder wordt in figuur 2, afkomstig uit het onderzoek van Porter, aangegeven uit welke onderdelen het door Porter gedefinieerde begrip bestaat.

Figuur 2: onderdelen van de expectation-performance gap, afkomstig uit: Porter (1993)

Porter definieert de expectation-performance gap dus als het verschil tussen de

(10)

10

taken die hij werkelijk kan uitvoeren (1993). Porter heeft in Nieuw-Zeeland een onderzoek uitgevoerd naar het bestaan van de expectation-performance gap (1993). Door middel van een vragenlijst probeerde zij een beeld te krijgen van de verwachtingen die de maatschappij heeft ten opzichte van de taken van een accountant. De lijst bestond uit dertig mogelijke taken van een accountant. Aan de hand van drie vragen probeerde ze te achterhalen in welke mate de maatschappij op de hoogte was van de werkelijke taken van een accountant. De drie vragen waren:

1. Is deze taak werkelijk een taak van een accountant? (met als opties ja, nee of weet het niet)

2. Als deze taak werkelijk een taak is van een accountant, hoe goed wordt deze taak dan uitgevoerd (met als opties slecht, voldoende, goed of geen mening)

3. Moet deze taak wel werkelijk door een accountant uitgevoerd worden? (met als opties ja, nee of weet het niet)

Door middel van deze vragen probeerde Porter (1993) inzicht te krijgen uit welke onderdelen de expectation-performance gap bestond.

In de volgende subparagrafen zal de expectation-performance gap samen met de onderdelen waaruit het begrip bestaat verder worden uitgewerkt.

2.2.2 De performance gap

De performance gap, zoals eerder genoemd, wordt gedefinieerd als wat in redelijke mate verwacht mag worden van de taken van een accountant aan de ene kant en welke taken een accountant in werkelijkheid kan uitvoeren aan de andere kant. Dit begrip wordt vervolgens weer onderverdeeld in de deficient performance gap en de deficient standards gap. Deze twee onderdelen zullen nu verder behandeld worden.

De deficient performance gap wordt door Porter (1993) gezien als het verschil tussen wat men kan verwachten van een accountant en de taken die hij uitvoert aan de ene kant en welke taken hij volgens de wet- en regelgeving zou moeten uitvoeren aan de andere kant. Dit kan komen door het feit dat een accountant zich niet aan de standaarden houdt of niet weet hoe hij zich volgens maatschappelijke normen zou moeten gedragen. In het onderzoek van Porter (1993) wordt een onderzoek van de “Cohen Commission” (1978) aangehaald waarin wordt vermeld dat de maatschappij in eerste instantie niet op de hoogte is van de taken van een accountant. Uit het onderzoek van Porter (1993) kan ongeveer dezelfde conclusie worden getrokken.

Uit het onderzoek bleek namelijk dat er vier taken waren die volgens de maatschappij niet tot het takenpakket van een accountant behoorden. Deze taken waren:

1. Het opsporen van activa die zijn gestolen door niet-leidinggevende werknemers (taak 2.8a)

(11)

11

2. Het rapporteren van het verduisteren van activa door het management van een bedrijf in de accountantsverklaring (taak 2.8b)

3. Het ontdekken van illegale praktijken die zijn uitgevoerd door het management van een bedrijf en die direct invloed hebben op de boekhouding van een bedrijf (taak 2.13a)

4. Het rapporteren van illegale praktijken die direct invloed hebben op de boekhouding van een bedrijf (taak 2.14a)

Uit het onderzoek bleek verder dat accountants ook niet wisten dat deze taken tot hun takenpakket behoorden. Dit kan als opvallend worden aangemerkt. Over het algemeen zijn ze er ook niet van op de hoogte dat het opsporen van diefstal van activa door het

management van een bedrijf ook tot hun takenpakket behoort. Het gaat dus vooral om taken die betrekking hebben op het ontdekken en rapporteren van diefstal en illegale praktijken die zijn gepleegd door werknemers en het management van een bedrijf. De onwetendheid van de accountants kan wijzen op het bestaan van de deficient performance gap. Uit onderzoek van Webb en Chaffer (2016) blijkt dat ook

accountancystudenten niet geheel bekend zijn met de taken die een accountant werkelijk zou moeten uitvoeren.

In haar onderzoek noemt Porter (1993) vier taken die de meeste invloed hebben op de de deficient performance gap met betrekking tot de accountantsverklaring :

1. Het uitspreken van twijfels in de accountantsverklaring over de mogelijke voortzetting van een onderneming (taak 2.5b)

2. Het rapporteren van het verduisteren van activa door het management van een bedrijf in de accountantsverklaring (taak 2.11b)

3. Het rapporteren van moedwillige vervalsing van financiële informatie in de accountantsverklaring (taak 2.11c)

4. Het rapporteren van illegale praktijken die direct invloed hebben op de boekhouding van een bedrijf (taak 2.14a)

Wanneer de prestaties van een accountant niet volledig aansluiten bij prestaties die in de wet- en regelgeving zijn vastgesteld, ontstaat er mogelijk de deficient performance gap. Bij punt twee en vier van de bovengenoemde taken werden eerder in het onderzoek

vastgesteld dat accountants niet op de hoogte waren van het feit dat die taken tot hun eigen takenpakket behoorden.

De deficient standards gap is het verschil tussen wat verwacht kan worden van een accountant en de prestaties die hij levert aan de ene kant en wat hij volgens de wet- en regelgeving moet doen aan de andere kant. Er zijn acht taken waarvan de maatschappij mag verwachten dat een accountant deze zal uitvoeren. Deze taken staan echter niet beschreven in de wet- en regelgeving. Deze taken dragen mogelijk bij aan de deficient standards gap. De vier taken die in het onderzoek van Porter (1993) worden genoemd als de taken waarvan de maatschappij verwacht dat een accountant ze zal uitvoeren zijn:

(12)

12

1. Het rapporteren van het vervalsen van financiële informatie aan een instantie (taak 2.8a)

2. Het doen van onderzoek naar interne maatregelen met betrekking tot controle en het rapporteren hierover (taak 2.17)

3. Het rapporteren van het verduisteren van activa, gedaan door het management van een bedrijf, aan een instantie (taak 2.8b)

4. Het rapporteren bij het ontdekken van illegale praktijken binnen een bedrijf aan een instantie (taak 2.14a)

Een reden waardoor de deficient standards gap ontstaat, is het feit dat er in de

wet- en regelgeving minder over de taken van een accountant beschreven staat dan dat er werkelijk van deze taken van een accountant verwacht mag worden. Deze taken zijn volgens Porter (1993) vooral het doen van onderzoek en het opstellen van rapporten over fraude. Uit het onderzoek van Webb en Chaffer (2016) blijkt dat ook accountancystudenten

vinden dat een accountant meer verantwoordelijkheden zou moeten hebben met betrekking tot het voorkomen van fraude en het opsporen hiervan. De accountancystudenten bleken in eerste instantie te denken dat de audit was bedoeld om fraude te ontdekken. Salehi (2011) beweert in zijn onderzoek dat de deficient standards gap ontstaat doordat er in de wet- en regelgeving niet genoeg wordt verduidelijkt wat de taken van een accountant precies zijn.

2.2.3 De reasonableness gap

De reasonableness gap wordt door Porter (1993) gedefinieerd als het verschil tussen wat men verwacht van de taken van een accountant en wat in redelijke mate verwacht kan worden van deze taken van een accountant. Volgens Porter (1993) zijn er tien taken die bijdragen aan het bestaan van de reasonableness gap. De taken die volgens Porter (1993) het meest bijdragen aan het bestaan van de reasonableness gap zijn:

1. Het rapporteren van diefstal van activa door niet-leidinggevende werknemers aan een instelling (taak 2.10a)

2. Het melden van diefstal van activa, gedaan door niet-leidinggevende werknemers, in de accountantsverklaring (taak 2.11a)

3. Garantie kunnen geven dat een gecontroleerd bedrijf in staat is aan zijn betalingen te kunnen voldoen (taak 2.4)

4. Het detecteren van illegale handelingen, die zijn gedaan door het management van een bedrijf, die mogelijk invloed hebben op de boekhouding (taak 2.13b)

De gebruikers van rapporten verwachten dat een accountant deze taken kan uitvoeren, maar deze taken kunnen echter niet van een accountant verwacht worden. De gebruikers van de rapporten zijn volgens Porter (1993) van mening dat ze niet altijd genoeg informatie krijgen over bepaalde, mogelijk slechte situaties die zich binnen een bedrijf voordoen. Zij verwachten dat een accountant hun beschermt tegen het management van een bedrijf dat

(13)

13

onrechtmatig handelt (Cohen, 1978). Volgens McEnroe en Martens (2001) moet een accountant in feite beschouwd worden als een soort opzichter. In zijn onderzoek beweert Salehi (2011) dat de reasonableness gap bestaat, doordat men een onrealistisch beeld heeft van de taken van een accountant. Uit een onderzoek van Alleyne en Howard (2005) blijkt dat men het opsporen van fraude niet enkel ziet als een verantwoordelijkheid van een

accountant, maar ook als het hoofddoel van een audit.

2.3 De accountant-standaarden

Volgens Brown (1962) heeft de maatschappij, oftewel de gebruikers van de rapporten, de verwachting dat een accountant bij een audit in staat is fraude te kunnen en moeten opsporen. Er zijn meerdere vragen die kunnen opkomen bij deze verwachting van de

maatschappij: ten eerste wat fraude precies inhoudt, ten tweede wat de werkelijke taken en werkhouding van een accountant zou moeten zijn en als laatste of een accountant aan de verwachting van de maatschappij kan voldoen, wat in de vorige subparagraaf is behandeld. De eerste twee vragen zullen van verdere uitleg worden voorzien.

Fraude wordt door Arens, Elder en Beasley (2014, p. 334) beschreven als een “intentional misstatement of financial statements”, oftewel met opzet verkeerde gegevens in de

financiële rapporten opnemen. Vervolgens verdelen ze fraude in twee categorieën, namelijk “fraudulent financial reporting”, oftewel frauduleuze financiële verslaggeving, en

“misappropriation of assets”, oftewel verduistering van activa. “Fraudulent financial

reporting” wordt door Arens, Elder en Beasley (2014, p.334) gedefinieerd als “an intentional misstatement or omission of amounts or disclosures with the intent to deceive users”. Als voorbeeld kan bijvoorbeeld genoemd worden dat bedrijven de waarde van bedrijfsmiddelen in de financiële balans hoger noteren als dat het daadwerkelijk is om een rooskleuriger beeld te geven van de financiële toestand van het bedrijf. “Misappropriation of assets” wordt gedefinieerd als “ fraud that involves theft of an entity’s assets”, oftewel het stelen van bedrijfsmiddelen door werknemers of managers.

Nu duidelijk is wat de verwachtingen zijn van de maatschappij ten opzichte van de taken van een accountant en wat fraude werkelijk betekent, zal verder worden uitgelegd wat werkelijk tot het takenpakket van een accountant behoort en welke werkhouding een accountant zou moeten aannemen.

De rol die een accountant zou moeten innemen, wordt het best omschreven door het agency theory-model. Hierbij neemt het management de rol in van agent, die jaarverslagen opstelt die vervolgens door de gebruikers van deze jaarverslagen, oftewel de principaal, worden gebruikt voor het vormen van een beeld over de situatie binnen het bedrijf. Om de jaarverslagen te controleren op juistheid, dient de accountant in de persoon van monitor een audit uit te voeren.

(14)

14

de NBA de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA) opgesteld om duidelijkheid te scheppen. In de HRA wordt er in standaard nummer 240 genoemd welke

verantwoordelijkheden een accountant heeft in verband met het opsporen van fraude. Als eerste wordt de verantwoordelijkheid genoemd die een accountant heeft in verband met het opsporen van fraude. De NBA omschrijft dit als het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat een jaarrekening vrij is van materiële fouten vanwege fouten of fraude. Om deze redelijke mate van zekerheid te verkrijgen, heeft een accountant een bepaalde verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid wordt beschreven als het innemen van een professionele en kritische houding (NBA, 2015). Deze houding moet volgens de NBA gedurende de gehele audit worden ingenomen.

De NBA benadrukt dat hoewel een audit goed uitgevoerd kan zijn, er toch risico is dat de fraude niet ontdekt zal worden (2015). De NBA wil op deze manier niet stellig zeggen dat een accountant verantwoordelijk is voor het ontdekken van fraude. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen en ontdekken van fraude volgens de NBA dan ook bij een bedrijf en het management zelf (2015). Een accountant blijkt dus niet

verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor het niet kunnen opsporen van fraude, indien hij zijn taken naar behoren uitvoert.

Hoewel een accountant dus niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het opsporen van fraude, heeft een accountant wel andere verantwoordelijkheden bij het uitvoeren van een audit. Zo kan een accountant mogelijk een meldingsplicht hebben als hij denkt frauduleuze praktijken te hebben ontdekt. In standaard nummer 240 staat beschreven dat als een accountant binnen een bedrijf fraude heeft ontdekt of een

vermoeden van fraude heeft, hij dient te bepalen of hij de verplichting heeft om het bestaan van deze fraude, of het vermoeden hiervan, aan een instantie te rapporteren (NBA, 2015). Hoewel de beroepsplicht van een accountant met betrekking tot het geheimhouden van bepaalde gegevens van bedrijven hem kan verhinderen dit soort zaken te rapporteren, is het mogelijk dat de wettelijke verplichtingen van een accountant in sommige situaties boven de geheimhoudingsplicht worden gesteld (NBA, 2015). Een accountant heeft zodoende niet altijd een meldingsplicht, vanwege het feit dat hij beroep zal doen op zijn

geheimhoudingsplicht. Er kan in enkele gevallen verplicht worden om de fraude te melden, wat in strijd is met de geheimhoudingsplicht. Over het algemeen is het zo dat een

accountant zich niet kan beroepen op de geheimhoudingsplicht, omdat een accountant niet een dergelijke vertrouwensfunctie heeft als een advocaat of een arts.

(15)

15

3 Probleemanalyse en mogelijke oplossingen

Waar eerder in de inleiding de probleemstelling binnen dit onderzoek is genoemd, namelijk welke samenhang er is tussen het verdienmodel en de expectation-performance gap, zal nu verder worden ingegaan op wat voor invloeden deze aspecten hebben op de

onafhankelijkheid van de accountant en de kwaliteit van een audit. Dit zal gedaan worden aan de hand van een aantal wetenschappelijke onderzoeken, waarbij de elementen binnen de probleemstelling verder zullen worden uitgewerkt. Hierbij zullen binnen de onderzoeken gekeken worden naar mogelijke oplossingen voor het genoemde probleem en zal in de volgende paragraaf gekeken worden of deze oplossingen daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden en wat voor een effect deze oplossingen hebben op het oplossen van het probleem genoemd in dit onderzoek.

3.1 Koh & Woo

Het onderzoek waarin concrete oplossingen voor de expectation-performance gap worden genoemd, is gedaan door Hian Chye Koh, professor aan de Nanyang Business School in Singapore en E-Sah Woo, accountant bij PricewaterhouseCoopers in Singapore. In hun poging om oplossingen te bedenken voor het verkleinen van de expectation-performance gap, kwamen zij uit op vier verschillende oplossingen:

1. Een meer uitgebreide auditrapport/accountantsverklaring 2. Scholing

3. Meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit 4. Uitbreiding van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de

onafhankelijkheid van een accountant

De oplossingen die worden genoemd komen grotendeels overeen met de oplossingen die worden genoemd door Shaikh et al. (2003).

De oplossingen worden in het onderzoek van Koh en Woo (1998) verder uitgelegd met ondersteuning van verschillende andere onderzoeken. Deze oplossingen zullen verder in het onderzoek worden uitgelegd en onderbouwd aan de hand van verschillende onderzoeken.

3.2 In het publiek belang

In een rapport dat is opgesteld door de NBA in het jaar 2014 worden net als door Koh en Woo oplossingen (in het geval van het rapport maatregelen) genoemd, alleen dan voor het verbeteren van de kwaliteit van een audit. Deze maatregelen zien er als volgt uit:

Ten aanzien van de governance van accountantsorganisaties:

1. Een raad van commissarissen met externe leden, op het niveau van de Nederlandse topholding van de groep waarvan de accountantsorganisatie deel uitmaakt. Deze rvc

(16)

16

benoemt en beoordeelt het bestuur, en houdt naast haar algemene taken specifiek toezicht op de borging van het publiek belang, waarbij controlekwaliteit als leidend principe wordt gehanteerd.

2. Een bestuur dat zich primair toelegt op het besturen binnen de door de RvC gestelde grenzen, waaronder die ten aanzien van hun tijdsbesteding.

Ten aanzien van het belonings- en verdienmodel van accountantsorganisaties:

3. Een winstonafhankelijke beloning van bestuurders, met een variabele component die is gemaximeerd op 20% en afhankelijk is van het realiseren van

langetermijndoelstellingen die passen bij de maatschappelijke functie van de organisatie.

4. Een leverage model dat kwaliteit waarborgt, waarin ruimte is voor goede coaching en begeleiding, en waarover publiekelijk verantwoording wordt afgelegd.

5. Een op kwaliteit gebaseerde beloning en een claw-back regeling voor

controlepartners, op basis waarvan een deel van de betaling van winstrechten zes jaar wordt uitgesteld en vervalt bij verwijtbare tekortkomingen met

maatschappelijke schade.

6. Een promotiebeleid dat uitgaat van bewezen vaktechnische kwaliteiten. Ten aanzien van de cultuur en het lerend vermogen van de sector:

7. Instelling van een onafhankelijk onderzoeksinstituut dat onder andere analyses verricht naar de oorzaak van gebreken en incidenten.

8. Jaarlijkse rapportage door accountantsorganisaties over een voorgeschreven set van kwaliteitsindicatoren, op basis waarvan accountantsorganisaties beter vergeleken kunnen worden en differentiatie op kwaliteit zichtbaar kan worden gemaakt.

9. Invoering van een beroepseed en verplichte periodieke meting van professionele en ethische attitudes.

Ten aanzien van de verbetering van de relevantie van de accountantscontrole:

10. Een verplichte uitgebreide controleverklaring en verplicht actief optreden op de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA).

11. Uitbreiden van het directieverslag en het opknippen van de controleverklaring in een oordeel ten aanzien van de jaarrekening en een oordeel ten aanzien van het

directieverslag.

12. Meer uitgebreide rapportage over frauderisico’s en continuïteit.

Aangezien het aantal maatregelen dat door de NBA wordt genoemd ruim in aantal is, zal niet op iedere maatregel verder worden ingegaan. Dit komt ook door het feit dat er overlap is tussen de oplossingen die door Koh en Woo (1998) in hun onderzoek worden genoemd en de maatregelen die de NBA in haar rapport voorstelt.

Waarin dit onderzoek wel verder op zal worden ingegaan is het plan van de NBA om het verdienmodel binnen het accountantsberoep aan te passen om zo de kwaliteit van een audit te verbeteren.

(17)

17

3.3 Oplossingen binnen de onderzoeksvraag

Aan de hand van de bovengenoemde oplossingen zal verder worden gekeken naar de mogelijkheden voor het verkleinen van de expectation-performance gap en het aanpassen van het verdienmodel binnen het accountantsberoep om zo de kwaliteit van een

audit te kunnen verbeteren. De oplossingen die verder zullen worden behandeld zijn:

1. Een meer uitgebreide auditrapport/accountantsverklaring 2. Scholing

3. Meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit

4. Uitbreiding van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant

5. Het aanpassen van het verdienmodel

Uitleg over de oplossingen, onderbouwing door middel van verschillende onderzoeken en discussie over de effectiviteit van de genoemde oplossingen zullen in de volgende

(18)

18

4 Uitleg oplossingen en discussie

De genoemde oplossingen zullen nu verder in deze paragraaf behandeld worden. Ten eerste zal uitgelegd worden of en hoe de oplossingen kunnen bijdragen aan het oplossen van het genoemde probleem in dit onderzoek, vervolgens zal per oplossing gekeken worden naar verschillende onderzoeken die gedaan zijn over de oplossingen en tenslotte zal gekeken worden naar de mogelijke effectiviteit en haalbaarheid van deze oplossingen.

4.1 Een meer uitgebreide auditrapport/accountantsverklaring

Het belang van een auditrapport is dat hij volledig is, juist is en dat hij geloofwaardig is. Dit zorgt er namelijk voor dat de gebruikers van de rapporten niet hoeven te twijfelen over de gegevens die in de rapporten worden vermeld (Adams & Evans, 2004).

Een meer uitgebreide auditrapport of accountantsverklaring, verder zal alleen het begrip accountantsverklaring gebruikt worden, zou volgens Koh en Woo (1998) ervoor zorgen dat de gebruikers van een rapport een beter beeld krijgen van de manier waarop de audit is uitgevoerd en de rol die de accountant daarin speelt. Hierdoor zouden de verwachtingen van de gebruikers van de auditrapporten niet te hoog moeten worden en op deze manier zou de reasonableness gap verlaagd kunnen worden.

Volgens McAllister en Bell (2011) zouden er op een aantal gebieden binnen een rapport een meer uitgebreide accountantsverklaring moeten komen, namelijk op het gebied van: accountant schattingen, fair value metingen, fraude, problemen gerelateerd aan going concern, impairments, innovatieve bedrijfsstructuren en relaties en tenslotte innovatieve financiële instrumenten. Een meer uitgebreide accountantsverklaring zou volgens McAllister en Bell (2011) er namelijk voor zorgen dat de gebruikers van de rapporten een beter beeld zouden krijgen van het belang, het risico op materiële fouten en het inherente risico wat gepaard gaat met het opstellen van informatie over de genoemde gebieden. De gebruikers van de rapporten zouden met een meer uitgebreide accountantsverklaring meer informatie krijgen over de genoemde gebieden en zo beter kunnen begrijpen hoe een accountant uiteindelijk op zijn verklaring uit zou komen.

Belangrijke standaarden die zijn ingevoerd voor het uitbreiden van de

accountantsverklaring zijn SAS 58 en SAS 600, die grotendeels overeenkomen. In deze standaarden worden verklaard hoe een accountantsverklaring eruit zou moeten zien:

a. A title that includes the word independent

b. A statement that the financial statements identified in the report were audited c. A statement that the financial statements are the responsibility of the Company's

management and that the auditor's responsibility is to express an opinion on the financial statements based on his or her audit

(19)

19

d. A statement that the audit was conducted in accordance with generally accepted auditing

standards and an identification of the United States of America as the country of origin of those standards (for example, auditing standards generally accepted in the United States of America or U.S. generally accepted auditing standards)

e. A statement that those standards require that the auditor plan and perform the audit to

obtain reasonable assurance about whether the financial statements are free of material misstatement

f. A statement that an audit includes:

(1) Examining, on a test basis, evidence supporting the amounts and disclosures in the

financial statements

(2) Assessing the accounting principles used and significant estimates made by management (3) Evaluating the overall financial statement presentation

g. A statement that the auditor believes that his or her audit provides a reasonable basis for

his or her opinion

h. An opinion as to whether the financial statements present fairly, in all material respects,

the financial position of the Company as of the balance sheet date and the results of its operations and its cash flows for the period then ended in conformity with generally accepted accounting principles. The opinion should include an identification of the United States of America as the country of origin of those accounting principles (for example, accounting principles generally accepted in the United States of America or U.S. generally accepted accounting principles

i. The manual or printed signature of the auditor's firm j. The date of the audit report

In twee onderzoeken, in 1991 en 1997, die zijn uitgevoerd door Brown, Hatherly en Innes is onderzocht wat voor invloed een meer uitgebreide accountantsverklaring zou hebben op de expectation-performance gap. In hun onderzoek werd er gekeken of er een verandering in de expectation-performance gap zou ontstaan bij het schakelen van een korte

accountantsverklaring, waarin alleen de naam van de gecontroleerde klant, de naam van het accountantskantoor, een statement dat de jaarrekening een getrouw beeld van de

werkelijkheid weergeeft en de datum werden genoteerd, naar een meer uitgebreide accountantsverklaring die hierboven is genoemd. In de onderzoeken die zijn uitgevoerd is vooral gekeken naar een aantal aspecten die invloed zouden kunnen hebben op de relatie tussen de accountantsverklaring en de expectation-performance gap: het doel van de controle, de onafhankelijkheid van de accountant, de verklaring over de jaarrekening, de taken van het management en beoordeling van de accountant. Uit beide onderzoeken bleek dat de meer uitgebreide accountantsverklaring vooral ervoor zorgde dat de gebruikers van de rapporten een beter beeld kregen van de taken van een accountant en de

(20)

20

Bij het onderzoek dat door Brown et al. is uitgevoerd in 1997 zijn er echter een paar beperkingen opgenomen met betrekking tot de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd. Zo is het onderzoek uitgevoerd met behulp van accountancystudenten in plaats van

gebruikers van rapporten, waardoor er een bias zou kunnen ontstaan. Daarnaast is een vragenlijst die tijdens het onderzoek door de studenten en de accountants moest worden ingevuld, niet in dezelfde omgeving ingevuld. De studenten moesten de vragenlijst namelijk invullen in een soort laboratorium, terwijl de accountants de vragenlijst kregen opgestuurd. Tegenover de resultaten die zijn gevonden in de onderzoeken van Brown et al. staan de resultaten die zijn gevonden in het onderzoek dat is uitgevoerd door Chong en Pflugrath (2008). Aan de hand van drie verschillende formats van een accountantsverklaring

probeerden zij uit te zoeken wat het effect van een meer uitgebreide accountantsverklaring zou hebben op de expectation-performance gap. Uit hun onderzoek bleek dat er geen significant verschil zat tussen de drie formats en dat een meer uitgebreide

accountantsverklaring geen effect had op het mogelijk verkleinen van de expectation- performance gap. In een onderzoek van Manson en Zaman (2000) komt ook naar voren dat er getwijfeld wordt over de effectiviteit van het invoeren van SAS 600. Ook het resultaat van het onderzoek van Gold et al. (2012) komt niet overeen met het onderzoek van Brown et al. (1991). Volgens het onderzoek van Gold et al. (2012) heeft een meer uitgebreide accountantsverklaring geen invloed op de opvattingen van gebruikers van de jaarrekening over de verantwoordelijkheden van de accountant en het management. Best et al. (1996) concludeerden echter in hun onderzoek dat er een expectation-performance gap was ontstaan bij het gebruik van de kortere accountantsverklaring en had met name betrekking op de verantwoordelijkheden van een accountant met betrekking tot de preventie en detectie van fraude, de verantwoordelijkheden met betrekking tot het bijhouden van verslagen en het nemen van beslissingen ten opzichte van auditprocedures. Een meer uitgebreide accountantsverklaring zou volgens hun een oplossing kunnen zijn voor de ontstane expectation-performance gap. Ook in het onderzoek van Mock et al. (2013) wordt geconcludeerd dat een meer uitgebreide accountantsverklaring een positieve invloed heeft op de kwaliteit van een audit.

4.2 Scholing

In hun onderzoek noemen Koh en Woo (1998) als andere oplossing scholing en dan met name de scholing van de gebruikers van de auditrapporten. Dit zou er namelijk voor zorgen dat de gebruikers van de rapporten beter op de hoogte zijn van de taken van een

accountant, waardoor de expectation-performance gap verkleind zou kunnen worden. De expectation-performance gap zou aan de andere kant ook verkleind kunnen worden door accountants beter op te leiden, waardoor ze beter op de hoogte zijn van de taken die ze moeten uitvoeren.

(21)

21

Bui en Porter (2010) hebben een onderzoek uitgevoerd om te kijken naar het verschil tussen wat werkgevers verwachten welke competenties een geslaagde accountancystudent zou moeten hebben en welke competenties ze daadwerkelijk hebben. Het onderzoek was gericht op het zoeken naar problemen binnen het onderwijs voor accountancystudenten dat uiteindelijk leidt naar het ontstaan van de expectation-performance gap. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een enquête die werd afgenomen van een aantal mensen die een bepaalde relatie hadden met het beroep van de accountant. De groep bestond uit acht eindejaarsstudenten, vijf recent geslaagde studenten, zes accountancyleraren en elf werkende accountants. Aan de hand van de gegeven antwoorden in de enquêtes werden er drie conclusies gegeven als oorzaak van het bestaan van de expectation-performance gap:

1. Verschillen tussen de verwachtingen van de accountancyleraren en de werkgevers met betrekking tot de competenties die een geslaagde accountancystudent moet hebben

2. Factoren die een accountancyleraar belemmeren een accountancystudent competenties aan te leren die van hun verwacht wordt te bezitten

3. Ondermaatse prestaties van een accountancyleraar, waardoor een

accountancystudent niet de competenties zal leren te bezitten die redelijkerwijs van hem of haar verwacht wordt te zullen moeten bezitten. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met bepaalde beperkingen, zoals het lerend vermogen van een student

In het onderzoek werden er vier mogelijke oplossingen genoemd voor het verkleinen van de ontstane expectation-performance gap:

1. Het verhogen van de toelatingseisen voor accountancystudenten

2. Het vergroten van de interesse van de accountancystudent voor accountancy-onderwerpen

3. Het geven van training aan met name onervaren accountancyleraren om zo de manier van lesgeven te verbeteren

4. De wijze van lesgeven moet belangrijker worden het doen van onderzoek. Dit zou bereikt kunnen worden door meer voorkeur te geven aan de prestaties van het lesgeven met betrekking tot beslissingen gerelateerd aan promoties van de leraren

In een ander onderzoek dat is uitgevoerd door Monroe en Woodliff (1993), wat ook is gebruikt als bewijs bij het onderzoek van Koh en Woo (1998), is onderzoek gedaan naar het effect van scholing op de expectation-performance gap. In het onderzoek werd met behulp van accountancystudenten gemeten of scholing kan bijdragen aan het verkleinen van de expectation-performance gap. Marketingstudenten werden gebruikt als controlegroep, zodat er vergeleken kon worden met mensen uit de maatschappij. Het onderzoek moest uitwijzen of scholing invloed kon hebben op de prestaties die verwacht werden van een

(22)

22

accountant. Aan het begin van de periode waren de accountancystudenten en de

marketingstudenten beide van mening dat een accountant meer verantwoordelijkheden heeft op het gebied van het voorkomen en ontdekken van fraude dan dat het management van een bedrijf dat heeft. Ook vonden zij dat de audit bedoeld was om fraude te kunnen detecteren. Aan het eind van de periode, na onder andere het bestuderen van literatuur, dachten beide groepen er niet hetzelfde meer over. Na de cursus is de opvatting die marketingstudenten hebben over de prestaties en taken van een accountant niet of nauwelijks veranderd. Toch vinden zij na de cursus dat een accountant meer

verantwoordelijk moet worden gehouden voor de boekhouding van een bedrijf dan dat ze dat voor de cursus vonden. De accountancystudenten vonden na de cursus dat een

accountant minder verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot het voorkomen en opsporen van fraude dan dat het management van een bedrijf heeft (Monroe & Woodliff, 1993).

Ten slotte is in een onderzoek van Chaffer en Webb (2016) onderzocht welke mogelijkheden accountancystudenten in het Verenigd Koninkrijk krijgen om bepaalde vaardigheden te ontwikkelen. Uit dit onderzoek blijkt dat er vooral een expectation- performance gap is ontstaan tussen de accountancyleraren en de werkgevers van de accountants in wording, met name op het vlak van welke vaardigheden moeten worden aangeleerd tijdens de opleiding tot accountant. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat de werkgevers vonden dat een aantal vaardigheden bij de accountancystudenten ondermaats waren aangeleerd: verbale communicatie, de wil om levenslang door te moeten leren, ethisch besef, visie en veerkracht.

4.3 Meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit

Volgens Koh en Woo (1998) kunnen hulpmiddelen voor het nemen van een beslissing door een accountant één van de antwoorden zijn om de expectation-performance gap te

verkleinen, met de hoop een eventuele vermindering van de wettelijke aansprakelijkheid van een accountant te kunnen realiseren. Door meer gestructureerde methoden toe te passen bij het uitvoeren van een audit, hopen bedrijven dat er consequent audits van hoge kwaliteit kunnen worden uitgevoerd. Purvis (1987) onderzocht de effectiviteit van

gestructureerde methoden van gegevensverzameling en concludeerde dat het opleggen van deze methode functionele, maar ook niet-functionele aspecten kan hebben.

Boritz et al. (1987) concludeerde ook dat gestructureerde methoden voor het uitvoeren van audits niet per se leidde tot een betere overeenstemming tussen verschillende

accountantskantoren. Aan de hand van deze onderzoeken kan dus niet duidelijk worden gesteld of deze maatregel een positief effect heeft.

(23)

23

4.4 Uitbreiding van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant

Door middel van het vergroten van de verantwoordelijkheden van accountants zouden zij wellicht beter aan de verwachtingen van de maatschappij kunnen voldoen. In een onderzoek van Humphrey et al. (1993) worden drie opties gegeven waardoor er meer

verantwoordelijkheden aan een accountant worden toebedeeld en de onafhankelijkheid kan worden verbeterd. De opties zijn:

1. Het creëren van een onafhankelijke instantie die de onafhankelijkheid van een accountant in stand houdt

2. Het uitbreiden van de verantwoordelijkheden van een accountant in de wet- en regelgeving

3. Het verhelderen van de taken van een accountant met betrekking tot het opsporen van fraude

Knutson (1994) maakt onderscheid tussen wat een accountant zou kunnen weten, heeft geweten en werkelijk zou moeten weten. Hij vindt dat een accountant alleen

verantwoordelijk kan worden gehouden voor fraude die hij geleerd heeft te kunnen vinden. O’Malley (1993) vindt dat een accountant meer verantwoordelijkheden zou moeten hebben ten opzichte van het opsporen van fraude. O’Malley (1993) noemt vervolgens vier andere opties die aan de verantwoordelijkheden van een accountant zouden moeten worden toegevoegd.

Ten eerste vindt hij dat het evalueren van het interne controlesysteem van een bedrijf als een verantwoordelijkheid van een accountant moet worden gezien. Interne controle zorgt voor een kleinere kans op fraude, doordat deze controle mogelijk zorgt voor een

afschrikeffect bij mensen die willen stelen. Ook kan de interne controle ervoor zorgen dat fraude eerder ontdekt kan worden. Ten tweede meent O’Malley (1993) dat er een rapport moet worden opgesteld waarin het naleven van de wet- en regelgeving door het

management van een bedrijf verplicht wordt gesteld. Ten derde moet een accountant zaken met betrekking tot materiële fraude meteen melden bij een instantie als het management van een bedrijf de problemen niet wil oplossen. Als laatste is O’Malley (1993) van mening dat een accountant zich meer moet bemoeien met tussentijdse rapporten over de financiën van een bedrijf. Een accountant moet meer betrokken zijn vanwege het feit dat bedrijven steeds meer beslissingen maken op basis van tussentijdse rapporten. Zo kan hij vaststellen of de resultaten die in de rapporten zijn genoteerd werkelijk betrouwbaar zijn.

4.5 Het aanpassen van het verdienmodel

Als laatste oplossing voor het probleem dat genoemd wordt in dit onderzoek is het aanpassen van het verdienmodel. Wat al genoemd is in het theoretisch kader, is dat het

(24)

24

verdienmodel ervoor zorgt dat het beroep van een accountant niet onafhankelijk is, wat het wel wordt geacht te zijn. Door naast het uitvoeren van audits ook non-auditdiensten te leveren, zal de kwaliteit van de audits achteruit gaan. Dit komt doordat de inkomsten van de non-auditdiensten voor een accountantskantoor een stuk hoger zijn dan de inkomsten voor het doen van de audits.

Een belangrijk moment is het invoeren van de Sarbanes-Oxley wet, waarin werd vermeld dat een accountantskantoor niet tegelijk auditdiensten en non-auditdiensten mag leveren aan een bedrijf. Chu en Hsu (2016) hebben een onderzoek uitgevoerd naar het effect van het invoeren van de Sarbanes-Oxley wet op de kwaliteit van een audit en de onafhankelijkheid van een accountant. Bij het onderzoek werd er gekeken naar meerdere bedrijven binnen de Standard & Poor (S&P) index in de Verenigde Staten, in de periode van 2000 tot 2003. Hierbij werd er gekeken naar de relatieve kosten van de non-auditdiensten en de invloed op de kwaliteit van de audit. Uit het onderzoek blijkt dat de kwaliteit van een audit na het invoeren van de Sarbanes-Oxley wet is omhoog gegaan ten opzichte van voor het invoeren van deze wet. In het onderzoek wordt genoemd dat voorstanders van de Sarbanes-Oxley wet vinden dat de kwaliteit van een audit omlaag gaat, omdat accountantskantoren door het leveren van non-auditdiensten te afhankelijk worden van de bedrijven aan wie ze deze diensten leveren. Tegenstanders van de Sarbanes-Oxley wet vinden dat het leveren van de non- auditdiensten ervoor zorgt dat accountantskantoren een beter beeld krijgen van de bedrijven die ze moeten controleren en dat dit de professionaliteit van accountants verbetert zonder dat de onafhankelijkheid van accountants in het geding komt.

Ook Brody et al. (2014) hebben onderzocht wat het effect is van de Sarbanes-Oxley wet op de onafhankelijkheid van een accountant en de kwaliteit van een audit. Dit deden ze door zeventig externe accountants en zeventig interne accountants, die ook non-auditdiensten aan het bedrijf leverden, verslag te laten doen van de huidige stand van de voorraad. Uit het onderzoek bleek dat de kwaliteit van de verslagen van de externe accountants hoger was dan die van de verslagen die waren opgesteld door interne accountants. In het onderzoek wordt verondersteld dat dit komt doordat de externe accountants een onafhankelijkere positie hadden ten opzichte van de interne accountants en daardoor een meer objectieve, en dus een kwalitatief betere verslaggeving konden uitbrengen. Brody et al. (2014) noemen als oplossing voor het verbeteren van de onafhankelijkheid van de interne accountant het splitsen van de functie in een auditfunctie en een consultfunctie. Dit zou de objectiviteit en dus ook de onafhankelijkheid van de interne accountant verbeteren, maar kan er ook voor zorgen dat de consultfunctie meer prioriteit krijgt van het management van een bedrijf. In het onderzoek van Eulerich en Velte (2014) wordt echter geconcludeerd dat het

scheiden van auditdiensten en non-auditdiensten niet per se een positieve invloed heeft op de onafhankelijkheid van een accountant en de kwaliteit van een audit, maar eerder een negatieve invloed. Dit komt volgens hun door het feit dat accountants door het leveren van beide diensten meer leren over het doen en laten van een bedrijf en zo meer ervaring

(25)

25

opdoet.

Waar er in bovenstaande onderzoeken vooral werd gekeken naar de effecten van het scheiden van auditdiensten en non-auditdiensten, keken Lin et al. (2018) vooral naar de effecten van abnormale kosten voor de diensten als invloed op de onafhankelijkheid van een accountant en de kwaliteit van een audit. Zij concludeerden dat de abnormale kosten ervoor zorgden dat accountants zich meer gingen binden aan de bedrijven (waardoor ze dus minder onafhankelijk werden) waaraan ze de diensten leverden en zorgden de abnormale kosten zo ervoor dat de kwaliteit van een audit werd aangetast.

4.6 Conclusie

Het verdienmodel en de expectation-performance gap hebben samen ten minste één ding gemeen: ze tasten beiden de onafhankelijkheid van een accountant aan. Het verdienmodel tast de onafhankelijkheid in wezen aan, omdat een accountant door het leveren van auditdiensten en non-auditdiensten afhankelijk wordt van het bedrijf dat hij moet

controleren. Bij de expectation-performance gap wordt ervanuit gegaan dat een accountant in schijn niet onafhankelijk is, omdat men meer verwachtingen heeft van de taken van een accountant dan werkelijk verwacht mag worden.

In deze paragraaf zijn er mogelijke oplossingen genoemd voor het gestelde probleem in dit onderzoek, namelijk welke invloed het verdienmodel en de expectation-performance gap hebben op de kwaliteit van een audit. Ten eerste werd een meer uitgebreide

accountantsverklaring genoemd als oplossing. In een aantal onderzoeken wordt er beweerd dat een meer uitgebreide accountantsverklaring een beter beeld aan de gebruikers van de rapporten zou kunnen geven, al wordt dit effect in andere onderzoeken niet geacht zo groot te zijn. Vervolgens wordt er in een aantal onderzoeken gekeken naar het effect van een betere scholing. Dit zou namelijk ervoor zorgen dat gebruikers van de rapporten, maar bijvoorbeeld ook studenten, een beter beeld krijgen van de taken die een accountant heeft. Zo kunnen de onrealistische verwachtingen die men heeft van accountants mogelijk uit de wereld worden geholpen. Daarna is gekeken naar de effecten van meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit. Uit de onderzoeken die zijn aangehaald

kan niet worden geconcludeerd welke effect dit heeft op het verbeteren van de kwaliteit van een audit. In het vervolg is in een aantal onderzoeken gekeken wat voor een effect van een uitbreiding van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant zou hebben. Dit zou de geloofwaardigheid van een accountant doen vergroten. Ook zouden de gegevens die door accountants in de rapporten van bedrijven worden genoteerd beter kunnen worden beoordeeld op betrouwbaarheid. Ten slotte is in een aantal onderzoeken gekeken naar het effect wat een verdienmodel heeft op de

onafhankelijkheid van een accountant en de kwaliteit van een audit. Aan de ene kant wordt geconcludeerd dat het tegelijk aanbieden van auditdiensten en non-auditdiensten een

(26)

26

negatief effect zou hebben, omdat accountants dan te afhankelijk zouden worden van de bedrijven aan wie ze deze diensten leveren. Aan de andere kant zou het aanbieden van beide diensten mogelijk wel een positief effect kunnen hebben doordat accountants meer ervaring en kennis opdoen over het doen en laten van een bedrijf aan wie ze de diensten leveren.

De vraag is of de oplossingen die zijn genoemd werkelijk kunnen bijdragen aan het

verbeteren van het beeld dat men heeft van de taken van de accountants en het vertrouwen dat men heeft in de onafhankelijkheid van een accountant en de kwaliteit van een audit die hij levert. Volgens Sikka et al. (1992) is het zelfs haast onmogelijk om de expectation-

performance gap te verkleinen vanwege het feit dat er in de wereld veel verschillende denkbeelden zijn over de taken en verantwoordelijkheden van een accountant en het daardoor niet doenlijk is om tot een consensus komen. Ook Grant et al. (1997) beweren dat er teveel verwachtingen zijn omtrent de taken van een accountant.

Mogelijk zal een verslag over de implementatie van de maatregelen die de NBA noemt in zijn rapport “In het publiek belang” een beter beeld kunnen geven van de effectiviteit van de genoemde oplossingen.

(27)

27

5 Conclusie

In dit onderzoek is gekeken naar het effect wat het verdienmodel en de expectation- performance gap samen hebben op de kwaliteit van een audit. Daarbij werd stilgestaan bij de volgende onderzoeksvraag: “ in welke mate hebben het verdienmodel en de expectation- performance gap invloed op de kwaliteit van een audit”.

Ten eerste is het verdienmodel uitgelegd. Het bestaat uit het leveren van auditdiensten, waaronder voornamelijk het uitvoeren van een audit valt, en non-auditdiensten, waaronder onder andere het geven van adviezen valt. Ten tweede is de betekenis van het begrip expectation-performance gap uitgelegd met daarbij de onderdelen waaruit het begrip bestaat. De expectation-performance gap wordt gezien als “het verschil tussen de verwachtingen van de maatschappij ten opzichte van een accountant en zijn werkelijke prestaties, als ervaren door de maatschappij”. De expectation-performance gap wordt verder verdeeld in twee begrippen, namelijk de performance gap, die weer bestaat uit de deficient performance gap en de deficient standards gap, en de reasonableness gap. Ten derde is uitgelegd welke standaarden voor een accountant zijn vastgesteld en dan met name door de NBA.

Vervolgens worden er aan de hand van het onderzoek door Koh en Woo (1998) en de maatregelen uit het rapport “In het publiek belang” (NBA, 2014) vijf verschillende oplossingen genoemd voor de problemen die de expectation-performance gap en het verdienmodel geven. Zo zou een meer uitgebreide accountantsverklaring ervoor zorgen dat men een beter beeld krijgt van de taken van een accountant, al wordt er in een aantal onderzoeken getwijfeld over de effecten van deze uitgebreide accountantsverklaring. Verder zou scholing ervoor moeten zorgen dat accountancystudenten een beter beeld krijgen van de werkelijke taken van een accountant, zodat het verschil tussen wat de gebruikers van rapporten en accountants hebben over het takenpakket van een accountant verkleind kunnen worden. Ook zouden volgens werkgevers andere vaardigheden aan

accountancystudenten, de toekomstige werknemers, moeten worden geleerd. Vervolgens wordt er gekeken naar het effect van meer gestructureerde methoden voor het uitvoeren van een audit, alleen kan uit onderzoeken niet worden geconcludeerd of dit een

mogelijke oplossing kan zijn. Daarna is gekeken naar het effect van het uitbreiden van de verantwoordelijkheden en het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant. Dit zou ervoor moeten zorgen dat fraude wordt voorkomen en mogelijk ook eerder wordt ontdekt. Tenslotte is gekeken hoe het aanpassen van het verdienmodel kan helpen bij het verbeteren van de onafhankelijkheid van een accountant en de kwaliteit van een audit. Dit is bij het invoeren van de Sarbanes-Oxley wet gedaan door het verbieden van het tegelijk leveren van auditdiensten en non-auditdiensten, maar in een aantal onderzoeken wordt ook beweerd dat het tegelijk leveren van beide diensten aan een bedrijf ervoor kan zorgen dat een accountant meer leert over een bedrijf en daarbij meer ervaring opdoet. Ook zouden abnormale kosten een negatief effect kunnen hebben op de onafhankelijkheid van een

(28)

28

accountant en de kwaliteit van een audit.

Het verdienmodel en de expectation-performance gap hebben samen invloed op de onafhankelijkheid van een accountant, en zo ook op de kwaliteit van een audit. Het

verdienmodel tast de onafhankelijkheid van een accountant namelijk in wezen aan, terwijl de expectation-performance gap de onafhankelijkheid van een accountant in schijn aantast. De oplossingen die in dit onderzoek worden genoemd, worden in de literatuur niet allemaal als even effectief gezien. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen welk effect de genoemde oplossingen mogelijk kunnen hebben en of er mogelijk andere oplossingen zijn. Een rapport van de NBA over de implementatie van de voorgestelde maatregelen zou verheldering kunnen geven.

(29)

29

Bibliografie

Accounting Practices Board (1993). Statement of Auditing Standards 600: Auditors’ Report on Financial Statements, Accounting Practices Board, London.

Adams, C.A., Evans, R. (2004). Accountability, completeness, credibility and the audit expectations gap. The Journal of Corporate Citizenship, 14, p.97.

Alleyne, P., Howard, M. (2005). An exploratory study of auditor' responsibility for fraud detection in Barbados. Managerial Auditing Journal, 20(3), pp. 284-303.

Arens, A.A., Elder, R.J., Beasley, M.S. (2014). Auditor's responsibilities. Auditing and

Assurance Services, pp. 161-485. Essex: Pearson.

Arens, A.A., Elder, R.J., Beasley, M.S. (2014). Considering the risk of fraud. Auditing and

Assurance Services, pp. 354-359. Essex: Pearson.

Bédard, J., Coram, P.J., Davis, S.M., Espahbodi, R., Mock, T.J., Warne, R.C. (2013). The Audit Reporting Model: Current Research Synthesis and Implications. Auditing: A Journal of

Practice & Theory American Accounting Association, 32(1), pp. 323-351.

Bell, T.B., Mcallister, J.P. (2011). Expanded information in the audit report. The CPA Journal,

81(12), p.12.

Best, P.J., Buckby, S., Tan, C. (2001). Evidence of the audit expectation gap in Singapore.

Managerial Auditing Journal, 16(3), pp. 134-144.

Boritz, J.E., Gaber, B. G., & Lemon, W. M. (1987). An empirimental study of review of

preliminary audit strategy by external auditors. Toronto: Canadian Academic Accounting

Association.

Brody, R.G., Haynes, C.M., White, C.G. (2014). The impact of audit reforms on objectivity during the performance of non-audit services. Managerial Auditing Journal, 29(3), pp.

222-236.

Brown, R.G. (1962). Changing Audit Objectives and Techniques. The Accounting Review,

37(4), pp. 696-703.

Brown, T. Hatherly, D., Innes, J. (1991). The expanded audit report, an empirical investigation. Accounting and business research, 21(84), pp. 311-319.

Brown, T. Hatherly, D., Innes, J. (1997). The expanded audit report ‐ a research study within the development of SAS 600. Accounting, Auditing & Accountability Journal, 10(5), pp. 702-717.

Bui, B., Porter, B. (2010). The Expectation-Performance Gap in Accounting Education: An Exploratory Study. Accounting Education: an international journal, 19(1-2), pp. 23-50. Chaffer, C., Webb, J. (2016) The expectation performance gap in accounting education: a

review of generic skills development in UK accounting degrees. Accounting Education,

(30)

30

Chen, C.S., Lin, F.C., Lin, Y.C. (2018) Accrual reversals and audit fees: the role of abnormal audit fees. Asia-Pacific Journal of Accounting & Economics, 25(1-2), pp. 276-294. Chong, K.M., Pflugrath,G. (2008). Do Different Audit Report Formats Affect Shareholders’

and Auditors’ Perceptions? International Journal of Auditing, 12, pp. 221–241.

Chu, B., Hsu, Y. (2017). Non-audit services and audit quality — the effect of Sarbanes-Oxley Act. Asia Pacific Management Review.

Cohen, M. F. (1978). The commission on auditors' responsibilities: Report, conclusion and recommandations. Journal of Accountancy, 163(5), p.259.

Cooper, C., Puxty, A., Sikka, P.,; Willmott, H. (1998). The impossibilty of eliminating the expectation gap: some theory and evidence. Critical Perspectives on Accounting, 9(3), pp.299-330.

Dennis, I. (2010). What Do You Expect? A Reconfiguration of the Audit Expectations Gap International. Journal of Auditing, 14, pp. 130–146.

Eulerich, M., Velte, P. (2014). Increased auditor independence by external rotation and separating audit and non audit duties?- A note on the European audit regulation. Journal

of Governance and Regulation, 3(2), pp. 53-62.

Grant, G., Schelluch, P., Reid, I. (1997). Users' Perceptions of the Auditing Responsibilities for the Prevention, Detection and Reporting of Fraud, Other Illegal Acts and Error. Australian

Accounting Review, 7(13), pp.51-61.

Humphrey, C.G., Moizer, P. and Turley, W.S. (1993). The audit expectation gap in Britain: an empirical investigation. Accounting and Business Research, 23, pp. 395-411.

Knutson, P.H. (1994), In the public interest – is it enough?. CPA Journal, 64, pp. 32-35. Koh, H.C., Woo, E.S. (1998). The expectation gap in auditing. Managerial Auditing Journal,

13(3), pp.147-154.

Liggio, C.D. (1974), The expectation gap: the accountant’s Waterloo. Journal of

Contemporary Business, 3, pp. 27-44.

Manson, S., Zaman, M. (1999). Lobbying the Auditing Practices Board: analysis of responses to the expanded audit report. Accounting Forum, 23(1), p.11.

Martens, S.C., McEnroe, J.E. (2001). Auditors' and Investors' Perceptions of the "Expectation Gap". American Accounting Association Accounting Horizons, 15(4), pp. 345-358.

Monroe, G.S., Woodliff, D.R. (1993). The effect of education on the audit expectation gap.

Accounting and Finance, 33, pp. 61-78.

Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (2014). In het publiek belang. Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (2015). Standaard 240 Handleiding Regelgeving Accountancy.

Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (2017). 240 De verantwoordelijkheden van de accountant met betrekking tot fraude in het kader van een controle van financiële

(31)

31

overzichten. Geraadpleegd op juni, 3, 2018, van NBA: https://www.nba.nl/tools/hra-2017/?folder=970

Noghondari, A.T., Foong, S.Y. (2013). Antecedents and consequences of audit expectation gap: Evidence from the banking sector in Malaysia. Managerial Auditing Journal, 28(5), pp. 384-406.

O'Malley, S. F. (1993). Legal liability is having a chilling effect on the auditor's role.

Accounting Horizons, 7(2), pp. 82-87.

PCAOB (1972). AU Section 110 Responsibilities and Functions of the Independent Auditor Summary Table of Contents. Geraadpleegd op juni, 5, 2018, van PCAOB:

https://pcaobus.org/Standards/Auditing/Pages/AU110.aspx

Porter, B. (1993). An empirical study of the audit expectation-performance gap. Accounting

and Business Research, 24, pp. 49-68.

Purvis, C. (1987). The impact of documentation format on auditors’ preliminary evaluation of internal accounting control. Working Paper, Centre of Accounting Research, University of

Southern California.

Ruhnke, K., Schmidt, M. (2014). The audit expectation gap: existence, causes, and the impact of changes. Accounting and Business Research, 44(5), pp. 572-601.

Salehi, M. (2011). Audit expectation gap: Concept, nature and trace. African Journal of

Business Management, 5(21), pp. 8376-8392.

Shaikh, J.M., Talha, M. (2003). Credibility and expectation gap in reporting on uncertainties.

Managerial Auditing Journal, 18(6/7), pp. 517-529.

Wildman, J.R. (1928). Classification of Accountancy Services. The Accounting Review, 3(2), pp. 124-130.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Polarization dependent Raman spectra at 532 nm were recorded on a Olympus BX51M microscope equipped with a long working distance 100 times magnification objective.. Estimated spot

One group of application areas concerns medical treatment and care and personal and social support: treatment and care for people in hospitals, care homes and

In the previous chapter, we looked into the results of my empirical study to answer the question of how first-in-family Students of Colour experience higher

Aan het ontwerponderzoek naar de leerafde- ling (Poortman & Graus, 2011), hebben een ROC en een Hogeschool deelgenomen in samenwerking met drie zorg- en verpleegin- stellingen.

Fabric hand consists of different fabric properties, rendering it a complex parameter, consisting of flexibility, compressibility, elasticity, resilience, density, surface

Dit onderzoek is niet het eerste onderzoek naar het effect van de blootstelling aan beelden van chocolade met slanke of volslanke modellen op de gedragsbeliefs en