• No results found

"Weerbare" Nederlandse Jongeren. De onderschatte invloed van "militaire" vorming op Nederlandse jongeren tijdens het interbellum.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Weerbare" Nederlandse Jongeren. De onderschatte invloed van "militaire" vorming op Nederlandse jongeren tijdens het interbellum."

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Weerbare” Nederlandse jongeren.

De onderschatte invloed van “militaire” vorming op Nederlandse jongeren tijdens het Interbellum.

1

Naam: Pim Stevens

studentnummer: 10765182

Onderdeel: Master Militaire Geschiedenis

scriptiebegeleider: Dr. Samuël Kruizinga. Tweede lezer: Prof. Dr. Clé Lesger Inhoudsopgave

1 Beschrijving: Padvinder, Een van de zonen van fotograaf Jan Zeegers, waarschijnlijk Karel, in

padvindersuniform. Documenttype: foto Vervaardiger: Jan Zeegers (fotograaf) Collectie: Collectie Jan Zeegers Datering: 1915 t/m 1920 Inventarissen: http://stadsarchief.amsterdam.nl/archief/10029 Afbeeldingsbestand: 010029000019

(2)

1. Inleiding 3

2. De weerbare Nederlandse natie 7

3. De oorlog die alles veranderde 27

4. Hoop voor de toekomst 34

5. Conclusie 49

6. Literatuurlijst 52

(3)

'Een volk is militair weerbaar, wanneer militaire paraatheid van de weermacht samengaat met lichamelijke, geestelijke en moreele weerkracht van het geheele volk'. 2

Met deze woorden waarschuwde kolonel Piet Scharroo de Nederlandse samenleving vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Hij zag de donkere wolk die de Tweede Wereldoorlog zou gaan heten aankomen en zag dat Nederland niet goed voorbereid was op de opkomende storm. Scharroo wilde aangeven dat het nationale leger alleen paraat en weerbaar kon zijn, als dit leger de exponent was van een geestelijk en lichamelijk hoogstaande samenleving. Hij zag dat moderne oorlogsvoering een nationale inzet vereiste; een les in ‘volkskracht en volksweerbaarheid’3 was hoogst noodzakelijk. De gehele bevolking, met het militaire apparaat,

de industrie en de wetenschap voorop, moest een gezamenlijke inspanning leveren om een moderne oorlog aan te kunnen.In de ogen van Scharroo kon Nederland zijn neutraliteit alleen verdedigen als de hele samenleving zich sterk maakte voor dat gemeenschappelijke doel.4

Lang voor de tijd van Scharroo hadden andere gezaghebbende personen dezelfde mening geventileerd. Sinds de Frans-Duitse oorlog van 1870 waren er in Nederland grote discussies gaande over de invulling en het niveau van het Nederlandse leger. Hierdoor ontstond ook de interesse voor de nieuwe generaties soldaten en voor de manier waarop ze zo goed mogelijk voorbereid konden worden op hun maatschappelijke en militaire verplichtingen. De karaktervorming van de jeugd moest aangepakt worden, wat uiteindelijk zou leiden tot een sterke economie en een weerbare natie. Volgens Scharroo lag de oplossing in de lichamelijke opvoeding van de jeugd.5

Piet Scharroo had behalve een militaire carrière vanaf 1915 belangstelling voor de sport en de lichamelijke opvoeding van de jeugd. Scharroo was een prominent Nederlands sportbestuurder, hij was lid van de Nationale Atletiek Bond en van de Nationaal Olympisch Comité. Volgens de weerbaarheidsgedachte die Scharroo aanhing, moest het Nederlandse volk klaarstaan om het vaderland te beschermen, mocht het ooit nodig zijn.

2 W. Klinkert, ed., ‘Volkskracht en Weerbaarheid, Piet Scharroo’, in: F. Boterman ea (red.) Na de Catastrofe. De Eerste Wereldoorlog en de zoektocht naar een nieuw Europa (Amsterdam 2014) 252.

3 Hoewel de termen Volkskracht en Volksweerbaarheid nu al benoemd zijn komen ze in het eerste hoofdstuk nadrukkelijk aanbod. Daarom is de keuze gemaakt om deze termen in het eerste hoofdstuk uit te leggen. 4 Kolonel Piet Scharroo ontwikkelde zich tot een militair expert en was een voorvechter van sportbeoefening en fysieke ontwikkeling van het volk. Scharroo zijn ideeën hadden wortels bij de Eerste Wereldoorlog. Sport en defensie komen tezamen in Scharroo zijn visie, wat hem een uniek voorbeeld en daarmee een gezaghebber op het gebied van volkskracht en volksweerbaarheid maakt.

(4)

De militaire invloed bij de vorming van Nederlandse jeugd kreeg een enorme boost na de Eerste Wereldoorlog. Hoewel de jeugdorganisaties en verenigingen al voor de Eerste Wereldoorlog opkwamen, vond er pas na de oorlog een explosieve groei plaats. Bij die naoorlogse organisaties stond de militair geïnspireerde vorming van de jeugd vaak centraal. De hoofdvraag bij dit onderzoek is: “welk invloed de Eerste Wereldoorlog had op de ‘militaire’ vorming van de Nederlandse jeugd tijdens het Interbellum”. Een antwoord op deze vraag zal meer verklaring geven over de rol en invloed van het militair gedachtegoed in de Nederlandse maatschappij. Tevens kaart het een niche in de historiografie over militaire vorming van jongeren in de maatschappij aan.

Voor de beantwoording van de onderzoeksvraag is deze scriptie chronologisch ingedeeld in drie periodes. Er is een duidelijke keuze gemaakt voor een periode voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Omdat de focus in de discussies door verloop van tijd veranderde is het belangrijk om te zien hoe de discussies begonnen en bij de jeugd aankwamen. Deze veranderingen kunnen alleen tot hun recht komen in een chronologisch geschreven stuk. Het eerste en tevens de langste periode behelst de opkomst van de sociale en militaire theorieën, ideeën en de daaruit voortkomende voorbeelden van vorming van de bevolking en in het bijzonder de jeugd. Daarna is het relevant om te zien wanneer welke gebeurtenissen voor de latere breuk zorgden in het veranderde denken over de vorming van de jeugd. Tenslotte is het belangrijk om te zien welke factoren de militaire vorming van de jeugd bevorderden. Elke periode zal afgesloten worden met een korte samenvatting.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden heb ik deelvragen; bij de eerst deelvraag is het belangrijk om te beoordelen hoe het met de militaire vorming van de jeugd gesteld was in de periode na de Eerste Wereldoorlog, hiervoor moeten we kijken naar de vooroorlogse tijd, ruwweg vanaf de Frans-Duitse oorlog tot de Eerste Wereldoorlog. In deze periode genoot de Nederlandse jeugd nog geen prioriteit. De discussies die opkwamen waren gericht op de defensie van Nederland. Maar er werden in deze discussies basissen gelegd voor de latere vorming van het volk en de focus op de jeugd. Maar hoe manifesteerde zich de ‘militaire’ vorming van de jeugd tussen 1870-1914?

Ten tweede zal er gekeken worden naar de oorlog zelf om zo de rol en de invloed van de Eerste Wereldoorlog op de ‘militaire’ vorming van de jeugd beter te kunnen plaatsen. De Eerste Wereldoorlog kon een breuk of een pauze op het gebied van de jeugdverenigingen zijn. En de Eerste Wereldoorlog beïnvloedde het militair strategisch denken en handelen.

(5)

diverse sociale veranderingen vonden er plaats in Nederland tijdens de oorlog. Maar wat betekenden de vier oorlogsjaren voor de vorming van de Nederlandse jeugd?

Als laatste zal er gekeken worden naar het interbellum. Want na vier verschrikkelijke oorlogsjaren werd de balans opgemaakt. De vraag was hoe Nederland bij een eventuele volgende oorlog opnieuw buiten schot kon blijven en de maatschappij moest er zo sterk mogelijk bij komen te staan. Welk veranderingen vonden er na de Eerste Wereldoorlog plaats in de ‘militaire’ vorming van de jeugd’ in Nederland tijdens het interbellum?

Nederland beschouwt zichzelf als een non-militaire natie en is er een beetje trots op. Maar, volgens historici prof. dr. Wim Klinkert, heeft Nederland wel degelijk een militair verleden, in het bijzonder in perioden van crisis wordt de rol van militairen en het militair gedachtegoed in vredestijd onderschat. Speciaal tijdens crisisperioden zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog wilde de legertop het imago ‘non-militair’ van zich afschudden. Aanhangers van volksweerbaarheid en volkskracht bepleitten een volksleger. Dat kwam er niet, er kwam een kader-militieleger, maar de denkbeelden over volksweerbaarheid en volkskracht schoten wel wortel.

Dit onderzoek richt zich op de invloed van de Eerste Wereldoorlog op de negentiende eeuw ontstane militaire en maatschappelijke discussie over ‘volkskracht en weerbaarheid’ bij de Nederlandse jongeren. Het onderwerp combineert meerdere aspecten van historiografie. Het is een sociale discussie over hoe de jeugd zo goed mogelijk gevormd kon worden, maar dit werd gedaan door gebruik te maken van militaire ideeën, ontwikkelingen en ervaringen. Tevens vonden veel sociale gebeurtenissen plaats die dit mogelijk hebben gemaakt. Hierdoor is dit onderzoek onder te brengen onder sociale geschiedenis en tevens onder militaire geschiedenis. Dit onderzoek zal zich op de militaire historiografie richten en gebruik maken van de sociale historiografie om de ontwikkelingen van “militaire vorming” van de jeugd beter te verklaren.

De belangrijkste leveranciers van secundaire literatuur voor mijn onderzoek zijn de Wim Klinkert, prof. en dr. Henk te Velde. Wim Klinkert is Nederlands meest vooraanstaande historicus als het gaat over Nederlandse militaire geschiedenis in en rond de Eerste Wereldoorlog. Zijn visie over de onderschatte militaire cultuur in Nederland onderschrijf ik ten zeerste. Hoe de Nederlandse maatschappij naar zijn militair verleden kijkt is niet reëel met de gebeurtenissen. Henk te Velde onderzocht de rol van het liberalisme en nationalisme in Nederland en de daar aangekoppelde opkomst van de ideeën over tucht en volkskracht.

(6)

Vanaf het moment dat het liberalisme van grote invloed werd in het Nederlandse politiek tot het moment dat hun dominantie verdween, kon de aandacht voor de vorming van de jeugd opkomen en uitgroeien tot een maatschappelijk breed gedragen punt. Te Velde zijn bevindingen dat de liberale burgercultuur geleid heeft tot de aandacht en de opkomst van vorming van de jeugd word naar mijn idee bevestigd in diverse onderzoeken en literatuur. Deze bevinding is ook te koppelen aan de militaire ontwikkelingen die Klinkert over dezelfde periode beschrijft. Hiermee word de ontwikkeling van de Nederlandse maatschappij en zijn defensie uitvoerig onderzocht en besproken. Doordat dit onderwerp zich op het snijvlak van militaire en politieke historiografie bevind worden voornamelijk de militair en politiek historische literatuur van de net genoemde historici gebruikt. Door deze literatuur aan elkaar te koppelen worden, kan de ontwikkeling van de Nederlandse jeugd in het interbellum beter onderzocht en verklaard worden. Over de rol van militair aandoend gedachtegoed als “volksweerbaarheid” en “volkskracht” is veel geschreven, maar de samenhang met de vorming van Nederlandse jongeren komt tekort. Wim Klinkert is de enige historicus die de ontwikkeling over de vorming van de jeugd aan militair gedachtegoed koppelt. Maar omdat het niet de focus van zijn onderzoek is gaat hij er niet heel diep op in. Wim klinkert heeft zelf in gesprekken ook aangegeven dat meer onderzoek naar dit onderwerp nodig is. Hierdoor zijn er ook weinig concrete meningen over dit onderwerp of de gemaakte koppeling te vinden, wat het juist zo interessant maakt. Met dit onderzoek hoop ik aan te tonen dat de Eerste Wereldoorlog een grotere invloed had op de “militaire” vorming van de Nederlandse jeugd dan tot dusver is aangenomen. Mocht uit dit onderzoek blijken dat dit inderdaad het geval was, zou dit de opmaat kunnen vormen tot meer onderzoek naar de invloed van het militaire gedachtegoed op de jeugd rond crisesperioden.

(7)

1870 volksweerbaarheid en de militaire discussie.

Volgens de weerbaarheidsgedachte die Scharroo aanhing, moest het Nederlandse volk klaarstaan om het vaderland te beschermen, mocht het ooit nodig zijn. De weerbaarheidsgedachte van de twintigste eeuw, was het gevolg van een discussie over de invulling van het leger die halverwege de negentiende eeuw gevoerd werd. In het volgende hoofdstuk zal ik deze discussie verder uitdiepen. Uit de discussie over de invulling van het leger kwamen later ideeën over militarisering of militaire vorming van de jeugd voort. Maar hoe manifesteerde zich de ‘militaire’ vorming van de jeugd tussen 1870-1914? Tussen de genoemde jaren was er veel discussie over de vorming van de jeugd en vooral over de manier waarop. Ik zal eerst een beeld schetsen van wat weerbaarheid, dat in de negentiende eeuw opkwam, inhoudt en hoe het veranderde in de loop van de tijd. Daarnaast benoem ik welke groeperingen zich ermee bezig hielden. Alleen zo kan de Nederlandse situatie geanalyseerd worden, met de focus op de jeugd.

Opkomst militaire discussie

Om de weerbaarheidsgedachte te begrijpen is het van belang terug te gaan naar de militaire en politieke discussie, die in de negentiende eeuw gevoerd werd over de invulling van het Nederlandse leger. Na de vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815, was Nederland, afgezien van de afscheiding van België in 1830, niet meer betrokken geweest bij een oorlog op het Europese continent. Nederland besefte na de Napoleontische oorlogen dat het gedegradeerd was tot een kleine militaire mogendheid. Om niet betrokken te raken bij eventuele conflicten verklaarde Nederland zichzelf neutraal. Het waarborgen van de Nederlandse neutraliteit werd de hoofdtaak van de krijgsmacht. In Nederland werd daarom in het begin van de tweede helft van de negentiende eeuw gediscussieerd over de meest efficiënte organisatie van het Nederlandse leger, gelet op de hoofdtaak van de krijgsmacht.6 Nederland was omringd door de volgende grootmachten van Europa: Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië. De leidende strategische gedachte was dat de bondgenoten niet snel zouden overgaan tot een aanval op Nederland. Het machtsevenwicht tussen de grote mogendheden zou dan zodanig verstoord worden dat de andere grootmachten wel in

6 A. Wagemaker, Een groot en sterk Nederlands Leger voor Volk en Vaderland, een onderzoek naar de vereniging Ons Leger als pressiegroep ten tijde van de Eerste Wereldoorlog (Doctoraalscriptie Geschiedenis, Amsterdam 2004) 17-18. H. te velde, gemeenschapszin en plichtsbesef, Liberalisme en Nationalisme in Nederland, 1870-1918 (Den Haag 1992) 17.

(8)

actie moesten komen. Bondgenootschappen aangaan is strijdig met het neutraliteitsprincipe. Nederland wilde de handen schoon en vrij houden. Als er onverhoopt een bondgenootschap gesloten moest worden, dan na een eventuele aanval. Niet ervoor. Daarom werd een defensieve militaire strategie met gewapende neutraliteit als de meest gewenste situatie gezien. 7

Bevestiging Neutraliteit

Hoewel de discussie over de vorm en invulling van het leger een belangrijk gespreksonderwerp vormde, was Nederland afkerig van oorlogsgeweld. Zowel binnen de maatschappij als op het niveau van de regering en de Tweede Kamer werd volop gediscussieerd over de manier, waarop Nederland zijn neutraliteit binnen Europa kon handhaven en uitdragen. De neutraliteit van Zwitserland werd al sinds 1815 door alle grote naties gegarandeerd. België verklaarde zich een neutraal land na de afscheiding met Nederland. Anderen landen zoals Luxemburg, Nederland en de Scandinavische landen volgden. De Frans-Duitse oorlog zorgde ervoor dat Nederland met zijn neutraliteitspolitiek naar buiten trad.8 Nederland wierp zich op als bemiddelaar en apostel van vrede op twee internationale vredesconferenties in Den Haag. De eerste was in 1899 en de tweede in 1907. Met dank aan de Amerikaanse weldoener Andrew Carnegie (1835-1919) kreeg Den Haag het Vredespaleis. In het Vredespaleis werd in 1922 het Permanent Hof van Internationale Justitie geïnstalleerd. Dit was een orgaan van de Volkerenbond. Het Hof moest geschillen tussen lidstaten van de bond bekijken en beoordelen. Nederland werd een gidsland, er werd zogenaamd politiek bedreven op morele gronden en niet uit eigenbelang. De bevestiging van Nederland als symbool van vrede en neutraliteit paste goed bij een defensief ingericht leger.9 Bij Nederlandse militaire experts heerste de opvatting dat Nederland zichzelf lang genoeg moest kunnen verdedigen, totdat er bondgenootschappen gesloten konden worden. Nederland werd te klein en zwak geacht om een oorlog tegen één van de Europese grootmachten alleen aan te kunnen. Daarom werden leger en samenleving daarop voorbereid. Sommige politici en militairen meenden dat Nederland, door zijn neutraliteit en

7 W. Klinkert, Het vaderland verdedigd, Plannen en opvattingen over de verdediging van Nederland, 1874-1914 (Den Haag 2004) 4-7. H. Amersfoort e.a., ‘Give us Back our Field Army! The Dutch Army Leadership and the operational Planning During the Interwar Years’, in Herman Amersfoort , W. Klinkert ed., Small Powers in the Age of Total war, 1900-1940 (Leiden 2011) (History of Warfare; Nr 65) 252-253.

8 P. Moeyes, ‘Neutral tones. The Netherlands and switzerland and Their Interpretations of Neutrality’, in Herman Amersfoort , W. Klinkert ed., Small Powers in the Age of Total war, 1900-1940 (Leiden 2011) (History of Warfare; Nr 65) 63-64.

(9)

strategische ligging, weinig te vrezen had van zijn buurstaten. Nederlandse politici wilden dit beeld kracht bijzetten door een vredelievende buitenlandse politiek te bedrijven.10 Het werd door de Nederlandse militaire experts als noodzakelijk gezien dat zoveel mogelijk mensen van het Nederlandse volk militaire training kregen. Zodoende moesten de kosten van een Europese grootmacht zo hoog worden dat de kosten baten analyse van een eventuele inval van Nederland onaantrekkelijk werd. Aangezien de Europese grootmachten een grotere populatie en grondgebied hadden waren deze militaire strategieën alleen noodzakelijk voor kleine defensief ingerichte militaire machten. De voorbereidingen voor een defensief ingesteld leger vonden op verschillende manieren plaats. Het belangrijkste was dat de burgers moesten dienen in het leger, waarbij getraind en geoefend werd. Een ander belangrijk aspect vormden de vooroefeningen oftewel de “militaire” vorming van de burger. De vorming van de burger bestond vooral uit het lichamelijk (bijv. training en oefening) en geestelijk vormen (bijv. discipline, tucht) van de burger in het militaire gedachtegoed. Het militaire gedachtegoed bediende zich van de termen volkskracht en volksweerbaarheid. De weerbaarheidsgedachte betekende dat vrijwel de gehele mannelijke bevolking onder de wapenen gebracht moest kunnen worden, wilde een kleine natie als Nederland een voldoende niveau van weerbaarheid kunnen inzetten tegen een eventuele vijand.11 Het begrip weerbaarheid werd door de pedagoog en theoloog ds. J.H. Gunning in 1867 uitgelegd als “het dragen der wapenen tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en tot

beveiliging van zijn grondgebied een der eerste plichten van alle ingezetenen… een ernstige, geheele liefde tot den vrede trekt het zwaard, om den vrede niet slechts af te wachten, maar, zoo mogelijk, dáár te stellen”. Uit de uitleg van Gunning wordt duidelijk dat het gaat om het

vermogen jezelf te kunnen verdedigen en je plicht te doen als burger bij de verdediging van je volk. Daarnaast was de predikant van mening dat jonge mannen zo gevormd konden worden tot zedelijk hoogstaande, vrome mannen. Gunning pleit er dan ook voor om naast militaire vorming ook zedelijke vorming aan te bieden bij de opleiding van nieuwe soldaten. Gunning was in zijn tijd een bekende predikant en theoloog en hij maakte zich sterk voor het onderwijs, Hierdoor werden zijn artikelen en stukken breed in de samenleving gelezen. Gunning laat zien dat ook geestelijken pleidooien hielden, en daarmee hun invloed

10 Klinkert, Het vaderland verdedigd, 5.

11 B. Schoenmaker, Burgerzin en soldatengeest, De relatie tussen volk, leger en vloot 1832-1914 (Doctoraalscriptie Geschiedenis Leiden 2009) 102.

(10)

gebruikten voor de vorming van de nieuwe generatie om daarmee meer tucht en discipline in de samenleving te krijgen.12

Nederlands Volksleger?

Er kwam in Nederland na de Frans-Duitse oorlog een discussie op met de vraag of Nederland zijn leger met daarnaast de schutterijen moest aanpassen naar een volksleger naar Zwitsers model of een kader-militieleger naar Pruisisch model. De lange traditie van Zwitserland als een neutraal land werd officieel bevestigd na de Napoleontische oorlogen, veel landen erkenden de neutrale status van Zwitserland. De interesse kwam ondanks dat Zwitserland in de Alpen lag, doordat zijn gehele bevolking betrokken werd bij de nationale verdediging en Zwitserland een liberale samenleving had. Door zijn volkslegermodel werkten het leger en de bevolking goed samen. Daarom dacht men in Nederland dat de Zwitserse bevolking lichamelijk sterker was en beter getraind was dan het eigen volk.13

Het Zwitserse model zou betekenen dat de vaderlandse schutterijtraditie kon voortbestaan. Zo zou de gehele natie bij de landverdediging betrokken blijven. Een volksleger bood een dubbel voordeel, omdat de persoonlijke en financiële lasten beperkt bleven en daarnaast in tijd van nood de gehele mannelijke bevolking onder de wapenen kon worden geroepen. Bovendien was een volksleger puur defensief omdat het, door het geringe aantal trainingen van de burgers, geen offensieve capaciteiten bezat. Wel maakte dit Nederland, volgens de historicus Klinkert, onaantrekkelijk als alliantiepartner. Dit kon uitgelegd worden als een uiting van afkeer van de heersende Europese machtspolitiek.14 De keuze voor het Pruisische model hield in: met een beroepskader en in kazernes getrainde dienstplichtigen. Het Pruisische systeem bood offensieve mogelijkheden met een veldleger aan. Bij dit legermodel ging het gehalte boven het getal.

Volgens Klinkert betekende het begrip volksleger voor vooruitstrevende liberalen, vrijzinnige- en sociaal- democraten een democratisch bewapend volk. Deze delen van de bevolking toonden zich ook het sterkst voor een “volksleger”. Zij waren van mening dat het ‘gewapende volk’ meer bereid zou zijn tot landsverdediging. Het leger zou groter, maar minder gemilitariseerd worden en het was vooral goedkoper. Vanwege het democratische

12

J.H. Gunning, Nederlands weerbaarheid; een antwoord op de oproeping van het Centraal-Comité van den Nederlandschen Weêrbaarheidsbond (Amsterdam 1867) 2-6.

13 W. Klinkert, Defending Neutrality, the Netherlands Prepares for War, 1900-1925 in history of Warfare 90 (Leiden, Boston 2013) 55.

14 Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 261. W. Klinkert, van Waterloo tot Uruzgan, De militaire identiteit van Nederland (Rede aanvaarding ambt hoogleraar Amsterdam 2008) 8.

(11)

karakter was volgens de liberalen de rol van de overheid ook minder sterk, omdat een geïsoleerd militair systeem gemeden werd. De bevolking kon dan in de nabijheid van de woonplaats getraind worden. Dat maakte kazernes overbodig en versterkte de verbinding met de samenleving. De kans dat de overheid het leger tegen zijn eigen bevolking in zou zetten werd volgens de voorstanders van een volksleger ook kleiner.15 Dat niet alleen militairen een weerbaarder volk en sterker leger actief bepleitten, laat historicus Henk te Velde zien. Hij haalt de liberale politicus en academicus Johannes van Vloten (1818-1883) als voorbeeld aan. Van Vloten gaf in 1866 al aan dat algemene volksbewapening en onderwijs in gymnastiek en schietvaardigheden nuttig waren om het volk militair weerbaar te maken.16

De militaire successen van het Pruisische leger in Europa 1864-1871 maakte de discussie over de te kiezen legervorm actueel. De Pruisische militaire successen zorgden voor bezorgdheid in Nederland. Menigeen was namelijk bang dat Pruisen voor de deur stond en Nederland snel kon verslaan. Dit zorgde ervoor dat militaire weerbaarheid van het volk bepleit werd in de vorm van een volksleger. Het weerbaarheidsidee kreeg hierdoor maatschappelijk en politieke aandacht. In de weerbaarheidsbeweging, die ontstond, grepen de voorstanders terug op een burgerideaal uit de achttiende eeuw. Een ideaal waarin de burger volledig verantwoordelijk was voor zichzelf en de verdediging van zijn natie. De weerbaarheidsgedachte was vanwege zijn vrijwillige karakter van morele kracht een burgeraangelegenheid, maar werd later militair getint vanwege de roep om algemeen dienstplicht.17

Al voor de Frans-Duitse oorlog werd er in 1867 door de verengingen de eerste weerbaarheidsbond opgericht: de Nederlandsche Weerbaarheidsbond. De bond had als hoofddoel de instelling van een Nederlands volksleger ter verdediging van het land. De weerbaarheidsbond keek met name naar Zwitserland, omdat de Zwitserse geschiedenis, positie en militaire strategie op veel punten overeen kwam met die van Nederland. Zwitserland legde de nadruk op volksbewapening, gesteund door een klein beroepsleger. De dreiging ingenomen te worden door een grotere sterkere natie kon naar Zwitsers model verminderd worden tegen niet al te hoge kosten.

Volgens de historicus Ben Schoenmaker hadden de weerbaarheidsverenigingen een verleden waarin ze niet alleen gebruikt werden om het land te verdedigen, maar ook voor

15 Klinkert, Het Vaderland Verdedigt, 8-9. Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 106. 16 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 26-27.

(12)

binnenlandse politieke doeleinden.18 De weerbaarheidsbeweging had aanvankelijk het karakter van een volksbewapening. Daarmee toonde ze verwantschap met het liberale gedachtegoed over de invulling van het leger. De liberalen steunden de weerbaarheidsbeweging, toch stelden ze zich terughoudend op. De weerbaarheidsverenigingen kregen zoveel aandacht van koning Willem III, de Prins der Nederlanden, en de conservatieven dat ze gebruikt werden voor anderen doeleinden. Hiermee werd de weerbaarheidsbeweging volgens historicus Willem Bevaart een

'buitenparlementair pressiemiddel'. De bond ontwikkelde zich binnen zeer korte tijd tot een

instrument van reactionaire politiek. Conservatieven, protestanten en koningsgezinden werden ook lid van de bond. De bond werd gebruikt om een beweging op gang te brengen waarmee, de politieke doelen van de bestuursleden gerealiseerd konden worden. De conservatieven bleken onder andere voor het behoud van de remplaçant (plaatsvervanger).

Hoewel de historicus Willem Bevaart meent dat de weerbaarheidsbeweging ooit begonnen was als a-politieke beweging, vreesden de liberalen in 1869 voor een eventuele binnenlandse bedreiging vanuit de beweging. Omdat de conservatieven gebruik wilden maken van de beweging als politiek drukmiddel, weigerde het liberale kabinet-Van Bosse/Fock (1868-1871) zelfs de verstrekking van subsidie. De weerbaarheidsbond kreeg in het volgende decennium een grote terugval. Pruisen, met zijn legermodel van dienstplichtigen, wist in 1870 zo snel het Franse leger te verslaan dat het Pruisische model de nieuwe norm werd. Tot die tijd gold het Franse leger, gericht op vestingoorlog en lange mobilisatie, als militaire autoriteit bij uitstek. 19

Wel of geen dienstplicht

Behalve de maatschappelijke en militaire discussie of er wel of geen volksleger moest komen was ook de algemene dienstplicht een heet hangijzer. Het contingent dienstplichtigen werd bepaald door loting, hierdoor bleven veel jonge mannen buiten schot. Daarnaast was er plaatsvervanging mogelijk, een welgesteld persoon kon zijn dienstplicht doorverkopen aan een ander. Daarmee werd persoonlijke dienstplicht onmogelijk.20 Hoewel dit een militaire discussie was over de bemanning van het Nederlandse leger, was het ook een discussie over de rol van het leger bij het opvoeden van de jongvolwassen mannen. De militaire en maatschappelijke argumenten brachten veel liberalen tot elkaar. Veel liberalen waren voor

18 Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 106.

19 Bevaart, De Nederlandse Defensie, 106-107,186,413-419, 424,465, 471. 20 Klinkert, Het Vaderland Verdedigd, 36-37.

(13)

afschaffing van plaatsvervanging vanwege het materialistische privilege van de gegoede burgerij in de vorm van afkoop. Afschaffing van plaatsvervanging zou de eendracht en het plichtsbesef in de samenleving bevorderen, waardoor de volkskracht zou stijgen. De greep van het parlement op de militaire organisatie zou erdoor vergroot worden.21

De argumenten die in de discussie over de dienstplicht aangevoerd werden, waren van zowel militaire als maatschappelijke aard. Uit het militaire milieu binnen en buiten de Tweede Kamer kwamen artikelen, waarin verschillende legervormen aangeprezen werden. De militair deskundigen behoorden volgens Klinkert, omdat ze in hun eigen tijd al erkend werden als defensiespecialisten, tot de meest gezaghebbende. Tot hen behoorde J.K.H. de Roo van Alderwerelt, hoofdredacteur van de militaire spectator, de oud-officier en liberaalpoliticus W.J. Knoop en generaal en de latere Minister van Oorlog M.D. Van Limburg Stirum. Ze waren voor een vorm van schutterij of militieleger waarin het hele volk vertegenwoordigd werd. Omdat alle drie de heren zeer gerespecteerd werden, waren ze regelmatig aanwezig als in de Tweede Kamer defensieaangelegenheden besproken werden. De heren bepleitten aanvankelijk de legerhervorming naar Pruisische model. Hiermee zou militaire zwakte voorkomen kunnen worden. Het Pruisische leger was gebaseerd op persoonlijke dienstplicht, zonder plaatsvervanging waardoor ook de gegoede burgerij vertegenwoordigd werd in het leger. De Duitse overwinning in de Frans-Duitse oorlog in 1870 zette de discussie op de kaart, want die leek het Pruisische systeem erg aantrekkelijk te maken.22

De hervormingsgezinde stroming, waaronder ook de hierboven genoemde officieren vielen, zag persoonlijke dienstplicht als een "must" voor moderne oorlogsvoering. Alleen op deze manier was er vertegenwoordiging vanuit alle sociaaleconomische lagen van de samenleving. Dat compenseerde de Nederlandse militaire zwakte en zou een sterker leger opleveren, omdat het intellectuele deel van de natie binnen het leger zou worden gebracht. Veel officieren en andere opinievormers verweten de hogere standen slapheid, gemakzucht en gebrek aan vaderlandsliefde.23 Volgens de historicus Allard Wagemaker zouden het leger en de maatschappij door persoonlijke dienstplicht meer met elkaar verweven worden. De discussie over de persoonlijke dienstplicht kwam daardoor in het teken te staan van de toenemende maatschappelijke betrokkenheid en de opleving van het nationale elan. Door

21 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 45. 22 Klinkert, Het Vaderland Verdedigd, 31, 36-37. 23 Ibidem, 37,39.

(14)

een betere vertegenwoordiging van de maatschappij in het leger zou de volkskracht en volksweerbaarheid ook sterker worden.24

Sociaaldarwinisme en nationalisme

In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg de maatschappelijke en politieke discussie over de legervorm en weerbaarheid een nieuwe impuls door de popularisering van sociaal darwinistische theorieën. Verschillende militairen en politici pasten het sociaaldarwinisme toe op de militaire en maatschappelijke ontwikkelingen. Sociaaldarwinisme, genoemd naar Charles Darwin, was ondanks de vernoeming naar Darwin afgeleid van Herbert Spencers "Principles of Biology" uit 1864. Spencer gaf aan dat alleen de best aangepaste en voorbereide groepen een grote strijd over goederen konden overleven in een wereld die niet genoeg voedsel voortbracht voor de alsmaar groeiende mensenmassa.25 De nadruk bij het sociaaldarwinisme lag daarom op maatschappelijke strijd, lichaamskracht en overlevingskracht in natieverband.26 Het sociaaldarwinisme kan niet los gezien worden van het dominante nationalisme in de negentiende en twintigste eeuw. Het concept van nationale eenheid kreeg in Europa aanhang dankzij de Franse Revolutie en de Napoleontische tijd. In de decennia daarna kwam ook het etnisch nationalisme op. Vooral het etnisch nationalisme zou gebruikt worden om het sociaaldarwinisme te onderbouwen. De gedachte kwam op dat bepaalde naties superieur waren aan andere.27

Nederland kende in de negentiende eeuw diverse momenten van oplevend nationalisme. Dit kwam door de verstrengeling van nationaal besef met de politieke ontwikkelingen. De eerste opleving was tijdens de opstand van België, waarin het nationalisme anti-Belgisch en koningsgezind was, maar deze ging verloren na het verlies van België. In de ogen van sommigen brokkelden de stabiele orde en de moraal van de burgergemeenschap af. Daarom veranderde het nationalisme na 1870. Nationalisme kon volgens de liberalen de nieuwe samenleving sturen en ze werd daarom gezien als het antwoord op de nieuwe sociale wetgeving en algemeen kiesrecht.28 De tweede opleving kwam tijdens de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) omdat de Nederlandse bevolking sympathiseerde met de Nederlandse afstammelingen in Zuid-Afrika. Veel Nederlanders,

24 Wagemaker, Een groot en sterk Nederlands Leger voor Volk en Vaderland, 17-18. Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 19.

25 B. Heuser, The Evolution of Strategy, thinking War from Antiquity to the Present (Cambridge 2010) 123. 26 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 75.

27 Heuser, Evolution of Strategy, 115-116. 28 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 16.

(15)

maar voornamelijk de overwegend protestantse midden zone van Nederland, identificeerde zich met de Boeren. Deze stoere “bebaarde mannen” want zo werden de Boeren in Zuid-Afrika gezien, bij wie Nederlands bloed door de aderen stroomde, werden als negentiende-eeuwse geuzen gezien die zich terecht verzetten tegen het Britse gezag. Het Nederlandse nationalisme kende zijn grootste opleving rond de eeuwwisseling. Zuid-Afrika ging van 1899 tot 1902 gebukt onder de Tweede Boerenoorlog. Deze oorlog maakte een grote indruk op de Nederlandse bevolking. De oorlog toonde volgens menigeen aan dat een kleine natie ten prooi kon vallen aan een grote natie, omwille van territoriale en economische winst. Zowel in het protestantse noorden als in het katholieke zuiden van Nederland voelde men zich verwant met de Boeren. Er kwamen protesthandtekeningen en inzamelacties. Zelfs meldden zich vrijwilligers om de Boeren bij te staan. De spanningen tussen de Europese grootmachten Frankrijk, Engeland en Duitsland groeiden. Er was een wapenwedloop gaande in Europa en oorlog hing in de lucht. De laatste opleving van het nationalisme kwam volgens de historicus M. van de Woestijne gesterkt door de opleving van de economie, die in deze jaren industrialiseerde. Ten grondslag van dit oplevend nationalisme lag de combinatie van de Boerenoorlogen, het modern imperialisme in Nederlands-Indië, de Haagse vredesconferentie en de ethische politiek in Nederlands-Indië. Door de internationale spanningen kreeg het Nederlandse nationalisme een militair component.2930

De historicus Martin Bossenbroek geeft in zijn boek; Holland op zijn Breedst, aan dat het nationalisme niet gebonden was aan de Nederlandse grenzen. De Groot-Nederlandse gedachte kreeg aanhang. Onder dit Groot-Nederland verstaan we alle gebieden waar Nederlands gesproken wordt. Niet alleen het Nederlandse nationalisme, maar ook het Nederlandse imperialisme krijgt hierin gestalte. Volgens Bossenbroek speelde dit binnen de Nederlandse maatschappij vooral rond de eeuwwisseling. Nederland interesseerde zich vooral op Nederlands-Indië en de verwante boeren in Zuid-Afrika. Nederlands-Indië was nog niet geheel onder controle en binnen de machtssfeer van de Nederlanders gebracht. De Atjeh oorlog (1873-1914) is een goed voorbeeld van het streven om de Nederlandse macht steviger te vestigen.

29 M. van de Woestijne, ‘De vereeniging “volksweerbaarheid” als Nationale en Nationaliserende organisatie’ (Doctoraalscriptie Geschiedenis Amsterdam 1996) 4-5. M. Bossenbroek, Holland op zijn breedst, Indië en Zuid- Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900 (Amsterdam 1996) 349-351.

30 W. Klinkert, ‘Lessons from the Great War for a small country: the military debate in the Netherlands 1918-1923’, Baltic Security and Defence Review volume 12, Issue 2 (Estland 2010) 99-100.

(16)

De kapiteins P.K.P.J. van Sloten, L.J.M. Glasius veranderden met hun sociaal-darwinistische denkwijze de focus van het debat van landsverdediging via een volksleger naar opvoeding van het volk, in hun publicaties “Het beginsel van den Krijgsdienst”(1876) en “Nationaal-militaire vertoogen”(1889). Hiermee veranderde de focus het debat, dat eerst over de invulling en rol van het leger ging, naar de training van het leger en in het bijzonder vorming van het Nederlandse volk. Glasius en Van Sloten hadden de algemene persoonlijke dienstplicht voor ogen. Zij waren tegen plaatsvervanging en tegen loting. Glasius en Van Sloten wilden een goed opgeleid beroepskader. Ze waren van mening dat de Nederlandse bevolking in verval zou komen als er geen dam werd opgeworpen tegen het materialisme, dat gepaard ging met de groeiende welvaart. Ze verdachten deze fenomenen ervan dat ze alle kracht en moraliteit uit de bevolking zogen. De uitspraken van beide kapiteins waren ideologisch geladen, want in een oorlog zou Nederland in hun visie onherroepelijk ten onder gaan. Het Nederlandse volk zou de "struggle for life" verliezen, een Engelse term die verzonnen was door Charles Darwin en werd gebruikt wanneer het over het overleven en aanpassen van diersoorten gaat. Deze term werd ook toegepast door sociaaldarwinisten op volkeren en naties, kleine naties als Nederland zouden nooit kunnen winnen als de morele kracht in verval was. Het rijk moest zich via het leger als opvoeder van het mannelijke geslacht profileren. Gehoorzaamheid en plichtsbesef moesten de ondergang van de morele kracht keren.31

Pioniers onder de militair deskundigen over militaire opvoeding en de Nederlandse jeugd waren de eerder vermelde J.K.H. De Roo van Alderwerelt en officier J.T.Th.C. van Dam van Isselt. Alderwerelt pleitte in 1862 al voor gymnastiek en wapenoefeningen voor schooljeugd.32 Naast De Roo en Van Sloten gaf ook Van Dam, in zijn publicatie “Een voorstel

tot versterking der levende strijdkrachten in school en leger”(1880), aan dat er op jonge

leeftijd een basis van kracht gelegd moest worden bij de bevolking. Wanneer het volk en leger één waren konden een fysiek, intellectueel en moreel krachtig volk en leger ontstaan. Volgens Klinkert benadrukte Van Dam dat het schortte aan een goede fysieke en intellectuele scholing van de jonge mannen en Van Dam pleitte dan ook voor scholing in diensttijd op de kazerne.33

31 Klinkert, Het Vaderland Verdedigd, 39-40. 32 Ibidem, 359.

(17)

Na 1900 kreeg het sociaaldarwinisme in Nederland met betrekking tot de landsverdediging en het militair vormen van de jeugd meer politieke en maatschappelijke aandacht.34 Het ging vooral om de verbetering van de maatschappij en de vorming van de ideale nationale staat. Dit kwam voort uit de angst die leefde bij militaire experts en liberalen dat Nederland verdeeld zou raken door verschillende ideologieën. Verzuiling lag op de loer in een tijd van internationale spanningen.35 Deze nieuw uitgewerkte sociaal- darwinistische gedachte zorgde voor de opleving van een alternatieve weerbaarheidsgedachte. De discussie rond een volksleger nam weer toe, gevoed door een andere discussie over de culturele constructie van de maatschappij. Er werd geestdriftig gesproken over een niet-verzuilde samenleving, niet verdeeld door politieke discussies en vrij van socialistische invloeden.36 De term volkskracht keerde na de eeuwwisseling terug in de discussie. Zoals de historicus Henk te Velde aangeeft: "Volkskracht was een modewoord", waarmee de politiek zijn bekommernis over de natie en het collectief verwoordde.37

Volkskracht en tucht

Het begrip volkskracht werd door verscheidene personen uitgewerkt. De literatuurhistoricus Gerrit Kalff (1856-1923), de voorzitter van de Verenging Volksweerbaarheid, wilde de volkskracht opwekken door middel van letterkunde. Kalff schreef tijdens de Tweede Boerenoorlog over nationalisme en volkskracht in de literatuur. Hij werd voorzitter van de Vereniging Volksweerbaarheid om het burgerlijke karakter van de verenging te benadrukken. Kalff vond dat het " laisser faire" in op economisch terrein losgelaten moest worden. Een democratische beweging kon het tij van verloedering en ontucht van het Nederlandse volk keren.38 De essayist Leo Simons (1862-1932) heeft in zijn boekenserie "Studies in volkskracht" het begrip volkskracht uitgewerkt. Simons wilde aantonen dat het nuttig was om de Nederlandse volkskracht, bestaande uit de twee componenten "economie en stampolitiek" te promoten. De bevestiging van Nederland om als voorbeeldland symbool te staan voor de vrede en neutraliteit paste goed bij een defensief ingericht leger in de vorm van een volksleger.39 De opvoedkundige en hoogleraar R. Casimir (1877- 1957) verwees naar Simons toen hij het begrip volkskracht uitlegde. Casimir

34 Ibidem, 40.

35 Klinkert, ‘Lessons from the Great War for a small country’, 99-100. Klinkert, Waterloo tot Uruzgan, 9. 36 Klinkert, Waterloo tot Uruzgan, 9.

37 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 197.

38 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 173. M. van de Woestijne, Volksweerbaarheid, 25. 39 Leo Simons, Volkswezen en Volkskracht (1916 Den Haag) 89.

(18)

verwoordde het begrip Volkskracht als volgt; "Volkskracht omvat de kracht van het geheele

volk, die gebruikt wordt om te komen tot geestelijke en stoffelijke welvaart en vooruitgang. Onder 'welvaart' wordt hier verstaan 'gezondheid' in elk opzicht". Hieruit kun je concluderen

dat “volkskracht” stond voor gedisciplineerde burgerlijkheid. Volgens Casimir ging het niet alleen om lichamelijke opvoeding, maar moest er ook goed gekeken worden naar de geestelijke opvoeding.40

Begin twintigste eeuw had de burgerij het schrikbeeld dat de “bandeloosheid” in Nederland om zich heen greep. Het volk zou slap en ongedisciplineerd zijn. In het licht van het sociaaldarwinisme, was volkskracht nodig om in te toekomst te kunnen overleven. De liberalen vonden dat de samenleving, maar vooral de lagere klassen, en de jongeren onbeschaafd waren. Dit werd volgens Gunning veroorzaakt doordat het Nederlandse volk “ongeneeslijk individualistisch” was.41 In de hogere sociale klassen werd voorspeld dat de oprukkende industrialisatie zou leiden tot de komst van een massasamenleving, waar wat tegen gedaan moest worden. Er waren sociale en economische veranderingen in de maatschappij op til, die een nieuw soort discipline vereisten: tucht. Tucht moest het antwoord worden op de opkomende massasamenleving, de verslapping van het volk, met name bij de jeugd en het gebrek aan respect voor het gezag. De vermeende tuchteloosheid in het volkskarakter toonde dat voor de liberalen ook ‘onbeschaafde’ lagere sociale klassen deel uitmaakten van het Nederlandse volk. Eerst vonden de liberalen dat alleen de belastingbetalers, oftewel de hogere sociale lagen, deel uitmaakten van het volk. In dit klimaat ontstonden verenigingen als de Volksweerbaarheid (1900), de Tucht-Unie (1908), de padvinderij (1910), maar ook veel sportverenigingen. De sportverenigingen kwamen op om het Nederlandse volk maar bovenal de Nederlandse jeugd fysiek te trainen. Deze verenigingen zullen onder het kopje Volksweerbaarheid nader verklaard worden.42

De zogenaamde tuchteloosheid in Nederland bracht leidde in 1908 tot de oprichting van de Tucht-Unie. De oprichters van de Tucht-Unie waren zelf leden, een van hen was medeoprichter van de Vereniging Volksweerbaarheid. De Unie wilde een beschavingsoffensief voeren om de zedelijke, geestelijke en lichamelijke kracht van het volk te verhogen door de bevordering van sport, verkeersveiligheid, volkszang en padvinderij en 40 Rommert Casimir, de Lichamelijke Opvoeding in de Lagere School als Factor van Volkskracht (no. 10 juli 1936 Leiden) 8-9.

41 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 215-216.

42 Wagemaker, Een groot en sterk Nederlands Leger voor Volk en Vaderland, 17-18. Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 237.

(19)

de bestrijding van zedeloosheid en drankmisbruik. De bestuursleden van de Tucht-Unie kwamen uit verschillende organisaties, wat leidde tot een bundeling van bestaande activiteiten. De Tucht-Unie legde de nadruk op verantwoordelijkheid. Ze stond sympathiek tegenover een sterke staat en een maatschappelijk bestel, dat discipline bevorderde.43 Verenigingen als de Tucht-Unie wilden orde en verantwoordelijkheidsbesef aankweken en daardoor tegenwicht bieden aan de tuchteloosheid. Ze zagen zichzelf als een opvoedingsinstituten met nadruk op vorming en discipline met volksweerbaarheid en volkskracht als doel.44 De weerbaarheidsverenigingen probeerden buiten de parlementaire weg om de gehele natie bij de landsverdediging te betrekken. Brochures, pamfletten en petities gebruikten ze om te lobbyen bij de politiek. De ambitie van de Vereniging Volksweerbaarheid was de natie metterdaad fysiek weerbaar te maken, hierbij stonden lichaamsoefeningen en schietonderricht centraal.45

Een gunstig neveneffect van de tucht en discipline zou zijn dat de losgeslagen jeugd van de snel groeiende steden, die alleen nog in plat genieten geïnteresseerd leek, weer in het gareel gebracht werd. Problemen met het gezag konden dan voorkomen worden. Met de komst van geüniformeerde jeugdorganisaties, zoals de padvinderij en sportverenigingen kregen de jongeren het nut van kameraadschap bijgebracht. Maar het was nog belangrijker dat de jongeren de gelegenheid kregen om op avontuur uit te gaan. De Rotterdamse gymnastiekleraar S. van Aken hield in meerdere artikelen een pleidooi voor algemene gymnastiek en vond dat een “gymnastiekend’’ volk beter in staat was tot werken en produceren. De militaire tucht kon je je ook buiten de kazernes om eigen maken.46 Uit de rangen van deze organisaties hoopte men soldaten en officieren voor het reguliere leger te rekruteren.47

Het valt op dat deze verenigingen opgezet werden door particulieren uit de liberale burgerij en oud-officieren. De liberale burgerij had met een ‘volksleger’ een weerbaar volk voor ogen om de Nederlandse neutraliteit te waarborgen en de burgerij op te voeden met sociaaldarwinisme als leidraad.48

43 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 216-219, 237.

44 Wagemaker, Een groot en sterk Nederlands Leger voor Volk en Vaderland, 18. 45 Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 326.

46 S. van Aken, ‘Volksweerbaarheid’, in: De Gids 1900 IV, 308-316.

47 J. van der Steen, 75 jaar Scouting in Nederland (Zaltbommel 1985) 60. Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef,216-223.

48 W. Klinkert , ‘A Dutch Mass Army? Dutch liberal ideas and practices to enlarge the Army, 1914–1922’, First World War Studies, 2:2, 233-248. (London 2011) 233 ,237, 246 .

(20)

Vereniging Volksweerbaarheid

De Vereniging Volksweerbaarheid was de grootste vereniging en ze hield zich in vergelijking met de andere weerbaarheidsverenigingen het nadrukkelijkst bezig met de versterking van de nationale weerbaarheid. Daarnaast was de Vereniging Volksweerbaarheid direct of indirect betrokken bij de oprichting van andere weerbaarheidsverenigingen. De Vereniging Volksweerbaarheid werd tijdens de Tweede Anglo-Boerenoorlog opgericht.49

De doeleinden van de vereniging kwamen overeen met de weerbaarheidsverenigingen van de vorige eeuw. De oprichters van de Vereniging Volksweerbaarheid waren het niet eens met de legerwetten van 1901, omdat jonge mannen van de hogere klassen nog steeds aan dienstplicht konden ontsnappen. Tevens lieten de wetten een groot deel van de mannelijke bevolking ongeoefend. De oprichters van de vereniging wilden op basis van vrijwilligheid de gehele natie betrekken bij de landsverdediging.50 Daarom werkte de vereniging samen met verschillende militaire, sport en schiet- verenigingen. 51

Het doel van de Vereniging Volksweerbaarheid was het versterken van de Nederlandse natie in de breedste zin van het woord. De militaire aspecten waren ondergeschikt aan het grote doel: een sterk en krachtig volk te krijgen, zowel moreel als fysiek. Op het militaire vlak ging de voorkeur uit naar een volksleger, zonder een bepaalde legervorm te verkiezen. De meeste leden waren voorstander van een algemene dienstplicht. De vereniging streefde naar een vergroting van de bereidwilligheid van de bevolking om haar land te verdedigen.52 De denkbeelden van de vereniging en het nieuws dat ze belangrijk vond, werden verspreid door het weekblad ‘’Allen Weerbaar’’.53

Het grote verschil met de weerbaarheidsverenigingen die rond 1870 waren opgericht was dat de Vereniging Volksweerbaarheid en andere latere verenigingen niet alleen voor een volksleger waren, maar zich ook richtten op disciplinering van de natie, te beginnen bij de opvoeding en scholing van de jeugd. De latere weerbaarheidsverenigingen wilden niet alleen het verburgerlijking van het leger, maar ook een militarisering van de maatschappij. Hiermee

49 Wagemaker, Een groot en sterk Nederlands Leger voor Volk en Vaderland, 18: De prestaties van de Boeren die als geoefend schutter en ruiters werden bewonderd en hiermee het belang van een goede voorbereiding van een volk op een oorlog. Er bestond weinig bezwaar tegen het mengsel van lichamelijke, militaire en morele opvoeding dat de vereniging voorstond.

50 Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 317. 51 Klinkert, ‘a Dutch Mass Army‘, 234.

52 Ibidem, 234.

(21)

lieten ze het burgerlijke karakter los, wat zich meer richtte op de gegoede burgerij. De latere verenigingen richtten zich meer op het volk, zo ook de vereniging Ons Leger (1912), Onze vloot (1906) en andere militaire verenigingen.54

Opkomst jeugdverenigingen

Voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog bestonden er al jeugdverenigingen in Nederland. Deze verenigingen hadden allemaal verschillende interesses en doelen. De belangrijkste jeugdorganisatie die opkwam in Nederland met als doel de weerbaarheid van de jeugd te vergroten was de padvinderij. De padvinderij gebruikte voornamelijk militair geïnspireerde trainingen en oefeningen om de jeugd te vormen. De padvinderij was oorspronkelijk een geüniformeerde Britse jeugdorganisatie, die werd opgericht door de Britse officier Robert Baden Powell. Eén van de eerste Nederlandse groepen werd in 1910 opgericht door G. de Voogt, de redacteur van het weekblad “Allen Weerbaar”. 55 De padvinderij was niet alleen bestemd voor jongens. Een jaar later werden al de eerste padvindersgroepen voor meisjes opgericht.56 Maar omdat vrouwen niet mochten dienen in het leger, zal hieraan verder geen aandacht besteed worden. Pas in 1978 werden delen van de Nederlandse defensie opgesteld voor vrouwen.57

De padvinderij ritualiseerde een krijgshaftig jongensspel en had daarmee een militair karakter. De padvinderij kenden wetten en beloftes, die afgelegd en nagevolgd moesten worden. Er werden uniformen gedragen en er werd een patrouillesysteem gehanteerd. Vaardigheden, die in het leger handig waren, werden getraind zoals: het oriëntatie-vermogen aanscherpen met kaarten en kompas, touwverbindingen leggen, hutten bouwen, bomenvellen, vlotten maken, vuur maken en spoorzoeken. Er kwamen ook andere padvindersverenigingen op zoals de zeeverkenners, die zich op het water richtten. Later kwamen er nog andere specialisaties, zoals luchtverkenners en ruiterverkenners.58

De leeftijd waarop de padvinders zich eerst richtten, was van twaalf tot en met achttien jaar. Daarna moest je eruit, iets waarmee veel jongeren moeite hadden. Toch werd de leeftijd in 1917 verlaagd en kwamen er ook hele jonge kinderen, “welpen”, van zeven tot

54 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 173. Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 402. 55 van der Steen, 75 jaar Scouting,12-14. Klinkert, ‘a Dutch Mass Army‘, 234

56 van der Steen, 75 jaar Scouting, 18.

57 Tweede Kamer der Staten Generaal, ‘Dossier emancipatie beleid Defensie’ (versie 25 juli 1997),https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/25436/kst-25436-1?

resultIndex=3&sorttype=1&sortorder=4 (7 oktober 2017) 58 van der Steen, 75 jaar Scouting, 12,44.

(22)

elf jaar bij de padvinders.59 Ondanks alle militaire trekjes ontkende Baden Powell altijd dat hij de padvinderij opgericht had om jongens klaar te stomen voor het leger. Baden Powell wilde met de padvinderij jongens opvoeden om zodoende de degeneratie van de Britse jeugd tegen te gaan. Deze gedachtegang was vergelijkbaar met de weerbaarheidsgedachte en de volkskrachtgedachte die in Nederland aangehangen werden.60 De padvinderij droeg volgens de historicus Henk ter Velde een nationalistisch karakter. De padvinderij werd gezien als de ‘herleving’ van het vaderland. Prins Hendrik werd in 1915 beschermheer van de padvinders.61 Een prachtige visualisering van de weerbaarheidsgedachte waren de jaarlijks georganiseerde kampen door de Vereniging Volksweerbaarheid en de padvinderij. Honderden jongens hielden zich dan bezig met schieten, sporten en tactische spellen. Hoewel het niet om een militaire oefening ging, werd op de heide bij Arnhem elk jaar een veldslag nagebootst.62

Vlak voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, kwamen de sportverenigingen, de weerbaarheidsverenigingen en de padvinders bij elkaar om de Nationale Unie voor Volkskracht te vormen. De organisatie diende ‘ter bevordering van de zedelijke, geestelijke en lichamelijke kracht van het Nederlandsche volk’. De Nationale Unie bestond maar kort, toch bleven de ideeën in de liberale kringen bestaan.63

Zoals eerder vermeld werden opvattingen over een weerbaar volk en volkskracht na 1900 nader uitgewerkt en kreeg de gedachte meer aanhang onder liberalen en militairen. Toch waren maatschappelijke, religieuze en politieke vorming tot de Eerste Wereldoorlog beter vertegenwoordigd in de jeugdverenigingen. De enige jeugdorganisaties die gelinkt werden aan “militaire” vorming waren de padvinders, de sportvereniging en de cadettenopleidingen, uitgaande van het leger. Voor de Eerste Wereldoorlog was er nauwelijks aandacht voor de militaire vorming van de jeugd. Veel jeugdorganisaties waren wel geüniformeerd, maar hadden geen militair karakter en boden geen militaire vorming. Voorbeelden hiervan zijn sportverenigingen. De jeugd had een uniform in de vorm van een tenue. De jongelui kregen fysieke vorming mee; doorzettingsvermogen en vermogen tot samenwerking werden aangekweekt. Allemaal aspecten die ook belangrijk zijn in het leger en bij dienstplicht.

59 Ibidem, 47-48.

60 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 220. 61 Ibidem, 221. van der Steen, 75 jaar Scouting, 37. 62 Klinkert, ‘a Dutch Mass Army‘, 234

(23)

Lichamelijke opvoeding van het volk, in de vorm van sport, kwam op in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Sport werd in het laatste kwart van de negentiende eeuw steeds vaker gezien als nuttige vrijetijdsbesteding. Hierbij speelde de Nederlandsche Gymnastiek Verbond een belangrijke rol. Eerst werd gymnastiek gezien als een aanvulling op het onderwijs, in de jaren die daarop volgden moest gymnastiek de balans tussen lichaam en geest herstellen. Onderwijs veroorzaakte volgens het verbond twijfel en gymnastiek moest de twijfel indammen door het trainen van lichaamskracht en het creëren van doorzettingsvermogen.64 Sport werd na de eeuwwisseling belangrijker voor de opvoeding van de jeugd en overal werden sportverenigingen, bijvoorbeeld voetbalclubs, opgericht. Een belangrijk voorbeeld hiervan is te vinden in één van de artikelen van H. Versteeg. Namens de Vereniging Volksweerbaarheid schreef hij het artikel: ‘Militaire opvoeding der jeugd’. Daarin maakte hij zich sterk voor de beoefening van sport en tegelijk voor de militaire oefening van de jeugd. Dit artikel werd geplaatst in het vakblad van de in 1862 opgerichte Vereeniging van Onderwijzers in de Gymnastiek in Nederland (VGON).65 Deze vereniging propageerde ook weerbaarheid van het volk.

Invoering van de persoonlijke dienstplicht

De belangrijkste voorstander van persoonlijke dienstplicht en een militair leger met een groot beroepskader was de minister van Oorlog, de katholieke kolonel J.W Bergansius. Met zijn ontwerp-legerwet had hij echter geen succes. Zijn opponent A.L.W. Seyffardt volgde hem op. Seyffardt was een aanhanger van het Zwitserse model, een volksleger met een korte oefentijd het liefst lokaal of buiten de kazerne. Hij vertegenwoordigde daarmee het andere uiterste. Zo voorkwam je, zeiden de aanhangers van een volksleger, dat beroepsofficieren buiten de samenleving kwamen te staan. De discussie over de persoonlijke dienstplicht werd in 1898 beslist. Minister van Oorlog Kornelis Eland, een genieofficier, wist zijn wetsvoorstel voor persoonlijke dienstplicht door de Tweede Kamer te krijgen. Niemand kon zijn plek meer afkopen, want het remplaçantenstelsel werd afgeschaft. De loting bleef bestaan. Er waren simpelweg meer dienstplichtigen dan plekken. De Wet van Eland leidde in 1901 tot afschaffing van de schutterijen ten behoeve van een tweedelige constructie van de defensie: de militie en de landweer. Het leger bestond op papier uit twee delen maar in de praktijk was er maar één leger.66 De landweer was een reserveleger van dienstplichtigen, die reeds

64 Te velde, Gemeenschapszin en Plichtsbesef, 114.

65 H. Versteeg, ‘Militaire opvoeding der jeugd’, Het correspondentieblad, 4 (1905) 50-55.

(24)

gediend hadden en vrijwilligers. Kort na het aannemen van de wet moest Eland aftreden vanwege onenigheid over de lengte van de dienstplicht. De opvolger van Eland, minister A. Kool zette deze beslissende stap. Hij slaagde erin de Militiewet van 1901 door het parlement te loodsen. Hij voerde het kazernestelsel in voor een wettelijk bepaald aantal dienstplichtigen. Hiermee was het Nederlandse leger aangepast naar Pruisisch model. Er kwam een veldleger voor offensieve en mobiele doeleinden.67 In de jaren na de aanname van de wet bleek uitvoering van de wet van 1901 te duur te zijn. Het leger voldeed niet aan de eisen: het leger was niet gedisciplineerd genoeg. Tevens loste de wet de kadernood niet op, het verergerde het gebrek aan geschoold kader zelfs. Er waren nu veel meer dienstplichtigen die getraind moesten worden maar de officieren om dat te doen ontbraken. Door de wet van 1901 ging de geoefendheid van het leger er in de jaren daarna op achteruit. 68

Vlak voor de Eerste Wereldoorlog kwam er nog een laatste grote toevoeging aan het leger, de Landstorm. De Landstorm werd in 1913 opgericht en diende als een reserve voor het leger en de landweer. In de Landstorm kwamen mannen die uitgeloot waren voor de dienstplicht of de dienstplicht voltooid hadden. Een wet uit 1913 maakte het mogelijk, dat deze mannen zich vrijwillig meldden bij de Landstorm, maar ze konden hiertoe ook verplicht worden. Zo kon in tijden van dreiging het leger snel vergroot worden met honderdduizenden mannen. Deze wet werd door de voorstanders van een ‘volksleger’ zeer geprezen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in 1915 een wet aangenomen, die alle mannen die nog niet gediend hadden of uitgeloot waren, verplichtte tot dienst bij de Landstorm. Hiermee waren voor het eerst alle mannen dienstplichtig en was algemene dienstplicht ingevoerd.69

Verschillen vorming militaire jeugd 1870-1914

Het valt op dat tot de eeuwwisseling veel gesproken werd over de invulling van het leger, de landverdediging en de dienstplicht, maar dat de militaire vorming van jongeren buiten schot bleef. Het liberale "laisser faire" gedachtegoed was bepalend voor het opvoeden van kinderen. Ouders moesten in eerste instantie zelf beslissen hoe ze hun

67 Klinkert, Het Vaderland Verdedigd, 210-211, 220-223. 68 Ibidem, 382.

69 Koninklijke Bibliotheek, ‘WO 1: Nederlandse Krijgsmacht voor de vóór 1914’, https://www.kb.nl/themas/geschiedenis-en-cultuur/nederland-tijdens-de-eerste-wereldoorlog/wo-i-de-nederlandse-krijgsmacht-voor-1914 (7 oktober 2017). Schoenmaker, Burgerzin en Soldatengeest, 318-319. Klinkert, ‘a Dutch Mass Army‘, 237-238.

(25)

kinderen wilden opvoeden, staatsdwang achtten velen uit den boze. Toch kwamen er andere geluiden over het belang van maatschappelijke vorming van de jeugd en het belang van onderwijs. De Leerplicht van 1900 zou de algemene vorming van de jeugd op een hoger niveau brengen, omdat kinderen tussen de jaren zes en twaalf verplicht werden onderwijs te volgen.70 Voor jonge mannen waren er mogelijkheden tot militaire scholing, die vanuit de overheid gestuurd werd. Zo konden jongens bij de marine terecht, bij het leger of het Koninklijk Nederlands Indisch leger (KNIL) als cadetten of pupillen. Tot de eeuwwisseling lag de focus bij de rol van de volwassen man bij de landsverdediging. Daarna verschoof de focus van volwassenen naar de jeugd. Dit kwam omdat de talrijke internationale spanningen en maatschappelijke veranderingen de Nederlandse burgers angst inboezemden. De weerbaarheidsverenigingen speelden bij dit bewustwordingsproces een belangrijke rol.

Het sociaaldarwinisme leidde tot de rechtvaardiging van agressief nationalisme en imperialisme. Door het sociaaldarwinisme kreeg het idee van volkskracht veel aanhang. De volkskracht moest gestimuleerd worden om Nederland om te vormen tot een krachtige natie. Volgens velen stond de Nederlandse jeugd moreel en fysiek op een veel te laag peil. Orde, tucht en discipline konden dat lage peil omhoog brengen. De verantwoordelijkheid voor de opvoeding lag in het liberale gedachtegoed allereerst bij de ouders, maar de ouders konden dit nooit alleen af. De samenleving als geheel moest ook een steentje bijdragen.

De opkomst van de discussie over de invulling en de rol van het leger leidde tot een discussie over volkskracht en volksweerbaarheid. Deze kwam op door een van oorsprong liberaal burgerlijk ideaal om de samenleving sterker en beter te maken. De wil om de natie te vormen werd voornamelijk in het begin uitgedragen door militairen en liberalen. In hun drang de natie te vormen ontwikkelden ze ook aandacht voor de vorming van de jeugd en zo trachten ze op vroege leeftijd al meer tucht en discipline in de samenleving te krijgen. De aandacht voor de jeugd kan daarom ook gezien worden als een natuurlijke ontwikkeling van deze discussies en hangen daarom samen.

Hoewel het volksleger idee en de verder invulling van het leger maatschappelijk niet breed gedragen werd, voornamelijk door dezelfde liberalen en militairen, konden de ideeën over volksweerbaarheid en volkskracht bij de maatschappij wel zijn weerklank vinden. De realisatie van een volksleger werd daarom ook steeds onwaarschijnlijker maar de wens om het volk te vormen kreeg steeds meer kracht. De Nederlandse jeugd werd voor veel mensen

(26)

een punt van zorg. De angst voor ontucht en het gebrek aan discipline in de samenleving en in het bijzonder bij de jeugd zorgden ervoor dat de maatschappij wel zijn jeugd wilde vormen om zulke ontwikkelingen tegen te gaan. Hierdoor begon rond de eeuw wisseling de vraag hoe de jeugd gevormd moest worden naar de voorgrond. De oplossing werd gezocht door verenigingen en organisaties op te zetten die zich erop richten de jeugd te vormen. Zodoende schoten voor de Eerste Wereldoorlog de sportverenigingen, andere jeugdverenigingen, en niet te vergeten de padvindersgroepen als paddenstoelen uit de grond om de jeugd “militair” te vormen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ebde het elan van de volkskrachtbeweging weg en kwam de vorming van de jeugd op een laag pitje te staan.

De oorlog die alles veranderde.

Op 28 juli 1914 begon de Eerste Wereldoorlog, een oorlog die voor ongekend veel menselijke ellende zou zorgen. Nederland zag er voor de Eerste Wereldoorlog heel anders uit dan na de oorlog. Tijdens deze oorlog veranderde de manier van oorlog voeren gigantisch door de technologische ontwikkelingen. Dit zorgde voor aanpassingen, niet alleen op militair-tactisch, maar ook op strategisch niveau. In deze tijd vol oorlogsdreiging moest de vaderlandse defensie versterkt worden.

Naast de vele technologische ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen er ook veel sociale veranderingen. Ook op maatschappelijk gebied zag Nederland er voor de oorlog heel anders uit dan erna. De Eerste Wereldoorlog zou voor veel mensen in het teken komen te staan van de teloorgang van het morele besef. Het denkbeeld van het Nederlandse

(27)

volk over de nationale en de internationale situatie veranderde daardoor enorm. Maar wat betekenden de vier oorlogsjaren voor de vorming van de Nederlandse jeugd? In bijna alle artikelen en boeken van historici wordt voorbij gegaan aan de vorming van de jeugd in deze periode. Er waren zoveel maatschappelijke, nationale en internationale ‘branden’ te blussen dat de jeugd en haar vorming simpelweg niet genoeg prioriteit genoot; later ook niet bij historici.

Enige aandacht voor de vorming van de jeugd was er wel. De maatschappelijke veranderingen tijdens de oorlog waren de voorbodes van de explosieve groei aan aandacht die de jeugd, en in het bijzonder de vorming van de jeugd, tijdens het Interbellum zou krijgen. Om de verschillen in de ‘militaire’ vorming van de jeugd van voor en na de Eerste Wereldoorlog beter te kunnen begrijpen en te verklaren is het belangrijk een beeld te krijgen van de Eerste Wereldoorlog en de veranderingen die er in die periode plaatsvonden. Daarom zal er een zal een summier beeld geschetst worden van de Eerste Wereldoorlog, omdat de ontwikkelingen en veranderingen zich voltrokken tegen de achtergrond van de oorlog. Daarna zal er een beeld worden geschetst van de invloed die de militaire en sociale veranderingen hadden op het militair strategisch denken en handelen van Nederland. De waarborging van de gewapende neutraliteit stond daarbij voorop. Als laatste zullen de sociale veranderingen die tijdens de oorlog in Nederland plaatsvonden besproken worden. Het is van belang dit in een apart hoofdstuk te bespreken want hoewel de veranderingen tijdens de oorlog plaatsvonden zou dit van grote invloed blijken te zijn over hoe veel mensen naar de Nederlandse jeugd in het interbellum gingen kijken en handelen.

De totale oorlog

De ervaringen van de Eerste Wereldoorlog brachten een vorm van oorlog met een nieuwe classificatie, de totale oorlog. Volgens de historicus Beatrice Heuser bevat een totale oorlog twee “strengen” die samen gedraaid werden tot touw om mee te slaan. De eerste streng was die van totale verdediging. Dit betekende dat de gehele natie ingezet moest worden om het land te verdedigen. De tweede streng was de zoektocht naar het uitdelen van de beslissende klap. Dit verwees naar de negentiende-eeuwse Pruisische generaal en militair theoreticus Carl von Clausewitz die meende dat de vijand gebroken moest worden in een beslissende slag.71 De totale oorlog werd beïnvloed door tal van aspecten:

industrialisatie, imperialisme, massasamenleving, nationalisme en democratisering van de

(28)

politiek. Voor het eerst werd de gehele samenleving van een natie ingezet om de oorlog te winnen. Mannen vochten, op basis van algemene dienstplicht of vrijwillig, aan het front en de vrouwen deden het werk thuis en in de fabrieken. De burger en de samenleving werden ingezet voor de oorlogseconomie, waardoor, wat voorheen geen militaire doelen waren, nu gezien werden als legitieme oorlogsdoelen. De vernietiging van burgers, van eigendom en het moreel waren een net zo een belangrijk doel als het vernietigen van de vijandelijke troepen. De oorlogseconomie moest op volle toeren draaien. De overwinning werd niet alleen bepaald door de omvang en de effectiviteit van het leger, maar ook door de productiviteit van de industriële economie en de morele kracht van de burger. Het militaire uithoudingsvermogen was steeds meer verbonden met de kracht van de samenleving. De totale oorlog kon alleen worden georganiseerd in moderne staten met een groot ambtenarenapparaat, omdat een dergelijke oorlog veel controle vereist.72

Het sociaaldarwinisme in combinatie met nationalisme speelden een grote rol bij het begrip totale oorlog. Naties en mensen werden als inferieur of superieur gekwalificeerd. De grootste, sterkste en best aangepaste naties zouden als winnaars overblijven. Omdat sommige landen een grotere bevolking en een groter militair apparaat hadden dan hun vijanden, moest er tegengewicht geboden. Alleen landen die technologisch voorop liepen en beschikten over een moreel sterke bevolking konden de strijd met een krachtige militaire tegenstander winnen.73

Nederlandse strategie en militaire gevolgen tijdens de Eerste Wereldoorlog.

De Eerste wereldoorlog maakte dat alle landen in Europa hun legers mobiliseerden. Dit was bij het neutrale Nederland niet anders. Gedurende de oorlog zou Nederland in totaal 13 procent van zijn mannelijke bevolking onder de wapenen brengen. Zoals de historicus Allard Wagemaker terecht aangeeft is dat een indrukwekkend percentage.74

Nederland was bang om simpelweg onder de voet gelopen te worden door grotere militaire machten, zoals dat in de Tweede Boerenoorlog gebeurd was bij de Boeren. De discussie en de ernst van de militaire situatie bracht de regering ertoe om militaire veranderingen door te voeren. Dit kwam doordat er te weinig vrijwillige aanmeldingen waren voor de defensie en de Landstorm.75 Alle mannen die eerst uitgeloot waren werden alsnog

72 H. Amersfoort. Een harmonisch leger voor Nederland, oorlogsbeeld, strategie en operationele planning van het Nederlandse leger in het Interbellum (Breda 2007), 8-10.

73 Heuser, The Evolution of Strategy, 126,130.

74 Wagemaker, een groot en sterk Nederlands leger voor volk en vaderland,15. 75 Klinkert, ‘a Dutch Mass Army‘, 238

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gezondheidsrisico model gebruikt voor het huidige onderzoek naar risicovol lijngedrag onder Nederlandse jongeren (naar onderzoeksmodel lijnen TNO en P/W model; Crone,

As such availability of accurate and easy-to-use support tools, which can be used by application experts to translate their requirements easily and efficiently into a hardware

We constructed a phylogenetic tree based on genome-wide SNP analysis using data for 30 USA300 MRSA iso- lates, including 24 field isolates recovered from patients and a nurse from

Therefore, we had the following research aims: (1) identify fatigue trajectories in cancer patients during psychological care, (2a) examine which demographic and clinical

In the second type, we apply two super-resolution methods: (1) a model based method and (2) a feature based method on the low-resolution (both real and downsampled) images and

Veel professionals in het onderwijs en het sociaal domein worstelen met de momenten dat je het gesprek aan moet gaan over onderwerpen, waarbij jongeren soms lijnrecht en

Samenvattend kunnen we zeggen dat de politieke rapportage van de Nederlandse ambassade in Istanbul gedurende de oorlogsjaren 1914-1910, die helaas ontbreekt voor de periode waarin

V a n u i t hetzelfde besef te leven i n een cultuur die een crisis doormaakte, legden zij de scheidslijn tussen vernieuwers en behoudenden, niet tussen hen die meer o f