R I J K S L A N D B O U W P R O E F S T A T I O N H O O R N . V O E D E R P R O E F M E T M E L K V E E O M T R E N T D E ZOOGENAAMDE S P E C I F I E K E W E R K I N G VAN LLTNMEEL, DOOB E . B R O U W E R . (Ingezonden 15 J a n u a r i 1933.) Inleiding.
Door vele landbouwers wordt a a n Hjnkoek en lijnmeel een specifieke werking toegeschreven op den gezondheidstoestand en de productiviteit v a n het vee: beide voedermiddelen zouden een gunstige werking op de darm-functie uitoefenen, den haarglans doen toenemen, de afscheiding v a n melk en melkvet verhoogen en bovendien de dieren minder v a t b a a r maken voor allerlei ziekten. Om deze redenen nemen lijnkoeken en -meel dan ook in de t e n onzent gebruikelijke rantsoenen, ondanks de opkomst van allerlei andere voedermiddelen, nog steeds een zeer belangrijke plaats onder de eiwitrijke, krachtvoeders in, niettegenstaande het feit, d a t beide, gezien de samenstelling, veelal iets duurder zijn dan andere voederstoffen. H e t Centraal Bureau voor de Statistiek berichtte ons, d a t in de jaren 1921 t o t en met 1931 in ons land het verbruik v a n lijnmeel en lijnkoeken meer dan dubbel zoo groot was als d a t van alle andere afvalproducten der oliebereiding samen (d.w.z. afval van kool- of raapzaad, sesamzaad, soyaboonen, grondnoten, copra en palmpitten). H e t ver-bruik v a n lijnkoek en -meel, uit buitenlandsch zaad bereid, bedroeg in dien tijd namelijk jaarlijks gemiddeld 400 000 ton (1 ton = 1000 kg), waarbij bovendien nog ongeveer 6000 ton, bereid uit inlandsch zaad. H e t verbruik v a n de andere genoemde afvalproducten te zamen, bereid uit buitenlandsche grondstoffen, bedroeg jaarlijks tennaastenbij 190 000 ton. E e n woord van d a n k voor deze, welwillend verstrekte gegevens moge hier niet ontbreken.
I n andere landen s t a a t men niet steeds op hetzelfde s t a n d p u n t . Zoo deelde LARS F R E D E R I K S E N indertijd gegevens mede, waaruit m e t vrij groote zeker-heid blijkt, d a t de in 1926—1928 in Denemarken gevoederde plantaardige eiwitrijke voedermiddelen slechts voor 7 à 1 0 % uit lijnzaadafval bestonden. D a t in dergelijke, door practische ervaringen verkregen opvattingen, een kern van waarheid k a n schuilen, hebben ons de proefnemingen geleerd omtrent de in de praktijk algemeen verspreide meening aangaande de specifieke
wer-&t£-]
king van mais en gerst op het beenstelsel van varkens, over welke proeven
eenigen tijd geleden verslag werd uitgebracht
1).
Het leek van belang na te gaan of ook bij proefnemingen met lijnmeel
iets van een specifieke werking zou blijken en zoo ja, wat de oorzaken daarvan
zouden zijn.
Derhalve werd een voederproef genomen met melkvee. Eén der
proefgroe-pen ontving per koe en per dag, naast ander voedsel, 2 kg lijnmeel; de
controle-groep in plaats daarvan een, wat zetmeelwaarde en verteerbaar werkelijk
eiwit betreft, gelijkwaardig mengsel van maismeel en grondnotenmeel.
Practici waren van meening, dat in een voederproef met lange
proef-perioden, zooals aan de Proefzuivelboerderij regelmatig worden genomen,
een verschil tusschen de groepen tot uiting zou komen. Wij deelen alvast
mede, dat dit, behalve wat het joodgetal van het botervet betreft, in geen enkel
opzicht het geval is geweest. Dit bewijst, dat deze practici de specifieke
wer-king van het lijnmeel hebben overschat; men mag er niet uit besluiten, dat er
in het geheel geen specifieke werking aan het lijnmeel toekomt. Ook na deze
proef blijft de mogelijkheid open, dat bij een ander grondrantsoen of bij nog
langere proefperioden of bij kalveren iets van de vermeende bijzondere
werking van het genoemde voedermiddel aan den dag zou zijn getreden.
1) D E R U Y T B B D E W I L D T en BROUWER, Verslagen landbouwkundige onderzoekingen,
N". 38, 1932, 273.
Algemeene opmerkingen.
Proefdieren waren 26 tuberculose-vrije herfstkalvers (zwartbont).
Zij werden op grond van een groot aantal, aan de voorperiode voorafgaande
waarnemingen bij den aanvang der proef verdeeld in twee groepen. Hierbij
werd rekening gehouden met leeftijd en kalftijd (Tabel 1), alsook met het
levend gewicht en de opbrengsten aan melk, vet en vetvrije droge stof.
Proefin deeling. Evenals vroeger werd vooral op lange perioden de
nadruk gelegd.
Voorperiode (gelijk voer) . . . 21 December 1931—16 J a n u a r i 1932, dus 26 dagen. Hoofdperiode (verschillend voer) 25 J a n u a r i 1932—19 Maart 1932, dus 54 dagen. Naperiode (gelijk voer) . . . . 29 Maart 1932—23 April 1932, dus 25 dagen.
Waarnemingen. Melk-, vet- en vetvrije-droge-sto f-opbrengst. Deze
werden voor elke koe 2 malen per week bepaald, telkens in de melk van twee
etmalen (dus 4 etmalen per week). Regelmatig werd ook de mengmelk
onder-zocht: de desbetreffende cijfers dienden meer voor controle.
Kaasstofgehalte der melk. Tweemaal per week werd de mengmelk der
groe-pen onderzocht.
Botervet. Ééns per week werd het joodgetal van het mengvet der groepen
bepaald.
Wegingen der koeien. Gedurende de geheele proef ééns per week;
boven-dien op drie achtereenvolgende dagen aan het eind der voorperiode en in den
aanvang der naperiode.
Voedermiddelen. Dagelijks werden kleine hoeveelheden verzameld om
aan het eind der perioden daaruit monsters te trekken.
Stoornissen. Achteraf moesten de cijfers van één koe (N°. 29)
worden uitgeschakeld, omdat dit dier bij het liggen herhaaldelijk vrij groote
hoeveelheden melk uit haar uier had geperst.
Ook verder deden zich bij een aantal koeien geringe storingen voor,
waar-van wij echter verder geen gewag maken.
De voedering.
Voor de a n al y s e s en de d a a r u i t volgens K E L L N E R berekende zetmeel-waarden verwijzen wij n a a r tabel 2 en 3.
Ruwvoeder en krachtvoeder werden weer per koe afgewogen (individueele voedering). H e t krachtvoeder bestond uit twee mengsels.
Mengsel I. Hiervan ontvingen alle koeien, uitgezonderd in de hoofd-periode (zie hieronder), 3,80 kg, n.1. 1,7 kg maismeel + 1,1 kg grondnotenmeel + 1,0 kg gedroogde melassepulp.
Mengsel I I bestond uit 3 dln. gerstemeel, 1 dl. maismeel, 1 dl. grondnoten-meel, 1 dl. soyameel en 2 dln. gedroogde melassepulp, w a a r a a n nog 3 % was toegevoegd v a n een zoutmengsel, bestaande uit gelijke deelen keukenzout, geslibd krijt en phosphorzure voederkalk. De samenstelling v a n dit mengsel I I was zoodanig als voor de melkvorming wordt vereischt. De toegediende hoe-veelheid wisselde, in tegenstelling met die v a n de hiervóór genoemde bestand-deelen, van koe t o t koe al naar gelang van het levend gewicht, de melkopbrengst en het vetpercentage, waarbij de normen v a n LARS F R E D E B I K S E N ons goede diensten bewezen. Verdere bijzonderheden aangaande de voedering v i n d t men in het onderstaande (zie ook tabel 4).
Voorperiode. Per koe en per dag 7 kg hooi, 9 kg ingekuild gras, 3,8 kg mengsel I (dit dus voor alle koeien gelijk). Van het mengsel I I ontvingen, als gezegd, de koeien verschillende hoeveelheden, zooals het onderstaande staatje aangeeft, en wel groep I gemiddeld 3,91 kg, groep I I gemiddeld 3,92 kg.
Groep I Groep I I (lijnmeel.) (controle.) Nc . 1 . . . 2 . . . 7 . . . 10 . . . 14 . . . 16 . . . 24 . . . 30 . . . 36 . . . 46 . . . 53 . . . 54 . . . 64 . . . Gemiddeld 3,9 kg 3,4 . 1,7 . 3,1 . 5,2 . 2,8 . 5,8 . 4,5 . 3,6 . 5,3 . 3,5 • 4,4 . 3,6 N°. 5 8 13 19 20 25 27 33 35 47 48 61 3,4 kg 4,0 2,6 2,7 5,5 3,7 3,9 3,0 5,3 4,5 4,5 4,0 Gemiddeld . . . 3,92 kg (4) G. 18.
Hoofdperiode. Per koe en per dag 8 kg hooi en 9 kg ingekuild gras.
De hoeveelheid mengsel II werd voor alle koeien met 1, later met iy
2kg
ver-minderd.
Groep I I (controle) ontving ook in de hoofdperiode 3,8 kg van mengsel
I, dat, in verband met de samenstelling der thans gebruikte bestanddeelen,
nu uit 1 kg melassepulp, 1,2 kg grondnotenmeel en 1,6 kg maismeel bestond.
Om de eventueele specifieke werking van het lijnmeel zoo goed mogelijk tot
uiting te doen komen ontvingen de beide groepen dus in de voorperiode, ja
zelfs reeds lang daarvóór, geen lijnkoek of lijnmeel en in de hoofdperiode
groep II (controle) evenmin. Bij groep I (lijnmeel) daarentegen werden in de
hoofdperiode het grondnotenmeel en 0,6 kg maismeel uit het mengsel I
wegge-laten en voor elke koe vervangen door 2 kg lijnmeel. Het lijnmeel was, volgens
inlichtingen van den fabrikant, in ons land bereid uit Laplatazaad. De aldus,
tegenover elkaar geplaatste voedermiddelen werden afzonderlijk bemonsterd
en deden de onderstaande cijfers voor zetmeelwaarde en verteerbaar werkelijk
eiwit kennen:
Zetmeel-waarde.
1,34
1,39
Verteerb. werk.
pepsine-HCl.
0,57
0,60
eiwit (kg)
berekend,
0,52
0,55
2 kg lijnmeel
1,2 kg grondnotenmeel i
0,6 kg maismeel ]
De analyse, die uit den aard der zaak eerst na afloop der proef definitief
bekend werd, leerde derhalve, dat in het mengsel iets méér zetmeelwaarde en
verteerbaar werkelijk eiwit werden toegediend dan in het lijnmeel. De daardoor
veroorzaakte verschillen vallen echter ongetwijfeld binnen de onvermijdelijke
proeffouten.
Naperiode. Per koe en per dag 8 kg hooi, 9 kg ingekuild gras. Verder
werd de hoeveelheid mengsel II voor alle koeien nog met % kg verminderd,
hetgeen echter bij koe N°. 7 (groep I) niet mogelijk was, omdat dit dier daarvan
nog slechts 0,2 kg ontving. Daarom werd bij deze koe, behalve deze 0,2 kg, nog
0,3 kg van het mengsel I weggelaten. Alle overige dieren ontvingen 3,8 kg
mengsel I, samengesteld als in de voorperiode.
Vergel ij king van de in totaal (proefvoeder + grondrantsoen)
verstrekte hoeveelheden voedsel met die, welke volgens de norme n
noodig zijn.
Vergelijking van het voeder, dat in totaal per koe en per dag gegeven werd, met F R E D E R I K S E N ' S normen. Voorperiode Gr. I (lijnmeel) Voorperiode Gr. I I (controle) Hoofdperiode Gr. I (lijnmeel) Hoofdperiode Gr. I I (controle) Naperiode Gr. I (lijnmeel) Naperiode Gr. I I (contrôle) Verteerb. Gegeven. 1,49 1,49 1,32 1,36 1,28 1,28 werk. eiwit (kg). Noodig volgens F K E D E H I K S E N . 1,40 1,39 1,25 1,24 1,14 1,13 Zetmeelwaarde (kg). Gegeven. 7,94 7,94 7,34 7,40 6,84 6,85 Noodig volgens F R E D E R T K S E N . 8,06 8,05 7,40 7,36 6,86 6,84
H e t bovenstaande staatje toont a a n , d a t een weinig méér eiwit werd
ge-geven d a n F R E D E R I K S E N verlangt; de vereischte en toegediende hoeveelheden
zetmeelwaarde waren vrijwel gelijk.
Opbrengst aan melk, vet en vetvrije droge stof.
De desbetreffende cijfers aangaande de afzonderlijke koeien vindt men in tabel 5 en 6. H e t onderstaande staatje geeft daarvan een résumé.
Gemiddelde opbrengst per koe en per dag aan melk, vet en vetvrije droge stof. Voorperiode . . . . Hoofdperiode . . . Naperiode Melk (kg). Groep I (lijn-meel). 21,66 18,48 16,01 Groep I I (con-trole). 21,06 17,98 15,48 Ver-schil ten gunste van Gr. I. + 0,60 + 0,50 + 0,53 Vet (g)-Groep I (lijn-meel). 646,8 569,2 504,2 Groep I I (con-trole). 655,2 566,5 504,9 Ver-schil ten gunste van Gr. I . - 8 , 4 + 2,7 — 0,7
Vetvrije droge stof (g)-Groep I (lijn-meel). 1775 1534 1315 Ver-Groep I I (con-trole). 1741 1505 1291 schil ten gunste van Gr. I . + 34 + 29 + 24
Als gewoonlijk deden zich ook in de voorperiode en naperiode verschillen tusschen de groepen voor, zoodat de in de hoofdperiode waargenomen ver-schillen een correctie behoeven. H e t waargenomen verschil t e n gunste v a n groep I (lijnmeel) in de voorperiode, hoofdperiode en naperiode noemen wij
achtereenvolgens: v
vv
2en v
3. De gecorrigeerde opbrengstverschillen ten
gunste van groep I (lijnmeel) in de hoofdperiode noemen wij nu V
xen V
2,
al naar de wijze van berekenen, welke aldus plaats vond:
Methode 1 : V
1= v
2—v
ltMethode 2 : V»
H—
Y/z
Melkopbrengst (kg). Het gecorrigeerde verschil (per koe en per
dag) ten gunste van groep I (lijnmeel) bedroeg (zie ook fig. 1):
V
1= —0,10 kg of —0,6 pCt,
7
2= —0,06 kg of —0.3 pCt.
dus practisch geen verschil.
M e l k v e t (g). Hiervoor werd gevonden (zie ook fig. 1):
V
1= + 11,1 g of + 2,0 pCt,
V
2= + 7,3 g of + 1,3 pCt.
Hier dus ten gunste van de lijnmeel voedering een klein verschil, dat echter
van weinig belang is en zeer goed op toevallige, individueele schommelingen
zou kunnen berusten.
V et vrij e droge stof (g). Het gecorrigeerde verschil ten gunste van
groep I (lijnmeel) bleek te zijn:
7
X= _ 5 g of
\ = ± 0 g of
0,3 pCt,
0 pCt.
Ook hier dus geen verschil van eenige beteekenis.
Samenstelling van melk en botervet.
Het onderstaande staatje bevat de noodige gegevens aangaande de
per-centages aan vet en vetvrije droge stof, berekend uit de tabellen 5 en 15.
Samenstelling der melk.
Voorperiodo . Hoofdperiode . Naperiode . . Vet (pCt). Groep I (lijnmeel). 2,99 3,08 3,15 Groep I I (controle). Verschil ton gunste van Groep I. 3,11 3,15 3,26 0,12 0,07 0,11
Vetvrije drogo stof (pCt). Groep I (lijnmeel). 8,19 8,30 8,21 Groep I I (controle). Verschil twn gunste van Groep I. 8,27 8,37 8,34 — 0,08 — 0,07 — 0,13
Vetpercentage. Uit de gecorrigeerde verschillen bleek, dat dit
bij de lijnmeelgroep verhoogd was:
V
x= + 0,05 pCt,
V
2= + 0,05 pCt.
Om te zien of deze verschillen reëel waren, becijferden wij voor elke koe
een grootheid g
k:
9k Vk zi)>
waarin k is een willekeurige koe en x
k, y
ken z
kvoorstellen de vetpercentages
in de drie opeenvolgende perioden. Daarna werd voor groep I becijferd:
mk = l
waarin m het aantal koeien in deze groep voorstelt en op overeenkomstige
wijze g
uvoor groep II. Aldus berekend, bleek het verschil tusschen de
groepen ten gunste van groep I (lijnmeel) te bedragen:
fl-i — gu = + 0>04 ± 0,029 !),
waaruit volgt, dat het waargenomen verschil zeer goed toevallig kan zijn
2).
V et v r ij e droge stof. Hierbij was geen verschil van eenige
beteekenis te bespeuren.
Kaasstof. Zooals gezegd werd deze in de mewgrmelk bepaald;
koe 29, die om vroeger gemelde redenen bij al het voorgaande werd
uit-geschakeld, kon hier derhalve achteraf niet worden geëlimineerd. Op de
uitkomst zal dit echter van weinig of geen invloed zijn geweest. Voor het
kaasstofgehalte werden in de drie perioden de onderstaande cijfers verkregen:
Kaasstofgehalte (pCt) der melk.
Voorperiode . Hoofdperiode Naperiode . . Aantal monster-dagen. 6 15 8 Groep I (lijnmeel). 2,05 ± 0,008 2,19 ± 0,008 2,16 ± 0,006 Groep I I (contrôle). 2,12 ± 0,003 2,23 ± 0,012 2,25 ± 0,017 Verschil ten gunste van
Groep I. — 0,07 — 0,04 — 0,09 *) H e t cijfer achter h e t ^ teeken stelt voor de middelbare afwijking.
Vroeger werd voor het verschil gevonden: 0,05, hier 0,04. Dit geringe onderscheid berust op een ietwat andere inkleeding der berekening; in het laatste geval is namelijk bij de becijfering der groepgemiddelden geen rekening gehouden met de gemiddelde dagelijksche melkopbrengst van elke koe; in het eerstgenoemde geval wèl. Dit is ook de reden waarom de gemiddelde vetpercentages van tabel 5 en 6 ietwat verschillen van die uit het in den tekst medegedeelde staatje.
2) Voor de formules zie ook: BBOTJWEK, Verslag Proefzuivelboerderij, 1928, blz. 19,
formule (3); Verslagen landbouwkundige onderzoekingen, 34, 1929, 43.
Hieruit blijkt, d a t ook het kaasstofgehalte vrijwel gelijk bleef.
Joodgelal. H e t wekelijksch onderzoek v a n de mengboter der groepen leverde het volgende op:
Joodgetal van het botervet (Wijs).
Voorperiode . Hoofdperiode Naperiode . . Aantal waar-nemingen. 4 8 4 Groep I (lijnmeel). 34,05 ± 0,28 35,17 ± 0,24 33,67 ± 0,20 Groep I I (controle). 33,81 ± 0,34 32,79 -h 0,18 32,47 + 0,14 I minus I I . + 0,24 + 2,38 + 1,20
Door de lijnmeelvoedering werd het joodgetal derhalve iets verhoogd, echter niet méér d a n 1,5 à 2 eenheden.
Het levend gewicht.
Tabel 7 geeft voor elke koe de gemiddelde gewichten, bepaald op 3 achter-eenvolgende dagen vóór en n à de hoofdperiode, alsmede de daaruit ge-makkelijk t e berekenen gewichtstoename of -afname. De groepgemiddelden (kg) waren: Groep I. Groep I I . (lijnmeel) (controle) Vóór de hoofdperiode 591,3 597,8 N à de hoofdperiode 593,9 602,5 Toegenomen + 2,6 + 4,8
De lijnmeelgroep n a m dus iets minder in gewicht toe; m a a r hieraan kan, gezien de grootte der middelbare afwijking (tabel 7), geen beteekenis worden toegekend.
Gezondheidstoestand der dieren.
Ook op dit p u n t kon geen verschil van eenige beteekenis worden waar-genomen, noch wat de consistentie van den mest aangaat, noch wat betreft den glans v a n het haarkleed of anderszins.
Samenstelling van het bloed.
I n het allerlaatst der hoofdperiode werd tusschen 11 en 12 uur 's ochtends v a n alle koeien uit de vena jugularis een weinig bloed afgetapt, waarvan
door schudden met glasparels en uitcentrifugeeren der roode bloedcellen h e t serum werd gewonnen, waarin werden bepaald de zoogenaamde anor-ganische phosphorus en, voor zoover de hoeveelheid serum dit toeliet, ook de hoeveelheid calcium. Vooral déze bestanddeelen trekken t h a n s allerwege de belangstelling. H e t onderstaande staatje geeft de uitkomsten weer.
Calcium en anorganische phosphorus in het bloedserum (mg Ca en mg anorg. P per 100 cc). Groep I (lijnmeel). N°. i Ca 1 2 7 10 14 16 24 30 36 46 53 54 64 Gemiddeld . . 10,8 10,2 10,3 10,0 11,0 10,1 10,8 9,4 10,3 P 5,2 4,6 5,0 5,5 4,7 4,2 4,5 4,8 7,0 6,3 4,6 4,9 5,4 5,13 Groep I I (controle). N°. 5 8 13 19 20 25 27 33 35 47 48 61 Gemiddeld . Ca 11,1 9,9 10,2 10,1 9,8 10,1 10,4 10,5 9,7 9,3 10,1 P 4,4 5,6 6,0 5,0 4,2 5,8 6,6 4,9 5,1 5,2 4,4 5,8 5,25
Allereerst is het v a n belang op t e merken, d a t bij geen der dieren een laag gehalte a a n Ca en P werd gevonden. SJOLLEMA en S E E K L E S J) vonden
bij een elftal normale Nederlandsche runderen gemiddeld 9,35 mg Ca en 4,57 mg P, hetgeen dus lager is d a n wij w a a r n a m e n . H e t is echter mogelijk, d a t kleine verschillen in de methodiek hierbij ook een rol spelen.
Vergelijkt men de twee groepen, d a n blijkt bij groep I (lijnmeel) het cijfer voor Ca iets hooger, d a t voor P iets lager t e zijn d a n de overeenkomstige waarden bij groep I I (controle). De verschillen zijn echter zóó klein, d a t wij hieraan geen waarde k u n n e n hechten.
Tenslotte zij een woord v a n d a n k gebracht aan het
Rijkslandbouw-1) SJOLLEMA en SEEKLES, Biochemische Zeitschrift, 229, 1930, 358,
proefstation t e Wageningen voor d e analyse v a n d e bestanddeelen v a n het: grondrantsoen.
Bovendien ben i k d a n k verschuldigd a a n den Heer A. M. F R E N S , die een groot deel d e r becijferingen uitvoerde, a a n de Heeren W . J . A B E N D S en P . K L O O K B E voor d e technische uitvoering der proef en a a n Mej. I . A. W . D E RTTYTER D E W I L D T , Mej. C. M. G R O O T en d e n H e e r H . J . N I J K A M P voor het verrichten v a n h e t overige analysewerk.
Overzicht.
Met behulp v a n 26 tuberculosevrije, zwartbonte melkkoeien werd een voederproef genomen, waarbij p e r koe en p e r d a g 2 k g lijnmeel werd ver-geleken m e t een mengsel v a n 1,2 k g grondnotenmeel + 0,6 k g maismeel. H e t lijnmeel was volgens opgave v a n d e n fabrikant i n ons land bereid u i t Laplata-zaad. H e t doel der proef was na t e gaan of op deze wijze een specifieke werking v a n liet lijnmeel, in vergelijking m e t h e t vermelde mengsel, a a n den dag zou treden. Om de eventueele gunstige werking zoo duidelijk mogelijk n a a r voren t e brengen ontvingen d e beide groepen in d e voorperiode, ja zelfs reeds lang daarvóór, geen lijnkoek of -meel, terwijl d e hoofdperiode zoo lang mogelijk werd genomen (acht weken).
Van een specifieke werking werd echter niets waargenomen. De opbrengsten a a n melk en vetvrije droge stof waren bij d e twee groepen namelijk practisch gelijk. D e vetopbrengst en h e t vetpercentage waren bij d e m e t lijnmeel ge-voederde groep een weinig hooger, m a a r h e t verschil was zóó gering, d a t wij hieraan geen wezenlijke beteekenis mogen toekennen. H e t gehalte der melk aan vetvrije droge stof en kaasstof was eveneens practisch gelijk. Ook bij h e t levend gewicht deden zich geen verschillen v a n wezenlijke beteekenis voor. Ook d e glans v a n h e t haarkleed, d e consistentie van den mest en der-gelijke waren practisch gelijk; hetzelfde was h e t geval m e t d e gehaltes van het bloedserum a a n kalk en anorganisch phosphaat. H e t joodgetal v a n h e t botervet werd door d e lijnmeel voedering een weinig verhoogd; echter niet méér d a n 134 à 2 eenheden.
Al bleek d u s op deze wijze v a n een specifieke werking van het lijnmeel, behalve o p h e t joodgetal v a n h e t botervet, practisch niets, de mogelijkheid blijft natuurlijk open, d a t deze wèl a a n den dag zou zijn getreden, indien een ander, minder gevarieerd, eenzijdig grondrantsoen zou zijn gegeven, of indien de proefperioden nog veel langer h a d d e n k u n n e n worden gerekt. Toch blijkt duidelijk, d a t de specifieke werking v a n h e t lijnmeel geenszins zóó sterk aan den d a g treedt, als m e n veelal meent.
Fütterungsversuch mit Leinmehl.
Zusammenfassung.
Es wurde ein Fütterungsversuch nach dem Gruppensystem ausgeführt
mit 26 tuberkulosefreien, hochmelkenden holländischen Kühen um die
an-gebliche spezifische Wirkung des Leinmehles zu prüfen. 2 kg Leinmehl pro
Kuh und pro Tag wurden mit einem Gemisch von 1,2 kg Erdnuszmehl + 0,6 kg
Maisschrot verglichen.
Von einer spezifischen Wirkung konnte jedoch nichts beobachtet werden.
Der Milchertrag und der Ertrag an fettfreier Trockensubstanz waren praktisch
dieselben. Der Fettertrag und das Fettprozent der Milch waren bei der
Lein-mehlgruppe nur unwesentlich höher. Die Gehalten der Milch an fettfreier
Trockensubstanz und Kasein waren ebenfalls nahezu gleich. Auch beim
Le-bendgewicht beobachteten wir keine Unterschiede von wesentlicher
Bedeu-tung. Ebenfalls waren der Glanz des Haarkleides und die Konsistenz des
Kotes fast dieselben; dasselbe war der Fall mit dem Gehalt des Blutserums an
Kalk und anorganischem Phosphor. Die Jodzahl des Butterfettes wurde durch
die Leinmehlfütterung ein wenig erhöht (iy
2bis 2 Einheiten).
Obwohl praktisch, auszer eimem geringen Einflusz auf die Jodzahl des
Butterfettes, nichts von einer spezifischen Wirkung wahrgenommen wurde,
so bleibt natürlich die Möglichkeit offen, dasz sie zutagegetreten wäre, wenn
ein anderes, einseitig zusammengesetztes Grundfutter gebraucht worden war
oder wenn es möglich gewesen wäre die Versuchsperiode noch erheblich zu
verlängern.
TABEL 1.
Leeftijd en kalftijd der afzonderlijke koeien.
1931—1932.
Groep I (lijnmeel). Koe N°. 1 2 7 10 14 16 24 30 36 46 53 54 64 Gemiddeld Leeftijd (jaren). 4 6 6 7 7 4 6 9 6 5 5 7 4 5,8 Kalftijd. 20 October 24 October 20 October 23 October 24 October 14 October 8 October 6 November 18 October 13 October 28 October 22 October 9 November Koe N°. 5 8 13 19 20 25 27 33 35 47 48 61 Gemiddeld Groep I I (con Leeftijd (jaren). 10 8 5 4 5 5 6 4 7 6 6 7 6,1 trôle). Kalftijd. 27 October 18 September 16 October 17 October 14 October 20 October 14 October 15 October 20 November 27 October 18 October 20 October1931—1932.
TABEL 2.
Samenstelling van proefvoeder en controlevoeder.
Voedermiddel. Lijnmeel . . . . Maïsmeel . . . . G rondnotenmeel. Eiwit-achtige stof. 34,68 10,09 52,28 Vet- ach-tigo stof. 6,26 4,70 8,00 Zet- meel-achtigo stof. 32,47 67,00 18,28 Ruwe celstof. 10,11 2,56 5,04 Mine-rale be- stand-deelen. 5,28 1,51 4,96 Vocht. 11,20 14,14 11,44 Werk. eiwit. 30,89 9,36 47,88 Verteerb. werk. eiwit. Pep- i sine Bere-zout- ' kend. zuur. 28,52 8,06 46,34 26,03 6,53 42,65 T 6 fc C3 67,18 81,57 7c, 19
Samenstelling der bestanddeelen van het grondrantsoen.
1931—1932.
Voedermiddel. Fiwit-achtige stof. 50,2 42,3 9,8 12,4 9,0 9,2 7,9 10,4 3,5 3,0 2,9 Vet-achtige stof. 7,2 5,1 4,9 2,3 1,8 1,4 1,6 1,6 1,2 1,0 1,1 Zet- meel-achtige stof. 21,5 28,8 68,1 64,3 56,4 35,6 36,3 33,0 7,7 7,8 8,1 Ruwe celstof. 5,4 6,2 2,2 6,1 13,8 29,8 31,0 30,9 7,6 8,6 8,2 Mine-rale be- stand-deelen. 5,6 5,1 1,5 2,5 5,0 8,0 7,9 8,0 3,8 2,9 2,9 Vocht. Ver-teerb. werk. eiwit. Zet- meel-waarde. Grondnotenmeel . . . Soyameel Maïsmeel Gerstemeel Melassepulp Hooi voorperiode. . . Hooi hoofdperiode . . Hooi naperiode . . . Kuilgras voorperiode . Kuilgras hoofdperiodc Kuilgras naperiode . . 10,1 12,5 13,5 12,4 14,0 16,0 15,3 16,1 76,2 76,6 76,8 42,5 37,3 6,8 7,9 1,1 3,2 2,5 4,0 1,5 1,2 1,2 72,6 74,6 81,6 70,8 46,7 27,4 27,5 26,7 9,2 8,8 9,0TABEL 4.
Door beide groepen in gelijke hoeveelheden gebruikte voedermiddelen
(kg per koe en per dag).
1931—1932.
Voedermiddelen. Hooi voorperiode Hooi naperiode Kuilgras voorperiode . . . . Kuilgras hoofdperiode . . . . Mengsel I I , Groep I I (controle) Mengsel I I , Groep I (lijnmoel) Mengsel I, Groep I I (contrôle) Mengsel I, Groep I (lijnmeel)Voorperiode. 21 D e c — 16 J a n . 7
—
—
9—
—
3,92 3,91 3,80 3,80 Hoofdperiode. 25 Jan.— 22 Febr._
8—
—
9—
2,92 2,91—
22 Febr.— 19 Maart. 8—
—
9—
2,42 2,41—
Naperiode. 29 Maart— 23 April.—
8—
—
9 1,92 1,93 3,80 3,78(14) C, 28.
o O l
e
w «
H
g-o 'S •TS o i j * 'S s o ' S Ca S Si, O Ö 3 e is 'S Cb CO co Ci Th co Th co o T h CD CO O co T h CN O T h o I r -CN rJß
" © o M u © co *H ? K co CD CM 0 0 0 0 CN o CO Th" CN C l C Ä cT 0 0 co o" CN co o CN l O I > of T h CN T H " CN TÎH t r -x" T h CN Th" CN C i CD c o " CD O CD" CD © © " CM O oo^ of 0-1 © T 3 .2 'S ©ft
o 5> 0 0 0 0 • n O M oo" CM 0 0 o CN C l CD" CD »O of CN^
CD^ CC t -Q0_ CC 0 0 0 0 CN CN C l O I Q T h t -o" O l t -O l »O C l 0 0 co 1—1 CD CO C D " CN 0 0 C i " © T i _o 'S ©ft
TS "o* o<
bO^
^
o co T H O CC TA o 0 0 o 0 0 T h " C l o x" CD °i l O ^ H o i-O C i © ^ CM oo co T h C i co cc"^
CD CM C i CN of_
CM Th" TH l > © .2 't* ©&
Ö g 0 0 co co,^
CD CD ,_, O ] I r -o c o CD T H »O r-T h o CD t r -O i CD co co r-,_, 0 0 T h o 0 0 C ï t r -i o T H ).0 T h C i 0 0 i-O CD oo CD O T Î _o 'u ©ft
h. o»
°1
of co i o >o I r -> 0 C i CN co_
O ) '-O o ( r -CD vo CC l O CD t r -« 5 CD t > co CN TH o C i co t -o-*
0 0 0 0 co co oo T * co co CD Cü T3 _o 'S ©ft
TT o o rfS ^io>
OJ o LO CO CO T h C i CD »O C i CO T h C i C i l O C i C i-*
t -0 -0^
CO I > co t~ t -co CD co CD l > T ^ t H TH tO CO CM CO T h t r -Tj* l O o 'S e g LO fc-l >^
0 0 >o C i i O O CD w c q t -cc co TW o oo co<*
o CN iO cc I Q T H co o CN C i CD »O CO CM O CD CC o C i © T3 _o 'S © P H 5^ O O s> Tt< CO LO co^
1—I I r--^
CO t >^
co CM CM CC l > o l O l O o CD CO CD C i l O t r -ee CN I C l ^ C l C l CM CD CO o o T h co ,_, t r -ee © t j _o 'S ©ft
^s o •«£«
b 0 O * - 'T"" T 3 b £f »
> (O>
LO TH CO O l co O l CD CO TH C l O l CN CD CC T H ( r -CO O l o o co co X I > t -CN O Î O T h O CD CO o I O T H C l CO i-O s CD <M T h © TJ .2 'S ©ft
e £ 0 0 CD i " q co" co ÔÏ O l " o co" CD CO oi 1 > X CN CD CD co" T H o co" CD l O oi T h co co o co" co co o{ T h C l oi o o co © T3 .2 'S ©ft
o o»
t » co*1 T h co O l o^ co" O I 0 | co" t -C l oi T h co" i O o co co co" l O o o i o co co" O-l co co" o X of o Os oi C l co" © T3 .2 'tH ©ft
21 "cT o * ï«
-te* c o o O)>
* 1 «r i 1 CN co co co" co co" CN CN co co co" Tf< co"_,
CN co CN CD^ oi iD T ^ co »o >0 co X X of T h o co O i co•
© i l o 'tH ©ft
e so
^
O »Sä •Sä :Ss O oH
Bi 4> O u. O o e s-' i )'«
cog»
Cli s~ -o W H O 05 CO co OS,
à "3 CD 0 0•*
f -T f^
re co r-Cq *c CN c O-Cr r~-0 * X i r ' a c*
t~ c TS f -a E Êé
• co del e 21, 0 o o o-l o 0 0 CC <OJ O o" C l <M CD CA C l l > cT co <N CD O CD O l CD of,_
0 0-*
o 0 0 co ( M o" _ H I > o" <M © TJ _o 'E © O o^
^-— 0 0 -rH r-M< o" Cl o l > Cl •<+ o l > ( N 0 0 oi oi co co" o CD oi 0 5 CD t - ^ es to o" o r—i • " # I > I > co" o C l co" co »o GO © T3 o 'S ©ft
"o* o r < _^_^ faß â 'S SS 0 0 T H CD t - ^ r - H co CD" ^ H o co" CD I C cT o CD^ co" I > I > C l " GO GO I Q 0 0 0 0 t - ^ H "^1-T * O l O os os *o ,_, CD CD O T3 O OS ft e s I M m co rf CM L~-OJ O l r~ CM CO CD rt ce OS o CD CD O ) O CD CM CD
^
CD GO CO O l O >o Tt< l O CD C~ CD O CO CO as 13 o ' h <Dft
O S l O CO CO ta o CM CD ,_, OS 1 0 t ~ • * l O OS • * CD OS > 0 O CO • * CM iO'°
CM CD I > • * * - H •* O 1 0 X Tt< CD rf >o l O as T 3 ^O 'S asft
'S o o • eS
"S>
os < * o to o "ï'*
t ^ os •* rt GM O•^
C l l O O? CD^
CC co co C l p — 1 10 co C l CD^
»O co C l-#
-*
<M 0 0 l O *o 0 0 TjH © T3 .2 © e s T - t_
C l C l C l t -C l 0 0^
CD I C ' M CO co co co t -co <M t -I > C i C l C l CD <M TH O Ï T H uo t -t ' co C l C l CD © T3 _o "Ö © o o^
l O o i ß CO 1 ^ 0 0 co CD CO O^
0 0 I—1 GO CO 0 0 co r-C l o t ^ l > T ^ • ^ o GO CO C^-o TH Tt< C l l O 0 0 CO *o © T3 .2 *c ©
&
"o" o H Ï C^H o»
o>
-fr* a»>
-rH c d TH X co 1—1 t -co co <M l > co•*
t -LO O t-K5 -+ X CD C<l CO ,_, CD Ï O I Q O C l ?N I C oq X
>*
co X CD CO © TS _o 'S © e^
T-t CO o o^ co" <M O co" co i - H co" C l q co" t -CD co"-*
CN co" o C l oi O l t ^ co X t -Ovf^
C l <M"-*
«
co""#
o^ co" © TJ _o 'C © o o&
CD T « CO c^ c co" o <D co" ' M 1—H co"^
°°.
oi w <N co" co^
co" co ,—1 co" f - H I > co" T f C35 CN T H o co" co T ^ co" X °i <M" © T3 _o 'S © O H O-<
4 ) faß es e o a» a .>
tr-ed CO 1 " co" o o co" co co" co o^ co" C l«
co" ( M t -co" t -CS co" C l x ^ co" t -o co" X °i oi-*
co^ co" oq °i e i © X ) ^o 'S © O H Ö g(16)
0.30.
TABEL 7.
Loop van het levend gewicht (kg).
1931—1932.
Groep 1 (lijnmeel). Koe N°. 1 2 7 10 14 16 24 30 36 46 53 54 • 64 Gemid-deld. Gemiddeld gewicht eind voor-periode. 570 608 596 659 611 566 608 543 610 628 609 542 537 591,3 aanvang naperiode. 581 628 599 664 620 555 614 540 615 610 614 544 537 593,9 Toe-genomen.+ H
+ 20 + 3 + 5 + 9 — 11 + 6 — 3 + 5 — 18 + 5 + 2 0 + 2,6 ±2,6 Koe N°. 5 8 13 19 20 25 27 33 35 47 48 61 Gemid-deld. Groep II (controle). Gemiddeld gewicht eind voor-periode. 628 594 558 620 589 607 642 538 614 630 601 552 597,8 aanvang naperiode. 632 585 572 627 589 611 652 552 622 631 610 547 602,5 Toe-genomen . + 4 — 9 + 14 + 7 0 + 4 + 10 + 14 + 8 + 1 + 9 — 5 + 4,8 ±2,0K g melk 22 21 20 19 18 17 16 700 Gr. vet 650 600 550 500
• • •
•
\
< ^
• ••».••V
'••N
• •
•
• •
• •
•
•..
• •
• •
••• .
^N
"...
^ ^ ^ t n *>••
• • • • ••
f• • » •
^ ^
N»
• • • . ,\^*
•
'•flk.• •• • <
^f{S••.
1,v
WEEKS.^
•.,.
s .
•••
w_.• ' . .
M^_'• ..
±*+m Voorperiode (21 D e c — 1 6 Jan.) Hoofdperiode (25 Jan.—19 Maart) Naperiode (29 Maart—23 April)Fig. 1. Melkopbrengst en vetopbrengst per koe en per dag in de drie perioden. Groep I (lijnmeel) is voluit getrokken, groep I I (contrôle) gestippeld. H e t lijnmeel oefent geen specifieke invloed van practische beteekenis uit.